• No results found

De keuzeparadox : de rol van impulsiviteit bij het maken van beroepskeuzes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De keuzeparadox : de rol van impulsiviteit bij het maken van beroepskeuzes"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Keuzeparadox

De Rol van Impulsiviteit bij het Maken van Beroepskeuzes

Madeleen Carolijn van der Deijl

Universiteit van Amsterdam

Masterthese Klinische Psychologie

Studentnummer: 10367241

Begeleider: dr. M. Spiering & T. Launspach

Juli 2017

(2)

Samenvatting

Of de tevredenheid met een gemaakte keuze afhangt van het aantal beroepskeuzemogelijkheden om uit te kiezen, werd in deze studie onderzocht. Daarbij werd gekeken of dit effect gemodereerd werd door impulsiviteit. Dit onderzoek richtte zich op deelnemers die zich in de quarterlife fase bevinden. Dit is een fase tussen de adolescentie en zelfstandige volwassenheid in, die loopt van 18 tot 30 jaar. Een online vragenlijst werd afgenomen bij 132 deelnemers. Uit de resultaten is gebleken dat de tevredenheidscores significant hoger zijn in de weinig-keuzeconditie dan in de veel-keuzeconditie. Wanneer er werd gecontroleerd voor impulsiviteit verschilden tevredenheidsscores tussen de condities niet meer significant van elkaar. Bovendien bleek impulsiviteit een significante voorspeller te zijn voor tevredenheid. Op basis van deze studie lijkt de keuzeparadox ook op te gaan voor beroepskeuze en blijkt impulsiviteit bovendien een belangrijke rol te spelen in het keuzeproces.

(3)

Inleiding

Vandaag de dag kennen veel jongvolwassenen uit welvarende samenlevingen een grote keuzevrijheid. Op het gebied van onder andere opleidingen, woonplaatsen, carrières en sociale relaties hebben zij veel te kiezen. Paradoxaal genoeg ervaren sommigen dat voorrecht eerder als een beperking dan een bevrijding: het wegvallen van sociaal-economisch bepaalde verwachtingspatronen en de toegenomen individualiteit werken voor hen verlammend (Atwood & Scholtz, 2008). Geconfronteerd met een overvloed aan keuzes is de beslissing voor deze jongvolwassenen mogelijk eerder het resultaat van een ‘impuls’ dan het gevolg van een weloverwogen afweging. In dat geval groeit met de toegenomen keuzevrijheid ook de rol van ‘impulsiviteit’ in hun keuzeprocessen. De vraag die oprijst is wat het effect is van die impuls, en welke groepen of individuen er gevoelig voor zijn.

In deze tijd waarin jongvolwassenen bedolven worden onder keuzemogelijkheden, is het van belang te onderzoeken wat het effect is van het aantal beroepskeuzemogelijkheden op de tevredenheid en welke rol impulsiviteit hierbij speelt. Kennis over deze factoren kan bijdragen aan het begrip van hoe jongvolwassenen deze keuzes maken en aan de ontwikkeling van een interventie om jongvolwassenen te ondersteunen bij het maken van belangrijke (beroeps)keuzes. Dit onderzoek richt zich daarom op de rol van deze impulsiviteit in de besluitvorming van jongvolwassenen.

Het hebben van veel keuzevrijheid wordt vaak gezien als een vereiste voor welzijn. Toch zijn er ook steeds meer aanwijzingen voor de nadelige consequenties die deze keuzevrijheid met zich meebrengt. Dit wordt door Schwartz (2004) omschreven als The Paradox of Choice, oftewel de keuzeparadox. Zogezegd wordt het hebben van veel keuze gezien als iets positiefs en men prefereert over het algemeen veel keuzevrijheid dan ook boven weinig keuzevrijheid. In theorie is veel keuzevrijheid dus voordelig, maar in de praktijk blijkt iets anders het geval te zijn. Hoe meer opties iemand heeft om uit te kiezen, hoe moeilijker het over het algemeen wordt gevonden om een keuze te maken en hoe minder tevreden men is met de uiteindelijke keuze. Een andere theorie die suggereert dat een overdaad aan keuzemogelijkheden negatieve consequenties heeft, is de keuzeoverbelasting (choice overload) hypothese (Scheibehenne, 2010). Deze hypothese stelt dat naarmate het aantal

(4)

keuzemogelijkheden toeneemt, men steeds meer overbelast raakt. Volgens deze hypothese uit zich dat op een aantal manieren, zoals een afname in motivatie om te kiezen of de tevredenheid met de uiteindelijke keuze.

Iyengar en Lepper (2000) waren een van de eersten die de keuzeparadox op een experimentele wijze onderzochten. Zo manipuleerden ze bijvoorbeeld het aanbod van jampotjes. Er werd significant meer jam gekocht wanneer het assortiment bestond uit zes jampotjes dan bij een assortiment van 30 jampotjes. In dezelfde studie toonden zij aan dat studenten die uit zes essay onderwerpen konden kiezen, een essay van hogere kwaliteit schreven dan studenten die kozen uit 30 essay onderwerpen. Ook het onderzoek van Haynes (2009) ondersteunde de keuzeoverbelasting hypothese. Deelnemers werd gevraagd om een keuze te maken uit een selectie prijzen. De hoeveelheid opties evenals de beschikbare tijd werd gemanipuleerd. Geconcludeerd werd dat naarmate het aantal opties toe- en de beschikbare tijd afnam, mensen meer spijt en minder plezier bleken te ervaren met het uitvoeren van de taak. Zij waren bovendien minder tevreden met de gemaakte keuze.

Hoe het keuzegedrag met betrekking tot belangrijke beslissingen zich voltrekt, werd door Galotti (2007) onderzocht. Met belangrijke beslissingen worden beslissingen bedoeld die impact hebben op de levensloop van een persoon, zoals bijvoorbeeld het kiezen van een beroep. Er werd gekeken naar de manier waarop studenten belangrijke opleidingskeuzes structureren en maken. Verwacht werd dat studenten met minder sterke besluitvormingsvaardigheden meer worstelen met het kiezen van een specialisatie of beroep dan studenten waarbij deze vaardigheden meer ontwikkeld zijn. Dit bleek ook het geval te zijn; studenten met minder ontwikkelde besluitvormingsvaardigheden bevonden zich langer in de fase voorafgaand aan het maken van de keuze dan de meer ontwikkelde studenten.

Naast studenten met minder ontwikkelde besluitvormingsvaardigheden, zijn het tevens de hoogopgeleiden die meer worstelen met het maken van keuzes dan lageropgeleiden die zich in de

quarterlife fase bevinden (Launspach et al., 2016). De quarterlife fase is een relatief nieuwe

leeftijdscategorie, ruwweg tussen de 18 en 30 jaar (Arnett, 2000). Het is een fase tussen adolescentie en volledige volwassenheid in, waarin men geconfronteerd wordt met een overdaad aan keuzemogelijkheden, de toekomst nog onzeker is, maar des te meer zelfstandigheid wordt verwacht

(5)

(Atwood & Scholtz, 2008). Behalve dat er in de studie van Launspach en collega’s werd verwacht dat lageropgeleiden minder keuzestress zouden ervaren dan hoogopgeleiden, werd ook verwacht dat lageropgeleiden sneller volwassen zijn dan hoogopgeleiden. De reden hiertoe is dat de opleidingsduur van lageropgeleiden korter is en dat zij zich hierdoor sneller settelen. Geconcludeerd werd dat hoogopgeleide quarterlifers meer keuzestress ervaren dan lageropgeleide quarterlifers. Dit verschil werd deels verklaard door gevoel van volwassenheid.

In de literatuur wordt besluitvorming vaak in verband gebracht met de persoonlijkheidstrek impulsiviteit. ‘Impulsiviteit’ verwijst hier naar een spontane, vluchtige manier van besluitvorming in complexe en onzekere situaties, waarbij vooral gehandeld wordt vanuit emotionele attributies (Volkova & Rusalov, 2016). Impulsiviteit is een persoonlijkheidstrek die gedrag in verschillende domeinen beïnvloedt, van vrijetijdsbestedingen tot het maken van belangrijke beslissingen. In het meest extreme geval is het geassocieerd met verschillende problemen in de geestelijke gezondheid zoals verslavingen, interpersoonlijke en sociale problemen, overtredingen en criminaliteit (Sharma, Markon & Clark, 2014). Meer gerelateerd aan keuzegedrag is aangetoond dat individuen die in sterke mate impulsief zijn, minder goed zijn in plannen (Wang & Luo, 2009). Dit maakt hen vervolgens weer kwetsbaarder voor uitstelgedrag.

Hoe impulsiviteit gedrag kan beïnvloeden, werd door Li (2015) onderzocht door te kijken naar wat de impact is van koopgedrag op de tevredenheid na het uitvoeren van de impulsieve daad. Zij concludeerde dat impulsief koopgedrag een sterker gevoel van blijdschap teweeg kan brengen dan niet-impulsief koopgedrag. Een gevoel van blijdschap heeft op zijn beurt weer een positieve invloed op de tevredenheid achteraf. Aan de andere kant resulteert impulsief koopgedrag ook in een sterker gevoel van schuld dan niet-impulsief koopgedrag. Gevoelens van schuld hadden juist een negatieve invloed op tevredenheid. Opvallend hieraan is dat de emotie die volgt op de impulsieve handeling beide kanten op versterkt lijkt te worden.

Bij bovengenoemde studie werd de emotie na een impulsieve daad onderzocht. Het kan ook van belang zijn om de emotie voorafgaand aan een impulsieve daad in beschouwing te nemen, omdat dat inzicht geeft in wat een impulsieve daad uitlokt. Bovendien is impulsief koopgedrag slechts één manier waarop impulsief gedrag zich kan manifesteren. Om iets te kunnen zeggen over impulsief

(6)

gedrag in het algemeen is het zinvol ook andere impulsieve gedragingen in beschouwing te nemen. Het onderzoek van Lin, Shih en Huang (2009) komt hieraan tegemoet door de emotionele toestand te onderzoeken voorafgaand aan en na een algemene, impulsieve daad. Uit deze studie is gebleken dat mensen sneller impulsief handelen wanneer ze zich zorgeloos, blij of angstig voelen. Verder waren impulsieve personen sneller geneigd om blijdschap of tevredenheid achteraf te ervaren. In tegenstelling tot wat Li (2015) concludeerde lijkt juist een gebrek aan spijt of schuldgevoel na een impulsieve daad op te treden. Een verklaring die zij zelf geven voor het uitblijven van een schuldgevoel is dat het minder nadenken over de toekomst en minder in zitten over de gevolgen van daden, kenmerkend is voor impulsiviteit.

Impulsiviteit kan, zoals eerder al benoemd, negatieve consequenties tot gevolg hebben. Vanuit de evolutietheorie is het echter ook mogelijk om impulsiviteit als een adaptieve eigenschap te zien (Baum, 2016). Om te kunnen overleven dienen activiteiten op een dag zorgvuldig ingedeeld te worden. Tijd die besteed wordt aan het maken van een beslissing kan niet meer besteed worden aan andere activiteiten die de kans op overleven vergroten, zoals bijvoorbeeld het zoeken naar voedsel. Het is niet gunstig om het maken van een keuze te lang te laten duren. De impulsieve karaktertrek kan daarom wel degelijk een nuttige eigenschap zijn.

Impulsiviteit wordt over het algemeen gezien als een complex, meervoudig construct. Vanwege de complexiteit werden veel onderzoekers genoodzaakt om eigen modellen en metingen van impulsiviteit te ontwikkelen. Whiteside en Lynam (2001) herzagen theorieën van impulsiviteit in de context van het vijffactorenmodel (FFM) van persoonlijkheid. Zij ontwikkelden het Urgency (urgentie), Premediation (beraming), Perseverance (doorzettingsvermogen) en Sensation seeking (sensatie zoeken) (UPPS) model. Deze vier typen van impulsief gedrag zijn elk geassocieerd met een domein van het FFM: (a) urgentie, geassocieerd met neuroticisme, (b) (gebrek aan) beraming, geassocieerd met consciëntieusheid, (c) (gebrek aan) doorzettingsvermogen, geassocieerd met consciëntieusheid, en (d) sensatie zoeken, geassocieerd met extraversie.

Een alternatief model om impulsiviteit mee te meten is het driefactor model van impulsiviteit (Patton, Stanford & Barratt, 1995). Hier wordt het construct impulsiviteit in drie deelconstructen opgedeeld, namelijk: motoractivatie, aandacht en gebrek aan planning. Deze drie deelconstructen

(7)

kunnen respectievelijk worden omschreven als gedragen in een opwelling, gebrek aan focus op de taak die in uitvoering is en het niet kunnen plannen of niet goed doordenken van plannen. Opmerkelijk aan dit model is dat het onderkent dat impulsiviteit zich zowel op cognitief als op fysiek gebied voltrekt. Op basis van dit 3-factor model is de Barratt Impulsivity Scale (BIS) geconstrueerd.

Uit de beschrijving van het huidige onderzoeksterrein komt naar voren dat de keuzeparadox al meerdere malen onderzocht is. De twee besproken onderzoeken van Iyengar en Lepper (2000) en van Haynes (2009) zijn een goede afspiegeling van de keuzeparadox voor dagelijkse, onbelangrijke keuzes. Deze onderzoeken geven ondersteuning voor de hypothese dat de tevredenheid over een gemaakte keuze beïnvloed wordt door het aantal opties om uit te kiezen. De vraag die bij deze onderzoeken onbeantwoord blijft is of ditzelfde effect optreedt wanneer het gaat over belangrijke levensbeslissingen. Het is relevant om ook hier naar te kijken, omdat de consequenties van belangrijke levensbeslissingen logischerwijs veelomvattender zijn dan bij irrelevante dagelijkse keuzes.

Blijkens de resultaten van het onderzoek naar de emotionele toestand die met algemeen impulsief gedrag gepaard gaat (Lin, Shih & Huang, 2009), zijn impulsieve personen sneller geneigd om blijdschap of tevredenheid achteraf te ervaren dan minder impulsieve personen. Of impulsieve personen dan ook een minder negatief beladen emotionele toestand ervaren dan minder impulsieve personen bij een staat van keuzeoverbelasting, is op grond van deze studie nog niet duidelijk. Het is zinvol om te kijken naar het verband tussen impulsiviteit en de keuzeparadox, omdat het inzicht geeft in welke personen met welke persoonlijkheidskenmerken het meest lijden onder keuzeoverbelasting en het meest gebaat zijn bij ondersteuning hierbij.

In veel psychologisch onderzoek (Gordon, Slade & Schmitt, 1986) en zo ook in de besproken studies zijn lageropgeleiden ondervertegenwoordigd. Het is van belang deelnemers van verschillende opleidingsniveaus te laten participeren, aangezien jongvolwassenen van verschillende opleidingsniveaus blijken te verschillen in ervaren keuzestress (Launspach et al., 2016). Bovendien draagt het bij aan een vollediger beeld van keuzegedrag binnen de populatie van quarterlifers.

In het huidige onderzoek wordt aandacht besteed aan de vraag of het aantal beroepskeuzemogelijkheden invloed heeft op de tevredenheid achteraf en of een dergelijk effect gemodereerd wordt door de karaktertrek impulsiviteit.

(8)

Uitgaande van de keuzeoverbelasting hypothese en de besproken onderzoeken naar de keuzeparadox (Iyengar & Lepper, 2000; Haynes, 2009) zou een toename in aantal opties om uit te kiezen, resulteren in een afname van tevredenheid. Volgens de theorie van Baum (2016), waarin impulsiviteit beschouwd wordt vanuit een evolutionair perspectief, zou impulsiviteit ervoor zorgen dat mensen minder piekeren en meer tevreden zijn met hun uiteindelijke keuze dan minder impulsieve personen. Deze hypothese wordt verder ondersteund door het onderzoek van Lin, Shih en Huang (2009), aangezien zij aantoonden dat men sneller geneigd is blijdschap of tevredenheid te ervaren na een impulsieve daad. Als het inderdaad het geval is dat impulsievere personen meer tevredenheid ervaren na een keuzemoment, zou een effect van aantal keuzemogelijkheden op de tevredenheid kleiner zijn voor impulsievere personen dan voor minder impulsieve personen.

Door middel van een online vragenlijst werd gemeten hoe tevreden jongvolwassenen waren na het rangschikken van beroepen. Tevens werd de mate van impulsiviteit gemeten met een impulsiviteitsvragenlijst. Verwacht werd dat tevredenheid hoger is in de weinig- dan in de veel-keuzeconditie. Wat betreft impulsiviteit werd verwacht dat impulsiviteit significant gerelateerd is aan tevredenheid en daarmee het effect van aantal keuzemogelijkheden op tevredenheid deels verklaart. Of het effect van aantal beroepskeuzemogelijkheden op de tevredenheid verschilt tussen hoog- en lageropgeleiden wordt in detail behandeld in een parallel lopende studie (Jamari, 2017). Wel werd er in deze studie exploratief gekeken naar verschillen in totale tevredenheid tussen deelnemers van verschillende opleidingsniveaus.

(9)

Methode

Deelnemers

Honderdtweeëndertig deelnemers namen deel aan dit onderzoek. Respondenten werden geworven via een link op het sociale medium Facebook (n = 101) en via een e-mail (n = 31) waarin zij uitgenodigd werden om deel te nemen aan de online vragenlijst. Om deel te kunnen nemen aan het onderzoek dienden deelnemers tussen de 18 en 30 jaar oud te zijn en een opleiding te volgen of hebben afgerond binnen het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hoger beroepsonderwijs (hbo) of wetenschappelijk onderwijs (wo). Onder de deelnemers werden vijf cadeaubonnen ter waarde van €10 verloot.

Materialen

Keuzeoverbelasting

Keuzeoverbelasting werd geoperationaliseerd door de deelnemers een hypothetische situatie voor te leggen waarin zij werden gevraagd beroepen te rangschikken op voorkeur. De 77 beroepen die gebruikt werden bij dit onderdeel, zijn afkomstig van de site: https://www.onderwijskiezer.be/v2/beroepen/beroep_lst.php. De beroepen zijn in een gerandomiseerde volgorde aan de vragen toegevoegd. Deze volgorde was voor iedere deelnemer hetzelfde. De verdeling van de beroepen van verschillende opleidingsniveaus is nagenoeg gelijk. Alle deelnemers doorliepen zowel de weinig-keuze conditie als de veel-keuze conditie. In de weinig-keuze conditie bestond de lijst uit drie beroepen en in de veel-keuze conditie uit 10 beroepen. Iedere conditie telde zes vragen (totaal 12). De 12 ordeningsvragen werden in willekeurige volgorde gepresenteerd. De 12 ordeningsvragen werden geïntroduceerd door de deelnemers de volgende hypothetische situatie voor te leggen:

‘Dit onderzoek gaat over favoriete beroepskeuzes onder jongeren. Je krijgt zo meteen een aantal sets met vragen, waarbij een aantal beroepskeuzemogelijkheden worden aangeboden. Het is de bedoeling dat je de beroepen rangschikt op voorkeur.

Het is voor ons onderzoek belangrijk dat je alle beroepen serieus overweegt en rangschikt. Je kan je voorkeuren aangeven door de beroepen te verslepen. Hierbij staat de eerste plaats voor je favoriete beroep, en de laatste plaats voor je minst favoriete beroep. Denk ook goed na over de beroepen daar tussenin! We willen graag een

(10)

duidelijk overzicht van jouw voorkeuren voor beroepen. Je huidige opleidingsniveau is hierbij niet belangrijk; je mag elk beroep op de eerste (of laatste) plaats zetten.’

Tevredenheid

Na iedere rangschikking werd gevraagd in hoeverre de deelnemer tevreden was met hoe hij/zij de beroepskeuzes gerangschikt had. Tevredenheid werd gemeten op een 5-punts Likert schaal. Antwoordmogelijkheden varieerden tussen zeer ontevreden (1) en zeer tevreden (5). Dit gedeelte bestond in totaal uit 24 vragen, 12 rangschik- en 12 tevredenheidsvragen. Dit houdt in dat een minimumscore van 12 en een maximumscore van 60 punten behaald kon worden op dit onderdeel van de vragenlijst.

Impulsiviteit

Impulsiviteit werd gemeten middels de Nederlandse versie van de zelfrapportagelijst, de BIS-11 (Baratt Impulsivity Scale; Patton et al., 1995). Hogere scores representeren een hoge mate van de karaktertrek impulsiviteit. De vragenlijst bestaat uit 30 items (Bijlage 1), zoals “Ik neem snel een beslissing”, of “Ik plan taken zorgvuldig”. Antwoordmogelijkheden varieerden tussen zelden/nooit (1), en bijna altijd (4). Dit komt neer op een minimaal en maximaal te behalen impulsiviteitsscore van respectievelijk 30 en 120 punten. De interne consistentie van vertalingen van de BIS-11 vallen allemaal binnen een acceptabel bereik (Cronbach’s α = .71-.83), wat suggereert dat de schaal betrouwbaar is voor diverse culturen (Stanford et al., 2009).

Procedure

Een deel van de deelnemers werd via het sociale medium Facebook of via een e-mail opgeroepen deel te nemen aan het onderzoek. Een ander deel werd mondeling in openbare ruimtes benaderd op verschillende locaties (ROC van Amsterdam, Guidion).

De deelnemers werd verzocht de informatiebrochure (Bijlage 2) voorafgaand aan het onderzoek door te lezen. Hier werd het doel van het onderzoek, informatie over privacygegevens en de gang van zaken beschreven. Deelnemers dienden aan te vinken dat zij voldeden aan de deelnemerscriteria. Na de informatiebrochure volgde een toestemmingsverklaring (Bijlage 3). Zij

(11)

konden beginnen aan de vragenlijst door aan te vinken dat zij de informatie gelezen en begrepen hadden, toestemming gaven voor deelname aan het onderzoek en voor gebruik van de daarmee verkregen gegevens en het recht behouden om zonder opgaaf van reden deze instemming weer in te trekken. Het invullen van de vragenlijst duurde maximaal 30 minuten. De online vragenlijst bestond uit twee onderdelen, het rangschikonderdeel en de impulsiviteitsvragenlijst. Na iedere rangschikvraag volgde de vraag naar de tevredenheid met rangschikking van de beroepen. Het tweede onderdeel van de online vragenlijst bestaat uit de BIS-11. Deelnemers werd hier gevraagd het antwoord aan te klikken wat het meest op hem/haar van toepassing was. Tot slot werd ter controle gevraagd of de deelnemer de vragenlijst serieus ingevuld had. Mocht de deelnemer kans willen maken op een van de vijf cadeaubonnen die verloot zouden worden, was er de mogelijkheid het e-mailadres achter te laten. Als een deelnemer aangegeven had dat deze de vragenlijst niet serieus had ingevuld, had dit geen consequenties voor deelname aan de loting, maar werd deze wel uitgesloten voor verdere data-analyse.

Data-analyseplan

Met een afhankelijke t-toets werd getoetst of er sprake is van een hoofdeffect van aantal beroepskeuzemogelijkheden op de tevredenheid. Vervolgens werd met een Repeated Measures ANCOVA, met impulsiviteit als covariaat, onderzocht of het verschil in tevredenheid tussen de condities verschilt voor verschillende scores op de impulsiviteitsschaal. Voordat de data-analyse plaatsvond, werd eerst gekeken of aan de assumpties van normaliteit, sphericiteit, onafhankelijkheid, gelijke regressiecoëfficiënten. Aan bovengenoemde assumpties, behalve die van normaliteit, werd voldaan. Met de Shapiro-Wilk werd de verschilscore van conditie op normaliteit getoetst. De uitkomsten van de Shapiro-Wilk waren voor beide condities kleiner dan het significantieniveau van .05, wat betekent dat de assumptie van normaliteit volgens deze test is geschonden. De Shapiro-Wilk is echter minder betrouwbaar naarmate de steekproefgrootte toeneemt. Volgens de Centrale Limiet Theorie kan men aannemen dat, bij een steekproef groter dan 30 participanten, aan de aanname van normaliteit wordt voldaan. ANOVA gezien als een robuuste test waar de resultaten ook interpreteerbaar zijn wanneer de assumptie van normaliteit wordt geschonden (Field, 2013). Aan alle andere, hierboven genoemde assumpties is voldaan.

(12)

Resultaten

In totaal werd door 133 jongvolwassenen de vragenlijst volledig ingevuld. Een van de deelnemers is verwijderd uit de data aangezien deze niet voldeed aan het leeftijdscriterium. Alle deelnemers gaven aan de vragenlijst serieus ingevuld te hebben. Eenmaal begonnen aan de vragenlijst kon deze tot een week na het starten ervan worden voltooid. Na deze week werden onvolledige rapporten automatisch verwijderd. De data van de overgebleven 132 deelnemers werden meegenomen voor verdere analyse. De man-vrouwverhouding, de verhouding van opleidingsniveau en gemiddelde leeftijd met bijbehorende standaarddeviatie zijn weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1 Participant Eigenschappen n % Geslacht Man 35 26 Vrouw 97 74

 

Opleidingsniveau Mbo 29 22 Hbo 43 33 Wo 60 45 M SD Leeftijd 23.1 2.4

De Nederlandse versie van de BIS-11 is getoetst op betrouwbaarheid. Cronbach’s alfa bedroeg in deze studie α = .81. De betrouwbaarheid van de test verschilde tussen de verschillende

opleidingsniveaus. Cronbach’s alfa bedroeg voor de mbo, hbo en wo groep respectievelijk: α = .82, α = .84, α = .76.Ook de tevredenheidsvragen werden op betrouwbaarheid getoetst. Cronbach’s alfa kwam in de weinig- en veel-keuzeconditie neer op respectievelijk: α = .80 en α = .84.

In de instructie werd benadrukt dat bij het rangschikken van de beroepen het huidige opleidingsniveau van de deelnemer niet van belang was. Alle beroepen konden op de eerste plaats gezet worden. Om te checken of deelnemers daadwerkelijk verder keken dan beroepen binnen hun eigen opleidingsniveau, werd voor iedere deelnemer berekend bij hoeveel procent van de vragen, een mbo, hbo of wo beroep op de eerste plek gezet werd. Van deze percentages werd per groep het gemiddelde berekend en wordt weergegeven in Figuur 1.

(13)

Figuur 1. Gemiddelde Percentages Beroepsvoorkeuren per Groep

In de mbo en in de wo groep gemiddeld werd een aanzienlijk groter percentage van de beroepen op nummer 1 wordt gezet wat binnen hun eigen opleidingsniveau valt dan beroepen van andere opleidingsniveaus (zie Figuur 1). In de hbo groep lijken beroepen van alle opleidingsniveau ongeveer evenveel in beschouwing te zijn genomen.

Voorafgaand aan het uitvoeren van de analyses werd de verdeling van de data onderzocht door gemiddelde scores op tevredenheid en impulsiviteit te vergelijken tussen mannen en vrouwen en tussen de verschillende opleidingsniveaus (Tabel 2). Mannen en vrouwen verschilden niet significant van elkaar op tevredenheid, t(44.26) = -0.19, p = .85 en niet op impulsiviteit, t(130) = 0.48, p = .60. Ook verschilden deelnemers van verschillende opleidingsniveaus niet significant van elkaar wat betreft hun impulsiviteitsscore, F(2,129) = 2.43, p = .09. Verschillen in tevredenheid tussen de opleidingsniveaus wordt nader behandeld bij de exploratieve analyses.

Tabel 2

Gemiddelde Totale Tevredenheid en Impulsiviteit (SD, Gerangschikt op Opleidingsniveau en Geslacht

Tevredenheid Man 44.4 (4.8) 45.4 (13.3) 46.4 (5.1) 45.4 (8.6) Vrouw 45.9 (5.9) 45.0 (3.9) 46.0 (6.1) 45.7 (5.4) Totaal Impulsiviteit Man 63.5 (8.2) 60.7 (9.5) 61.3 (7.5) 61.8 (8.3) Vrouw 64.5 (11.4) 61.6 (10.3) 59.10 (8.6) 60.9 (9.8) Totaal 0   20   40   60   80   100  

Mbo   Hbo   Wo  

P er ce n ta ge   Opleidingsniveau   Wo  beroep   Hbo  beroep   Mbo  beroep  

Mbo Hbo Wo Totaal

45.3 (5.4) 45.1 (7.6) 46.1 (5.9) 45.6 (6.4)

(14)

Van de afhankelijke variabele tevredenheid, werden gemiddelde scores per conditie berekend. Gemiddelde tevredenheid was voor de weinig- en veel-keuzeconditie respectievelijk M = 23.0 (SD = 3.4) en M = 22.5 (SD = 3.4), zie Figuur 2. Tevredenheid met de gemaakte rangschikking was

significant hoger in de weinig- dan in de veel-keuzeconditie t(131) = -2.44, p = .02.

Figuur 2. Gemiddelde tevredenheid per conditie inclusief errorbars

Een Repeated Measures ANCOVA is uitgevoerd op deze gemiddelden om het effect van aantal beroepskeuzemogelijkheden op de tevredenheid te toetsen, nadat er gecontroleerd is voor impulsiviteit. Uit de resultaten bleek dat de covariaat impulsiviteit tevredenheid voorspelt, F(1, 130) = 5.15, p = .03. Na het controleren voor impulsiviteit, bestond er geen significant verschil in

tevredenheid tussen de weinig- en de veel-keuzeconditie, F(1, 130) = 0.59, p = .45, partial η2 < .01.

Tot slot werd op exploratieve wijze met een Bonferroni post-hoc analyse de totale tevredenheidsscores (Tabel 2) tussen de mbo, hbo en wo groep met elkaar vergeleken, ongeacht conditie. Uit deze analyse blijkt geen significant verschil in totale tevredenheid te bestaan tussen de mbo en de hbo groep (Mdiff = 0.18, p = .99, 95% CI [-3.55, 3.92]), niet tussen de hbo en de wo groep

(Mdiff = -.99, p = .99, 95% CI [-4.10, 2.12]) en niet tussen de wo en de mbo groep (Mdiff = 0.81, p = .99,

(15)

Discussie

Allereerst werd de hypothese getoetst dat het aantal beroepskeuzemogelijkheden de tevredenheid met de gemaakte rangschikking negatief beïnvloedt. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan deze hypothese ondersteund worden. Vervolgens werd onderzocht of impulsiviteit significant gerelateerd is aan tevredenheid en daarmee het effect van aantal keuzemogelijkheden op tevredenheid deels verklaart. Na het controleren voor impulsiviteit, bestond er geen significant effect van aantal keuzemogelijkheden op tevredenheid. Impulsiviteit bleek bovendien een significante voorspeller te zijn voor tevredenheid. Dit kan erop duiden dat impulsiviteit een deel van het effect van aantal beroepskeuzemogelijkheden op tevredenheid verklaart. Tot slot werden totale tevredenheidsscores tussen deelnemers van verschillende opleidingsniveaus met elkaar vergeleken middels een Bonferroni post-hoc analyse. Hieruit is gebleken dat geen van de groepen significant van elkaar verschilde wat betreft tevredenheid, ongeacht conditie. Vanwege methodologische beperkingen van post-hoc analyses dienen resultaten hiervan echter met enige terughoudendheid geïnterpreteerd te worden (Curran-Everett & Milgrom, 2013). Wanneer een verschil wordt gevonden bij een post-hoc analyse, kan het zijn dat het gevonden verschil door toevalsfactoren kan worden verklaard. Nu controleert de Bonferroni aanpassing voor deze type I fout, maar is het wel een conservatieve test. Met andere woorden, het ontbreekt de test aan statistische power. Uit replicatieonderzoek zal moeten blijken of het gevonden effect standhoudt.

Deze uitkomsten van de afhankelijke t-toets komen overeen met de keuzeoverbelasting hypothese, die stelt dat een toename in hoeveelheid keuze-opties resulteert in een afname van de tevredenheid met de gemaakte keuze. De bevindingen congrueren bovendien met de studies naar de keuzeparadox bij alledaagse keuzes (Chernev, 2015; Iyengar & Lepper, 2000; Haynes, 2009). Daarnaast komen de bevindingen van de analyses naar de rol van impulsiviteit bij de keuzeparadox overeen met wat op grond van de besproken literatuur (Baum, 2016; Lin, Shih & Huang, 2009) verwacht werd. Impulsiviteit zou er namelijk voor zorgen dat mensen minder piekeren en meer tevreden zijn met de gemaakte keuze, wat in deze studie ook naar voren komt. Wanneer impulsiviteit

(16)

geen significante voorspeller van tevredenheid bleek te zijn, zou het zo kunnen zijn dat impulsievere personen deze karaktertrek beter kunnen onderdrukken wanneer het gaat om belangrijke keuzes, zoals de beroepskeuze, dan bij onbelangrijke, alledaagse keuzes. De resultaten suggereren dat impulsievere personen zelfs bij belangrijke keuzes deze karaktertrek niet dusdanig kunnen onderdrukken.

Een opvallende bevinding in deze studie is dat, ondanks dat er in de instructie werd benadrukt dat er bij het rangschikken van de beroepen geen rekening gehouden hoefde te worden met diens huidige opleidingsniveau, wo’ers en mbo’ers toch vooral beroepen van hun eigen niveau op de eerste plek zetten. Dit zou of kunnen komen doordat ze de instructie niet goed gelezen of begrepen hebben, of doordat ze nu eenmaal meer voorkeur hebben voor beroepen van hun eigen niveau. Wat de implicaties hiervan zijn voor dit onderzoek is moeilijk te zeggen. Daargelaten is het boeiend om de beroepsvoorkeuren in kaart te hebben gebracht.

Er kunnen methodologische kanttekeningen geplaatst worden bij dit onderzoek. Ten eerste valt op dat aanzienlijk meer vrouwen deelnamen dan mannen. Volgens Cross en Campbell (2009) raken mannen vaker dan vrouwen verzeild in impulsief, risicovol gedrag. Dit geeft te denken dat de resultaten door deze scheve man-vrouwverdeling vertekend zijn. Mannen verschilden in deze studie echter niet significant van vrouwen wat betreft hun impulsiviteitsscore. Het is dus de vraag in hoeverre het problematisch is dat mannen ondervertegenwoordigd zijn in deze studie.

Een tweede beperking van dit onderzoek is dat de impulsiviteitsvragen mogelijk te moeilijk waren voor mbo’ers. Tijdens het afnemen van de vragenlijst bleek een aantal van de mbo’ers moeite te hebben met vragen in de ontkennende vorm, zoals: ‘Ik kan niet stil blijven zitten tijdens toneelstukken en lezingen’. De betrouwbaarheid was voor de mbo groep echter niet het laagst. In tegendeel, de betrouwbaarheid van de impulsiviteitsvragenlijst was hoger in de mbo groep dan in de wo groep. Er kan dus noch ontkend noch bevestigd worden of het daadwerkelijk het geval was dat de vragenlijst te moeilijk was voor mbo leerlingen.

Een andere mogelijke beperking van deze studie, is dat het bij het simuleren van de keuzeparadox ontbrak aan een intrinsieke drijfveer. In de besproken onderzoeken (Chernev, 2015; Iyengar & Lepper, 2000; Haynes, 2009) werd het aantal opties gemanipuleerd bij een keuze die de personen uit zichzelf wilden maken, zoals bijvoorbeeld het kopen van jam. In deze studie maakten de

(17)

deelnemers de keuze niet uit zichzelf, maar werd het middels een hypothetische situatie aan hen opgelegd. Dit kan er mogelijk voor hebben gezorgd dat de situatie niet realistisch genoeg was en daardoor niet te generaliseren is naar een situatie waarin iemand daadwerkelijk een beroepskeuze maakt. Dit zou in vervolgonderzoek ondervangen kunnen worden door deelnemers aan het begin 10 beroepen op te laten schrijven waarover zij getwijfeld hebben. Die 10 beroepen kunnen dan vervolgens gebruikt worden in de rangschikvragen, net als in de huidige studie. Door deelnemers zelf 10 beroepen uit te laten kiezen ervaren zij mogelijk meer affiniteit met de keuzemogelijkheden die hen gepresenteerd worden en beter in staat zich in te leven in de situatie.

Tot slot zou in vervolgonderzoek overwogen kunnen worden om in plaats van een 5-punts Likertschaal een Likertschaal te gebruiken met meer punten. Wanneer de Likertschaal als operationalisatie van de uitkomstvariabele gebruikt wordt, is het aan te raden het aantal punten op de schaal uit te breiden (Cummins & Gullone, 2000). Kleine afwijkingen zijn betekenisvol en vallen bij een te kleine Likertschaal in het niet. De betrouwbaarheid wordt bovendien niet nadelig beïnvloed door een uitbreiding van het aantal punten op de schaal. Een Likertschaal met meer punten had in deze studie de verschillen in tevredenheid tussen de condities mogelijk nauwkeuriger weer kunnen geven.

Met deze studie werd beoogd een bijdrage te leveren aan het breder trekken van de keuzeparadox van onbelangrijke naar belangrijke keuzes. De keuzeparadox lijkt op basis van deze studie ook op te gaan voor beroepskeuzes, wat zou kunnen suggereren dat jongvolwassenen gebukt gaan onder de overvloed aan beroepsmogelijkheden. Impulsiviteit blijkt bovendien een belangrijke rol te spelen in het keuzeproces. Hoewel er meer onderzoek nodig is om uitspraken te doen over deze kwestie, heeft het meer inzicht gegeven in het proces rondom het maken van een beroepskeuze bij jongvolwassenen.

(18)

Literatuurlijst

Arnett, J. J. (2000). Emerging adulthood: A theory of development from the late teens through the twenties. American Psychologist, 55, 469.

Arnold, M. B. (1960). Emotion and Personality, Columbia University Press.

Atwood, J. D., & Scholtz, C. (2008). The quarter-life time period: An age of indulgence, crisis or both? Contemporary Family Therapy, 30, 233-250.

Baum, W. M. (2016). Driven by consequences: The Multiscale molar view of choice. Managerial and decision economics, 37, 239-248.

Chernev, A., Böckenholt, U., & Goodman, J. (2015). Choice overload: A conceptual review and meta-analysis. Journal of Consumer Psychology, 25, 333-358.

Chung, Y. B. (2002). Career decision-making self-efficacy and career commitment: Gender and ethnic differences among college students. Journal of career Development, 28, 277-284.

Cross, C. P., Copping, L. T., & Campbell, A. (2011). Sex differences in impulsivity: a meta-analysis.

Psychological bulletin, 137, 97.

Cummins, R. A., & Gullone, E. (2000). Why we should not use 5-point Likert scales: The case for subjective quality of life measurement. In Proceedings, second international conference on

quality of life in cities, 74-93.

Curran-Everett, D., & Milgrom, H. (2013). Post-hoc data analysis: benefits and limitations. Current

Opinion in Allergy and Clinical Immunology.13, 223–224.

Dhar, R., & Nowlis, S. M. (1999). The effect of time pressure on consumer choice deferral. Journal of Consumer Research, 25, 369-384.

Fasolo, B., Carmeci, F. A., & Misuraca, R. (2009). The effect of choice complexity on perception of time spent choosing: When choice takes longer but feels

shorter. Psychology & Marketing, 26, 213-228.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics (4th ed.). London: Sage Publications Inc.

(19)

Franken, I. H., Muris, P., & Rassin, E. (2005). Psychometric properties of the Dutch BIS/BAS scales. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 27, 25-30.

Galotti, K. M., & Mark, M. C. (1994). How do high school students structure an important life decision? A short-term longitudinal study of the college decision-making process. Research in

Higher Education, 35, 589-607.

Galotti, K. M. (1999). Making a" major" real-life decision: College students choosing an academic major. Journal of Educational Psychology, 91, 379.

Galotti, K. M. (2007). Decision structuring in important real-life choices. Psychological

Science, 18, 320-325.

Hamilton, K. R., Littlefield, A. K., Anastasio, N. C., Cunningham, K. A., Fink, L. H., Wing, V. C., & Lejuez, C. W. (2015). Rapid-response impulsivity: definitions, measurement issues, and clinical implications. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment, 6, 168. Haynes, G. A. (2009). Testing the boundaries of the choice overload phenomenon: The

effect of number of options and time pressure on decision difficulty and satisfaction.

Psychology & Marketing, 26, 204-212.

Iyengar, S. S., & Lepper, M. R. (2000). When choice is demotivating: Can one desire too much of a good thing? Journal of personality and social psychology, 79, 995. Kaplan, B. A., & Reed, D. D. (2013). Decision processes in choice overload: A product of

delay and probability discounting?. Behavioural processes, 97, 21-24. Launspach, T., Deijl, M. van der, Spiering, M., Heemskerk, M.M., Maas, E.N., &

Marckelbach, D. (2016) Choice overload and the quarterlife phase: Do higher educated quarterlifers experience more stress? Journal of Psychological and Educational Research, 24, 7-16.

Li, Y. (2015). Impact of impulsive buying behavior on postimpulsive buying

satisfaction. Social Behavior and Personality: an international journal, 43, 339-351. Lin, S. P., Shih, H. C., & Huang, Y. C. (2009). Emotional states before and after

impulsivity. Social Behavior and Personality: an international journal, 37, 819-824. MacKillop, J., Weafer, J., Gray, J. C., Oshri, A., Palmer, A., & de Wit, H. (2016). The latent

(20)

structure of impulsivity: impulsive choice, impulsive action, and impulsive personality traits. Psychopharmacology, 233, 3361-3370.

Moeller, F. G., Barratt, E. S., Dougherty, D. M., Schmitz, J. M., & Swann, A. C. (2001). Psychiatric aspects of impulsivity. American journal of psychiatry, 158, 1783-1793. Patros, C. H., Alderson, R. M., Kasper, L. J., Tarle, S. J., Lea, S. E., & Hudec, K. L. (2016).

Choice-impulsivity in children and adolescents with attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD): A meta-analytic review. Clinical psychology review, 43, 162-174.

Patton, J. H., Stanford, M. S., & Barratt, E. S. (1995). Factor structure of the Barratt Impulsiveness Scale. Journal of Clinical Psychology, 51, 768-774.

Scheibehenne, B., Greifeneder, R., & Todd, P. M. (2009). What moderates the too-­‐‑much-­‐‑choice effect?. Psychology & Marketing, 26, 229-253.

Scheibehenne, B., Greifeneder, R., & Todd, P. M. (2010). Can there ever be too many

options? A meta-analytic review of choice overload. Journal of Consumer Research, 37, 409-425.

Schwartz, B. (2004). The tyranny of choice. Scientific american edition, 290(4), 70-75. Sharma, L., Markon, K. E., & Clark, L. A. (2014). Toward a theory of distinct types of

“impulsive” behaviors: A meta-analysis of self-report and behavioral measures. Psychological

Bulletin, 140, 374.

Stanford, M. S., Mathias, C. W., Dougherty, D. M., Lake, S. L., Anderson, N. E., & Patton, J. H. (2009). Fifty years of the Barratt Impulsiveness Scale: An update and review. Personality and

individual differences, 47, 385-395.

Volkova, E. V., & Rusalov, V. M. (2016). Cognitive styles and personality. Personality and

Individual Differences, 99, 266-271.

Wang, Y., & Luo, J. (2009). A research on impulsivity and delay discounting differences between high and low procrastinators. Psychological Science, 32, 371-374.

(21)

structural model of personality to understand impulsivity. Personality and individual

(22)

Bijlage 1: BIS-11, Nederlandse versie 1. Ik plan taken zorgvuldig

2. Ik doe dingen zonder na te denken 3. Ik neem snel een beslissing 4. Ik leef zorgeloos

5. Ik houd mijn aandacht er niet bij 6. Mijn gedachten razen door mijn hoofd 7. Ik plan uitjes ruim van te voren 8. Ik heb mezelf onder controle 9. Ik kan ij gemakkelijk concentreren 10. Ik spaar regelmatig

11. Ik kan niet stil blijven zitten tijdens toneelstukken en lezingen 12. Ik denk zorgvuldig na

13. Ik zorg dat ik een baan behoud

14. Ik zeg dingen zonder eerst na te denken

15. Ik houd ervan om over ingewikkelde dingen na te denken 16. Ik verander van baan

17. Ik handel impulsief

18. Ik verveel mij snel als ik in gedachten iets moeilijks moet oplossen 19. Ik doe dingen in een opwelling

20. Ik verander van gedachten 21. Ik verhuis

22. Ik koop dingen in een opwelling

23. Ik kan maar over één ding tegelijk nadenken 24. Ik verander van hobby

25. Ik geef meer uit dan ik verdien

26. Mijn gedachten worden onderbroken door andere gedachten 27. Ik ben meer geïnteresseerd in het heden dan in de toekomst 28. Ik ben rusteloos tijdens lezingen en praatjes

29. Ik ben gek op lastige problemen 30. Ik plan voor de toekomst

(23)

Bijlage 2: Informatiebrochure

Beste deelnemer,

Bedankt voor uw interesse in ons onderzoek. Voordat het onderzoek van start zal gaan, is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de procedure van dit onderzoek. Lees daarom onderstaande tekst nauwkeurig door.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is het keuzegedrag van jongvolwassenen tussen de 18 en 30 jaar in kaart te brengen. Dat zullen we doen door het afnemen van een vragenlijst. De vragenlijst bestaat uit 54 vragen en zal maximaal30 minuten van uw tijd in beslag nemen.

Vertrouwelijkheid van gegevens

Deelname aan het onderzoek is anoniem. Alle onderzoeksgegevens die verzameld worden zullen volstrekt vertrouwelijk behandeld worden en zullen alleen gecombineerd gerapporteerd worden (dus er wordt geen gebruik gemaakt van individuele resultaten). Mocht de data aan derden worden verstrekt, zal dit geheel anoniem gebeuren.

Vrijwilligheid

Deelname aan dit onderzoek is vrijwillig. Als u nu besluit af te zien van deelname aan het onderzoek, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het onderzoek zelf besluit uw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Eerstejaars psychologiestudenten kunnen 1 participatiepunt verdienen. Bovendien zal er onder de deelnemers vijf maal een cadeaubon ter waarde van €10,- worden verloot.

Verzekering

Dit onderzoek heeft geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid. Hierom gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

Nadere inlichtingen

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de

verantwoordelijke onderzoeker. Mw. L. Jamari, tel: 0653899406, e-mail: layla.jamari@student.uva.nl Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek, Dhr. A. van Emmerik a.a.p.vanemmerik@uva.nl, Nieuwe Achtergracht 129, 1018 WS Amsterdam. Succes!

(24)

Bijlage 3: Toestemmingsverklaring

Dit formulier hoort bij de informatie die u heeft ontvangen over het onderzoek waar u aan deelneemt. Met ondertekening van dit formulier verklaart u dat u de deelnemersinformatie heeft gelezen en begrepen. Verder geeft u met de ondertekening te kennen dat u akkoord gaat met de gang van zaken zoals deze staat beschreven in de informatiebrochure.

Nadere inlichtingen

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de

verantwoordelijke onderzoeker. Mw. L. Jamari, tel: 0653899406, e-mail: layla.jamari@student.uva.nl. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek, Dhr. A. van Emmerik a.a.p.vanemmerik@uva.nl, Nieuwe Achtergracht 129, 1018 WS Amsterdam. Toestemmingsverklaring

Met het invullen van de vragenlijst verklaart u dat u de deelnemersinformatie heeft gelezen en

begrepen. Verder geeft u aan dat u akkoord gaat met de gang van zaken zoals deze staat beschreven in de deelnemersinformatie, dat u 18 jaar of ouder bent en dat u mee wilt doen aan deze studie.

☐ Ik heb de informatie gelezen en begrepen, en geef toestemming voor de deelname aan het

onderzoek en gebruik van de daarmee verkregen gegevens. Ik behoud daarbij het recht om zonder opgaaf van reden deze instemming weer in te trekken. Tevens behoud ik het recht op ieder door mij gewenst moment te stoppen met het experiment.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarbij werden t-toetsen uitgevoerd om te onderzoeken of er een verschil was in het aantal gegeven speeddate nominaties tussen de participanten die wel middelen hadden gebruikt en

5: The cumulative contribution of the eigenfunctions of the diffusion equation to the total internal energy density of shaped waves relative to a sum over the first 100

Medium or large scale landslide run-out modelling for many possible landslide initiation areas has been a cumbersome task in the past.. This arises from the difficulty to

CHASS (2005) Measures of quality and impact in publically funded research in the humanities, arts and social sciences, CHASS Occasional Paper 2, Council for Humanities, Arts

In univariate regression analyses, Z-scores for all BTMs were significantly higher in women aged ≤ 50 years compared to women aged &gt; 50, which is in line with the finding that

Using content analysis, media cover- age messages (N = 128) and corporate communication messages (N = 24) were compared regarding an organization in crisis.. All messages were

Leerkrachten zijn mogelijk niet voldoende toegerust om pesten aan te pakken: ze weten niet precies wat pesten is en gebruiken inefficiënte methoden om pesten te