• No results found

De ontwikkelingen in de omgang met geweld bij jongeren met een licht verstandelijke beperking : een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van professionals in residentiële LVB-jeugdinstellingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontwikkelingen in de omgang met geweld bij jongeren met een licht verstandelijke beperking : een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van professionals in residentiële LVB-jeugdinstellingen"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De ontwikkelingen in de omgang met geweld bij jongeren met een

licht verstandelijke beperking

Een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van professionals in residentiële

LVB-jeugdinstellingen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

A.M. van Dijken 11873620

Begeleiding: mw. dr. I.B. Wissink & mw. dr. H.E. Creemers Amsterdam, december 2018

(2)

Abstract

Introduction. Research on violence against mild intellectually disabled youth is important because this population has a higher risk of experiencing institutional abuse. There have been developments in the views on and handling of violence in residential institutions for

intellectually disabled youth. This research aims to contribute to the prevention of abuse by answering the following research question from a socio-ecological framework: ‘What

developments have occurred in dealing with violence in residential youth institutions for mild intellectually disabled youth between 1975 and 2018?’

Methods. A dataset (N = 240) with data of (former) employees of residential youth

institutions for mild intellectually disabled youth was used. Responses to three open-ended questions (24 < N < 96) were analyzed, following the steps for qualitative analysis as formulated by Boeije (2005).

Results. Results showed that the initiation of renewed policy combined with budget cuts have had negative consequences (macro level). On a meso level, approximately 15 years ago the methods and views that arose from a culture of control have been replaced by a less direct (less physical) approach. On a micro level the insecurity to act among employees has grown and the nature of the problems of the youngsters in the residential youth institutions has become more severe.

Discussion. On a macro and micro level the developments have been predominantly negative. On a meso level both positive and negative developments have been reported.

Recommendations for future research and practical implications have been made based on the results of this research.

Keywords: mild intellectually disabled youth, violence, aggression, restriction of

freedom, restraint, decentralization of youth care, cultural transformation.

Samenvatting

Inleiding. Onderzoek naar geweld jegens jongeren met een licht verstandelijk beperking (LVB) is belangrijk, omdat deze doelgroep een verhoogd risico loopt op slachtofferschap. In de visie op en aanpak van geweld in de residentiële LVB-jeugdinstellingen hebben

veranderingen plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft tot doel om vanuit een sociaal-ecologische benadering de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden: ‘Welke

ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in de omgang met geweld in de LVB-sector van 1975 tot 2018?’ om hiermee een bijdrage te leveren aan de bescherming van LVB-jongeren.

(3)

Methode. Er is gebruik gemaakt van een bestaande dataset (N = 240), die gegevens van (ex-)medewerkers van LVB-jeugdinstellingen bevatte. Reacties op drie open vragen (24 < N < 96) zijn kwalitatief geanalyseerd volgens het stappenplan van Boeije (2005).

Resultaten. Uit de rapportages blijkt dat op macroniveau de invoering van de Jeugdwet in combinatie met bezuinigingen negatieve gevolgen hebben gehad. Op mesoniveau blijkt dat ongeveer vijftien jaar geleden de beheersmatige visie en aanpak plaats heeft gemaakt voor een minder directe (minder fysieke) benadering. Op microniveau is de handelingsverlegenheid onder medewerkers gegroeid en is de problematiek van de doelgroep verzwaard.

Discussie. Op macro- en microniveau hebben volgens de medewerkers overwegend negatieve ontwikkelingen plaatsgevonden. Op mesoniveau worden zowel positieve als negatieve

ontwikkelingen gerapporteerd. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt een aantal aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek en de praktijk.

Sleutelwoorden: licht verstandelijke beperkte jongeren, geweld, agressie,

vrijheidsbeperking, jeugdwet, cultuuromslag.

(4)

Inleiding

“Ik heb veel behoefte om mijn verhaal te delen. Al kan ik daarmee maar één kind behoeden voor al dat leed dat mij is aangedaan, dan is dat al goed.” (Ubert, 2018).

Bovenstaand citaat is afkomstig van Willem Bakker. Bakker wil graag over de traumatische ervaringen uit zijn jeugd vertellen, maar het lukt hem niet om het hierbij droog te houden. Hij werd geboren als kind van ouders die de kroeg als thuis beschouwden. Wanneer hij huilde omdat hij honger had, kreeg hij een pak slaag. Buren schakelden de hulp van de politie in met gevolg dat Bakkers ouders de ouderlijke macht verloren. Hij kwam in een pleeggezin terecht waar hij jarenlang misbruikt en mishandeld werd door zijn pleegvader. De nare

gebeurtenissen uit zijn jeugd achtervolgen hem nog steeds. Bakker voelt zich tot op heden in de steek gelaten (Ubert, 2018). Bakker werd bij zijn ouders weggehaald, omdat hij als kwetsbaar kind tegen geweld en misbruik beschermd moest worden. Het tegenovergestelde van bescherming en veiligheid werd hem geboden. Bakker is één van de vele kinderen die in de jeugdzorg slachtoffer zijn geworden van verschillende soorten geweld (Commissie-Vooronderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg, 2016).

Slachtoffers willen graag bijdragen aan de bescherming van kinderen en jongeren van vandaag (Belga, 2013), zoals ook blijkt uit de woorden van Bakker (Ubert, 2018). Daarnaast hebben slachtoffers van geweld behoefte aan erkenning van het onrecht dat hen is aangedaan (Movisie, 2018). Het is belangrijk dat het leed erkend wordt door directe betrokkenen en door de overheid (Ministerie van Veiligheid en Justitie, V&J, 2013). Slachtoffers van geweld in de jeugdzorg kregen lange tijd geen erkenning. Ze werden vaak niet geloofd, kregen te horen dat het aan henzelf lag en dat ze vooral moesten stoppen met zeuren aangezien het al zo lang geleden was (Commissie-Vooronderzoek, 2016). Om maatschappelijke erkenning te creëren voor slachtoffers is politieke steun onmisbaar (Herman, 1992).

Op 7 november 2016 werd de politieke steun in Nederland zichtbaar door de instelling van de Commissie Onderzoek naarGeweld in de Jeugdzorg (Van der Steur & Van Rijn, 2016). Deze commissie werd aangesteld nadat uit de rapporten van de commissies-Deetman (2011) en

-Samson (2012) bleek dat bij uithuisgeplaatste minderjarigen niet alleen vaak seksueel misbruik voorkwam, maar dat er ook vaak sprake was van geweld van fysieke en/of

psychische aard (Commissie-Vooronderzoek, 2016). De Commissie-Geweld in de Jeugdzorg heeft als opdracht om psychisch, fysiek en seksueel geweld in de jeugdzorg van 1945 tot op heden zo volledig mogelijk in kaart te brengen, met aandacht voor de mechanismen die een

(5)

rol speelden, de ervaringen van de slachtoffers en de reactie van de overheid op het geweld (Van der Steur & Van Rijn, 2016). In het onderzoek is ‘geweld’ als volgt gedefinieerd: ‘elk, al dan niet intentioneel, voor een minderjarige bedreigend of gewelddadig gedrag van fysieke, psychische of seksuele aard dat fysiek of psychisch letsel toebrengt aan het slachtoffer’ (Commissie-Vooronderzoek, 2016). Het onderzoek is opgedeeld in verschillende

sectorstudies die zich richten op geweld jegens alleenstaande minderjarige vreemdelingen in opvanglocaties en jegens minderjarigen in de pleeg- en residentiële zorg, justitiële

jeugdinstellingen, jeugd-GGZ, doven- en blindeninternaten en in de licht verstandelijke beperking (LVB)-sector (Commissie-Geweld in de Jeugdzorg, 2017). Het huidige onderzoek maakt onderdeel uit van de laatstgenoemde sector studie en richt zich dus op geweld (volgens bovenstaande definitie) richting uithuisgeplaatste jongeren met een LVB.

Onderzoek naar geweld in de LVB-sector is belangrijk, omdat een aantal kenmerken van deze doelgroep de kans op slachtofferschap vergroot. LVB-jongeren worden gekenmerkt door een lager verstandelijk functioneren, wat uitgedrukt wordt in een IQ-score tussen de 50 en 85 (De Beer, 2016). Uit onderzoek blijkt dat een verstandelijke beperking een risicofactor is voor het meemaken van geweld (Kamavaparu, Ferriter, Morton, & Völlm, 2017). Daarbij is de term LVB verraderlijk: de problemen van deze jongeren zijn niet ‘licht’ te noemen

(Wieland, Kapitein-de Haan & Zitman, 2014). Naast hun cognitieve problemen kampen LVB-jongeren namelijk met een beperkt sociaal aanpassingsvermogen en bijkomende problematiek zoals psychische stoornissen, leerproblemen en systeemproblematiek (De Beer, 2016). De combinatie van de genoemde kenmerken komt in de praktijk tot uiting in ernstige

gedragsproblemen (Offertetekst sectorstudie LVB, 2017) en een hoge mate van (fysieke) agressie (Tenneij & Koot, 2007). Ook agressief gedrag blijkt een risicofactor om slachtoffer te worden van geweld (Kamavaparu et al., 2017). Daarnaast blijkt dat verstandelijk beperkten meer agressie laten zien wanneer ze in een instelling wonen, vergeleken met andere

omgevingen (Tyrer et al., 2006).

Wanneer jongeren met een LVB uit huis worden geplaatst, ontvangen ze doorgaans (residentiële) zorg in een Orthopedagogisch Behandelcentrum (OBC). Deze instellingen bieden gespecialiseerde behandeling en begeleiding aan kinderen en jongeren met een LVB in de leeftijd van 4 tot 23 jaar (Jansen, Leeman, & Verstegen, 2009). De huidige instellingen zijn ontstaan als onderdeel van grotere zorginstellingen en werden vanaf 1979 OBC’s genoemd (Moonen & Douma, 2016). Voor 1979 werden jongeren met een LVB opgevangen in zogeheten ‘zwakzinnigeninrichtingen’ en ‘debieleninternaten’ (Beltman, 2001). De

(6)

de benadering van mensen met een verstandelijke beperking. Zo hebben in de twintigste eeuw verschillende stromingen en verklaringsmodellen de brillen van de medewerkers gekleurd en hierdoor is ook de omgang met probleemgedrag van jongeren beïnvloed (Beltman, 2001). De toelaatbaarheid van het ingrijpen kan verschillen per periode (Commissie-Vooronderzoek, 2016). De huidige studie richt zich op de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in de omgang met geweld jegens LVB-jongeren in de periode van 1975 tot 2018. Om de

ontwikkelingen in de juiste context te plaatsen, worden eerdere stromingen en verklaringsmodellen in de (L)VB-sector geschetst.

In de jaren vijftig en zestig werd een verstandelijke beperking verklaard vanuit biologische factoren, ook wel het medische model genoemd. Vanuit dit model werd een verstandelijke beperking gezien als een ongeneeslijke ziekte, zonder mogelijkheden tot verbetering. Deze visie leidde tot een verschraalde leefomgeving, gericht op beheersing van de bewoners die zelf geen keuzevrijheid hadden (Beltman, 2001). Ongewenst gedrag werd beperkt door het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen zoals isolatie en fixatie met Zweedse banden (Jak, 1999), wat gevoelens van straf, verlating, angst, pijn en verontrusting bij de jongeren kon veroorzaken (Fish & Culshaw, 2005; Meehan, Vermeer & Windsor 2000).

In de loop van de jaren zeventig ontstond een roep om democratisering van de inrichtingen en humanisering van de zorg, waarvan onder andere Goffman (1975) en Muller (affaire-Dennendal: zie Meijering et al., 1975) voorvechters waren. In dezelfde periode maakten nieuwe medewerkers, geschoold in de gedragswetenschappen, hun entree. De gedragswetenschappers waren aanvankelijk vooral gefocust op het bereiken van een machtspositie binnen de instelling, in plaats van op de zorginhoud. Daarom verbeterde het dagelijks leven van de bewoners niet gelijk (Tonkens, 1999). Met de komst van de

gedragswetenschappers won het ontwikkelingsmodel terrein. Dit model legde de nadruk op ontwikkelingsmogelijkheden (zogeheten ‘restcapaciteit’) van mensen met een verstandelijke beperking. Een stroming binnen het ontwikkelingsmodel was de gedragsmodificatie, waar bij ongewenst gedrag met behulp van soms onmenselijke technieken werd ingegrepen (Moonen & Douma, 2016). Actiegroep ‘Pet met de Zet’ bracht eind jaren zeventig aan het licht dat een meisje overleden was nadat scheerschuim in haar mond was gespoten, omdat zij huilde (Tonkens & Weijers, 1997). Als reactie op kritiek vanuit de samenleving kwam de zelfontplooiingsgedachte centraal te staan (Beltman, 2001).

De gedachte van zelfontplooiing hield in dat mensen met een beperking zoveel mogelijk zichzelf moesten zijn, ook wel het leef- en relatiemodel genoemd. Dit model was

(7)

dominant in de jaren tachtig. Door bezuinigingen werden de zorgvernieuwingen stopgezet en werden groepen die eerder waren gescheiden, weer samengevoegd. Deze ongunstige

ontwikkelingen zorgden opnieuw voor veel kritiek, maar instellingen beklemtoonden hun nut en raakten in de loop van de jaren tachtig volledig in zichzelf gekeerd. In 1988 werd

Nederland wakker geschud door de foto van de vastgebonden, naakte Jolanda Venema (Nieuwsdossier, 2011). Het bestaan van naar schatting zo’n 2500 ‘Venema’s’ leidde tot meer controle op de oude beheersingsmethoden en de ontwikkeling van zachtere technieken (Tonkens & Weijers, 1997).

Het leef- en relatiemodel werd opgevolgd door het ondersteuningsmodel in de loop van de jaren negentig, waarin de integratiegedachte centraal kwam te staan. Maatregelen werden genomen om de integratie van mensen met een beperking in het onderwijs, werkveld en wonen te bevorderen (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, RMO, 2002). Van Gennep is een belangrijke drager van dit model. Zijn gedachte was dat de kwaliteit van het bestaan werd vergroot als mensen zelf vorm en inhoud zouden geven aan hun leven (RMO, 2002). Sinds de jaren negentig dient de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen te vallen binnen de vereisten van de Wet Bopz (Moonen & Douma, 2016). Deze wet bleek echter inhoudelijk onvoldoende aan te sluiten bij de praktijk van de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (Bussemaker, 2009). Medewerkers houden zich in de praktijk dan ook niet altijd aan de voorschriften van de Wet Bopz (Dörenberg, 2004) en vrijheidsbeperking komt nog vaak voor bij LVB-jongeren (Dörenberg, Embregts, Van Nieuwenhuijzen &

Frederiks, 2013b).

Het burgerschapsmodel dat in de huidige periode op de voorgrond staat, grenst aan het ondersteuningsmodel (RMO, 2002). Goede zorg wordt nu gezien als ondersteuning die is afgestemd op de behoefte, vraag, mogelijkheden en vaardigheden van de individuele cliënt (Dörenberg et al., 2013b). In de huidige tijd worden mensen met een verstandelijke beperking gezien als volwaardige burgers, die net zoals anderen moeten kunnen deelnemen aan de samenleving (Dörenberg, Embregts, Van Nieuwenhuijzen & Frederiks, 2013a). Uit het volwaardig burgerschap vloeit voort dat mensen met een (L)VB ook recht hebben op vrijheid en dat de beperking van deze vrijheid niet gewenst is. In 2008 werd de intentieverklaring ‘Zorg voor Vrijheid’ bekrachtigd door de inspectie en het werkveld, waarin beide partijen verklaarden dat het minimaliseren van vrijheidsbeperking kan en moet (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2010). In de praktijk bleek het echter zeer moeilijk om vrijheidsbeperkende maatregelen in instellingen terug te dringen, omdat medewerkers vrijheidsbeperking zien als onderdeel van de opvoeding en behandeling (Gosselink, Frederiks, Curfs & Wijmen, 2006;

(8)

Dörenberg et al., 2013b). Om de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen te kunnen reduceren, is een cultuuromslag nodig in de sector. Om richting te geven aan de

cultuuromslag zijn kwaliteitscriteria voor vrijheidsbeperking in de zorg voor LVB-jongeren opgesteld door Dörenberg en collega’s (2013b). Bij opgestelde criteria ligt bewustwording aan de basis: inzicht in het gedrag en de persoonlijkheid van de cliënt, van de medewerker zelf en in het effect van vrijheidsbeperkende maatregelen. In 2010 werd gesteld dat de

cultuuromslag onder medewerkers al gaande was (Inspectie voor de Gezondheidszorg, 2010). Hoewel de genoemde zienswijzen op mensen met een (L)VB en de benodigde

opvoedingsaanpak elkaar grotendeels hebben opgevolgd in de tijd, wil dat niet zeggen dat het ene model verdween wanneer het andere opkwam (RMO, 2002). Van Gemert (in Beltman, 2001) stelt dat geen van de genoemde modellen is verdwenen, maar dat de paradigma’s in de loop der jaren opgestapeld zijn. Van Gemert noemt dat welk model op de voorgrond staat afhangt van de cultuur, persoonskenmerken van de medewerker en de situatie. Vooral in crisissituaties wordt teruggevallen op principes uit het medische model: opsluiten in een prikkelarme omgeving en onmondig maken. Situaties zoals de vastgeketende Brandon in OBC ’s Heeren Loo (Seegers, 2011) bevestigen dit. De manier waarop medewerkers met geweld omgaan is dus geen vaststaand gegeven, maar de omgang wordt bepaald door een complex samenspel van factoren op verschillende niveaus (Hastings & Remington, 1994; Quigley, 2001; Martin, 1984). Een wetenschappelijke theorie die uitgaat van de wederkerige beïnvloeding van factoren op verschillende niveaus, is het sociaal-ecologische model van Bronfenbrenner (1977). In navolging van het theoretische kader van Bronfenbrenner, is in de huidige studie aandacht voor factoren op het niveau van cliënt en medewerker (microniveau), de behandelgroep en de instelling (mesoniveau) en de maatschappij (macroniveau).

In de internationale literatuur is nog weinig bekend over welke factoren een rol spelen bij geweld jegens minderjarigen met een LVB binnen zorginstellingen (Offertetekst

sectorstudie LVB, 2017). Uit onderzoeken die uitgevoerd zijn onder (L)VB-volwassenen is wel een groot aantal factoren bekend die samenhangen met het voorkomen van geweld in instellingen. Op microniveau spelen kenmerken van de cliënt waaronder leeftijd en

psychiatrische diagnoses (Emerson et al., 2000; Knotter, Stams, Moonen & Wissink, 2016), mate van probleemgedrag (Rusch, Hall & Griffin, 1986) en kenmerken van de medewerker zoals werkervaring, gevoel van bekwaamheid (Hastings & Brown, 2002) en attitude

tegenover geweld een rol in de verklaring van geweld (Knotter, Wissink, Moonen, Stams, & Jansen, 2013).

(9)

Uit onderzoek blijkt dat de individuele kenmerken van een medewerker een minder grote rol spelen in het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen, dan bijvoorbeeld de attitude tegenover agressie op teamniveau (Knotter et al., 2013). Daarnaast blijken de informele teamcultuur (Rose, Ahuja & Jones, 2006; Knotter et al., 2016), de bewustwording van geweld (Furey, 1989), het beleid en de regels rondom de omgang met probleemgedrag (Hastings & Remington, 1994) en het plaatsingsbeleid van de instelling (White, Holland, Marsland, & Oakes, 2003) een rol te spelen. Ook de competentie van het managementteam en de relatie tussen het management en de medewerkers, een cultuur van verantwoording in de instelling (Cambridge, 1999), het monitoren van het functioneren van medewerkers en

cliënten (White et al., 2003), de mate van ondersteuning en supervisie van het personeel (Rose et al., 2006; White et al., 2003) blijken factoren op mesoniveau. Over de effectiviteit van trainingen in het omgaan met agressie komen tegenstrijdige resultaten naar voren (Campbell, 2010).

In de literatuur is minder aandacht voor factoren op macroniveau. Een factor die uit onderzoek naar voren komt is het heersende denkbeeld over de doelgroep (Oliver-Pijpers, Cramm, Buntinx & Nieboer, 2018), wat in deze tijd in het teken staat van volwaardig burgerschap (Dörenberg et al., 2013a). Andere factoren van invloed op macroniveau zijn de financiering van de instellingen en het overheidsbeleid (Oliver-Pijpers et al., 2018). Wat betreft de laatste twee genoemde factoren zouden de invoering van de Jeugdwet in 2015 in combinatie met bezuinigingen de omgang met geweld kunnen beïnvloeden.

In de huidige studie zullen de ontwikkelingen in de omgang met geweld in de LVB-sector aan de hand van een aantal factoren op micro-, meso- en macroniveau geanalyseerd worden. De factoren die in het huidige onderzoek aan bod zullen komen, zijn schematisch weergegeven in Figuur 1. Het onderzoek richt zich op de periode vanaf 1975, waarin het zwaartepunt zal liggen op de afgelopen twintig jaar. De hoofdvraag die in huidig onderzoek centraal staat, is als volgt geformuleerd: Welke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in de

omgang met geweld in de LVB-sector van 1975 tot 2018? De hoofdvraag is opgedeeld in drie

deelvragen die als volgt luiden:

1. Welke positieve en negatieve veranderingen in de omgang met geweld in residentiële LVB-jeugdinstellingen hebben plaatsgevonden op macroniveau? 2. Welke positieve en negatieve veranderingen in de omgang met geweld in residentiële LVB-jeugdinstellingen hebben plaatsgevonden op mesoniveau? 3. Welke positieve en negatieve veranderingen in de omgang met geweld in residentiële LVB-jeugdinstellingen hebben plaatsgevonden op microniveau?

(10)

Figuur 1. Overzicht van factoren op 1) macroniveau, 2) mesoniveau, en 3) microniveau Een aantal hypothesen is opgesteld, in lijn met de beschreven recente ontwikkelingen in de LVB- en de bredere jeugdzorgsector. In navolging van de uitgangspunten van de

Jeugdwet, is de hypothese dat als positieve ontwikkelingen worden genoemd dat de regeldruk is afgenomen, dat jongeren langer thuis blijven wonen en dat de samenwerking in de keten is verbeterd (Ministerie VWS & Ministerie V&J, 2013). Als negatieve verandering wordt

verwacht dat door de bezuinigingen de zorgkwaliteit voor LVB-jongeren onder druk is komen te staan (Clarijs & Muller, 2014). Op mesoniveau wordt verwacht dat de cultuuromslag wat betreft het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen merkbaar zal zijn in residentiële LVB- jeugdinstellingen; de verwachting is dat dit een positieve verandering zal zijn (Boesjes, 2008). Op microniveau wordt verwacht dat door de kwaliteitscriteria (Dörenberg et al., 2013b) de handelingsbekwaamheid van medewerkers wat betreft de omgang met geweld is vergroot, eveneens een positieve verandering.

Met het huidige onderzoek kan in de eerste plaats meer inzicht worden verkregen in de ontwikkelingen aangaande de omgang met geweld in residentiële LVB-jeugdinstellingen, een onderwerp waar momenteel nog weinig aandacht voor is in de internationale literatuur

(Offertekst Sectorstudie LVB, 2017). In de tweede plaats kan door middel van het huidige onderzoek tegemoetgekomen worden aan de behoeften van slachtoffers (Commissie-Geweld in de Jeugdzorg, 2017). Het feit dat er onderzoek gedaan wordt naar het vóórkomen van geweld kan voor slachtoffers al een erkenning zijn van het aangedane leed. Daarbij geeft onderzoek een teken dat de slachtoffers serieus worden genomen, wat bij kan dragen aan de verwerking van de gebeurtenissen (Jansen, Ten Berge, Van den Bosch & Vink, 2016). In de derde plaats kunnen uit de onderzoeksresultaten lessen worden getrokken voor de toekomstige hulpverlening (Adriaenssens et al., 2013). Op deze manier kunnen hopelijk kinderen behoed

Juridische context 3 Kenmerken van jongeren en medewerkers Overheids- context 1 Maatschappelijke context Personeel 2 Regelgeving Openheid Monitoren Cultuur

(11)

worden voor het leed dat slachtoffers in het verleden is aangedaan (Commissie-Vooronderzoek, 2016).

(12)

Methode

Respondenten

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een bestaande dataset, verzameld door het

onderzoeksteam dat is samengesteld ten behoeve van de Commissie Onderzoek naar-Geweld in de Jeugdzorg (verder: commissie). De dataset bevatte informatie uit een enquête ingevuld door 240 (ex-)medewerkers, van wie op het moment van invullen 218 mensen nog werkzaam waren in een OBC. Respondenten die slechts de persoons- en instellingsgegevens (t/m vraag 13) hadden ingevuld zijn uit de dataset verwijderd. Door 161 respondenten werd de

vragenlijst niet tot en met de laatste vraag ingevuld (wel verder dan vraag 13); het gedeelte van de enquête dat zij wel hadden ingevuld is meegenomen in de analyse. De open vragen (aan het einde van de enquête; sommigen optioneel) die geanalyseerd zijn in het huidige onderzoek werden ingevuld door 96, 71 en 24 (ex-)medewerkers.

Van de respondenten was de meerderheid (74.1%) vrouw en een klein gedeelte (25.4%) man. De leeftijd van de respondenten varieerde van 20 tot 63 jaar (M = 37.96, SD = 10.42). Driekwart van de respondenten (77.5%) had minstens een hbo-opleiding afgerond, een klein gedeelte (21.26%) had een wo-diploma. Een ruime meerderheid (63.3%) van de

respondenten vervulde een functie als directe begeleider van de jongeren. Een kleiner gedeelte van de respondenten was werkzaam als gedragswetenschapper of ondersteunend psycholoog (10%), leidinggevende van de directe begeleiders (4.2%) of bekleedde een functie op

managementniveau (4.2%). De overige respondenten hadden functies zoals ambulant begeleider of beleidsadviseur.

Van de respondenten gaf de overgrote meerderheid (96.3%) werkzaam te zijn in een Orthopedagogisch Behandelcentrum. De overige negen respondenten waren allemaal

voormalig medewerkers en zij gaven aan werkzaam te zijn geweest een andere soort instelling (bijv. voor licht en/of ernstig verstandelijk beperkten van alle leeftijden). De meerderheid van de respondenten (54.2%) was acht jaar of langer en bijna een derde (30.8%) was minder dan vijf jaar werkzaam bij de huidige of laatste instelling. In Tabel 1 is te zien in welke

Tabel 1

Aantal en percentage medewerkers werkzaam per tijdvak

Tijdvak Aantal medewerkers Percentage

1975-1985

1985-1995 21 4 1.6% 8.3%

1995-2005 67 26.4%

2005-2015 164 64.6%

(13)

tijdvak(ken) de respondenten werkzaam waren in een instelling voor LVB-jongeren. Procedure

Door de onderzoekers van de commissie is een enquête opgesteld met zowel gesloten als open vragen. Deze anoniem in te vullen enquête was bedoeld voor professionals (zowel managers als zorgverleners) die als medewerker ervaring hadden binnen instellingen

voor minderjarigen met een LVB (specifiek: Orthopedagogische Behandelcentra). De enquête is op te vragen bij de begeleiders. Er is gekozen voor een online survey, omdat hiermee veel medewerkers bereikt konden worden met relatief weinig financiële middelen. Daarnaast werd verwacht dat de gevoeligheid van het onderwerp wat minder hoog lag (vergeleken met

bijvoorbeeld de minderjarige slachtoffers van geweld), dat interviews noodzakelijk zouden zijn. Bovendien kon met een online survey de anonimiteit van de respondenten volledig gewaarborgd worden, wat ervoor kan zorgen dat sociaal wenselijkheid een minder grote rol speelt. Nadat het instrument werd goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam

(referentienummer 2017-CDE-8591), is aandacht gevraagd voor de enquête op diverse websites, waaronder het Kennisplein Gehandicapten-sector en de Vereniging

Gehandicaptenzorg Nederland en op sociale media. Daarnaast is de enquête onder de

aandacht gebracht via het netwerk van de onderzoekers, het Landelijk Kenniscentrum LVB en de Vereniging van Orthopedagogische Behandelcentra. Om te voorkomen dat de instellingen het gevoel kregen dat ze negatief beoordeeld werden, is de benadering zo sensitief mogelijk geweest.

Instrumenten

Als onderzoeksinstrument is een enquête gebruikt die is opgesteld door de onderzoekers van de commissie. Het onderzoeksteam heeft de vragen opgesteld na bestudering van vooronderzoek en in samenspraak met de leden van de

begeleidingscommissie van de LVB-sectorstudie. Het doel van deze enquête was om vanuit het perspectief van de professionals meer inzicht te krijgen in de ervaringen met geweld, de knelpunten die daarbij werden ervaren en het bredere werkklimaat waar binnen gewerkt werd en wordt. De data zijn verzameld van 8 februari 2018 tot 20 maart 2018.

De enquête bevatte zowel gesloten als open vragen. In de gesloten vragen werd onder andere gevraagd naar een oordeel van de medewerker over de veiligheid en gewelddadigheid van de instelling, naar de ervaringen en de omgang van de medewerker met geweld en naar een beoordeling van de manier waarop de organisatie omging met geweld. Voor het huidige onderzoek zijn de antwoorden op verschillende open vragen geanalyseerd. De open vragen

(14)

die geanalyseerd zijn, werden eerst ingeleid met een gesloten vraag: ‘Heeft u het idee dat er zich door de jaren heen belangrijke veranderingen hebben voorgedaan op het gebied van geweld en de omgang daarmee in instellingen (zowel positieve als negatieve

veranderingen)?’. De open vragen luidden als volgt: ‘Wat zijn de voornaamste positieve veranderingen volgens u?’, ‘Wat zijn de voornaamste negatieve veranderingen volgens u?’ en ‘Kunt u de belangrijkste verschillen met eerdere instellingen hieronder toelichten en daarbij aangeven om welke jaren het dan ongeveer ging (vanaf 1945 - heden)?’.

Analyseplan

De hoofdvraag ‘Welke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in de omgang met

geweld in de LVB-sector van 1975 tot 2018?’ is beantwoord aan de hand van drie deelvragen.

De drie deelvragen hebben als onderwerp de positieve en negatieve veranderingen in de omgang met geweld op macro-, meso- en microniveau. Om deze vragen te beantwoorden zijn de antwoorden op de open vragen van de enquête geanalyseerd. Aangezien het in dit

onderzoek gaat om kwalitatieve gegevens, is gekozen voor een kwalitatieve

onderzoeksmethode. Als leidraad voor de analyse is het stappenplan voor het analyseren in kwalitatief onderzoek van Boeije (2005) aangehouden. De antwoorden op de open vragen zijn in navolging van dit stappenplan respectievelijk open, axiaal en selectief gecodeerd. Bij het open coderen zijn codes toegekend aan relevante informatie uit de enquête. De codes

vormden een korte samenvatting van een tekstfragment. Het open coderen resulteerde in een voorlopige codelijst. Bij het axiaal coderen werden de codes ondergebracht onder een hoofdcode, namelijk macro-, meso- of microniveau. Daarna is bepaald of de codes de

informatie voldoende konden dekken. Sommige codes zijn naar aanleiding daarvan gewijzigd, samengevoegd of gesplitst. De laatste stap was het selectief coderen waarin verdere structuur is aangebracht in de afzonderlijke hoofd- en subcodes. In deze fase is gekeken welke codes daadwerkelijk antwoord konden geven op de onderzoeksvragen. De codes zijn vervolgens ondergebracht in de verschillende contextfactoren die van tevoren waren opgesteld, zoals weergegeven in Figuur 1. In de drie stappen van het coderen is gebruik gemaakt van het computerprogramma Atlas.ti. Dit programma houdt de frequentie van de codes bij. De (verkorte) frequentietabel is te vinden in de bijlage.

(15)

Resultaten

1. Macroniveau

1.1 De juridische context

In 2015 is met de invoering van de nieuwe Jeugdwet de zorg voor onder andere de LVB-jeugd overgeheveld naar de gemeenten. Deze transitie en transformatie in de LVB-jeugdzorg heeft gevolgen gehad voor de instellingen. Verschillende medewerkers zijn niet positief over deze verandering.

Zoals de medewerker in het tweede citaat hierboven ook beschrijft, is een uitgangspunt van de Jeugdwet om minder snel te medicaliseren, meer te ontzorgen en te normaliseren. De

Jeugdwet schrijft voor dat er meer uitgegaan moet worden van de eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden van jeugdigen en hun ouders. De mogelijkheden van de betrokkenen worden versterkt en er wordt gepoogd jongeren langer thuis te laten wonen. Er is één medewerker die specifiek deze ontwikkeling aandraagt als positieve verandering.

Hoewel deze medewerker de versterking van de mogelijkheden thuis een mooi streven noemt, zijn meerdere medewerkers die van dit plan negatieve gevolgen opmerken. Zij rapporteren dat jongeren nu ‘te laat’ bij de instelling binnenkomen, wat voor meer onveiligheid zorgt.

Naast de de-medicalisering, normalisering en het uitgaan van de mogelijkheden in het cliëntsysteem, is een ander uitgangspunt van de Jeugdwet om meer tijd en ruimte voor professionals te creëren. De Jeugdwet formuleert als middel om dit doel te bereiken de

‘De enorme omwenteling in 2015 . . . is dramatisch geweest voor veel instellingen.’

‘De overgang naar de gemeente vind ik absoluut geen verbetering en heeft er absoluut niet voor gezorgd dat jongeren met minder hulpverlening te maken krijgen.’

‘De invoering van de nieuwe jeugdwet gekoppeld aan bezuinigingen zijn afschuwelijk geweest de afgelopen jaren.’

‘Ik vind de verandering naar meer hulp aan huis goed. Zo maak je ouders sterker in de opvoeding van hun kinderen. Dat is een mooi streven.’

‘De keerzijde is dat we zien dat jongeren die nu aangemeld worden vaak te lang in te onveilige situaties hebben gezeten waardoor problematiek alleen maar is verergerd en er dus een langer behandeltraject nodig is.’

(16)

afname van regeldruk in het werkveld. Ongeveer zeven procent van de medewerkers noemt als positieve verandering van de afgelopen jaren dat de registratiemogelijkheden beter en efficiënter zijn geworden. Daar tegenover staat een nagenoeg gelijk gedeelte van de

medewerkers dat aangeeft dat de registratielast gegroeid is.

Eén medewerker noemt als directe oorzaak van de toename van de regeldruk de noodzakelijke samenwerking met de gemeenten na de invoering van de Jeugdwet.

De samenwerking tussen instellingen en gemeenten verloopt volgens een aantal medewerkers niet soepel. Daarnaast wordt genoemd dat gemeenten expertise op het gebied van zorg missen en het financiële belang (te) zwaar laten wegen.

Medewerkers lopen naast de negatieve gevolgen die te herleiden zijn naar de invoering van de Jeugdwet, ook tegen andere problemen rondom regel- en wetgeving aan. Zo blijkt uit de

enquête dat de privacywetgeving een knelpunt is.

1.2 De maatschappelijke context

Uit de resultaten blijkt dat een aantal medewerkers van mening is dat jongeren met een licht verstandelijke beperking niet goed kunnen ‘meekomen’ in de steeds complexer wordende maatschappij.

‘Gemeenten stellen verschillende eisen aan verantwoording van de zorg . . . Daarmee worden werkers in hun dagelijks werk gedwongen tot nog meer papierwerk.’

‘Ze maken vooral vanuit een kostenaspect afwegingen welke zorg passend zou zijn.’

‘Gemeenten gaan op de stoel van de behandelaar zitten.’

‘Delen van informatie over geweld is lastiger geworden door privacywetgeving.’ ‘Privacy is een te groot ding geworden, terwijl LVB er moeilijk mee om kan gaan.’ ‘Vroeger meer tijd voor jongeren en minder kantoorwerk en administratiedruk.’ ‘Teveel papierwerk, waardoor je niet op de groep en bij de jongeren bent.’

‘De bureaucratie. Na één geweldincident dient dit terecht nauwkeurig gerapporteerd te worden, maar zijn er veel soorten meldingen die gemaakt moeten worden en ben je snel een halfuur verder.’

(17)

Een medewerker beschrijft dat in vroegere tijden mensen met een lager niveau onder de hoede van de gemeenschap werden genomen en hun eigen rol kregen in de maatschappij, maar dat

in de loop der jaren de samenleving minder inclusief lijkt te zijn geworden.

De toename van de complexiteit, stigmatisering en de exclusiviteit in de samenleving, zorgt voor een verminderd toekomstperspectief voor LVB-jongeren. Deze factor kan de problemen van de jongeren in stand houden, noemt een aantal medewerkers.

1.3 De overheidscontext

Medewerkers rapporteren groeiende problemen rondom de plaatsing van de jongeren.

Vanwege druk vanuit de overheid en financiële krapte moeten groepen gevuld blijven, maar dit zorgt ervoor dat de hulpvragen niet aansluiten bij de instelling en de hulpvragen per groep sterk uiteenlopen. Financiële belangen worden leidend in keuzes die gemaakt moeten worden, wat afbreuk doet aan de kwaliteit van de geboden zorg

‘Nog meer stigma's leiden tot nog minder perspectief voor deze doelgroep.’

‘Het is harteloos om jongeren de kansen te onthouden, een moderne vorm van verwaarlozing, keurig in regeltjes en wetten verpakt, maar zonder ziel voor de gekwetste en beschadigde medemens.’

‘Nu krijg ik het idee dat jongeren de samenwerking soms opzeggen, omdat ze niet het idee hebben dat het zin heeft om aan zichzelf te werken, omdat het toch nergens naartoe leidt.’

‘Daarnaast is de samenleving niet meer inclusief, als je afwijkt kan je steeds minder dezelfde kansen grijpen dan andere mensen en lijkt er minder geduld voor een trager tempo.’

‘De maatschappij vraagt steeds meer van mensen. Cliënten met gedragsmoeilijkheden kunnen het tempo van de maatschappij niet bij houden. Worden ook overvraagd.’

(18)

Naast problematiek rond de interne plaatsing, zijn er problemen rondom de doorstroom naar andere instellingen: de wachtlijsten zijn lang. Dit kan voor onveiligheid en een belemmering van het toekomstperspectief zorgen, noemt een aantal medewerkers.

2. Mesoniveau

2.1 Personeel (opleiding, toerusting)

Ongeveer een kwart van de medewerkers rapporteert als voorname negatieve verandering een tekort aan personeel. Medewerkers geven aan dat de laatste jaren door bezuinigingen minder personeel beschikbaar is voor een groeiend aantal cliënten. Daarnaast noemt ongeveer dertien procent dat een hoog verloop in personeel een negatieve verandering is. Verschillende

oorzaken voor dit hoge personeelsverloop worden genoemd, waaronder financiële onzekerheid en een gebrek aan ondersteuning vanuit het management.

‘Als een jongere lang moet wachten op een plaatsing of doorplaatsing werkt dat frustrerend en geeft dat stress waardoor er weer geweld ontstaat.’

‘De wachttijd naar een nieuwe woonplek voor jongeren duurt soms zo lang, zodat er veel frustratie ontstaat, zowel bij jongeren als personeel.’

‘Door de zorgplicht kun je een jongere soms aan de straatstenen niet kwijt, terwijl de situatie intern echt gevaarlijk is.

‘Een duidelijk toekomstperspectief voor cliënten is noodzakelijk. Eén van de dingen die dit tegenhoudt is een goede en snelle doorstroom naar andere instellingen. Door lange wachtlijsten is dit bijna niet mogelijk.’

‘Door druk vanuit de overheid worden er jongeren met allerlei problematieken opgenomen.’

‘We krijgen meer jongeren binnen die een hulpvraag hebben waar onze locatie niet optimaal voor is.’

‘Er zijn geen contra indicaties meer, dus veel jongeren binnen met een LVB en bijkomende psychische problematiek en ook verslaving. Deze complexe combinatie brengt agressieve jongeren met zich mee wat echt onveilige situaties oplevert.’ ‘Om begroting te halen moet een x aantal bedden worden gevuld. Er wordt niet naar kwaliteit gekeken maar naar kwantiteit. De inhoud wordt naar mijn gevoel steeds meer ondergeschikt.’

(19)

Terwijl minder (vast) personeel in de instellingen werkt, is tegelijkertijd de complexiteit en zwaarte van de problematiek van de doelgroep toegenomen. Dit resulteert in een toename van de werkdruk de afgelopen jaren, een negatieve verandering die door ongeveer dertien procent van de medewerkers gerapporteerd wordt. Dat de werkdruk in de instellingen hoog is, wordt

invoelbaar door onderstaande opmerkingen.

Naast de financiële krapte, verzwaring van het werk en gebrek aan ondersteuning, worden ook het vernieuwde kwaliteitskader, de onregelmatigheid van het werk en ongunstige

arbeidsvoorwaarden als oorzaak van het personeelsverloop genoemd.

‘Van 6 naar 8 cliënten naar een crisis bed erbij zodat je op 9 kwam. Hier geen extra personeel voor laten komen.’

‘Het is elk jaar onzeker hoeveel geld er binnen komt . . . Hierdoor durft de instelling geen vast personeel aan te nemen.’

‘Er zijn nog steeds te weinig financiële middelen om meer personeel aan te nemen.’

‘Teveel tijdelijke contracten waardoor er teveel wisseling is in personeel en onvoldoende ondersteuning door management waardoor ziekteverzuim optreedt wat verder bijdraagt aan teveel wisselend/tijdelijk personeel.’

‘In april 2017 een burn-out gehad, omdat ik lichamelijk helemaal kapot was door dingen die op mijn werk zijn gebeurd. Ik kon niet meer tegen de verbale en fysieke agressie waardoor ik lichamelijke klachten kreeg en maar door bleef gaan om het team draaiende te houden. Veel verschillende collega's gehad; steeds opnieuw moeten inwerken en na een tijd weer weg.’

Mocht je als medewerker extra geweld gebruiken om zelf niet beschadigd te raken dan moet je een ander vak kiezen werd er bij ons altijd gezegd. . . . Veel collega's zijn het na enkele jaren zat en kiezen voor een rustigere groep, ik zelf incluis.’ ‘Als er niet drastisch dingen gaan veranderen gaat het helemaal de verkeerde kant op . . . Personeel gaat kapot aan het werk.’

‘Salarissen liggen lager in de gehandicapten CAO waar de LVB sector onder valt dan in de jeugdzorg CAO. Hierdoor gaan veel medewerkers weg.’

(20)

Het gebrek aan (vast) personeel heeft gevolgen voor de kwaliteit van de zorg. De problemen aangaande de personeelsbezetting kunnen leiden tot een toename van

onveiligheid en gewelddadigheid in de instellingen, zoals uit de onderstaande citaten blijkt. Een kwart van de medewerkers noemt als positieve verandering van de laatste jaren het gegroeide aantal trainings- en scholingsmogelijkheden. Veel medewerkers noemen dat er meer trainingen worden aangeboden die zich specifiek richten op de omgang met geweld. In deze trainingen wordt de nadruk gelegd op de-escalatie, preventie en welke maatregelen wel en niet toegestaan zijn. Daarnaast wordt door ruim acht procent van de medewerkers genoemd

‘Ik ben niet blij met de steeds heftigere problematiek op de groepen en de hoeveelheid personeel die daar op zit. Dit levert echt onveilige situaties op die gelukkig met behulp van de politie opgelost kunnen worden, maar ook daar zitten haken en ogen aan en gaat een gevaarlijke situatie aan vooraf.’

‘Soms was het nodig om vanwege personeelstekort strenger op te treden om de veiligheid van de andere cliënten te garanderen, bijvoorbeeld door te fixeren met minder mensen dan wenselijk waardoor technieken niet juist konden worden toegepast of een cliënt langer ingesloten laten in zijn kamer.’

‘In de hectiek van dat moment zag ik geen andere mogelijkheid [dan geweld te gebruiken tegen de jongere], er was geen collega voor back-up. De veiligheid van andere kinderen was ook in het geding.’

‘Ik heb mijn macht en kracht misbruikt. Of ik het anders had kunnen doen?... Ik voelde mij in het nauw gedreven door de cliënt en was alleen, geen overleg mogelijk met collega.’

‘Omdat veel mensen onzeker waren van hun baan is veel expertise verloren gegaan. Goede zorg draait om adequaat personeel.’

‘Minder personeel hierdoor worden minder signalen opgepakt.’

‘Gebrek aan personeel dus inzet van personeel wat niet voldoende geschoold/getraind is.’

‘Door het kwaliteitskader wat ingevoerd is hebben we afscheid moeten nemen van heel veel MBO collega's die weliswaar de kans kregen om een HBO opleiding te volgen, maar die dat cognitief of vanwege thuissituaties niet redden. Ook kwamen er ineens heel veel banen bij de gemeenten bij waardoor personeel ineens de mogelijkheid had regelmatig te werken en ook om die reden zijn meerdere collega's weggegaan.’

(21)

dat de kennis bij medewerkers gegroeid is.

2.2 De pedagogische cultuur

Zo’n 44 procent van de medewerkers noemt de verandering in de visie op en omgang met geweld als voorname positieve ontwikkeling. Een medewerker noemt dat in de jaren 90 de cultuur heerste dat fysiek ingrijpen bij ongewenst gedrag van de jongeren acceptabel was.

Er was in het verleden weinig oog voor de persoon van de jongere achter het gedrag dat hij/zij liet zien. Er werd niet gekeken naar de oorzaken achter de agressie bij de jongeren, maar alleen naar het gedrag zelf. Het probleemgedrag moest zo snel mogelijk ingeperkt worden; vaak door middel van fysiek ingrijpen. Door de medewerkers wordt genoemd dat deze beheersmatige visie en aanpak tot tien à vijftien jaar geleden op de voorgrond stond.

Binnen deze beheersmatige aanpak pasten vrijheidsbeperkende maatregelen zoals isolatie fixatie (met bijv. Zweedse banden). Deze medewerkers noemen dat de aanpak het vóórkomen van geweld in de hand werkte.

Veel medewerkers voelen zich achteraf gezien niet goed bij deze ‘harde’ manier van werken. De medewerkers die volgens de beheersmatige aanpak hebben gewerkt, noemen onder andere dat het toentertijd door collega’s van hen werd verwacht.

‘In beginjaren (jaren 90) veel fysieke begrenzing van personeel naar bewoners toe. (Wil je niet naar je kamer dan helpen we je wel even). . . Jaren 90 werd er niet veel gemeld en heerste er een cultuur dat fixeren oké was. . .Veel verhalen over staf die jongeren alle hoeken van de kamer liet zien.’

‘Tussen 2005-2010 zag ik dat . . . er minder gekeken werd achter het gedrag, er veel dwingender gewerkt werd door groepsleiders.’

‘10 jaar geleden werd er makkelijker fysiek gehandeld in bepaalde situaties.’

‘Ongeveer 15 jaar geleden werkte groepsleiding vanuit de beheersing, wat veel conflicten opleverde.’

‘[Rond 2003] was er veel meer geweld en onderdrukking in de instelling, omdat de setting gesloten was en men daar geweld bijna uitlokt met de M&M, kamerinrichting, vrijetijdsbesteding enzovoort.’

(22)

Een medewerker rapporteert dat de overheersende, autoritaire houding bij collega’s zonder zorgachtergrond vandaan kwam. Deze collega’s hadden een andere kijk op de omgang met geweld; zij wilden de agressie vanuit de jongeren aanpakken met geweld vanuit de

hulpverleners. Zij leken niet stil te staan bij de negatieve gevolgen van dit geweld voor de

jongeren, zoals onderstaand citaat verduidelijkt.

Ruim tien procent van de medewerkers rapporteert wel dat de aandacht voor en

bewustwording van de gevolgen van geweld de laatste jaren is gegroeid in de instellingen.

Onderstaand citaat illustreert dat een medewerker zich meer bewust is van de schadelijke gevolgen van de beheersmatige aanpak.

‘Het team bestond uit mensen die voor een deel niet uit de zorg kwamen maar bijvoorbeeld uit het gevangenis wezen, de marechaussee etc. Deze mensen leken meer gebrand op controle en waren in mijn optiek wel eens uit het oog verloren dat het kinderen zijn en door hun beperking nog kleine kinderen ook. . . .Vonden het stoer om een conflict alleen aan te gaan en waren er ook niet als je zelf in een conflict raakte of zelfs alarm drukte. Dit maakt dat er meer geweld wordt gebruikt tegenover de jongere om de constante controle te hebben en ze te laten zien wie de baas is.’ (medewerker 2005-2015)

‘Ik schaam mij wel eens diep. Vind het (zeker kijkend naar de wet en regelgeving nu) onvoorstelbaar wat er toen allemaal mocht. Ik denk nu wel terug, en vraag mij af hoeveel last de jongere hiervan heeft gehad, of nog heeft.’ (medewerker 2005-2015)

‘Ik vind het jammer dat ik toen niet meer opgewassen was tegen oudere collega's en bepaalde werkwijzen klakkeloos heb overgenomen.’ (medewerker 1995-2005) ‘Toen ik begon met werken werd er een autoritaire houding verwacht.’ (medewerker 1995-heden)

‘Heb me er vervelend over gevoeld, maar werd mee gesleept in gedrag van collega's.’ (medewerker 2005-heden)

‘Ik moest pedagogisch boos zijn op een cliënt waar ik het toen al niet mee eens was. Achteraf en nu veel jaar later had ik dit moeten weigeren.’ (medewerker

(23)

Er wordt door een kwart tot de helft van de medewerkers in de enquête gerapporteerd dat de visie op het direct fysiek begrenzen van de jongeren is veranderd; een aantal medewerkers

noemt dat de verandering ongeveer tien jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Ongeveer tien procent van de medewerkers noemt dat in de instellingen waar ze werkzaam zijn, de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen actief teruggedrongen is. Door een aantal medewerkers wordt genoemd dat deze maatregelen nu slechts in uiterste gevallen worden ingezet, in plaats van als primaire handelswijze. De aandacht voor het creëren van een bevorderend pedagogisch klimaat is gegroeid.

Er wordt nu niet meer slechts op gedragsniveau naar de jongere gekeken, maar er is nu ook aandacht voor de achtergronden van het (agressieve) gedrag. Door deze vernieuwde visie, is de omgang met geweld in de instellingen ook veranderd. In plaats van het directe fysieke ingrijpen, wordt nu meer ingezet op de achterliggende oorzaken van het probleemgedrag. Er wordt meer preventief gewerkt. Door een aantal medewerkers wordt hierbij de term

de-escalerend werken genoemd.

‘De kijk op het vastpakken van jongeren is geheel anders dan 10 jaar geleden.’ ‘Het is een werkwijze die ik de laatste 10 jaar gelukkig ook niet meer gebruik en merk dat ik daardoor ook niet meer in situaties kom met jongeren waarbij een "strijd" is.’

‘Ik ben blij dat wij nu . . . anders naar het gedrag van jongeren kijken.’ (medewerker 2005-2015)

‘Door de jaren heen is er meer energie gaan zitten in het wegzetten van een veilig basisklimaat en is het fysiek beperken van jeugdigen drastisch afgenomen. Op de groep waar ik sinds jaren werk, wordt er bij uitzondering fysiek beperkt maar voorvallen die kan ik op jaarbasis op 1 hand tellen.’

‘Ik ben blij met de veranderende houding t.o.v. agressie. Een jongere mag boos zijn en binnen de grenzen ook zelf weer afkoelen, als er spullen kapot gaan, dan is dat beter dan een jongere vast moeten pakken, dat echt alleen bij onveiligheid voor zichzelf of een ander.’

(24)

Ongeveer 10 procent van de medewerkers rapporteert dat de cliënt meer centraal is komen te staan. De cliënt wordt meer betrokken en begeleid in het zoeken naar oplossingen. Een aantal

medewerkers noemt dat deze visie op agressief gedrag zorgt voor minder strijd en conflicten. De verandering naar minder fysiek ingrijpen, lijkt onderdeel te zijn van een bredere

verschuiving in de benadering van de jongeren in instellingen. Waar vroeger vooral op groepsniveau zorg werd geboden, is er nu meer oog voor individuele behoeften.

‘De zorg was eerder groepsgebonden en nu wordt er veel meer naar het individu gekeken en zijn of haar specifieke wensen en ontwikkelmogelijkheden.’

‘Toen ik begon in 1980 werkte je voor de groep, je sprak de cliënten aan in de groep. Er was nog niet zoveel individuele zorg. De cliënt had zelf niet zoveel inspraak. De behandelaar besliste, ook voor de ouders… De rol van de medewerkers is veranderd meer gericht naar individuele behandeling vanuit ‘1990 veel meer fysiek ingrijpen naar jeugdigen toe (regelmatig fixeren bijvoorbeeld) de afgelopen jaren zie je dat de vrijheidsbeperkende maatregelen veel minder plaatsvinden en dat er meer geïnvesteerd wordt in het bieden van tools om dreigend en destructief gedrag te voorkomen bij jeugdigen.’

‘Voorheen werd er eerder terug gegrepen naar middelen i.p.v. in gesprek gaan met de jongere.’

‘Technieken zijn meer gericht op begeleiden en minder op fixeren.’

‘Er wordt er aan gewerkt om middelen en maatregelen terug te dringen, door middel van eerder ingrijpen. Er wordt aandacht besteed aan de-escalerend werken.’

‘Meer nadruk op gedrag voorkomen dan reageren op moment dat het voorkomt.’ ‘Er wordt veel meer onderzoek gedaan naar op de oorzaak van het gedrag van de cliënt. Als je de bron weet en daar een oplossing kan vinden, dan dooft het gedrag

‘Nu wordt er met de cliënt gepraat en samen gewerkt aan de problematiek. Dit maakt dat de cliënt inzicht krijgt in zichzelf en niet per definitie de strijd hoeft aan te gaan.’

‘Ik denk (of is het hoop) dat er veel minder sprake is van fysiek geweld. Dat er veel beter gekeken wordt naar de oorzaak van het gedrag.’

‘Er is meer oog voor de cliënten, ze hebben meer inbreng en dus minder frustratie en agressie. Als een jongere boos wordt, krijgt hij de gelegenheid om zelf rustig te worden, wij stappen uit de situatie.’

(25)

Ook noemen medewerkers dat ten opzichte van vroeger het systeem van de jongere meer betrokken wordt in de behandeling.

Door medewerkers wordt gerapporteerd dat de manier waarop er met geweld wordt

omgegaan kan verschillen per instelling. In sommige instellingen lijkt de beheersmatige visie op en aanpak van geweld nog op de voorgrond te staan. Zo wordt in onderstaand citaat genoemd dat men als zwak wordt gezien wanneer zonder geweld ingegrepen wordt.

Er zijn medewerkers die noemen dat het vóórkomen van geweld wordt gezien als logisch, maar de tweede medewerker die geciteerd wordt is het niet eens met deze zienswijze.

De keerzijde van de verschuiving naar een meer indirecte, niet-fysieke manier van ingrijpen wordt gerapporteerd door ruim acht procent van de medewerkers. Zij noemen dat indien te laat of niet wordt ingegrepen, ook onveilige situaties kunnen ontstaan voor de jongeren en de hulpverleners.

‘Tussen 2005-2010 zag ik dat er veel minder aandacht was voor het systeem, er minder gekeken werd achter het gedrag, er veel dwingender gewerkt werd door groepsleiders. Nu zie ik dat er veel meer gekeken wordt naar het gezin waaruit de jongere komt, het belang daarvan ook wordt gezien. Daarnaast veel ontspannender gewerkt wordt.’

‘Nu wordt er gekeken wat haalbaar is voor de cliënt en het systeem, dit wordt ook besproken met betrokkenen.’

‘Ik probeerde met groot risico zo lang mogelijk proberen om iemand uit een hoge spanning te halen. Maar dan wordt je als zwak gezien, terwijl je juist meer moed nodig hebt om dit te proberen dan direct boven op een cliënt te duiken om te fixeren. Soms zo heftig dat het onmenselijk voelde’ (medewerker 2015-heden)

‘De jongeren hebben strakke regels nodig omdat ze die vaak ontbeerd hebben in de thuissituatie, dat hier verzet tegen komt is heel normaal en dat wij als begeleiders hier niet in moeten wijken spreekt pedagogisch gezien voor zich.’

‘Ik merk dat veel geweld gezien wordt als 'gewoon' of 'het hoort erbij'. Het komt echter zeer veel voor en mag niet gezien worden als vanzelfsprekend.’

(26)

2.3 De regelgeving

Uit opmerkingen van medewerkers blijkt dat in instellingen problemen zijn wat betreft de regels voor de omgang met geweld. In de eerste plaats wordt genoemd dat regels niet passend

zijn voor de praktijk.

In de tweede plaats noemen medewerkers dat onduidelijkheid en handelingsverlegenheid ontstaat door de veelheid aan wetgeving.

Ook blijkt dat in sommige instellingen onvoldoende helder beleid, regels en handvatten

‘Door alle wettelijke bepalingen is er onduidelijkheid over welke middelen wel of niet mogen worden ingezet. Dit levert handelingsverlegenheid op bij groepsleiding. Deze onzekerheid is voelbaar voor de jongere die hier gebruik van maakt.’

‘Door de strenge wet en regelgeving ervaren wij ook gevoelens van onmacht/ onvermogen om in gevaarlijke situaties te handelen. Kunnen handelingsverlegen worden.’

‘Door vele regels meer handelingsverlegenheid.’

‘Nog steeds geen duidelijk beleid op agressie en evt. aangifte, ondanks vraag van medewerkers.’

‘Handvatten wanneer ingrijpen noodzakelijk is worden weggenomen waardoor jongeren niet voldoende begrensd worden.’

‘Het is voor medewerkers onbekend waar de grens ligt. Dan is het voor jongeren ook onbekend. Als zij precies weten wanneer zij bijvoorbeeld een time out krijgen, dan geeft dit rust en duidelijkheid voor hun.’

‘Veel regels worden vanuit een kantoor opgesteld en niet vanuit de praktijk. Dat is niet te vergelijken.’

‘Niet ingrijpen kan vaak ook onveilig voor ze zijn en ze vragen soms bijna letterlijk om begrenzing.’

‘Nu wordt grensoverschrijdend gedrag te laat doorgepakt; jongeren krijgen teveel kansen om beter gedrag te laten zien (waartoe zij niet in staat zijn).’

‘Jongeren kunnen vrijwel straffeloos zich van alles permitteren t.o.v. begeleiders, er mag niet meer handelend corrigerend worden opgetreden. Jongeren hebben zóveel rechten dat ze zich onaantastbaar achten en zich niet meer laten gezeggen, anarchie soms.’

‘Pas op met beperkingen van m&m, hierdoor kan ook weer gevaar ontstaan. Hier bedoel ik mee soms is ingrijpen nodig hoe vervelend het ook is.’

‘Het "loslaten" van jongeren en minder ingrijpen zorgen nu voor meer overlast buiten de groep.’

(27)

aangereikt worden. Dit gebrek aan regels kan zorgen voor onveilige situaties.

Hoewel in bepaalde instellingen problemen spelen rondom de wet- en regelgeving in de omgang met geweld, wordt door bijna veertien procent van de medewerkers ook benoemd dat de protocollen en de naleving ervan verbeterd zijn. Een aantal medewerkers noemt dat door de verbetering van protocollen de veiligheid van de jongeren beter gewaarborgd kan worden.

2.4 Openheid over moeilijkheden

Er wordt genoemd dat vroeger in instellingen een minder open klimaat heerste aangaande het

spreken over incidenten op het werk.

Door ruim zes procent van de medewerkers wordt de toegenomen openheid in de instelling als positieve verandering van de laatste jaren aangedragen. Ze noemen dat er meer gesproken wordt over het geweld binnen de instellingen.

‘Dat het steeds meer geprotocolleerd wordt, wat het voor de jongere veiliger maakt en daardoor de toepassing er van ook meer ingezet wordt als het niet anders kan.’ ‘Strikte richtlijnen om cliënten te beschermen tegen willekeurig ingrijpen.’

‘Strengere naleving van MofM beleid. Met name gericht op terugdringen van separatie en fixatie. Medewerkers worden nu meer gedwongen om hier kritisch naar te kijken.’

‘1995-2000 eerdere organisaties waren minder transparant. Meer neiging om zaken te schikken.’

(28)

Er wordt door vijf procent van de medewerkers genoemd dat er meer ruimte is gekomen voor

evaluatie naar aanleiding van een incident.

Echter, bij negatieve veranderingen worden ook juist gebrekkige evaluatie en de slechte communicatie vanuit het management genoemd.

2.5 Monitoren van het functioneren van medewerkers en jongeren

Bijna elf procent van de medewerkers noemt als positieve verandering dat de laatste jaren

meer bewustwording is gekomen voor de negatieve gevolgen van geweld voor de cliënten. De medewerkers rapporteren dat de gegroeide bewustwording niet alleen voor de effecten van geweld op de cliënten geldt, maar ook voor de gevolgen voor henzelf.

‘Geweld is meer bespreekbaar binnen teams, er wordt kritisch naar eigen handelen en handelingsalternatieven gekeken.’

‘Meer open cultuur.’

‘Het is een meer besproken onderwerp. Hieruit wordt veel geleerd van elkaar en van kennis van derden. Er worden meer handvatten geboden en er wordt kritisch gekeken welke dingen het personeel zelf kan veranderen om positieve veranderingen tot stand te brengen.’

‘Situaties worden meer nabesproken.’

‘Iedere vorm van fixatie of afzondering heeft impact op jongeren. Ik vind het belangrijk om na afloop te praten over wat er gebeurd is en waarom ik de keuzes gemaakt heb.

‘Veelvuldig vraag ik me af of het anders had gekund en vaak bespreken collega's opties in het proces van een incident.’

‘Signalen worden eerder herkend en daarin is ook duidelijk geworden dat het fixeren van een jongeren meer negatieve gevolgen heeft dan positieve.’

‘We zijn ons steeds meer bewust geworden van de gevolgen van fysiek begrenzen van de jongeren en handelen hiernaar.’

(29)

Er wordt daarnaast door ruim vijf procent als positieve verandering genoemd dat er meer

nazorg is gekomen voor medewerkers.

Door een medewerker wordt opgemerkt dat de omgang met incidenten per instelling of manager verschilt.

Een aantal medewerkers noemt dat het management niet aansluit bij de medewerkers op de groep. Sommige medewerkers voelen zich niet voldoende ondersteund door het management.

3. Microniveau

3.1 De kenmerken van jongeren

Bijna een kwart van de medewerkers noemt als veelgenoemde negatieve verandering van de

laatste jaren dat de problematiek van de doelgroep verzwaard is.

Medewerkers noemen dat door de verzwaring van de problematiek ook de agressie is toegenomen in intensiteit en/of frequentie.

Er worden verschillende oorzaken voor de verzwaring van de doelgroep genoemd. Zoals al

‘Aandacht voor omgang met geweld en eigen persoon daarin, verbeterde kennis in de branche en daarmee duiding van gebeurtenissen.’

‘Meer aandacht voor agressie en wat dit met werknemers doet.’

‘Bij de een is er super veel aandacht voor nazorg, trauma team en bijeenkomsten. Bij de ander is er vooral veel aandacht voor waar het gedrag vandaan komt en minder zorg voor het personeel. Dit is soms ook manager afhankelijk.’

‘Doelgroep wordt complexer. Vraagt "stevige" werkers.’

‘Door toename van complexiteit problematiek is de werkdruk toegenomen.’

‘Als er geweld is, lijkt (is) het heftiger dan eerst.’ ‘Veel vaker, veel forsere agressie.’

‘Zwaardere doelgroep, agressie wordt heftiger.’

‘Door bezuinigingen zijn jongeren langer thuis. Problematiek is heftiger als ze eenmaal in de instelling zijn.’

‘De problematiek van de doelgroep wordt zeer complex en heftiger, deels ook door verschillende culturen. Dit zorgt voor heftige incidenten.’

‘Betere zorg voor de medewerkers na een incident.’ ‘Professionele nazorg voor medewerkers.’

‘Het management wat niet luistert naar de mensen in het werkveld.’

‘Het management . . . heeft vaak geen enkel idee hoe het er op de werkvloer aan toe gaat.’

(30)

eerder genoemd, wordt ernaar gestreefd om jongeren langer thuis te laten wonen. Daarnaast wordt de invloed van culturele diversiteit genoemd.

Een andere medewerker noemt dat in de instellingen onvoldoende aan de toegenomen behandelbehoeften van de cliënten voldaan kan worden, waardoor de onveiligheid groeit.

3.2 De kenmerken van plegers

Onervarenheid lijkt een kenmerk te zijn van medewerkers die gewelddadig zijn richting jongeren in instellingen. Twee medewerkers beschrijven en verklaren een situatie waarin ze

geweld hebben gebruikt tegen de jongeren. Zij noemen allebei dat onder andere onervarenheid een rol speelde in de manier waarop ze ingrepen.

Onervarenheid kan dus leiden tot een gewelddadiger optreden richting jongeren. Gebrek aan ervaring kan er ook voor zorgen dat men juist niet durft in te grijpen en handelingsverlegen is. De angst om in te grijpen in onveilige situaties lijkt niet uitsluitend voor te komen onder onervaren personeel. Ook bij medewerkers die al langer in instellingen werkzaam zijn, lijkt angst en onzekerheid te spelen. Toegenomen handelingsverlegenheid wordt door bijna tien procent van de medewerkers genoemd als één van de belangrijkste negatieve veranderingen van de afgelopen jaren. Mede door handelingsverlegenheid onder medewerkers kan meer

onveiligheid ontstaan.

‘Veel wisselend onervaren personeel die vaak bang zijn om in te grijpen.’

‘Nieuwe medewerkers zijn soms bang om in te grijpen en te handelen, omdat je verantwoording moet afleggen waarom je een conflict gehad hebt.’

‘De doelgroep is ontzettend verzwaard. Waardoor meer cliënten met heftige problematiek bij elkaar zitten, die meer ondersteuning nodig hebben dan te bieden is. Hierdoor val je van het ene in het andere conflict en kun je deze niet goed afsluiten.’

‘Medewerkers worden handelingsverlegen en grijpen te laat in.’ ‘Niet meer durven ingrijpen en hierdoor meer onveiligheid.’

‘Medewerkers worden soms in verlegenheid gebracht, omdat er een grote nadruk ligt op het terugdringen van middelen en maatregelen wat soms een tegenovergesteld effect heeft.’

‘In het begin van mijn loopbaan heb ik nog wel eens gedacht dat het laten zien van mijn spierballen gelijk stond aan het stellen van grenzen. Met de wijsheid van nu kijk ik daar anders tegenaan.’

‘Ik betreur de situatie [waarin geweld gebruikt werd] en denk er met een vervelend gevoel aan terug . . . Onvoldoende bezetting, onvoldoende steun van collega en onvoldoende ervaring speelden mee. Ik kreeg als invalkracht teveel verantwoordelijkheid en werd teveel aan mijn lot overgelaten.’

(31)

De toegenomen handelingsverlegenheid kan volgen uit angst om terecht te worden gewezen als professional.

Discussie

Om meer inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in de omgang met geweld in de LVB-sector zijn reacties op een enquête onder (ex-)medewerkers van residentiële LVB-jeugdinstellingen

kwalitatief geanalyseerd. De resultaten zijn geanalyseerd aan de hand van verschillende niveaus, om op deze manier de hoofdvraag ‘Welke ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in

de omgang met geweld in de LVB-sector van 1975 tot 2018?’ te kunnen beantwoorden. Uit de

rapportages van medewerkers blijkt dat op macro- en microniveau overwegend negatieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Op mesoniveau worden er zowel positieve als negatieve ontwikkelingen gerapporteerd.

Deelvraag 1

Met betrekking tot de eerste deelvraag ‘Welke positieve en negatieve veranderingen in

de omgang met geweld in residentiele LVB jeugdinstellingen hebben plaatsgevonden op macroniveau?’ kan geconcludeerd worden dat de invoering van de Jeugdwet in 2015, in

combinatie met de bezuinigingen, voor verscheidene negatieve veranderingen heeft gezorgd. De veranderingen brengen ook gevolgen op meso- en microniveau met zich mee, die in de beantwoording van deze deelvraag ook meegenomen worden.

Uit de resultaten blijkt dat de problematiek van de jongeren in de instelling verergerd is, omdat zij door het vernieuwde beleid langer in de (onveilige) thuisomgeving blijven. Dit resultaat lijkt aan te sluiten bij eerder onderzoek waaruit blijkt dat na de transitie de

complexiteit van cliënten is toegenomen (Gilsing & Stoutjesdijk, 2018). Ook

jeugdzorgprofessionals uit andere sectoren maken zich zorgen over het feit dat jongeren niet tijdig goede hulp krijgen, maar dat te lang gewacht wordt met de inzet van passende hulp (Gezamenlijke beroepsverenigingen, 2018).

Hoewel de Jeugdwet als uitgangspunt had om de regeldruk te verminderen, blijkt uit dit onderzoek dat de administratieve lasten gegroeid zijn. Ook dit resultaat komt overeen met

‘Angst om te handelen, omdat je anders terug wordt gefloten.’

‘Uit angst te worden vervolgd/bestraft durft men niet meer te handelen in geweldssituaties. Daardoor ontstaat een cultuur waarin we kiezen voor ons zelf i.p.v. de jongeren te beschermen tegen anderen of zichzelf.’

(32)

wat in de brede jeugdzorgsector na de Jeugdwet wordt gemerkt (Gezamenlijke beroepsverenigingen, 2018). Op het gebied van regeldruk wordt ook een positieve

verandering gerapporteerd: de registratiemogelijkheden zijn efficiënter geworden de laatste jaren. Ondanks de efficiëntere mogelijkheden, is de registratielast echter niet afgenomen. Deze tegenstrijdigheid zou verklaard kunnen worden door het feit dat de gemeenten

verschillende eisen stellen aan de verantwoording van de zorg en met verschillende systemen werken, waardoor professionals alsnog meer tijd kwijt zijn aan administratieve taken

(Gezamenlijke beroepsverenigingen, 2018).

Een ander uitgangspunt van de Jeugdwet was het verbeteren van de samenwerking in de keten. Dit doel lijkt op basis van de huidige resultaten ook niet behaald. Uit de resultaten komt de inflexibele doorstroom van jongeren naar voren als negatieve verandering in de omgang met geweld, omdat de jongeren hun toekomstperspectief verliezen en daardoor ontstaat er meer onveiligheid. Medewerkers noemen als oorzaak hiervan de lange

wachtlijsten. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat de wachtlijsten in de LVB-zorg een hardnekkig probleem zijn en dat de gebrekkige doorstroom en de wachtlijsten elkaar in stand houden (Van den Berg, Daamen, Addink, Gorissen & Vink, 2017). Uit eerder onderzoek blijkt ook dat de samenwerking binnen de LVB-keten zeer moeizaam verloopt (Middin, 2018). Een knelpunt in de samenwerking die door medewerkers wordt aangedragen in huidig onderzoek is de privacywetgeving, wat communiceren over geweld met ketenpartners

bemoeilijkt. Uit eerder onderzoek blijkt dat knelpunten rondom privacy vaak als belemmering voor samenwerking worden genoemd (Gezamenlijke beroepsverenigingen, 2018).

Parallel aan de invoering van de Jeugdwet, zijn er bezuinigingen vanuit het Rijk doorgevoerd. In overeenstemming met de verwachtingen, blijkt uit de resultaten dat de bezuinigingen in de sector de zorgkwaliteit onder druk hebben gezet. De weerslag van de recente budgetverlaging op de kwaliteit van de zorg komt ook naar voren uit onderzoek in andere sectoren van de jeugdzorg (Gezamenlijke Beroepsverenigingen, 2018). Uit de huidige resultaten blijkt dat door de gedwongen samenwerking met gemeenten financiële belangen, in plaats van de zorgkwaliteit leidend worden op verschillende gebieden. Door financiële

onzekerheid moeten instellingen ervoor zorgen dat behandelgroepen gevuld blijven, wat leidt tot ongunstige groepssamenstellingen, zeer uiteenlopende hulpvragen die soms niet passend zijn bij hetgeen de instelling kan bieden. Uit onderzoek blijkt dat een ongunstige

groepssamenstelling kan leiden tot meer agressie vanuit cliënten en stress onder werknemers (Furey, Niesen & Strauch, 1994) en een risicofactor is voor geweld (White et al., 2003).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Zorginstituut gaat voor de bepaling van de geraamde opbrengst per verzekerde, bedoeld in het eerste lid, voor verzekerden van achttien jaar of ouder die zowel onder de klasse

• Tijdens de volgende vergadering van de Expertisegroep (april 2020) worden de selectiecriteria voor de casestudy’s vastgesteld en het zal het proces voor selectie nader

In de periode dat de cliënt een beschermende setting nodig heeft, kan sprake zijn van een behoefte aan geneeskundige zorg, maar dit is niet de reden voor het verblijf..

Predicted is a statistically significant difference in purchase intention between the group with positive consumer-generated reviews about a popular performance, the group with

A client, located at an arbitrary location in the plane, needs to retrieve M by combining information from various caches. We assume that the client has full knowledge of the

This study investigated the effects of surface neuromuscular electrical stimulation applied early after acute stroke to the wrist and finger extensor muscles on

Dat sommige figuren op sleutelposities zich meer aangetrokken voelden tot de positie van de Guatemalteekse regering dan die van Carter werd behalve door het Koude

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the