• No results found

Signalerings- en meldgedrag bij (vermoedens van) kindermishandeling door professionals in het voortgezet onderwijs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Signalerings- en meldgedrag bij (vermoedens van) kindermishandeling door professionals in het voortgezet onderwijs"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Signalerings- en meldgedrag bij (vermoedens van) kindermishandeling door

professionals in het voortgezet onderwijs.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam

Naam: Iris Pellenaars

Studentnummer: 11112042

Begeleider: C.E. van der Put

Tweede beoordelaar: G.J.J.M. Stams

(2)

Abstract

Several studies have shown that the detecting and reporting behavior of child abuse among professionals in schools is inadequate. Early detection and reporting of child abuse is essential for effective intervention. The aim of this qualitative research was to gain insight into the factors that lead to more adequate detecting and reporting behavior by professionals working at high school. On the basis of a semi-structured interview, conducted by 10 professionals working at a high school, experiences and opinions regarding the detecting and reporting behavior of child abuse and the cooperation with Veilig Thuis could be obtained.

The improvement of detecting and reporting behavior by professionals working in high schools could not be found in one solution. Different child-, teachers- and school factors ensure that many cases of child abuse are not detected and reported. In addition, problems are experienced in the cooperation between high schools and Veilig Thuis, which creates inadequate reporting behavior. In current research, on the basis of various needs, points for improvement have been identified that both schools and Veilig Thuis can use to achieve a more adequate detecting and reporting behavior of child abuse.

Keywords: child abuse, detecting and reporting behavior, high school, meldcode, Veilig Thuis, qualitative research, I-Change model.

Samenvatting

Verschillende onderzoeken laten zien dat het huidige signalerings- en meldgedrag van kindermishandeling onder professionals op scholen inadequaat is. Vroegtijdige signalering en melding van kindermishandeling is essentieel om effectief in te kunnen grijpen. Het doel van dit kwalitatieve onderzoek was inzicht verkrijgen in de factoren die leiden tot een adequater signalerings- en meldgedrag door professionals in het voortgezet onderwijs. Aan de hand van een semigestructureerd interview, afgenomen bij 10 professionals werkzaam binnen het voortgezet onderwijs, konden ervaringen en meningen met betrekking tot het signalerings- en

(3)

meldgedrag van kindermishandeling en de samenwerking met Veilig Thuis worden verkregen.

De verbetering van het signalerings- en meldgedrag door professionals in het voortgezet onderwijs kon niet gevonden worden in één oplossing. Verschillende leerling-, leerkracht- en schoolfactoren zorgen ervoor dat veel gevallen van kindermishandeling niet worden gesignaleerd en gemeld. Daarnaast worden problemen ervaren in de samenwerking tussen middelbare scholen en Veilig Thuis waardoor inadequaat meldgedrag ontstaat. In huidig onderzoek zijn aan de hand van verschillende behoeftes, verbeterpunten opgesteld die zowel scholen als Veilig Thuis kunnen gebruiken om tot een adequater signalerings- en meldgedrag te komen.

Trefwoorden: kindermishandeling, signaleren, melden, voortgezet onderwijs, meldcode, Veilig Thuis, kwalitatief onderzoek, I-Change model.

Inleiding

Op het voortgezet onderwijs geeft 25% van de leerlingen aan ooit slachtoffer te zijn geweest van kindermishandeling en ruim 12% van de leerlingen rapporteert in de afgelopen twaalf maanden met één of meerdere vormen van kindermishandeling te maken hebben gehad (Schellingerhout & Ramakers, 2017). Dat zijn bijna 4 leerlingen in een klas van 30. Opvallend is dat de prevalentiecijfers van kindermishandeling aan de hand van zelfrapportage-onderzoek onder scholieren ongeveer hetzelfde zijn gebleven in de afgelopen jaren (Alink et al., 2011). Daarom kan worden aangenomen dat inspanningen die zijn verricht om kindermishandeling te verminderen, tot nu tot niet hebben geleid tot een substantiële daling (Van der Put, Boekhout van Solinge, & Gubbels, 2017). Professionals op scholen zijn in de juiste positie om kindermishandeling te signaleren en te melden, omdat alle kinderen leerplichtig zijn van 5 tot en met 16 jaar (Van der Put, Boekhout van Solinge, & Gubbels, 2017). Maar toch komt in verschillende onderzoeken naar voren dat professionals op scholen

(4)

te weinig kindermishandeling signaleren en melden in verhouding tot eerdergenoemde prevalentiecijfers (De Monitor, 2016; Schols, de Ruiter & Öry, 2013; Taskforce, 2016; Van der Put, Boekhout van Solinge, & Gubbels, 2017).

In verschillende onderzoeken naar het signaleren en melden van kindermishandeling door professionals in het onderwijs, worden verklaringen genoemd voor het inadequaat signalerings- en meldgedrag. De eerste verklaring van inadequaat signalerings- en meldgedrag, is volgens Schols, de Ruiter en Öry (2013) dat er te weinig aandacht wordt besteed aan kindermishandeling in de scholing van leerkrachten. Hierdoor twijfelen leerkrachten aan hun pedagogisch kennis, inzicht en handelen (Taskforce, 2016). Daarnaast blijkt het proces van de Meldcode kindermishandeling onduidelijk. Onderwijsbesturen geven echter wel aan dat er aandacht wordt besteedt aan de Meldcode, in de vorm van trainingen en feedback, maar de omslag van papier naar de praktijk blijkt lastig (Taskforce, 2016). Een derde reden die genoemd wordt voor inadequaat signalerings- en meldgedrag door professionals op scholen, is angst voor represailles door ouders, of angst voor het schenden van de privacy van het gezin wat tot tuchtrechtelijke maatregelen zou kunnen leiden (Taskforce, 2016). Daarnaast blijkt uit onderzoek van De Monitor (2016), naar het meldsysteem in Nederland, dat de helft van de scholen ervaart dat het meldsysteem van Veilig Thuis onvoldoend werkt. Slechts één op de vijf scholen ziet verbetering in de situatie van een kind na een melding. Ruim 44% geeft aan niet altijd een terugkoppeling van Veilig Thuis te krijgen en daardoor niet te weten wat er gebeurd na een melding. Dit is opvallend omdat Veilig Thuis wettelijk verplicht is een terugkoppeling te geven aan scholen. Ook rapporteren scholen dat het vaak lang duurt voordat er actie wordt ondernomen door Veilig Thuis (De Monitor, 2016). De laatste verklaring voor het inadequaat signalerings- en meldgedrag door professionals op scholen, is dat op schoolniveau onvoldoende aandacht wordt besteedt aan het

(5)

onderwerp signaleren en melden van kindermishandeling (Van der Put, Boekhout van Solinge, & Gubbels, 2017).

Het is van belang dat, aan de hand van kwalitatief onderzoek, meer inzicht wordt verkregen in de knelpunten die worden ervaren op het gebied van signaleren en melden van kindermishandeling door professionals in het voortgezet onderwijs. Aan de hand van ervaringen en meningen, kunnen verbeterpunten worden opgesteld die mogelijk leiden tot een adequater signalerings- en meldgedrag. Het doel van dit huidige onderzoek was inzicht verkrijgen in de factoren die leiden tot een adequater signalerings- en meldgedrag door professionals in het voortgezet onderwijs.

Met kindermishandeling wordt volgens de Jeugdwet (2015) bedoeld; elke vorm van, voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen vier vormen van kindermishandeling (Lamers-Winkelman, Slot, & Vijlbrief, 2007). Ten eerste psychische mishandeling en/of verwaarlozing waarbij psychische schade wordt aanricht door bijvoorbeeld schelden. Bij psychische verwaarlozing kan gedacht worden aan het structureel negeren van het kind of het onvoldoende bieden van geborgenheid en warmte. Ten tweede lichamelijke mishandeling en/of verwaarlozing waarbij lichamelijk geweld tegen het kind plaatsvindt of onvoldoende wordt voorzien in de lichamelijke basisbehoeften van het kind. De derde vorm is de seksuele mishandeling, wat bestaat uit alle vormen van seksuele aanraking die een volwassene bij een kind opdringt. Tenslotte wordt het getuige zijn van huiselijk geweld gezien als een vorm van kindermishandeling, waarbij kinderen conflicten tussen

(6)

ouders zien of horen, of worden geconfronteerd met de negatieve gevolgen (Lamers-Winkelman, Slot, & Vijlbrief, 2007).

De verschillende vormen van kindermishandeling kunnen leiden tot uiteenlopende gevolgen. Deze gevolgen van kindermishandeling zijn zowel zichtbaar op korttermijn als langtermijn. Het meest ernstige korttermijn gevolg van kindermishandeling is het overlijden van een kind (Currie & Widom, 2010). Andere korttermijn gevolgen van mishandeling zijn lichamelijke schade, gedragsproblematiek, aandachts-problematiek en posttraumatische stressstoornis. Ook zijn leerproblemen en geheugenproblemen gevolgen van kindermishandeling (Vallone, Addona, D’Elia, & Vicari, 2009). De langtermijngevolgen zijn uiteenlopend. Volgens een meta-analyse van Norman et al. (2012) naar de langtermijngevolgen van kindermishandeling, vergroot kindermishandeling het risico op verschillende vormen van psychopathologie; depressiviteit, angststoornissen, eetstoornissen, drugs- en alcoholmisbruik, seksueel risicogedrag en zelfs zelfdoding. Door vroegtijdig signaleren en melden van kindermishandeling en het inzetten van effectieve interventies kunnen deze gevolgen zoveel mogelijk worden beperkt of voorkomen.

Sinds de invoering van de Meldcode in 2013 zijn alle professionals verplicht de Meldcode te gebruiken bij vermoedens van kindermishandeling. Dit geldt voor alle professionals die met jeugdigen werken, zo ook de professionals in het onderwijs (NJI, 2016). In de wet wordt een basismodel beschreven van de Meldcode, welke doorlopen kan worden bij vermoedens van kindermishandeling. De stappen luiden als volgt: Stap 1: in kaart brengen van de signalen, oftewel het signaleren van belemmeringen in de ontwikkeling van leerlingen. Dit is een belangrijk onderdeel van de beroepshouding van professionals in het onderwijs. Omdat op het voortgezet onderwijs de leerling-leerkracht contacten minder zijn, is het van belang systematische leerling-besprekingen te houden om signaleren te ordenen en te bespreken (Ministerie van VWS, 2016). Stap 2: collegiale consultatie en zo nodig raadplegen

(7)

van het adviespunt Veilig Thuis. De vermoedens van kindermishandeling moeten worden gedeeld met interne zorgfunctionarissen. Aan veel scholen binnen het voortgezet onderwijs zijn orthopedagogen en schoolmaatschappelijk werkers verbonden. Binnen een overleg kan besloten worden om eventueel Veilig Thuis te raadplegen over de vastgestelde zorgen. Stap 3: overleg samen met de ouder(s) en de jongere omdat openheid een belangrijke grondhouding is. Punt 4: weging van het huiselijk geweld. In deze stap worden de signalen gewogen om zo tot een afgestemde aanpak te komen die gericht is op de veiligheid van het kind, de ouder(s) en de leerkrachten. Stap 5: beslissen of er gemeld wordt bij Veilig Thuis of dat er zelf hulp wordt georganiseerd voor het gezin (Ministerie van VWS, 2016).

Het correct toepassen van de stappen van de Meldcode bij een vermoeden van kindermishandeling, is een onderdeel van het signalerings- en meldgedrag. In het huidige onderzoek wordt het signalerings- en meldgedrag onderzocht aan de hand van het Integrated Model for Behavioural Change (I-Change model) (De Vries, Mudde, Leijs, Charlton, Vartiainen, & Buijs, 2003). Het I-Change is ontwikkeld voor het werkveld van gezondheidsbevordering maar is ook toegepast bij onderzoek naar signalerings- en meldgedrag van leraren en gezondheidsprofessionals (Schols, de Ruiter, & Öry, 2013). Het I-Change model bevat elementen uit vijf verschillende theorieën die gaan over totstandkoming van gedrag (Bandura, 1986; Fishbein & Ajzen, 1975; Janz and Becker, 1984; Prochaska & DiClemente, 1983; Weinstein, 1988). Voordat bepaald gedrag tot stand komt en op lang termijn behouden wordt, moet eerst hiertoe de intentie ontwikkeld worden. Dit gebeurd door in een aantal fasen argumenten te verzamelen, te overwegen en een besluit te nemen. Om de intentie om te zetten in bepaald gedrag worden vaak in de praktijk barrières ervaren die verandering beïnvloeden. Ook moeten bepaalde capaciteiten beschikbaar zijn om tot de gedragsverandering te kunnen komen. Voor de intentie om bepaald gedrag uit te voeren, moet motivatie ontwikkeld worden. Hiervoor richt het I-Change model zich op drie concepten die

(8)

motivationele factoren worden genoemd: attitude, sociale invloed en zelfeffectiviteit. Deze motivationele factoren worden erkend als erg relevant bij het voorspellen van bepaald gedrag, zoals het signalerings- en meldgedrag van professionals in het voortgezet onderwijs. Verder moet iemand die tot gedragsverandering wil komen, bewust zijn van het huidige gedrag. Deze bewustwording wordt beïnvloed door informatie. De boodschap om tot gedragsverandering te komen moet aansluiten op de belevingswereld en afkomstig zijn van een bron of kanaal welke diegene vertrouwd. Tenslotte maken de factoren van de predispositie (gedragsfactoren, psychologische factoren, biologische factoren en sociaal-culturele factoren) of iemand zich wel of niet makkelijk laat beïnvloeden om tot gedragsverandering te komen (De Vries et al., 2003).

Het doel van dit huidige onderzoek was inzicht verkrijgen in de factoren die leiden tot een adequater signalerings- en meldgedrag door professionals in het voortgezet onderwijs. Om inzicht te verkrijgen in deze factoren, werd gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews opgesteld aan de hand van het I-Change model (De Vries et al., 2003). Dit onderzoek is nodig omdat onderzoek naar de werkzame factoren binnen het voortgezet onderwijs met betrekking tot signalering en melding schaars is. Er is meer onderzoek gedaan binnen het basisonderwijs (De Monitor, 2016; Schols, de Ruiter, & Öry, 2013; Taskforce, 2016). Daarnaast is het van belang omdat adequaat signalerings- en meldgedrag op het voortgezet onderwijs mogelijk bijdraagt aan het beperken of voorkomen van de gevolgen van kindermishandeling. Het eerste doel van deze studie was de problemen in kaart brengen die professionals ondervinden bij het signaleren en melden van kindermishandeling en de samenwerking met Veilig Thuis.Het tweede doel was vaststellen wat de professionals nodig hebben om het signaleringsgedrag en meldgedrag te verbeteren. Het derde doel was verbeterpunten te herleiden uit de verzamelde informatie om tot een adequater signalerings- en meldgedrag te komen.

(9)

Methode

Participanten

De totale steekproef van dit onderzoek bestond uit N = 10 scholen binnen het voortgezet onderwijs in Nederland. Van deze deelnemende scholen vielen n = 8 scholen binnen het regulier voortgezet onderwijs en n = 2 scholen binnen speciaal voortgezet onderwijs. De leerniveaus van de scholen varieerden van VMBO-basis tot gymnasium. Van de scholen waren n =4 gevestigd in Amsterdam, n = 3 gevestigd in Breda, n = 2 gevestigd in Oosterhout en n = 1 gevestigd in Tiel. Hierdoor is sprake van een spreiding tussen twee provincies; Noord-Brabant en Noord-Holland.

Van deze scholen werden N = 10 professionals geïnterviewd. De groep professionals bestond uit n = 7 ondersteuningscoördinatoren, n = 2 gedragswetenschappers en n = 1 maatschappelijk werker welke allemaal de functie zorgcoördinator vervulden (hierna: professionals). De professionals bestonden uit 7 vrouwen (70%) en 3 mannen (30 %). Het aantal jaren dat de professionals werkzaam waren binnen de functie zorgcoördinator varieerde van 3 tot 18 jaar (M = 10.1; SD = 15.33). Van deze professionals had n = 7 een studie op het hoger beroepsonderwijs (HBO) en n = 3 een universitaire studie (WO) afgerond.

Procedure

Voor het verzamelen van de data werden professionals van verschillende middelbare scholen in Noord-Holland en Noord-Brabant benaderd. De scholen werden per e-mail verzocht tot deelname. In deze e-mail stond een korte samenvatting van de opzet van het onderzoek, het doel van het onderzoek en een verzoek tot deelname. Wanneer scholen niet reageerden op deze mail, werd eenmaal een herinneringsmail gestuurd. Bij deelname werd een afspraak ingepland voor het interview op de school met de professional. Er was geen sprake van een vergoeding en deelname aan het onderzoek was vrijwillig.

Het interview duurde ongeveer 45-60 minuten. Het interview startte met een korte uitleg over eerdere bevindingen die geleid hebben tot huidig onderzoek en ook werden de

(10)

doelen van het onderzoek benoemd. Er werd rekening gehouden met privacy van de participanten door de gegevens te anonimiseren. Alleen de vestigingsplaats van de school, het wel of geen deel uitmaken van het speciaal voortgezet onderwijs en de aangeboden leerniveaus werden genoteerd. Dit werd vooraf aan de participanten medegedeeld. Tevens werd toestemming gevraagd voor het opnemen van het interview middels een mobiele telefoon. De interviews werden afgenomen in tweetallen en later omgezet in een transcript in Word.

Analyse

Om de kwalitatieve data te verzamelen is gebruikt gemaakt van een semigestructureerd interview. Bij een semigestructureerd interview wordt gebruik gemaakt van een vooropgestelde, algemenere vragenlijst waar vanaf geweken kan worden. Op deze manier kan worden doorgevraagd waardoor meer en gedetailleerdere informatie verkregen kan worden. Het semigestructureerde interview bestond uit 35 vragen. De vragen varieerde van open, gesloten en beoordelingsvragen. Het interview was opgedeeld in zes onderwerpen die in verschillende volgorde afgenomen konden worden. De onderwerpen waren: Algemene vragen, Signaleren, Meldcode, Melden van kindermishandeling, Ondersteuning vanuit de organisatie en Omgaan met kind waarbij vermoedens zijn van kindermishandeling. Het laatste onderwerp is voor dit onderzoek niet gebruikt omdat hierover geen bruikbare informatie werd verkregen.

De interviews zijn getranscribeerd in Word en geanalyseerd met het programma Atlas.ti versie 8. Atlas.ti is een computerprogramma waarmee kwalitatieve data kan worden geanalyseerd. Aan de hand van het programma werd allereerst de data gestructureerd door de transcripten vanuit Word onder elkaar te plaatsen in 1 document. Vervolgens werd aan de hand van de vragen uit de vragenlijst de bijbehorende quotes gecodeerd. Hierna werd per vraag een lijst met alle quotes weergegeven. Deze quotes vormen de meningen van de professionals en zijn gebruikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden.

(11)

Resultaten

Signaleren

De respondenten gaven unaniem aan dat de signalerende functie binnen het onderwijs als belangrijk wordt ervaren. Ook noemden de meeste respondenten dezelfde soort signalen van kindermishandeling zoals blauwe plekken, achteruitgang van schoolresultaten, negatieve gedragsverandering, schoolverzuim en een onverzorgd uiterlijk. Alle respondenten gaven verder aan dat zij zich bij het signaleren van kindermishandeling in eerste instantie richten op het kind. De meeste respondenten lieten blijken dat wanneer ze (mogelijke) kindermishandeling signaleren bij kinderen, ze zich vervolgens richten op ouders door bijvoorbeeld oudergesprekken te voeren. Tegelijkertijd werd door vier respondenten aangegeven dat zij ouders weinig zien. Slechts één respondent gaf aan op huisbezoek te gaan wanneer ouders het contact met school afhouden of wanneer er een vermoeden bestaat van kindersmishandeling. Dit om een beter beeld te krijgen van de thuissituatie van de leerling waardoor een gegrondere uitspraak gedaan kan worden over de (vermoedelijke) kindermishandeling. De interactie tussen ouder en kind werd door de meerderheid van de respondenten als een belangrijke informatiebron ervaren.

Alle respondenten hadden wel eens (meerdere keren) kindermishandeling gesignaleerd. Het aantal keer dat kindermishandeling gesignaleerd werd door de respondenten varieerde tussen de 3 tot 65 in de afgelopen 12 maanden (M = 16.95; SD = 15.04). Daarnaast gaven alle respondenten aan wel eens signalen van kindermishandeling te hebben gemist. Dit komt door de problemen die worden ervaren bij het signaleren. Meer dan de helft van de respondenten meldde dat het een probleem is dat kinderen onvoldoende vertrouwen hebben in leerkrachten om hun verhaal kwijt te willen. Een ander probleem, dat door meer dan de helft van de respondenten wordt ervaren, is dat kinderen veel signalen verbergen uit angst, schaamte of loyaliteit naar hun ouders. Daarnaast zijn er volgens twee respondenten veel

(12)

leerkrachten die vinden dat zij zoveel taken tegelijkertijd moeten uitvoeren dat het onmogelijk is alle taken goed uit te voeren: “Tegenwoordig moet je als docent heel veel in huis hebben he. Niet alleen de vakkennis, groepsdynamica, naar de ontwikkeling kijken, signaleren. Het is niet alleen het vak dat je geeft het is veel breder. Er wordt zoveel van je verwacht als docent”. Ook vonden vier professionals dat een school zich ten alle tijden eerst moet richten op de onderwijskundige taak: “Als het niet lekker loopt met een kind dan richt je je eerst op de onderwijskundige taak want dat is de primaire taak van het onderwijs”. Verder gaven drie respondenten aan dat er problemen worden ondervonden met het operationaliseren van kindermishandeling. Er wordt een grijs gebied ervaren, waardoor professionals niet goed weten wanneer er sprake is van kindermishandeling en wanneer niet: “Wanneer is de ouder streng en wanneer gaat het de lijn over he?”. Deze drie respondenten gaven ook aan problemen te ervaren door de verschillen in normen en waarden tussen culturen. Zij gaven aan moeilijk te kunnen beoordelen of iets vanzelfsprekend is voor een kind of wanneer er sprake is van lijden. Over het algemeen waren respondenten ruim tevreden over hun manier van signaleren (M = 7.25; SD = 4.37), alhoewel één respondent zichzelf een onvoldoende gaf op dit punt (cijfer beoordelingsvraag: 4.5).

Meldcode

Om het meldgedrag van scholen te onderzoeken werd gevraagd naar de ervaringen en kennis met betrekking tot de meldcode van Veilig Thuis. De respondenten gaven unaniem aan op de hoogte te zijn van de stappen van de meldcode. Zij lieten blijken dat ze genoeg kennis en vaardigheden hebben met betrekking tot de stappen van de meldcode maar de complexe casussen worden vaak als lastig ervaren. Om de weging te maken van de aard en ernst van de kindermishandeling, die leidt tot de keuze om uiteindelijk wel of geen melding te doen (stap 4), overlegt het merendeel van de respondenten de casussen binnen het schoolteam, het Zorg Advies Team (ZAT) of met de ouder-kind begeleider. Twee respondenten gaven aan dat de weging bij stap 4 door Veilig Thuis gedaan moet worden en niet door school. Van deze twee

(13)

respondenten gaf één respondent aan nooit vanuit school een melding te doen bij Veilig Thuis. Dit omdat de verantwoordelijkheid volgens deze respondent ligt bij de ouder-kind adviseur. Daarnaast maakt één professional gebruik van een risicotaxatie-instrument. Haar beoordeling van de manier waarop de kindermishandeling werd gewogen is echter niet hoger dan van de overige professionals.

De meningen over een bijdrage van een risico-taxatie instrument aan een betere weging van de aard en ernst van kindermishandeling zijn wisselend en soms tegenstrijdig. Enerzijds is, volgens 2 respondenten, geen behoefte aan een risico-taxatie instrument vanwege werkdruk. Maar anderzijds, wanneer hen werd gevraagd naar hoe de weging bij stap 4 beter kon, gaf één van deze respondenten aan dat een risico-taxatie instrument wel een bijdrage kan leveren. De helft van de respondenten ziet wel de meerwaarde van een risicotaxatie-instrument: “Als je het naast je mening legt kun je ook kritischer en objectiever naar je eigen mening kijken”. Het oordeel dat respondenten gaven aan de manier waarop ze de aard en ernst van de kindermishandeling wegen was ruimvoldoende (M = 7.4; SD = 2.32). Van twee professionals is de beoordelingsvraag onbekend. Zij waren van mening dat de verantwoordelijkheid van de weging Veilig Thuis ligt. De respondenten gaven verschillende problemen aan met betrekking tot de vijf stappen van de meldcode. Drie respondenten lieten weten problemen te ervaren met stap 3 van de meldcode: het gesprek met ouders. De respondenten vinden dit wel een logische stap binnen de meldcode, maar wel een moeilijk stap gezien de boze reacties die ouders veelal geven. Eén respondent gaf aan problemen te ervaren met stap 5 van de meldcode: het melden zelf. Dit omdat deze respondent aangaf het gevoel te hebben dat het niet goed wordt opgepakt door Veilig Thuis.

Melden van kindermishandeling

De respondenten gaven unaniem aan op de hoogte te zijn van de adviesfunctie van Veilig Thuis en daar ook gebruik van te maken. De ervaringen met de adviesfunctie van Veilig Thuis waren wisselend maar in merendeel negatief. Positieve punten zijn: Veilig Thuis

(14)

wil meedenken en het is fijn om na te gaan of je als professional de stappen goed doorloopt: “Maar dan is het toch fijn dat je iemand gesproken hebt waarvan je denkt die heeft er ook over na gedacht en we zitten toch op de goede weg”. Het meest genoemde negatieve punt was dat het advies van Veilig Thuis vaak betrekking heeft op zaken die professionals al hebben gedaan of al weten. De helft van de respondenten gaven dit punt aan. Het gevoel bestaat dat de adviesfunctie van Veilig Thuis hen niet verder helpt in het proces: “Als ik iemand bel wil ik graag dat ze mij een stapje verder kunnen helpen. En niet dat ze iets gaan vragen, of zeggen, wat ik zelf al weet”. Daarnaast gaven drie respondenten aan dat het advies vanuit Veilig Thuis persoonsafhankelijk is. Zij vinden dat de inhoud en het nut van het advies wisselend is per persoon.

Op één respondent na (deze liet de melding over aan de ouder- kind adviseur), hebben alle respondenten wel eens een melding gedaan bij Veilig Thuis. De ervaringen met het doen van een melding bij Veilig Thuis waren wisselend. Twee respondenten uit Breda hebben erg goede ervaringen met melden bij Veilig Thuis (cijfers beoordelingsvraag: 8 en 8.5) maar de overige scholen delen deze goede ervaringen niet. Drie respondenten gaven aan dat casussen worden teruggelegd bij scholen, terwijl scholen aangeven zichzelf niet te profileren als een zorginstelling. De meerderheid van de respondenten gaf aan dat zij het idee hadden dat Veilig Thuis dossiers te snel afsluit. Volgens de respondenten kan dit komen doordat teveel wordt teruggelegd bij de vrijwillige hulpverlening: “Wordt snel opgepakt, snel dossier aangemaakt, maar ook snel gesloten. En dan hoop je dat Veilig Thuis de middelen en expertise heeft om daar doorheen te pakken. Maar ik heb al meerdere keren meegemaakt dat als ouders mooie praatjes ophangen dat het ook snel wordt afgesloten”. Verder werd door twee derde van de professionals ervaren dat de terugkoppeling vanuit Veilig Thuis minimaal is, waardoor respondenten het gevoel hebben buitenspel te worden gezet: “En natuurlijk vind ik privacy belangrijk maar als wij vanuit school een melding doen is het wel belangrijk om te weten of er

(15)

nou contact is met het CJG en of er iets wordt uitgezet. Want anders blijven wij die zorgen houden”. Vier respondenten gaven aan dat het persoonsafhankelijk is op welke manier de melding wordt opgepakt. Daarnaast werd door de meerderheid van de respondenten aangegeven dat er teveel wachtlijsten zijn en soms meerdere melders nodig zijn voordat een casus wordt opgepakt. Het vertrouwen in Veilig Thuis is door de knelpunten die worden ervaren bij de helft van de respondenten weg. Vier respondenten gaven aan om deze knelpunten geen melding te doen bij Veilig Thuis maar in eerste instantie zelf (vrijwillige) hulp in te schakelen. Maar de overige zes respondenten gaven aan dat zij geen enkele reden zagen om niet te melden bij Veilig Thuis omdat het belang van het kind altijd voorop staat. De samenwerking met Veilig Thuis werd in de meeste gevallen als voldoende ervaren (M = 6.5; SD= 4.18). Van twee professionals was de beoordelingsvraag onbekend.

Ondersteuning vanuit de organisatie

Alle respondenten ondervonden steun vanuit de organisatie bij het ondernemen van actie in het geval van (een vermoeden van) kindermishandeling. De respondenten ervaren dit doordat er een intern zorgoverleg wordt georganiseerd en de directie altijd achter de keus van de respondent staat. Bij de meeste respondenten was het onderwerp kindermishandeling aan bod gekomen tijdens de opleiding. Bij enkele professionals niet. Een cursus specifiek gericht op het signaleren en melden van kindermishandeling, is door de helft van de respondenten gevolgd. Deze cursus is gegeven door Veilig Thuis: ‘Het is eens door Veilig Thuis hier verteld. Het protocol van de meldcode is wel een keer verteld, dat wel’. Deze vijf respondenten hadden, op één respondent na, het idee dat zij door deze cursus meer vaardigheden en kennis hebben met betrekking tot het signaleren en doen van een melding bij Veilig Thuis. De leerkrachten van de deelnemende scholen hebben geen cursus gevolgd op het gebied van signaleren en melden, een enkele school besteedt hier aandacht aan tijdens de studiedag. Tenslotte hebben twee scholen meerdere zorgcoördinatoren op school waardoor er

(16)

kortere lijnen zijn met de mentoren. Volgens deze respondenten kan door de kortere lijnen efficiënter worden gemeld.

Verbeterpunten

Om tot een beter signaleringsgedrag te komen worden door scholen verschillende verbeterpunten binnen het voortgezet onderwijs benoemd. Viermaal werd het scholen van leerkrachten op het gebied van signaleren van kindermishandeling benoemd: “Er is behoefte aan een goedgekeurde, korte cursus voor leerkrachten op het gebied van signaleren”. Op dit moment wordt door geen van de deelnemende scholen aandacht besteedt aan het specifiek opleiden van leerkrachten op het gebied van signaleren. Een ander punt, dat door drie respondenten werd benoemd, was vertrouwen en veiligheid creëren binnen een school zodat leerlingen zelf met hun verhaal durven komen. Ten derde is het volgens drie respondenten van belang om een laagdrempelige, duidelijke plek te hebben op school waar leerlingen terecht kunnen met problemen: “Dat het duidelijk is voor leerlingen bij wie ze kunnen aankloppen als ze met een probleem zitten dat ze wel willen delen”. Dit kan volgens één professional zichtbaar gemaakt worden aan de hand van posters van de vertrouwenspersoon op school. Eén school is bezig met de laagdrempeligheid van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) te vergroten, waardoor leerlingen makkelijker hun verhaal kwijt kunnen: “En wat we concreet aan het doen zijn is de zichtbaarheid van CJG vergroten, waardoor leerlingen hun verhaal sneller kunnen delen”. Tenslotte werd door één respondent benoemd dat het uitbreiden van mentoruren een idee is om beter te kunnen signaleren: “Begeleidingsuren uitbreiden bijvoorbeeld twee mentoren op een klas”. De school van deze respondent heeft hier een pilot mee lopen om te bezien of het uitbreiden van begeleidingsuren leidt tot een betere signalering van kindermishandeling.

Om het meldgedrag te verbeteren werden verschillende punten benoemd. De helft van de respondenten noemt het gebruik van een risicotaxatie-instrument als een verbeterpunt om een efficiëntere weging te kunnen maken alvorens tot melden wordt overgaan. Een tweede

(17)

verbeterpunt dat door zes respondenten werd genoemd, is een vaste persoon van Veilig Thuis gekoppeld aan de school: “Zorg dat er één vast gezicht is voor een school”. Enerzijds zodat de lijnen korter worden waardoor de communicatie wordt verbeterd. Anderzijds zodat de snelheid en efficiënte waarmee het advies wordt gegeven of meldingen worden gepakt niet meer persoonsafhankelijk is. Een derde punt dat werd genoemd door drie respondenten, is dat er behoefte is aan een duidelijke procedure en terugkoppeling waaruit blijkt wat Veilig Thuis doet na een melding en welke vervolgstappen worden genomen. Op deze manier kan het vertrouwen in Veilig Thuis groeien. Zonder terugkoppeling weten scholen niet goed of hun zorgen zijn overgenomen, welke zorg start en wat scholen nog kunnen betekenen voor de leerling. Een laatste punt is dat wachtlijsten korter moeten en daardoor casussen sneller kunnen worden opgepakt.

Discussie

Het doel van dit huidige onderzoek was inzicht verkrijgen in de factoren die leiden tot een adequater signalerings- en meldgedrag door professionals in het voortgezet onderwijs. Hiertoe werden eerst de problemen in kaart gebracht die professionals ondervinden bij het signaleren van kindermishandeling en het melden bij Veilig Thuis. Vervolgens werd onderzocht wat professionals nodig hebben om het signaleringsgedrag en meldgedrag te verbeteren. Aan de hand van deze informatie konden verbeterpunten worden herleid, die kunnen leiden tot een adequater signalerings- en meldgedrag. Dit werd gedaan aan de hand van semigestructureerde interviews, afgenomen bij professionals op verschillende middelbare scholen in Nederland.

De interviews bevestigen de bevinding van verschillende onderzoeken dat scholen te weinig gevallen van kindermishandeling signaleren en melden (De Monitor, 2016; Schols, de Ruiter & Öry, 2013; Van der Put, Boekhout van Solinge, & Gubbels, 2017; Vuijsje, 2016). Het aantal strookt niet met de prevalentiecijfers, zoals vastgesteld in het zelfrapportage

(18)

onderzoek van Schellingerhout en Ramakers (2017). Zij vonden dat ruim 12% van de leerlingen in de afgelopen 12 maanden met één of meerdere vormen van kindermishandeling te maken heeft gehad. Uit de interviews bleek dat, door de deelnemende scholen, dit percentage niet werd gesignaleerd in de afgelopen 12 maanden. Het aantal keer (vermoedens van) kindermishandeling dat gesignaleerd werd door de respondenten varieerde tussen de 3 tot 65 keer in de afgelopen 12 maanden, en dit bleek in verhouding tot het aantal leerlingen op de school minder dan het eerder genoemde percentage. Slechts één school kwam in de buurt van 12% per jaar. Eén van de verklaringen hiervoor kan zijn dat in vergelijking met de overige deelnemende scholen, op deze school de meerderheid van de leerlingen een niet-Nederlandse achtergrond heeft. Onder deze doelgroep komt kindermishandeling vaker voor (Schellingerhout & Ramakers, 2017), waardoor het zou kunnen dat op deze school meer kindermishandeling voorkomt en daarom meer wordt gesignaleerd. Een andere verklaring werd gegeven door de desbetreffende respondent zelf. Deze respondent benoemde dat het signaleringssysteem beter werkt wanneer de functie van zorgcoördinator wordt vervuld door iemand met kennis en expertise van het onderwerp kindermishandeling. Deze respondent zorgde ervoor dat de leerkrachten vaak werden herinnerd aan hun signaleringstaak en daarnaast droeg zij haar kennis waar nodig over.

Ondanks dat alle respondenten signaleren erg belangrijk vinden, strookt het aantal gevallen van kindermishandeling dat wordt gesignaleerd op de overige scholen niet met de prevalentiecijfers. Dit zou kunnen komen doordat verschillende problemen worden ervaren met het signaleren van kindersmishandeling waardoor adequaat signaleringsgedrag uitblijft. Zo gaf de meerderheid van de respondenten aan dat leerlingen veel signalen verbergen uit angst, schaamte en loyaliteit naar hun ouders. Daarnaast gaf de helft van de respondenten aan dat leerlingen weinig vertrouwen hebben in leerkrachten. Ook blijkt dat enkele respondenten vinden dat de dat de onderwijskundige en niet de pedagogische taak prioriteit heeft op school.

(19)

Daarnaast wordt het operationaliseren van kindermishandeling als lastig ervaren. Dit laatste werd ook gevonden in het onderzoek van Schols, De Ruiter en Öry (2013) en Taskforce (2016). Het lijkt er op dat de signalerende functie voornamelijk ligt bij de leerkrachten en mentoren op school. Maar om tot adequater signaleringsgedrag te komen moet worden geïnvesteerd in het scholen van leerkrachten op het gebied van signaleren. En ondanks de problemen met het operationaliseren van kindermishandeling, de ingewikkelde combinatie van onderwijskundige- en pedagogische taak en het onvoldoende vertrouwen van leerlingen in leerkrachten, geven professionals aan dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan scholing van leerkrachten op dit gebied. Dat er een tekort aan scholing van leerkrachten op het gebied van signaleren is, werd ook gevonden in het onderzoek van Schols, De Ruiter en Öry (2013). Zij stellen dat het tekort aan scholing resulteert in twijfels bij leerkrachten met betrekking tot hun pedagogische kennis en inzicht waardoor inadequaat signalerings- en meldgedrag ontstaat. Een andere barrière die werd ervaren om goed te kunnen signaleren, was dat middelbare scholen ouders weinig zien. Slechts één school gaf aan op huisbezoek te gaan bij een vermoeden van kindermishandeling. Uit onderzoek naar huisbezoek door basisscholen, blijkt dat scholen die op huisbezoek gaan een positievere relatie hebben met ouders en beter zicht op de thuissituatie van de leerling (Neutel, 2016), wellicht dat dit ook werkzaam kan zijn binnen het voortgezet onderwijs.

Opvallend is dat, ondanks dat er veel problemen worden ervaren met signaleren en veel signalen worden gemist door scholen de respondenten hun manier van signaleren ruimvoldoende scoren (M = 7.25; SD = 4.37). Slechts één school gaf zichzelf een onvoldoende voor hun manier van signaleren. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat deze school een realistisch beeld heeft van de (on)mogelijkheden van het signaleringsysteem. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat op deze school veel wordt gemist omdat dit de school was met het grootste leerlingenaantal. Eén respondent scoorde zichzelf een tien voor

(20)

de manier van signaleren binnen haar school. Deze respondent gaf aan dat vanwege de kleinschaligheid van de school veel wordt gezien. Hierdoor bestaat het vermoeden dat kleinschaligheid bijdraagt aan een betere manier van signaleren.

Naast deze ervaringen met het signaleren, kwamen er ook een aantal opvallende aspecten over de meldcode in de interviews naar voren. Uit eerder onderzoek bleek dat het onduidelijk is voor leerkrachten hoe het proces van de meldcode er uit ziet (Taskforce, 2016). Maar uit de interviews werd duidelijk dat de respondenten van mening zijn dat de verantwoordelijkheid voor de stappen van de meldcode niet ligt bij de leerkracht maar bij de zorgcoördinator. De respondenten van huidig onderzoek gaven aan kennis te hebben van de stappen van de meldcode, maar twee respondenten bleken stap 4 niet te doorlopen. Zij vonden dat de verantwoordelijkheid van de afweging van de aard en ernst van de kindermishandeling bij Veilig Thuis ligt en niet bij de school. Het zou kunnen dat stap 4 niet bij iedere school helder is, waardoor het proces van de meldcode wellicht niet altijd goed wordt doorlopen en de school daardoor niet tot een juiste afweging en melding komt. Eén professional maakte voor stap 4 gebruik van een risicotaxatie-instrument. Haar beoordeling van de manier waarop de aard en ernst van de kindermishandeling werd gewogen was een 7. En ondanks het gebruik van een risicotaxatie instrument scoorde zij zichzelf niet hoger dan van de overige professionals (M = 7.4; SD = 2.32) op dit onderdeel. Toch zag de meerderheid van de respondenten wel meerwaarde in het gebruik van een risicotaxatie-instrument. Daarnaast gaven drie respondenten aan stap 3 als lastig te ervaren. Enerzijds omdat het confronterend is om ouders op de hoogte te stellen van de vermoedens die spelen en anderzijds omdat het gesprek sterke communicatieve vaardigheden van de respondenten eist. Uit het onderzoek van Taskforce (2016) kwam verder naar voren dat de angst voor represailles door ouders of angst voor het schenden van de privacy een reden is om niet te melden bij Veilig Thuis. Alle

(21)

respondenten van huidig onderzoek, vonden dit echter geen reden om niet te melden.

Over de samenwerking met Veilig Thuis zijn de respondenten gemiddeld genomen tevreden (M = 6.5; SD= 4.18). Twee respondenten scoorden de samenwerking met Veilig Thuis onvoldoende (cijfers beoordelingsvraag: 4 en 4.5). Verder hadden twee respondenten uit Breda over het algemeen erg goede ervaringen met Veilig Thuis (cijfers beoordelingsvraag: 8 en 8.5). Dit zou enerzijds kunnen komen doordat Veilig Thuis Breda de werkzaamheden beter op orde heeft dan in de overige steden waar de interviews hebben plaatsgevonden. Zo blijkt uit onderzoeksrapporten van Inspectie van Jeugdzorg en Inspectie van Gezondheidszorg (2017) dat de kwaliteit van Veilig Thuis West-Brabant (oa. Breda) als voldoende is beoordeeld, maar de beoordeling van de kwaliteit van Veilig Thuis Amsterdam- Amstelland is matig. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat twee scholen uit Breda weinig ervaring hebben met Veilig Thuis omdat zij minder contact hebben met deze instantie. Dit komt omdat één school uit Breda veel samenwerkt met het CJG en de andere school weinig gevallen van kindermishandeling signaleert.

De overige respondenten hadden veelal negatieve ervaringen. Zo wordt, net als in het onderzoek van Tasfkorce (2016), door twee derde van de respondenten geen terugkoppeling van Veilig Thuis ervaren. Met als gevolg dat scholen niet weten welke zorg er is geïndiceerd en wat de school kan bieden aan de leerling. Dit terwijl Veilig Thuis wettelijk verplicht is om deze terugkoppeling te doen (De Monitor, 2016). Het vertrouwen in Veilig Thuis is bij veel respondenten laag mede dankzij de lange wachtlijsten, het persoonsafhankelijk advies en het vaak terugleggen van het probleem bij scholen. Vier scholen gaven aan hierdoor gevallen van (eventuele) kindermishandeling liever binnen het eigen hulpverleningsnetwerk op te pakken. Wat onder andere een verklaring kan bieden voor het lage aantal meldingen. De overige zes respondenten melden in het belang van het kind toch bij Veilig Thuis. Maar gaven aan dat een

(22)

betere samenwerking zeer gewenst is. Een verklaring voor het weinig melden door scholen ligt volgens de overige zes respondenten niet zozeer in de samenwerking met Veilig Thuis maar vooral in de problemen die worden ervaren bij het signaleren.

Om tot adequater signalerings- en meldgedrag te komen, zijn een aantal factoren van belang die leiden tot gedragsverandering (De vries et al., 2013). De respondenten lijken zich er voldoende van bewust dat scholen te weinig signaleren en melden. Iedere respondent gaf namelijk aan veel signalen te missen en problemen te ondervinden bij het melden. De motivatie om het signalerings- en meldgedrag te verbeteren is onder de respondenten ook aanwezig. Zo is de attitude ten opzichte van de gedragsverandering positief want de respondenten geven allemaal aan dat het belangrijk is om adequaat te signaleren en melden. Ook ervaren de respondenten steun vanuit hun organisatie op het gebied van handelen bij vermoedens van kindermishandeling, waardoor er een positieve sociale invloed is. De respondenten geven zelf aan te beschikken over voldoende zelfeffectiviteit. Zij geven aan voldoende kennis en vaardigheden te hebben op het gebied van signaleren en melden. De vraag is echter, of de respondenten een realistisch beeld hierover hebben. De respondenten rapporteren namelijk dat hun manier van signaleren en melden ruimvoldoende is, terwijl het aantal gevallen van kindermishandeling dat volgens de respondenten wordt gesignaleerd niet in de buurt komt van de 12% in de afgelopen twaalf maanden (Schellingerhout & Ramakers, 2017). Uit de interviews bleek verder dat de intentie van de respondenten om uiteindelijk tot een adequater signalerings- en meldgedrag te komen, wordt beïnvloed door verschillende barrières op leerling- professional- en schoolniveau en in de samenwerking met Veilig Thuis. Doordat de barrières de intentie tot gedragsverandering beïnvloeden, blijft adequaat signalerings- en meldgedrag uit. Daarom zijn aan de hand van de genoemde barrières door respondenten, behoeften opgesteld die leiden tot verbeterpunten. Wanneer de capaciteiten

(23)

aanwezig zijn om deze verbeterpunten te benutten kan adequater signalerings- en meldgedrag ontstaan (De Vries et al., 2003).

Uit de interviews komen een aantal punten naar voren die mogelijk leiden tot een adequater signalerings- en meldgedrag door professionals in het voortgezet onderwijs. Ten eerste blijkt dat er behoefte is aan een korte cursus voor docenten gericht op de signalen en het operationaliseren van kindermishandeling. Op dit moment wordt daar geen aandacht aan besteed, terwijl een cursus vanuit Veilig Thuis voor zorgcoördinatoren gericht op het signaleren en melden van kindermishandeling volgens de respondenten wel leidde tot adequater signalering- en meldgedrag. Ten tweede zouden scholen een veiliger klimaat moeten creëren en toegang tot de vertrouwenspersoon laagdrempeliger moeten maken. Dit kan bijvoorbeeld door posters van de vertrouwenspersoon op te hangen in school of het bespreekbaar maken in de les. Wanneer leerlingen met hun problemen durven komen kan er eenvoudiger worden gesignaleerd. Daarnaast draagt een kleinschalige sfeer van een school ook bij aan een adequater signaleringssysteem volgens de respondenten. Deze kleinschaligheid kan bijvoorbeeld worden gecreëerd door meerdere zorgcoördinatoren per school of twee mentoren per klas in te delen, zodat meer persoonlijk contact ontstaat met leerlingen. Een volgend punt is dat een huisbezoek door scholen kan leiden tot een positievere relatie met ouders en beter zicht op de thuissituatie (Neutel, 2016) . Hierdoor kan beter worden gesignaleerd op kindermishandeling. Een vijfde punt is dat een risicotaxatie-instrument zoals de ARIJ (Van der Put, Assink, & Stams, 2015), CFRA of CARE-NL (NJI, 2018) zou kunnen bijdragen aan een objectievere weging van de aard en ernst van de kindermishandeling. Het volgende punt is dat er behoefte is aan een vast persoon van Veilig Thuis per school. Dit zorgt voor korte lijntjes, minder persoonsafhankelijk advies en duidelijkere communicatie waardoor casussen mogelijk makkelijker besproken en opgepakt kunnen worden. Een zevende punt dat werd genoemd is een duidelijke terugkoppeling vanuit

(24)

Veilig Thuis na een melding, zodat scholen weten of hun zorgen zijn overgenomen, welke stappen ondernomen worden en wat school specifiek kan bieden aan de leerling. Tenslotte moeten casussen sneller worden opgepakt en duidelijk worden doorgepakt, zodat er snel zorg komt en niet teveel wordt geschoven met een gezin tussen verschillende vrijwillige instanties.

Het huidige onderzoek kent een aantal sterke punten en een aantal beperkingen. Een sterk punt is dat dit onderzoek is uitgevoerd binnen het voortgezet onderwijs. Onderzoek naar signalerings- en meldgedrag van kindermishandeling binnen het voortgezet onderwijs is schaars. Een ander sterk punt is dat gebruik is gemaakt van een semigestructureerd interview. Door de afname van een semigestructureerd interview, kan specifiek worden doorgevraagd waardoor meer en gedetailleerde informatie kan worden verkregen. Een andere sterke kant van dit onderzoek was dat de interviews in tweetallen zijn afgenomen waardoor de objectiviteit en de structuur van de vragen die gesteld werden zoveel mogelijk werd gewaarborgd. Daarnaast is een ander sterk punt dat de respondenten zijn geïnterviewd verdeeld over het land waardoor er een geografische spreiding van scholen was. Een beperking van dit onderzoek was dat het aantal respondenten laag was. Slechts tien scholen deden mee aan het onderzoek waardoor het niet mogelijk was om de antwoorden en conclusies op alle scholen in Nederland te betrekken. De generaliseerbaarheid van het onderzoek is hierdoor laag. Daarnaast is er sprake van een lagere validiteit dan wanneer er gestructureerde interviews zouden worden gebruikt, omdat bij de semigestructureerde interviews kon worden afgeweken van de vooropgestelde onderzoeksvragen. Tenslotte was een beperking dat deelnemers zelf konden bepalen of zij deelnamen aan het onderzoek. Respondenten konden wellicht positieve of negatieve ervaringen hebben met Veilig Thuis die zij graag deelden wat zou kunnen leiden tot vertekeningen in de conclusies. Ook konden respondenten sociaal wenselijke antwoorden geven die leiden tot respons bias.

(25)

Ondanks deze beperkingen kan huidig onderzoek mogelijk een bijdrage leveren aan het verbeteren van het signalerings- en meldgedrag door professionals in het voorgezet onderwijs. Onderzoek naar het verbeteren van het signalerings- en meldgedrag binnen het voortgezet onderwijs is schaars. Door het in kaart brengen van de problemen waar professionals tegenaan lopen met betrekking tot het signaleren en melden kon beter worden bepaald waar de behoeften liggen om tot een adequater signalering- en meldgedrag te komen. En door het in kaart brengen van de behoeften konden verbeterpunten worden geformuleerd voor zowel scholen als Veilig Thuis die zouden kunnen leiden tot een betere samenwerking en adequater signalering- en meldgedrag

Omdat in een deel van dit huidige onderzoek enkel werd gefocust op de samenwerking tussen Veilig Thuis en scholen vanuit het perspectief vanuit scholen, zou vervolg onderzoek zich kunnen richten op de samenwerking ervaren vanuit beide partijen. Op deze manier kan er een meer objectievere uitspraak gedaan worden over de samenwerking. Daarnaast zou vervolg onderzoek zich moeten richten op meerdere respondenten in heel Nederland om zo de generaliseerbaarheid te vergroten. Door het vergroten van de steekproef kan een completer beeld geschetst worden over de ervaringen rondom het signaleren en melden waardoor er conclusies en aanbevelingen kunnen worden gevormd die betrekking hebben op een groter deel van de scholenpopulatie.

De verbetering van het signalerings- en meldgedrag door professionals in het voortgezet onderwijs kon niet gevonden worden in één oplossing. Verschillende leerling-, leerkracht- en schoolfactoren zorgen ervoor dat veel gevallen van kindermishandeling niet worden gesignaleerd en gemeld. Daarnaast worden problemen ervaren in de samenwerking tussen middelbare scholen en Veilig Thuis waardoor inadequaat meldgedrag ontstaat. In huidig onderzoek zijn aan de hand van verschillende behoeftes, verbeterpunten opgesteld die zowel scholen als Veilig Thuis kunnen gebruiken om tot een adequater signalerings- en

(26)

meldgedrag te komen. Een adequater signalerings- en meldgedrag in combinatie met het inzetten van de juiste interventies kan kindermishandeling, en de eventuele gevolgen hiervan, mogelijk verminderen of voorkomen.

Referenties

Alink. L., Van Ijzendoorn R., Bakermans-Kranenburg R. M., Pannebakker F., Vogels T., & Euser, S. (2010). Kindermishandeling 2010. Leiden, Drukkerij van der Linden.

Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: A social cognitive theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

De Monitor (2016). Meldingssysteem kindermishandeling faalt. Verkregen via, https://demonitor.kro-ncrv.nl/onderzoeken/kindermishandeling

Currie, J. & Widom, C.S. (2010). Long-term consequences of child abuse and neglect on adult economic well-being. Child Maltreatment, 15, 111-120.

doi:10.1177/1077559509355316

Lamers-Winkelman, F., Slot. N. W., Bijl, B. & Vijlbrief, A. C. (2007). Scholieren over mishandeling: Resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van

kindermishandeling onder leerlingen van het voortgezet onderwijs. Duivendrecht, PI Research.

Fishbein, M., & Ajzen, I. (1975). Belief, attitude, intention, and behavior: An introduction to theory and research. Reading MA: Addison-Wesley.

(27)

Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidzorg (2017). De kwaliteit van Veilig Thuis Amsterdam-Amstelland Stap 2. Verkregen via,

file:///C:/Users/Startklaar/Downloads/Onderzoek+naar+de+kwaliteit+van+Veilig+Th is+Amsterdam-Amstelland+Stap+2.pdf

Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (2017). De kwaliteit van Veilig Thuis West-Brabant Stap 2. Verkregen via,

file:///C:/Users/Startklaar/Downloads/Onderzoek+naar+de+kwaliteit+van+Veilig+Th is+West-Brabant+Stap+2.pdf

Janz, N. K., & Becker, M. H. (1984). The health belief model: A decade later. Health Educ Q, 11, 1-47. doi:10.1177/109019818401100101

Jeugdwet (2015). Definitie en afbakening. Verkregen via,

http://richtlijnenjeugdhulp.nl/kindermishandeling/waar-gaat-deze-richtlijn over/definitie-en-afbakening/

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport (2016). Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Den Haag, Optima Forma B.V.

Nederlands Jeugd Instituut (2016). Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in het voortgezet onderwijs. Utrecht, Punt grafisch ontwerp.

Neutel, W. (2016). Rapportage van het onderzoek naar de ervaringen met en mening over huisbezoeken in het onderwijs. Verkregen via,

https://www.verus.nl/files/documenten/verus_huisbezoek__rapportage_onderzoek.pdf

NJI (2018). Signaleren van kindermishandeling. Verkregen via, https://www.nji.nl/Kindermishandeling-Praktijk-Instrumenten

(28)

Norman, R. E., Byambaa, M., De. R., Butchart, A., Scott, J., & Vos, T. (2012). Longterm health consequences of child physical abuse, emotional abuse, and neglect: A systematic review and meta-analysis. Public Library of Science Medicine, 9, 1-31. doi:10.1371/journal.pmed.1001349

Prochaska, J. O., & DiClemente, C. C. (1983). Stages and processes of self-change of smoking: toward an integrative model of change. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 51, 390-395. doi:10.1037/0022-006X.51.3.390

Schellingerhout, R. & Ramakers, C. (2017). Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016. Nijmegen: ITS & Radboud Universiteit.

Schols, M. W. A., De Ruiter, C., & Öry, F. G. (2013). How do public child healthcare professionals and primary school teachers identify and handle child abuse cases? A qualitative study. BMC Public Health, 13, 1-16. doi:10.1186/1471-2458-13-807

Vallone, R., Addona, F., D'Elia, L., & Vicari, S. (2009). Child abuse: A multidisciplinary approach. Paediatrics and Child Health, 19, 207-210.

doi:10.1016/j.paed.2009.08.021

Van der Put, C., Assink, M., & Stams, G. J. (2015). Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ): eindrapport. Amsterdam: Afdeling Forensische

Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam.

Van der Put, Boekhout van Solinge & Gubbels (2017). Effectief Vroegtijdig Handelen ter Voorkoming van Kindermishandeling. Den Haag: Zonmw

De Vries, H., Mudde, A., Leijs, I., Charlton, A., Vartiainen, E., Buijs, G., Clemente, M. P., Storm, H., Navarro, A. G., Nebot, M., Prins, T., & Kremers. S. (2003) The European

(29)

smoking prevention framework approach (EFSA): An example of integral prevention. Health Education Research, 18, 611–626. doi:10.1093/her/cyg031

Vuijsje, H. (2016). Ik kijk niet weg. Eindrapport Taskforce kindermishandeling. Den Haag: Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik.

Weinstein, N. D. The precaution adoption process. (1988). Health Psychology, 7, 355–386. doi:10.1037/0278-6133.7.4.355

(30)

Bijlagen

Tabel 1

De knelpunten ervaren door de respondenten

Knelpunt Aantal keer benoemd

Signaleren

Kinderen verbergen signalen uit angst, schaamte of loyaliteit 7 Kinderen hebben onvoldoende vertrouwen in mentoren 5

Ouders worden weinig gezien 4

School moet zich eerst richten op onderwijskundige taak 4

Operationaliseren van kindermishandeling 3

Mentoren hebben teveel taken 2

Meldcode

Stap 3: gesprek met ouders 3

Stap 4: moet door Veilig Thuis worden gemaakt 2

Melden van kindermishandeling

De adviesfunctie van Veilig Thuis helpt niet verder in het proces 7

Veilig Thuis pakt na melding niet door 6

Wachtlijsten 6

Terugkoppeling is minimaal 6

Het advies van Veilig Thuis is persoonsafhankelijk 3

Veilig Thuis legt probleem terug bij school 3

Meerdere melders nodig 3

Dossiers worden snel afgesloten door Veilig Thuis 2

Ondersteuning vanuit de organisatie

(31)

Tabel 2

De verbeterpunten volgens professionals Verbeterpunt

Signaleren

Korte cursus voor docenten gericht op signaleren van kindermishandeling Duidelijkheid met betrekking tot het operationaliseren van kindermishandeling Veiliger klimaat op scholen

Toegang tot vertrouwenspersonen laagdrempeliger maken Kleinschalige sfeer creëren

Huisbezoek door scholen

Meldcode

Risicotaxatie-instrument

Melden van kindermishandeling

Eén vast persoon van Veilig Thuis gekoppeld aan scholen Terugkoppeling vanuit Veilig Thuis

Wachtlijsten inkorten

(32)

Semigestructureerd interview Start interview

We beginnen met een aantal algemene vragen, namelijk:

1. Welke functie heeft u? (leraar, intern begeleider, zorg coördinator, schoolmaatschappelijk werk etc.)

2. Voor leraren: aan welke groep geeft u les? 3. Hoeveel jaar ervaring heeft in uw functie? Signaleren

4. Hoe belangrijk is het signaleren van kindermishandeling in uw werk volgens u? 5. Waarop let u bij het signaleren van kindermishandeling in uw werk?

6. Maakt u hierbij onderscheidt tussen verschillende vormen van kindermishandeling? a. Doorvraag: op welke signalen let u i.v.m. verwaarlozing, lichamelijke

mishandeling en seksueel misbruik?

7. Let u vooral op signalen bij kinderen, vooral op signalen bij de ouders of beiden? a. Doorvraag: kunt u aangeven waarom?

8. Hebt u ooit daadwerkelijk mogelijke kindermishandeling gesignaleerd in uw werk? a. Zo ja, hoe vaak ongeveer (ooit / jaarlijks)?

b. Om welke vorm van kindermishandeling ging het?

9. Heeft u het idee dat u signalen van kindermishandeling hebt gemist in het verleden of denkt u dat u op dit moment signalen van kindermishandeling mist tijdens u dagelijks werk?

a. Zo ja, heeft u een idee waar dit door komt?

b. Zo ja, heeft u een idee hoe dit zou kunnen verbeteren?

10. Ondervindt u moeilijkheden bij het signaleren van kindermishandeling?

a. Zo ja: welke moeilijkheden en heeft u hier eventuele oplossingen voor?

11. Welke beoordeling geeft u uw manier van signaleren, als u dat zou moeten uitdrukken in een cijfer van 1 tot 10 ( (1 – het signaleren lukt niet, 10 – het signaleren kan niet beter)

a. Doorvraag: wat zou er moeten veranderen waardoor u een hoger cijfer zou geven?

Meldcode

12. Bent u bekend met de stappen van de meldcode bij vermoedens van kindermishandeling?

a. Zo ja, welke stappen zijn dat volgens u?

13. Wie is volgens u verantwoordelijk in uw organisatie voor de verschillende stappen van de meldcode?

14. Kijkend naar de stappen van de meldcode waar u verantwoordelijk voor bent, vindt u dat u genoeg kennis en vaardigheden heeft om deze toe te passen in uw werk?

(33)

15. Bij stap 4 van de meldcode wordt gevraagd een weging te maken van de aard en ernst van de kindermishandeling. Hoe maakt u deze weging (of hoe doet uw organisatie dat)? (de weging op basis waarvan wordt besloten om ofwel te melden of om zelf de noodzakelijke hulp in gang te zetten)

a. Gebruikt hier een bepaalde methode of richtlijn voor? b. Let u hierbij of risicofactoren aanwezig zijn?

c. Op welke risicofactoren let u vooral? d. Let u ook op beschermende factoren?

16. Heeft u het idee dat u de juiste hulpmiddelen heeft om de weging goed te kunnen maken?

a. Zo ja, welke hulpmiddelen zijn dan?

b. Zo nee, wat zou hierbij volgens u helpend zijn?

17. Maakt u bij stap 4 gebruik van een risicotaxatie instrument? a. Zo ja, welke instrumenten?

b. Zo ja, wat zijn uw ervaringen met deze instrumenten? (tevreden?)

c. Zo nee, zou u behoefte hebben aan dergelijke instrumenten?

18. Denkt u dat een risicotaxatie-instrument helpt bij het wegen van kindermishandeling en geweld/inschatten ernst problematiek?

a. Zo ja, wat zijn belangrijke elementen van zo’n instrument b. Zo nee, waarom niet?

19. Ondervindt u problemen bij de stappen van de meldcode?

a. Zo ja: welke problemen en heeft u hier eventuele oplossingen voor?

20. Welke beoordeling geeft u aan de manier waarop kindermishandeling wordt gewogen door u (of in uw organisatie), als u dat zou moeten uitdrukken in een cijfer van 1 tot 10 (1 – het wegen lukt niet goed, 10 het wegen kan niet beter)

a. Doorvraag: wat zou er moeten veranderen waardoor u een hoger cijfer zou geven?

Melden van kindermishandeling

21. Heeft u weleens gebruik gemaakt van de verwijsindex? 22. Bent u op de hoogte van de adviesfunctie van Veilig Thuis? 23. Heeft u Veilig Thuis wel eens om advies gevraagd?

a. Zo ja: wat waren uw ervaringen hiermee? (was u tevreden?)

b. Zo nee: waarom niet? Ervaart u drempels om Veilig Thuis om advies te

vragen?

24. Heeft u weleens een melding gedaan bij Veilig Thuis? c. Zo ja: wat is uw ervaring met het melden?

d. Zo ja: wat waren de reacties van de ouders en/of van het kind en/of andere

betrokkenen?

25. Heeft u ook wel eens een reden gehad om niet te melden bij Veilig Thuis, ook al waren er signalen van kindermishandeling aanwezig?

(34)

27. In hoeverre heeft u vertrouwen dat de melding goed wordt opgevolgd door Veilig Thuis?

28. Wat is volgens u nodig voor een goede samenwerking met Veilig Thuis

a. Doorvraag: heeft u een terugkoppeling gehad over de bevindingen van Veilig Thuis?

b. Doorvraag: heeft u het gevoel dat uw informatie/melding goed is meegenomen in het onderzoek van Veilig Thuis?

29. Welke beoordeling geeft u aan de manier waarop de samenwerking met Veilig Thuis verloopt, uitgedrukt in een cijfer van 1 tot 10 (1 – de samenwerking verloopt slecht, 10 de samenwerking kan niet beter)

a. Doorvraag: wat zou er moeten veranderen waardoor u een hoger cijfer zou geven?

30. Inspectierapporten laten zien dat er te weinig meldingen worden gedaan door scholen. Heeft u een idee waardoor dat komt en hoe dat kan worden verbeterd?

Ondersteuning vanuit de organisatie en opleiding

31. Krijgt u steun van uw organisatie bij het ondernemen van actie in geval van (vermoeden van) kindermishandeling?

a. Zo ja, hoe wordt u ondersteund? (bv bij het signaleren, casus bespreken met collega’s, gezamenlijk gesprek met ouders aangaan)?

b. Zo nee, wat heeft u nodig van uw organisatie voor een betere ondersteuning? 32. Is het thema kindermishandeling in uw opleiding voldoende aan de orde gekomen? 33. Heeft u wel eens een cursus gevolgd over het signaleren van (en handelen bij

vermoedens van) kindermishandeling? Zo ja:

c. Weet u nog welke cursus? (e-learning of face-to-face training?)

d. Heeft deze cursus ertoe geleid dat u meer kennis en vaardigheden heeft op het gebied van signaleren van en handelen bij kindermishandeling?

e. Heeft de cursus ertoe geleid dat u vaker de meldcode toepast en vaker een melding doet bij Veilig Thuis?

34. Is er op een andere manier aandacht besteedt aan dit thema binnen uw organisatie? Omgaan met kind waarbij vermoedens zijn

35. Vind u dat u voldoende kennis en vaardigheden heeft m.b.t. hoe om te gaan met een kind waarbij u vermoedens heeft van kindermishandeling en hoe te monitoren hoe het gaat met het kind?

e. Wat zou u helpen bij het (eventueel) versterken/verder ontwikkelen van deze vaardigheden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In verschillende onderzoeken naar het leren van docenten, zowel nationaal als internationaal, wordt aangetoond dat docenten het meest leren door middel van dagelijkse ervaringen

Wat zijn de kosten voor de overige kosten per euro personeelskosten onderwijzend personeel, uitgesplitst naar verschillende typen onderwijs?.?. Is er in de afgelopen jaren

Met de voorgenomen wijziging van het Besluit samenwerking VO-BVE wordt geregeld dat 16- en 17-jarigen met een startkwalificatie, die aanvullende vakken willen volgen met het oog

In het kader van een promotie aan de Erasmus Universiteit, Rotterdam School of Management heeft Van Kemenade (2009) een onderzoek gedaan met als probleemstelling de vraag naar de

In de middag gaan we met elkaar werken aan een toekomstperspectief, waarvoor een aftrap wordt gegeven door Majone Steketee van het Verwey Jonker Instituut.. Jantine Kriens,

Onze faciliteiten zijn inmiddels minder dan die van (nieuwe) concurrenten; onze control is op sommige punten nogal rigide; we zijn huiverig om kosten voor baten uit te laten

Deze leergang wordt aangeboden door het Centre for Academic Teaching (CAT) in opdracht van het programma Onderwijs voor Professionals (OvP) van de UU. De programmabegeleiding is in

• Steeds meer centraal stellen klantwaarde, vanuit daar meer vragen aan professional wat nodig is voor goede zorg. • Manager