• No results found

De effectiviteit van de vrolijke peuter training : het effect van de Vrolijke Peuter training op driftbuien bij peuters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effectiviteit van de vrolijke peuter training : het effect van de Vrolijke Peuter training op driftbuien bij peuters"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De effectiviteit van de Vrolijke Peuter training

Het effect van de Vrolijke Peuter training op driftbuien bij peuters

The effectivity of the Happiest Toddler method

The effect of the Happiest toddler method on temper tantrums in toddlers

Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige wetenschappen Universiteit van Amsterdam L. van de Beek Begeleider: Dr. Daniëlle van der Giessen Tweede beoordelaar: Dr. Eline Möller Amsterdam, augustus 2018

(2)

2 Abstract

In this study the effect of the Happiest Toddler was investigated on temper tantrums in toddlers. The study focusses on frequency and intensity of temper tantrums. The aim of the intervention is to reduce temper tantrums by learning parents new strategies. Temper tanrums will reduce by using the fast-food rule, toddler-ese and by stimulating positive interactions between parents and their toddler. The effectiveness was studied with a combination of a case-based time series design and an one-group-pretest-posttest-design (N = 18). Parents filled out diaries throughout the study and filled out a questionnaire during the pre- and post measurement. The study found a few significant results in reducing the frequency and intensity of temper tantrums in the daily measurements and questionnaires. In a few families the study found a change in temper tantrums, but these changes were not significant. The Happiest Toddler appears to have an effect on temper tantrums in toddlers. But the study only found a few significant results. More research is needed to find the effective elements of the study and to find for which parents the interventions is most effective.

(3)

3 Samenvatting

In dit onderzoek is het effect van de Vrolijke Peutertraining op driftbuien bij peuters

onderzocht. Er is hierbij gekeken naar de frequentie en intensiteit van driftbuien. Het doel van de interventie is om driftbuien bij peuters te verminderen door ouders nieuwe strategieën aan te leren. De driftbuien zullen volgens de interventie afnemen door het gebruik van de

teruggeefregel, peutertaal en het stimuleren van positieve interacties tussen ouder en kind. De effectiviteit van de training is onderzocht door een combinatie van een case-based time series design en een one-group-pretest-posttest-design (N = 18). Ouders vulden dagboekjes in gedurende de studie en een vragenlijst op voor- en nameting. Het onderzoek heeft een aantal significante afnames gevonden in frequentie en intensiteit van driftbuien in de dagboekjes en vragenlijsten. Bij een aantal gezinnen is een afnemende trend gevonden in afnames van driftbuien, deze zijn echter niet significant. De Vrolijke Peutertraining lijkt een effect te hebben op driftbuien bij peuters. De studie heeft echter maar enkele significante resultaten gevonden. Er is meer onderzoek nodig om de werkzame elementen van de interventie te achterhalen en om uit te zoeken voor welke ouders de interventie het meest effectief is.

(4)

4 Het effect van de Vrolijke Peutertraining op driftbuien bij peuters

Veel kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar hebben gemiddeld een keer per dag driftbuien (Potegal, Kosorok, & Davidson, 2003). Voor ouders kunnen driftbuien van hun kinderen erg stressvol en vermoeiend zijn. Driftbuien zijn een van de meest gerapporteerde gedragsproblemen bij peuters door hun ouders (Potegal & Davidson, 2003). In extreme voorvallen, waar driftbuien zeer frequent zijn en kinderen zeer agressief gedrag vertonen kunnen ouders bang worden voor het gedrag van hun kind en ouders worden dan weer bang voor hun eigen gevoelens. Ook blijkt uit onderzoek dat kinderen die vaak driftbuien hebben vaker worden mishandeld (Potegal & Davidson, 2003). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat de driftbuien in de kindertijd een voorspeller kan zijn voor externaliserende problemen in de adolescentie (Belden, Thompson, & Luby, 2008). Er is nog weinig onderzoek gedaan naar driftbuien bij peuters. Aangezien driftbuien bij peuters een vroege vorm van externaliserend gedrag kunnen zijn, kan onderzoek naar driftbuien een belangrijke bijdrage leveren in kennis over driftbuien en praktische implicaties voor interventies en ouders.

Driftbuien zijn korte, emotionele episodes waarbij een kind explosief en impulsief reageert op een situatie en geen controle heeft over zijn of haar emoties (Giesbrecht, Miller & Müller, 2010). Driftbuien bestaan uit fysiek gedrag zoals zichzelf op de grond gooien en slaan en verbaal gedrag zoals schreeuwen en huilen. Driftbuien kunnen mild zijn, zoals zeuren of piepen en driftbuien kunnen ook zwaar zijn zoals het stoten van het hoofd en adem inhouden tot het kind zijn bewustzijn even verliest (Daniels, Mandleco, & Luther, 2012). In sommige extreme gevallen leiden driftbuien tot scheurtjes in wangen van kinderen, rood doorlopen ogen en braken (Potegal & Davidson, 2003). Driftbuien horen bij de normale ontwikkeling van peuters, maar wanneer de driftbuien blijven aanhouden en intenser worden naarmate de kinderen ouder worden kan dit duiden op een vroege vorm van externaliserend gedrag (Roy et al., 2013;Belden, Thompson, & Luby, 2008).

Verschillende oorzaken kunnen ten grondslag liggen aan driftbuien bij peuters. Ten eerste zouden driftbuien kunnen ontstaan wanneer peuters moe zijn, honger hebben of gefrustreerd zijn (Daniels, Mandleco, & Luther, 2012). Driftbuien zijn vaak reacties op ervaren frustraties; kinderen verliezen de controle over zichzelf en hebben onvoldoende verbale vaardigheden om zichzelf uit te drukken en hun frustraties te uiten (Österman & Björkqvist, 2010). Daarnaast kan een oorzaak van driftbuien zijn dat kinderen de aandacht willen van hun ouders, hun zin willen doordrijven of ergens onderuit willen komen (Daniels, Mandleco, & Luther, 2012). Driftbuien nemen toe tussen de 18 en 36 maanden en nemen weer af tussen de 42 en 44 maanden (Potegal & Davidson, 2003). Deze piek van driftbuien in

(5)

5 de peutertijd kan mogelijk verklaard worden doordat peuters nog niet in staat zijn hun emoties voldoende te reguleren (Giesbrecht, Miller, & Müller, 2010). Emotieregulatie zorgt ervoor dat kinderen hun gedrag kunnen inhiberen in plaats van direct te reageren en extreem

opgewonden te raken. Doordat de emotie-regulatie nog onvoldoende ontwikkeld is, zijn peuters vaak emotioneel reactief, wat ervoor kan zorgen dat emotionele opwinding leidt tot driftbuien (Giesbrecht, Miller, & Müller, 2010). Wanneer kinderen beter in staat zijn hun emoties te reguleren kunnen driftbuien ook weer afnemen.

Het gedrag van ouders is belangrijk bij het aanleren van emotieregulatie aan het kind. Ten eerste is het emotionele klimaat belangrijk, dit houdt in dat er ruimte is voor emoties, dit helpt kinderen om adequate emotie-regulatie te ontwikkelen die driftbuien verminderen (Morris, Silk, Steinberg, Myers, & Robinson, 2007). Ouders die de emoties van hun kinderen accepteren en hun kinderen aanmoedigen om hun emoties te uiten hebben vaker kinderen die in staat zijn om emoties te moduleren en hun emoties te inhiberen wanneer dit nodig is

(Gottman et al., 1997). Daarnaast leren kinderen door middel van observatie, dus zij leren van de reacties van hun ouders op hun emoties en gedrag (Morris et al., 2007). Wanneer kinderen geen positieve aandacht krijgen wanneer zij zich goed gedragen, maar wel wanneer zij zich misdragen, kunnen zij leren dat zij aandacht krijgen wanneer ze zich misdragen (Owen, Slep, & Heyman, 2012). Uit onderzoek van Eisenberg (2001) blijkt dat ouders hun kinderen kunnen helpen met het reguleren van hun emoties. In het onderzoek werd gekeken naar de

gezichtsuitdrukkingen van ouders en hun kinderen in de leeftijd van 2-5 jaar. Uit het

onderzoek bleek dat kinderen de gezichtsuitdrukkingen van hun ouders gebruikten bij het zien van negatieve foto’s om eigen reactie te genereren.

Ten tweede is warm, betrokken en positief opvoedgedrag belangrijk voor kinderen (Cole, Dennis, Smits-Simon, & Cohen, 2009). Positief opvoedgedrag bestaat uit warmte, acceptatie, monitoring (weten wat het kind aan het doen is), consistentie en redelijke straffen (McKee et al., 2007). Positief opvoedgedrag is belangrijk omdat het kan bijdragen aan een mindere mate van externaliserend probleemgedrag van kinderen (Caspi et al., 2004). Onderzoek laat zien dat warme, positieve ouders vaker kinderen hebben met een goede emotie-regulatie. Deze ouders rapporteren minder vaak woede, frustratie of externaliserende problemen zoals agressief gedrag bij hun kinderen (Eisenberg et al., 2001). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat ouders die positieve reacties uiten tijdens interacties met het kind, minder negatief gedrag rapporteren bij hun kind (Owen, Slep, & Heyman, 2012). In een onderzoek waar 2-jarigen en hun moeders werden geobserveerd in de thuissituatie tijdens een

(6)

6 (complimenten en aanmoediging) en gehoorzaam gedrag van het kind (Feldman & Klein, 2003). Dit wil zeggen dat hoe meer positieve aandacht de moeder aan het kind gaf des te gehoorzamer was het kind. Uit ander onderzoek waar moeders en hun 3 tot 4 jarige werden geobserveerd tijdens een vrij-spel-taak in het laboratorium bleek dat de hoeveelheid positieve non-verbale reacties van de ouder (zoals lachen en lichamelijke affectie) een voorspeller was voor gehoorzaamheid van het kind (Dennis, 2006). Dit betekent dat kinderen gehoorzamer waren wanneer de ouder meer positieve non-verbale reacties liet zien aan het kind.

Ondanks dat er nog geen onderzoek is gedaan naar interventies om met driftbuien om te gaan, zijn er wel een aantal interventies voor ouders en hun kinderen om met

externaliserend gedrag van kinderen om te gaan. Deze interventies komen deels overeen met belangrijke principes uit de Vrolijke Peuter training in het huidige onderzoek. Een bestaande interventie die zich onder andere richt op het aanleren van een positieve opvoedstijl aan ouders om emotionele en gedragsproblemen bij kinderen te voorkomen is Triple P (De Graaf et al., 2008). De interventie richt zich op kinderen van 0-16 jaar en hun ouders. Het

programma bestaat uit algemene voorlichtingsavonden over positief opvoeden tot hulp bij ernstige opvoedproblemen. Triple P heeft vijf basisprincipes voor positief opvoeden; een veilige en stimulerende omgeving bieden, kinderen laten leren door positieve ondersteuning (complimenteren en aanmoedigen), aansprekende discipline hanteren (duidelijke regels en heldere instructies), realistische verwachtingen van het kind hebben (ruimte voor eigen ontwikkeling) en als ouder goed voor jezelf zorgen. Uit onderzoek blijkt dat ouders uit de experimentele groep significant minder probleemgedrag bij het kind rapporteerden en voelden zich meer competent in de opvoeding direct na de interventie in vergelijking met ouders uit de controlegroep (Sander & McFarland, 2000). Triple P richt zich echter op 17

opvoedstrategieën, waardoor de interventie voor ouders lang en ingewikkeld kan zijn. Daarnaast is het gericht op kinderen van 0-16 jaar en niet specifiek op peuters.

Een andere interventie die zich richt op het voorkomen van gedragsproblemen bij kinderen en opvoedstrategieën van ouders is VIPP-SD (Van Zeijl et al., 2006). Het doel van de interventie is het verminderen van externaliserende gedragsproblemen bij kinderen door het versterken van ouderlijke sensitiviteit en het bevorderen van consistente maar sensitieve disciplinering. De interventie is gericht op kinderen van 0-6 jaar en hun ouders. In 6

huisbezoeken wordt feedback gegeven op interacties tussen ouder en kind door middel van video-opnamen. Wanneer ouders positief opvoedgedrag in de video-opnamen laten zien wordt dit bekrachtigd. Uit onderzoek bleek dat de training een positief effect had op positief

(7)

7 oppositioneel gedrag van het kind (Van Zeijl, et al., 2006). De interventie heeft dus

voornamelijk effect op het opvoedgedrag van ouders en niet op het gedrag van het kind. Hoewel er verschillende interventies zijn gericht op het verminderen van

gedragsproblemen en verbeteren van opvoedstrategieën voor ouders, kennen deze interventies hun beperkingen. Op dit moment bestaat er geen interventie die zich specifiek richt op de peutertijd en op driftbuien van peuters, terwijl uit onderzoek blijkt dat de peutertijd een lastige tijd is voor ouders (Potegal, Kosorok, & Davidson, 2003). Om ouders handvatten te bieden om met de driftbuien van hun peuters om te gaan is de Vrolijke Peuter training [Happiest Toddler] ontwikkeld (Karp, 2008). Het doel van deze training is om ouders tips te geven om met driftbuien om te gaan, driftbuien te laten afnemen, geduld te laten toenemen en om ouders en kinderen gelukkig te maken. Zoals eerder besproken is het voor kinderen belangrijk dat er ruimte en acceptatie is voor hun emoties. Op deze manier kunnen kinderen adequate emotie-regulatie ontwikkelen, die driftbuien kan helpen verminderen (Morris et al., 2007). De Vrolijke Peuter training sluit hierbij aan, volgens de Vrolijke Peuter training is het belangrijk dat ouders de emotie van het kind erkennen en ruimte geven voor de emotie. Dit wordt gedaan door de gevoelens van het kind te herhalen wanneer deze overstuur is. Daarnaast is het bij peuters belangrijk dat ouders in korte zinnen praten, deze zinnen vaak worden herhaald en gevoelens worden gespiegeld (Karp, 2008). Wanneer de peuter gekalmeerd is kunnen ouders met hun boodschap komen. Wanneer ouders met hun eigen boodschap komen is warmte en positief opvoedgedrag belangrijk voor de peuter omdat het kan bijdragen aan een mindere mate van externaliserend probleemgedrag (Caspi et al., 2004). Volgens de Vrolijke Peuter training zou een peuter door dagelijkse positieve interacties minder geneigd zijn om een driftbui te krijgen (Karp, 2008). Daarom is het belangrijk dat er gedurende de dag veel positieve interacties zijn tussen ouder en kind.

De effectiviteit van de Vrolijke Peuter training is echter nog niet onderzocht. Omdat er nog niks bekend is over de effectiviteit van de Vrolijke Peuter training is het doel van dit onderzoek om antwoord te geven op de vraag: “Wat is het effect van de Vrolijke Peuter training op driftbuien bij peuters?” Er wordt hierbij gekeken naar de frequentie en intensiteit van driftbuien. De onderzoeksvraag zal aan de hand van een combinatie van een case-based time series design en een one-group-pretest-posttest-design worden beantwoord (Agresti & Franklin, 2008; Borckhardt et al., 2008). Deze manier van onderzoek brengt individuele verandering in kaart en zo kan er worden gekeken of de Vrolijke Peuter training effectief is in het verminderen van driftbuien bij peuters. Een case-based time series design houdt in dat per gezin wordt onderzocht wat het effect is van de Vrolijke Peuter training op de driftbuien van

(8)

8 peuters in het verloop van de tijd.

Ouders vullen drie keer per blok van twee weken een online dagboek in en twee keer een online vragenlijst op voor- en nameting. In zowel de voormeting als de nameting wordt gekeken naar de ingevulde dagboekjes door ouders over de driftbuien van hun peuter. Uit onderzoek blijkt dat ruimte voor emoties belangrijk is voor kinderen om adequate emotie-regulatie te ontwikkelen die driftbuien verminderen. Daarnaast blijkt dat positief

opvoedgedrag kan bijdragen aan een mindere mate van externaliserend probleemgedrag van kinderen. Omdat de training zich richt op ruimte voor emoties en positieve interacties wordt er verwacht dat de driftbuien van de peuters in de interventiegroep zullen afnemen en de driftbuien in de controle groep stabiel zullen blijven of erger zullen worden.

Methode Participanten

Deze studie is onderdeel van, een nog lopende, grotere studie naar het effect van De Vrolijke Peuter training op driftbuien van peuters. Voor huidig onderzoek zijn 18 gezinnen met de meest volledige dataset geselecteerd. De participanten van dit onderzoek zijn peuters tussen de 1 en 4 jaar (N = 18) en hun ouders die meedoen aan een onderzoek naar de

effectiviteit van de Vrolijke Peuter training. De proefpersonen werden geworven via consultatiebureaus, kinderdagverblijven, facebook, LinkedIn, en het eigen netwerk van de student in heel Nederland. De ouders vulden van tevoren een toestemmingsformulier voor deelname aan het onderzoek in. Het onderzoek is aangemeld bij de ethische commissie van het Research Institute Child Development and Education van de Universiteit van Amsterdam en is goed gekeurd (referentienummer: 2017-CDE-8639). De demografische gegevens van de ouders en hun peuter die deelnamen aan het onderzoek zijn te vinden in Tabel 1.

Design en Procedure

Het onderzoek betrof meerdere single case experimental designs met een

interventiegroep en een controle groep. Ouders van 1 tot 4 jarige peuters vulden drie keer per blok van twee weken een online dagboek in over driftbuien van hun peuter en twee keer een online vragenlijst op voor en nameting over opvoeding en driftbuien bij hun peuter. Het invullen van het online dagboek duurt ongeveer vijf minuten. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 20-30 minuten.

Door middel van random toewijzing werden ouders geplaatst in de controle- of interventiegroep. Beide groepen werden gevolgd gedurende zes werken. Bij de

interventiegroep werden ouders en peuters tijdens het eerste huisbezoek geobserveerd tijdens verschillende taken. Aansluitend kregen de ouders de Vrolijke Peuter training. Het eerste

(9)

9 huisbezoek duurde ongeveer 1,5 uur, de training duurde ongeveer 30 tot 45 minuten. Tijdens de training kregen ouders eerst uitleg over peuters en de ontwikkeling van peuters, gevolgd door de Vrolijke Peuter training. De proefleider belde ouders na twee weken om telefonisch een boostersessie te geven. Tijdens de boostersessie werd nagegaan of de pijlers van de Vrolijke Peuter training correct werden toegepast door ouders, indien nodig kregen ouders extra uitleg. Ook werd er nagegaan hoe het invullen van de dagboekjes verliep en werden ouders gemotiveerd deze in te blijven vullen. Daarnaast was er ruimte om eventuele vragen van de ouder te beantwoorden. Ten slotte werd er een vragenlijst afgenomen bij de ouder. Twee weken na de boostersessie kwam de proefleider voor het laatste huisbezoek langs om ouder en kind te observeren tijdens verschillende taken.

Bij de controlegroep werden ouder en kind bij het eerste huisbezoek geobserveerd tijdens verschillende taken. De proefleider belde ouders na twee weken om telefonisch eventuele vragen te beantwoorden, daarnaast werd er een vragenlijst afgenomen bij de ouder. Ook werden ouders gemotiveerd om dagboekjes te blijven invullen. Bij het tweede

huisbezoek werden ouder en kind geobserveerd tijdens verschillende taken en gaf de proefleider aansluitend de Vrolijke Peuter training.

De Vrolijke Peuter training bestaat uit 3 pijlers: de teruggeefregel, peutertaal en het stimuleren van positieve interacties. De teruggeefregel houdt in dat degene die het meest overstuur is eerst mag. Daarna kan de ouder, wanneer de peuter gekalmeerd is, met zijn boodschap komen. Dit wordt gedaan door middel van peutertaal. Peutertaal houdt in dat er door de ouder gesproken wordt in korte zinnen. Deze korte zinnen moeten vaak (3 tot 8 keer) herhaald worden. Ten slotte is het bij peutertaal belangrijk om de gevoelens van de peuter te spiegelen. Hierbij is lichaamstaal en de gezichtsuitdrukking van de ouder heel belangrijk. Een peuter is namelijk heel goed in het lezen van lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen. Ten slotte is het volgens de Vrolijke Peuter training belangrijk om positieve interacties gedurende de dag te stimuleren. Door gedurende dag voldoende aandacht aan de peuter te besteden zou deze minder snel geneigd zijn om een driftbui te krijgen. Door middel van filmpjes,

voorbeelden en uitleg van de proefleider werden de principes van de Vrolijke Peuter training aan de ouder geleerd, zie bijlage A voor de PowerPointpresentatie van de Vrolijke Peuter training.

Maten

Driftbuien. Driftbuien worden gemeten aan de hand van twee meetinstrumenten. Er wordt

(10)

10 Dagboekjes. Twee weken voordat het eerste huisbezoek plaatsvindt wordt het

dagboekje voor het eerst ingevuld zodat er een baseline is van twee weken. Om de frequentie van driftbuien te meten vulden ouders in het dagboek in hoe vaak hun peuter de dag ervoor een driftbui heeft gehad (0 betekent geen driftbui). Om de intensiteit van driftbuien te meten vulden ouders in hoe lang de ergste driftbui van de dag ervoor duurde (in minuten). Hoe langer de driftbui duurde, des te hoger de intensiteit van de driftbui.

Vragenlijst. Ouders vulden de Temper Tantrum Grid (Giesbrecht, 2008) in op

voormeting, voor het eerste huisbezoek. De TTG is een vragenlijst van 18 items over de frequentie en intensiteit van de driftbuien. De vragen gaan over de fysiologische reactie zoals huilen met tranen en over het gedrag zoals voorwerpen gooien. De vragen werden beoordeeld door ouders op frequentie op een vijfpuntschaal (1= nooit, 5 = altijd) en de intensiteit op een vierpuntschaal (1= weinig tot niets, 4 = ernstig). Een voorbeelditem over fysiologisch reacties is: “Hoe vaak wordt uw kind rood tijdens een driftbui?” Gevolgd door: “Hoe intens is het rood worden tijdens een driftbui?” Een voorbeelditem over gedragingen tijdens de driftbui is: “Hoe vaak zeurt uw kind tijdens een driftbui?” Gevolgd door: “Hoe intens is het zeuren tijdens een driftbui?” Ouders vulden de Temper Tantrum Grid drie keer in, voor het eerste huisbezoek, tijdens de boosterssessie en vier dagen voor het laatste huisbezoek. Voor de analyse werd gebruik gemaakt van de voormeting en de nameting van de TTG. Er werd gekeken naar de frequentie en intensiteit van driftbuien, deze werden apart bekeken. De items die de frequentie van driftbuien meten zijn samengevoegd tot een schaal en de items van intensiteit zijn samengevoegd tot een schaal. De items over troosten zijn bij beide schalen verwijderd omdat deze iets anders meten dan gedrag tijdens driftbuien. Van de schaal frequentie is middels SPSS de Cronbach’s alfa berekend (α = .73). Ook de Cronbach’s alfa van de schaal intensiteit is berekend middels SPSS (α = .83).

Data analyse

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag is er gebruik gemaakt van Simulation Modelling Analysis (SMA) en de Reliable Change Index (RCI). Met SMA kunnen analyses uitgevoerd worden om tijdsreeksen te onderzoeken met weinig waarnemingen per fase (Borckardt et al., 2008). Deze manier van onderzoek brengt individuele verandering in kaart, op deze manier wordt er per gezin gekeken of de Vrolijke Peuter training effectief is in het verminderen van driftbuien. Er werd middels SMA gecorrigeerd voor autocorrelatie

(Borckardt et al., 2008). Middels SMA is berekend wat de statistische significantie is van de verandering tussen de baseline- en interventiefase. Die verandering wordt aangegeven met

(11)

11 een fase-effect, Pearson R.

Naast de dagelijkse metingen (van de dagboekjes) zijn ook vragenlijsten op de

voor- en nameting geanalyseerd om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag. Dit is berekend met de Reliable Change Index (RCI). Middels de RCI werd berekend of er een significante verandering heeft plaats gevonden tussen de voor- en nameting (Parsons,

Notebaert, Shields, &; Guskiewicz, 2009). De RCI werd berekend door de totaalscores van de voormeting af te trekken van de totaalscores van de nameting, hier komt dan een verschilscore uit. De standaarddeviatie en de interne consistentie (α) worden berekend in SPSS. De

standaardmeetfout werd berekend met de standaarddeviatie en de interne consistentie (Se = SD √(1- rxx)). De Cronbach’s alfa, berekend in SPSS is gebruikt voor de interne consistentie. Omdat er twee metingen plaatsvonden, werden er twee standaardmeetfouten berekend (Sdif = √(2Se²)). Ten slotte is de RCI berekend door de verschilscore tussen de voor- en nameting te delen door Sdif. Wanneer de RCI >1.96 of < -1.96 was er sprake van een significante

verandering tussen de voor- en nameting. Op deze manier is er per gezin gekeken of er een afname is van driftbuien in de voor en nameting van de vragenlijsten. Er wordt hierbij

gekeken naar de afname van de frequentie van driftbuien en naar de afname van de intensiteit van driftbuien.

Ten slotte worden de resultaten per gezin uit de SMA vergeleken met de RCI om te kijken bij welk gezin er bij beide analyses een significante afname in frequentie en intensiteit van driftbuien heeft plaatsgevonden.

Resultaten

Bij het analyseren van de data voor het onderzoek is er gebruik gemaakt van de gegevens van 18 peuters en hun ouder (N = 18). De duur van de baseline en de

interventiefase per gezin is in Tabel 2 weergegeven. De interventiegroep en de controlegroep worden na de analyses met elkaar vergeleken.

Voordat de analyses zijn uitgevoerd is er gekeken naar de stabiliteit van driftbuien (autocorrelatie). Bij zowel de interventiegroep als de controlegroep is er bij geen enkel gezin een significante autocorrelatie gevonden. Dit houdt in dat driftbuien op de ene dag niet

significant samenhangen met driftbuien op een andere dag. Dus wanneer een peuter driftbuien heeft, hoeft de peuter niet perse driftbuien te vertonen op de volgende of vorige dag. De driftbuien in huidig onderzoek zijn niet stabiel, dit betekent dat de interventie van invloed zou kunnen zijn op de driftbuien van de peuter.

(12)

12 Analyses

Er is in het onderzoek gekeken naar het effect van de Vrolijke Peuter training op driftbuien bij peuters. Hierbij is er gebruik gemaakt van de data van de dagboekjes en de voor- en nameting van de Temper Tantrum Grid (TTG). Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag is ten eerste de data van de online dagboekjes met behulp van SMA geanalyseerd. De resultaten zijn weergeven in tabel 3 en bijlage B en C.

Interventiegroep

SMA frequentie driftbuien interventiegroep. Ten eerste is gekeken of er een

verandering is in frequentie van driftbuien door middel van SMA. Uit de analyse blijkt dat de ouder uit gezin 15 significant minder driftbuien rapporteert na het ontvangen van de training. Dit houdt in dat deze peuter minder vaak driftbuien had na de interventiefase ten opzichte van de baselinefase. De peuters uit gezin 2, 25, 28, 30,49 en 55 laten wel minder driftbuien zien na de interventiefase ten opzichte van de baselinefase, deze afname is echter niet significant. De peuters uit gezin 9 en 61 laten meer driftbuien zien na de interventiefase ten opzichte van de baselinefase, deze toename is echter niet significant.

SMA intensiteit driftbuien interventiegroep. Ten tweede is gekeken of er een

verandering is in de intensiteit (in minuten) van driftbuien door middel van SMA. Uit de analyse blijkt de driftbuien van peuter 49 significant minder lang duren na de interventiefase ten opzichte van de baselinefase. De peuters uit gezin 25, 28, 55, 61 en 68 laten ook een afname in de intensiteit van driftbuien zien, deze afnames zijn echter niet significant. Gezin 2 laat een toename in de intensiteit van driftbuien zien na de interventiefase ten opzichte van de baselinefase, deze toename is echter niet significant.

Controlegroep

Naast de interventiegroep, zijn er ook analyses uitgevoerd om te kijken naar de veranderingen in driftbuien binnen de controlegroep. De data uit de dagboekjes is net als bij de interventiegroep geanalyseerd middels SMA. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4 en bijlage D en E.

SMA frequentie driftbuien controlegroep. Wanneer er gekeken wordt naar de

resultaten van de SMA in de controlegroep blijkt dat peuter 17 een significante afname in de frequentie van driftbuien laat zien. Peuter 7, 24 en 54 laten ook een afname in driftbuien zien, deze afname is echter niet significant. Peuter 10,16, 20 en 22 laten een toename in driftbuien zien, deze toename is echter niet significant. Peuter 3 laat geen afname of toename zien van

(13)

13 driftbuien en blijft stabiel.

SMA intensiteit driftbuien controlegroep. Wanneer er wordt gekeken naar de

intensiteit van de driftbuien bij de controlegroep blijkt uit de analyse dat peuter 16,17, 20 en 24 een afname in de duur van driftbuien laten zien, deze afname is echter niet significant. Peuter 3, 7, 10, 22 en 54 laten een toename in de duur van driftbuien zien, deze toenames zijn echter niet significant.

RCI interventiegroep

Naast de analyses uitgevoerd met SMA zijn er RCI’s berekend voor de TTG om te onderzoeken of de driftbuien significant zijn afgenomen op de nameting (T2) ten opzichte van de voormeting (T1). Er is gekeken naar de afname van frequentie van de driftbuien en afname van de intensiteit van driftbuien. De resultaten zijn te vinden in tabel 5.

RCI frequentie driftbuien interventiegroep. Wanneer er naar de frequentie van de

driftbuien gekeken wordt, blijkt dat peuter 15 en 30 significant minder driftbuien laten zien bij de nameting in vergelijking met de voormeting (z > -1.96 bij een 95%

betrouwbaarheidsinterval). Peuter 49 laat een duidelijke afname in driftbuien zien, deze afname is net niet significant. Peuter 14, 28 en 61 laten ook minder driftbuien zien, deze afname is echter niet significant.

RCI intensiteit driftbuien interventiegroep. Daarnaast is er gekeken naar de intensiteit

van de driftbuien. Wanneer er naar de intensiteit van de driftbuien wordt gekeken blijkt dat er bij geen enkel gezin een significante afname te zien is. Peuter 30, 49 en 55 laten een sterke afname in driftbuien zien, maar deze afnames zijn niet significant. Gezin 25 t/m 61 laten allen een afnemende trend zien in driftbuien, maar de afnames zijn niet significant. Gezin 2 laat een toename in driftbuien zien, dit is echter geen significante toename.

RCI controlegroep

Ook voor de controlegroep is de voormeting van de TTG vergeleken met de nameting van de TTG. Er is bij de analyse gekeken naar de frequentie en intensiteit van driftbuien. De resultaten zijn te vinden in tabel 6.

RCI frequentie driftuien controlegroep. Wanneer er gekeken wordt naar frequentie

van driftbuien bij de controlegroep laat geen enkel gezin een significante afname van

driftbuien zien. Peuter 3, 7 en 24 laten wel een afname in driftbuien zien maar deze afname is niet significant. Peuter 10, 16, 17, 20, 22 en 54 laten een toename in driftbuien zien, deze toename is echter niet significant.

(14)

14 RCI intensiteit driftuien controlegroep. Wanneer er gekeken wordt naar de intensiteit

van de driftbuien laat enkel peuter 54 een significante afname in intensiteit van driftbuien zien. Peuter 3, 7, 16 en 24 laten ook een afname in intensiteit van driftbuien zien, deze afnames zijn echter niet significant. Peuter 10, 20 en 22 laten een toename in intensiteit zien, deze toename is echter niet significant. Peuter17 laat geen afname of toename van intensiteit van driftbuien zien, maar blijft stabiel.

Conclusie analyses

Als de resultaten van de dagboekjes vergeleken worden met de resultaten van de voor- en nameting van de vragenlijst blijkt dat bij de interventiegroep enkel peuter 15 een

significante afname laat zien op beide metingen. Peuter 28, 30 en 49 laten wel op beide metingen een afname zien op de frequentie van driftbuien, deze afname is echter niet

significant. Bij de controlegroep laten peuter 7 en 24 een afname in frequentie van driftbuien op beide metingen zien. Ook de intensiteit van driftbuien neemt bij beide peuters af. De afnames zijn echter niet significant. Wanneer de interventiegroep met de controlegroep wordt vergeleken blijkt dat in beide groepen met zowel de vragenlijsten als de dagboekjes enkele peuters zijn die een afname in frequentie en intensiteit van driftbuien laten zien. Ondanks de trend van de meeste peuters om een afname in de frequentie en intensiteit van driftbuien te laten zien, zijn deze afnames niet significant.

Discussie

In deze studie is de effectiviteit van de Vrolijke Peuter training onderzocht op

driftbuien bij peuters door middel van een combinatie van een case-based time series design en een one-group-pretest-posttest-design. Ouders hebben dagboekjes over driftbuien ingevuld gedurende 6 weken en er zijn voor en na de Vrolijke Peuter training vragenlijsten over

driftbuien ingevuld. Uit zowel de dagboekjes als de vragenlijsten blijkt dat bij enkele

gezinnen de frequentie van driftbuien is afgenomen na de Vrolijke Peuter training. Ook bij de intensiteit van driftbuien wordt een afnemende trend gevonden, bij 1 peuter is er een

significante afname gevonden. Hoewel er bij zowel de frequentie van driftbuien als bij de duur van driftbuien een afnemende trend is gevonden, zijn er maar weinig significante resultaten gevonden. Deze resultaten corresponderen niet met de verwachtingen die vooraf aan het onderzoek gesteld waren. Ten eerste werd verwacht dat de driftbuien van de peuters in de interventiegroep zouden afnemen. Ondanks dat er maar bij 1 peuter een significante

afname is gevonden, werd er bij de meeste peuters wel een afname in de verwachte richting gevonden. Ten tweede werd verwacht dat de driftbuien van de peuters in de controlegroep

(15)

15 zouden toenemen of stabiel zouden blijven. Uit de resultaten blijkt dat er bij 4 gezinnen een afname in de frequentie van driftbuien is gevonden. Bij 1 gezin is er een significante afname in de frequentie van driftbuien gevonden, dit is tegen de verwachting in.

Bovenstaande bevindingen zouden verklaard kunnen worden door het “Hawthorne-effect” (McCambridge, Witton & Elbourne, 2014). Het Hawthorne-effect houdt in dat er na een interventie verbetering wordt gevonden doordat deelnemers zich belangrijk voelen en zij zich bewust zijn van hun deelname aan het onderzoek (McCambridge, Witton & Elbourne, 2014). Doordat ouders aandacht krijgen van de proefleider zijn zij zich al meer bewust van hun gedrag, wellicht laten zij meer positief opvoedgedrag zien waardoor driftbuien afnemen (Owen et al., 2012). Daarnaast wordt er bij veel gezinnen wel een trend tot verbetering gevonden, maar geen significante afnames in driftbuien. Het zou kunnen dat ouders minder stress ervaren van de driftbuien omdat zij zich zelfverzekerder voelen in hun opvoeding door de aandacht die zij ontvangen van de Vrolijke Peuter training. Hierdoor kunnen zij wellicht beter met de driftbuien omgaan. Uit onderzoek naar het effect van Triple P werd een soortgelijk resultaat gevonden, deze interventie had ook voornamelijk effect op het gedrag van ouders, ouders voelden zich na de interventie competenter (Sander & McFarland, 2000). Voor toekomstig onderzoek wordt aangeraden om te onderzoeken of ouders zich competenter voelen na de interventie. Daarnaast wordt voor de praktijk aangeraden om bij

consultatiebureaus aandacht te besteden aan driftbuien bij peuters, maar ook aan de algemene opvoeding van kinderen. Op deze manier voelen ouders zich gehoord en geholpen, waardoor ouders zich zelfverzekerder voelen in de opvoeding.

Een tweede verklaring waarom er weinig significante veranderingen in driftbuien zijn gevonden kan te maken hebben met het kleine aantal sessies. Er is 1 sessie waarin de training wordt uitgelegd en 1 boostersessie waar de concepten van de training worden herhaald en ouders vragen kunnen stellen. Wellicht dat dit te weinig is voor ouders om de methode onder de knie te krijgen. Uit een onderzoek naar mindful parenting training bleek dat 9 sessies relatief weinig was om een goed resultaat te bereiken (Bögels, Hellemans, van Deursen, Römer & van der Meulen, 2014). In dat onderzoek werden meer sessies aangeraden. Ook bij vergelijkbare interventies zoals Triple P, worden minimaal 6 sessies aangeboden (De Graaf et al., 2008). Wellicht zou er bij de Vrolijke Peuter training meer significante effecten worden gevonden wanneer er meer sessies zijn. Daarnaast wordt er tijdens de training niet geoefend met de proefleider. De proefleider geeft eenmalig uitleg en ouder en kind moeten vervolgens zelfstandig oefenen zonder de testleider. Uit onderzoek blijkt dat er een positieve verandering te zien is in zowel het gedrag van ouder als het externaliserende gedrag van het kind wanneer

(16)

16 ouder en kind nieuwe vaardigenheden oefenen tijdens sessies van oudertrainingen (Wyatt & Kaminski, 2008). Voor toekomstig onderzoek wordt aangeraden om in plaats van een

telefonische boostersessie, een extra huisbezoek in te plannen. Op deze manier worden ouders meer gestimuleerd om de methode te oefenen en hun vragen te stellen. Wellicht dat de

methode uitgebreid zou kunnen worden met videofeedback. Na de taakjes kunnen ouder en proefleider bespreken wat er goed ging en wat nog meer geoefend moet worden.Op deze manier is de ouder de methode aan het oefenen en krijgt direct feedback. Uit een onderzoek uit 2009 bleek dat moeders die laag scoorden op sensitiviteit significant verbeterde in hun sensitieve reacties richting hun kind na deelname aan een videofeedback interventie

(Kalinauskiene et al., 2009). Video-feedback kan dus een effectieve manier zijn om ouders de interventie te laten oefenen.

Een derde verklaring is dat bepaalde oudervariabelen een rol spelen in de effectiviteit van de Vrolijke Peuter training. De ene ouder reageert anders op bepaalde technieken geleerd in de oudertraining, dan andere ouders. De technieken geleerd in de training moeten passen bij de ouder (Leijten et al., 2018). De persoonlijkheid van de ouder kan hierbij een spelen. Uit onderzoek blijkt dat ouders die hoog scoren op neuroticisme, meer moeite hebben om

positieve interacties met hun kind te hebben (Belsky & Barends, 2002; Kochanska, Friesenborg, Lange & Martel, 2004). Ook blijkt uit onderzoek dat ouders die zich onzeker voelen, vaak minder warm, responsief en positief zijn richting hun kinderen (Kochanska, Friesenborg, Lange & Martel, 2004). Ook kan de persoonlijkheid van de ouder de manier waarop zij hun kinderen zien en met hun kind omgaan beïnvloeden (Belsky & Barends, 2002). Bij de Vrolijke Peuter training moeten ouders expressief zijn richting hun kind en sommige ouders gaven aan het ongemakkelijk te vinden om peutertaal te gebruiken. Wellicht dat deze ouders de methode onjuist of onvoldoende gebruikt hebben waardoor er minder significante effecten zijn gevonden. Voor toekomstig onderzoek wordt daarom aangeraden om te onderzoeken voor welke ouders de interventie het meeste effect heeft. Ouders kunnen voor het onderzoek een persoonlijkheidsvragenlijst invullen om vervolgens te kijken of persoonlijkheid van de ouder een rol speelt in het effect van de interventie. Daarnaast kan het ouders helpen om met de proefleider te oefenen en feedback te krijgen, zoals eerder

besproken, zodat zij het minder ongemakkelijk vinden om peutertaal te gebruiken.

Ten slotte kan het zijn dat ouders moeite hebben met het rapporteren van de driftbuien. Ouders beantwoorden vragen over driftbuien die al geweest zijn. Het kan zijn dat de

herinnering van details van de driftbui verloren gaan tussen de driftbui en het invullen van de vragen over de driftbui (Potegal & Davidson, 2003). Wanneer de driftbui al achter de rug is,

(17)

17 rapporteren ouders deze achteraf wellicht als minder intens omdat hun emotie over de driftbui al gezakt is. Daarnaast weten ouders dat zij meedoen aan een onderzoek en kunnen zij biased zijn wanneer zij de dagboekjes en vragenlijsten invullen. Voor toekomstig onderzoek zou het wenselijk zijn als ouders de dagboekjes direct na de driftbui invullen, zodat de herinnering van de driftbui niet vervaagd.

Huidig onderzoek kent een aantal sterke punten. Ten eerste vinden de observaties tijdens verschillende taken plaats in de thuissituatie. Dit biedt voor ouders een uitkomst omdat zij niet naar een lab hoeven te komen. De interventie is daarom laagdrempelig voor ouders. Daarnaast is de training erg toegankelijk en betreft het een korte training. Ouders zullen zich daarom sneller aanmelden voor de Vrolijke Peuter training. Ten tweede waren de dagboekjes die ouders moesten invullen kort, waardoor het invullen van de dagboekjes weinig tijd kostte voor ouders. Ook de TTG betrof maar 18 items en het kostte relatief weinig tijd om deze in te vullen. Voor ouders was het invullen van de dagboekjes en vragenlijsten daarom geen zware belasting. Ook hierdoor was het voor ouders laagdrempelig om mee te doen aan het

onderzoek. Ten slotte was de interne validiteit van de vragenlijst hoog. Dit betekent dat de vragen het begrip meten wat we willen weten. De vragenlijst was dus een betrouwbare manier om de constructen te meten. De interne validiteit van de dagboekjes was onbekend, dus daar kan niets over worden gezegd.

Naast de sterke punten, kent huidig onderzoek ook een aantal beperkingen. Een beperking is dat er in huidig onderzoek sprake was van een niet-klinische populatie. De gemiddelde frequentie van driftbuien was bij aanvang van het onderzoek al relatief laag. Hierdoor kan het zijn dat de veranderingen van de driftbuien minimaal waren. Voor

vervolgonderzoek wordt geadviseerd ook een risicogroep te onderzoeken. Er wordt verwacht dat het effect van de Vrolijke Peuter training groter zullen zijn bij een klinische populatie. Bij peuters met heftigere driftbuien en eventuele gedragsproblemen is meer ruimte voor

verbetering. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden om deelnemers voor het onderzoek te screenen op externaliserend gedrag door middel van een vragenlijst.

Een tweede beperking van het onderzoek is dat ouders niet consequent de dagboekdata in hebben gevuld. Voor sommigen ouders was veel dagboekdata beschikbaar, van andere ouders veel minder. Hoewel ouders meerdere keren werden herinnerd aan het invullen van de dagboekjes bleek achteraf dat niet alle ouders dit consequent deden. Hierdoor was het bij sommige gezinnen lastig om een fase-effect vast te stellen omdat er maar een klein aantal datapunten was in de interventiefase. Wanneer er meer data beschikbaar is in de

(18)

18 vervolgonderzoek zou het wellicht handig zijn om een mobiele applicatie te maken waarop ouders de dagboekjes kunnen invullen. Op deze manier is het invullen van het dagboekje laagdrempelig en kunnen zij herinnert worden aan de dagboekjes via hun telefoon. Uit een recente meta-analyse blijkt dat mobiele applicaties, gebruikt voor interventies, positief worden ontvangen en een bijdrage kunnen leveren aan het veranderen van gedrag (Payne, Lister, West & Bernhardt, 2015). Er is wel meer onderzoek nodig om de effectiviteit van mobiele applicaties vast te stellen volgens het onderzoek.

Een laatste beperking betreft de baseline- en interventieperiode. Ten eerste was de baselineperiode relatief kort. Bij sommige gezinnen waren er maar weinig datapunten beschikbaar. In huidig onderzoek is een baselineperiode van 4 datapunten genomen. Om het beste resultaat te krijgen moet de baselineperiode minimaal 3 datapunten hebben, maar 5 datapunten is wenselijk (Kratochwill et al., 2015). Alhoewel een lange baselineperiode niet noodzakelijk is om een statistische analyse te doen, wordt een stabiele baselineperiode met meer datapunten wel aangeraden. Ook waren de datapunten in de interventieperiode zeer wisselend.. Een gezin had maar 3 datapunten in de interventieperiode. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden om bij alle gezinnen meer datapunten in de interventieperiode te nemen.

Concluderend kan worden gesteld dat er in de interventiegroep een duidelijke trend tot verandering wordt gevonden, er kan met voorzichtigheid gesteld worden dat de interventie effect lijkt te hebben op driftbuien bij peuters. Meer onderzoek is nodig om te onderzoeken wat de werkzame elementen in de interventie zijn. Daarnaast is meer onderzoek nodig om te onderzoeken voor welke ouders de interventie het meest effectief is. Ten slotte kan het voor ouders hulp bieden wanneer zij aandacht krijgen bij bijvoorbeeld consultatiebureaus en uitleg krijgen over opvoeding en driftbuien bij peuters. Wanneer zij zich gehoord voelen zullen zij zich wellicht competenter in de opvoeding voelen en dit zou van invloed kunnen zijn op het gedrag van het kind. Wanneer er meer onderzoek gedaan naar de effecten van de Vrolijke Peuter training kan het een goede methode zijn die ouders handvatten biedt om driftbuien van hun peuters te voorkomen en te verminderen en om het zelfvertrouwen van ouders in hun opvoeding te laten toenemen.

(19)

19 Literatuur

Agresti, A, & Franklin, C. A. (2009). Statistics: The art and science of learning from data. Upper Saddle River, NJ.

Belden, A. C., Thompson, N. R., & Luby, J. L. (2008). Temper tantrums in healthy versus depressed and disruptive preschoolers: Defining tantrum behaviour associated with clinical problems. Journal of Pediatrics, 152, 117–122.

doi:10.1016/j.jpeds.2007.06.030

Bögels. M., Hellemans, J., van Deursen, S., Römer, M., & van der Meulen, R. (2014). Mindful parenting in mental health care: effects on parental and child

psychopathology, parental stress, parenting, coparenting, and marital functioning. Mindfulness, 5, 536-551. doi:10.1007/s12671-013-0209-7

Borckardt, J. J., Nash, M. R., Murphy, M. D., Moore, M., Shaw, D., & O'neil, P. (2008). Clinical practice as natural laboratory for psychotherapy research: A guide to case-based time-series analysis. American psychologist, 63, 77. doi:10.1037/0003-066X.63.2.77

Caspi A, Moffitt TE, Morgan J, Rutter M, Taylor A, Arseneault L, et al. (2004). Maternal expressed emotion predicts children’s antisocial behavior problems: Using

monozygotic-twin differences to identify environmental effects on behavioral development. Developmental Psychology. 2004, 149–161. doi:10.1037/0012-1649.40.2.149

Cole, P. M., Dennis, T. A., Smith‐Simon, K. E., & Cohen, L. H. (2009). Preschoolers' emotion regulation strategy understanding: Relations with emotion socialization and child self‐regulation. Social Development, 18, 324-352.

doi:10.1111/j.1467-9507.2008.00503.x

Cole, P. M., Martin, S. E., & Dennis, T. A. (2004). Emotion regulation as a scientific construct: Methodological challenges and directions for child development

research. Child development, 75, 317-333. doi:10.1111/j.1467-8624.2004.00673.x Daniels, E., Mandleco, B., & Luthy, K. E. (2012). Assessment, management, and prevention

of childhood temper tantrums. Journal of the American Association of Nurse Practitioners, 24, 569-573. doi:10.1111/j.1745-7599.2012.00755.x

De Graaf, I., Speetjens, P., Smit, F., de Wolff, M., & Tavecchio, L. (2008). Effectiveness of the Triple P Positive Parenting Program on behavioral problems in children: A meta-analysis. Behavior Modification, 32, 714-735. doi:10.1177/0145445508317134

(20)

20 Dennis, T. (2006). Emotional self-regulation in preschoolers: The interplay of child approach

reactivity, parenting, and control capacities. Developmental Psychology, 42, 84–97. doi:10.1037/0012-1649.42.1.84

Eisenberg, N., Smith, C.L., & Spinrad, T.L. (2011). Effortful control: Relations with emotion regulation, adjustment, and socialization in childhood. In K.D. Vohs, & R.F.

Baumeister, Handbook of self-regulation: Research, theory, and applications (2nd edn, pp. 263–283). New York: Guilford Press.

Eisenberg N, Losoya S, Fabes, R.A., Guthrie, I.K., Reiser, M., Murphy, B.C., et al. (2001). Parental socialization of children’s dysregulated expression of emotion and

externalizing problems. Journal of Family Psychology. 2001, 183– 205. doi:10.1037//0893-3200.15.2.183

Feldman, R., & Klein, P. S. (2003). Toddlers’ self-regulated compliance to mothers, caregivers, and fathers: Implications for theories of socialization. Developmental Psychology, 39, 680–692. doi:10.1037/0012-1649.39.4.680

Giesbrecht, G. F., Miller, M. R., & Müller, U. (2010). The anger–distress model of temper tantrums: associations with emotional reactivity and emotional competence. Infant and Child Development, 19, 478-497. doi:10.1002/icd.677

Gottman, J. M., Katz, L. F., & Hooven, C. (1997). Metaemotion: How families communicate emotionally. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Kalinauskiene, L., Cekuoliene, D., Van IJzendoorn, M. H., Bakermans‐Kranenburg, M. J., Juffer, F., & Kusakovskaja, I. (2009). Supporting insensitive mothers: the Vilnius randomized control trial of video‐feedback intervention to promote maternal

sensitivity and infant attachment security. Child: Care, Health and Development, 35, 613-623. doi:10.1111/j.1365-2214.2009.00962

Karp, H. (2008). The Happiest Toddler on the Block: How to Eliminate Tantrums and Raise a Patient, Respectful and Cooperative One-to Four-Year-Old: Revised Edition. Bantam. Kratochwill, T. R., Hitchcock, J. H., Horner, R. H., Levin, J. R., Odom, S. L., Rindskopf, D.

M., & Shadish, W. R. (2013). Single-case intervention research design standards. Remedial and Special Education, 34, 26-38.

doi:10.1177/0741932512452794

Leijten, P., Raaijmakers, M., Wijngaards, L., Matthys, W., Menting, A., Hemink-van Putten,

M., & de Castro, B. O. (2018). Understanding who benefits from parenting

interventions for children’s conduct problems: an integrative data analysis. Prevention Science, 19, 579-588. doi:10.1007/s11121-018-0864-y

(21)

21 McCambridge, J., Witton, J., & Elbourne, D. R. (2014). Systematic review of the Hawthorne

effect: new concepts are needed to study research participation effects. Journal of clinical epidemiology, 67, 267-277. doi:10.1016/j.jclinepi.2013.08.015

McKee, L., Roland, E., Coffelt, N., Olson, A. L., Forehand, R., Massari, C., & Zens, M. S. (2007). Harsh discipline and child problem behaviors: The roles of positive parenting and gender. Journal of Family Violence, 22, 187-196. doi:10.1007/s10896-007-9070-6 Morris, A. S., Silk, J. S., Steinberg, L., Myers, S. S., & Robinson, L. R. (2007). The role of

the family context in the development of emotion regulation. Social development, 16, 361-388. doi:10.1111/j.1467-9507.2007.00389

Österman, K., & Björkqvist, K. (2010). A cross-sectional study of onset, cessation, frequency, and duration of children's temper tantrums in a nonclinical sample. Psychological reports, 106, 448-454. doi:10.2466/pr0.106.2.448-454

Owen, D. J., Slep, A. M., & Heyman, R. E. (2012). The effect of praise, positive nonverbal response, reprimand, and negative nonverbal response on child compliance: A systematic review. Clinical Child and Family Psychology Review, 15, 364-385. doi:10.1007/s10567-012-0120-0

Parsons, T. D., Notebaert, A. J., Shields, E. W., & Guskiewicz, K. M. (2009). Application of reliable change indices to computerized neuropsychological measures of

concussion. International Journal of Neuroscience, 119, 492-507. doi:10.1080/00207450802330876

Payne, H. E., Lister, C., West, J. H., & Bernhardt, J. M. (2015). Behavioral functionality of mobile apps in health interventions: a systematic review of the literature. JMIR mHealth and uHealth, 3, 1-9. doi:10.2196/mhealth.3335

Potegal, M., & Davidson, R. J. (2003). Temper tantrums in young children: 1. Behavioral composition. Journal of Developmental & Behavioral Pediatrics, 24, 140-147. doi:0196-206X/00/2403-0140

Potegal, M., Kosorok, M.R., & Davidson, R. J. (2003). Temper tantrums in young children: 2. tantrum duration and temporal organization. Journal of Developmental & Behavioral Pediatrics, 24, 148-154. doi:0196-206X/00/2403-0148

Roy, A. K., Klein, R. G., Angelosante, A., Bar-Haim, Y., Leibenluft, E., Hulvershorn, L., ... & Spindel, C. (2013). Clinical features of young children referred for impairing temper outbursts. Journal of child and adolescent psychopharmacology, 23, 588-596. doi:10.1089/cap.2013.0005

(22)

22 Sanders, M. R., & McFarland, M. (2000). Treatment of depressed mothers with disruptive

children: A controlled evaluation of cognitive behavioral family

intervention. Behavior Therapy, 31, 89-112. doi:10.1016/S0005-7894(00)80006-4 Van Zeijl, J., Mesman, J., Van IJzendoorn, M.H., Bakermans-Kranenburg, M.J., Juffer, F.,

Stolk, M.N., & Koot, H.M. (2006). Attachment-based intervention for enhancing sensitive discipline in mothers of 1- to 3-year-old children at risk for externalizing behavior problems: A randomized controlled trial. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 74, 994-1005. doi:10.1037/0022-006X.74.6.994

(23)

23 Tabel 1.

Demografische en achtergrondgegevens van de deelnemers Gegevens Conditie Leeftijd

kind (in jaar en maanden) Geslacht kind Leeftijd ouder Geslacht ouder Opleiding ouder Nationaliteit ouder

Gezin 2 I 2,9 Jongen 30 Vrouw WO Nederlands

Gezin 3 C 3,9 Meisje 38 Vrouw HBO Nederlands

Gezin 7 C 2,0 Jongen 30 Vrouw WO Nederlands

Gezin 10 C 3,0 Jongen 36 Vrouw Bachelor

WO

Grieks

Gezin 15 I 3,3 Meisje 32 Vrouw WO Nederlands

Gezin 16 C 2,1 Jongen 33 Vrouw HBO Nederlands

Gezin 17 C 2,6 Meisje 35 Vrouw WO Nederlands

Gezin 20 C 1,8 Jongen 32 Vrouw HBO

master

Nederlands

Gezin 22 C 1,8 Jongen 40 Vrouw WO Nederlands

Gezin 24 C 2,1 Jongen 40 Vrouw HBO Nederlands

Gezin 25 I 1,9 Meisje 32 Vrouw WO Nederlands

Gezin 28 I 1,11 Meisje 33 Vrouw WO Nederlands

Gezin 30 I 3,7 Meisje 33 Vrouw WO Nederlands

Gezin 49 I 2,9 Jongen 31 Vrouw WO Nederlands

Gezin 54 C 3,8 Meisje 36 Vrouw WO Nederlands

Gezin 55 I 2,1 Jongen 31 Vrouw WO Chinees

Gezin 61 I 1,9 Jongen 33 Vrouw WO Nederlands

(24)

24 Tabel 2

Duur baseline en interventiefase van gezin 2 t/m 68

Variabelen Aantal dagen baseline Aantal dagen interventiefase*

Gezin 2 4 10 Gezin 3 4 10 Gezin 7 4 8 Gezin 10 4 17 Gezin 15 4 16 Gezin 16 4 7 Gezin 17 4 28 Gezin 20 4 6 Gezin 22 4 11 Gezin 24 4 5 Gezin 25 4 6 Gezin 28 4 8 Gezin 30 4 6 Gezin 49 4 5 Gezin 54 4 9 Gezin 55 4 3 Gezin 61 4 7 Gezin 68 4 7

(25)

25 Tabel 3

Resultaten SMA frequentie en duur (in minuten) driftbuien dagboekjes interventiegroep.

Variabelen M baselinefase M interventiefase AC (autocorrelatie) r (level) Frequentie Gezin 2 1,00 0,30 0,25 -0,51 Gezin 15 4,25 2,31 0,25 -0,51* Gezin 25 1,00 0,50 0,00 -0,40 Gezin 28 1,00 0,63 -0,35 -0,20 Gezin 30 1,50 1,20 -0,52 -0,11 Gezin 49 1,25 0,80 -0,56 -0,34 Gezin 55 1,75 0,00 -0,17 -0,61 Gezin 61 2,00 2,14 -0,21 0,05 Gezin 68 3,00 2,86 -0,26 -0,06 Intensiteit Gezin 2 2,00 5,00 0,11 0,20 Gezin 15 6,25 6,01 0,44 -0,02 Gezin 25 5,50 1,17 -0,14 -0,48 Gezin 28 6,25 4,63 -0,30 -0,09 Gezin 30 11,25 4,60 -0,22 -0,48 Gezin 49 19,00 1,60 -0,11 -0,62* Gezin 55 3,00 0,00 0,17 -0,68 Gezin 61 4,25 3,86 -0,18 -0,07 Gezin 68 2,50 1,75 0,22 -0,63

(26)

26 Tabel 4

Resultaten SMA frequentie en intensiteit driftbuien dagboekjes controlegroep.

Variabelen M baselinefase M interventiefase AC (autocorrelatie) r (level) Frequentie Gezin 3 1,00 1,00 -0,27 0,00 Gezin 7 0,75 0,63 -0,26 -0,10 Gezin 10 1,50 2,81 0,08 0,11 Gezin 16 1,25 1,71 0,44 0,16 Gezin 17 2,00 0,79 -0,11 -0,37* Gezin 20 1,00 0,63 -0,46 0,12 Gezin 22 0,25 0,36 -0,25 0,11 Gezin 24 5,00 2,80 0,11 -0,51 Gezin 54 4,50 3,22 0,07 -0,34 Intensiteit Gezin 3 6,25 4,90 -0,34 0,12 Gezin 7 2,50 2,44 -0,17 0,20 Gezin 10 1,25 3,65 -0,24 0,20 Gezin 16 5,25 4,43 0,15 -0,08 Gezin 17 4,25 1,39 0,11 -0,44 Gezin 20 6,00 1,83 0,01 -0,37 Gezin 22 0,25 1,27 -0,15 0,26 Gezin 24 17,40 1,40 -0,09 -0,44 Gezin 54 8,50 3,78 0,09 0,28

(27)

27 Tabel 5

Resultaten RCI frequentie en intensiteit driftbuien (TTG) interventiegroep.

Variabelen Voor Na Verschilscore RCI

Frequentie Gezin 2 47 50 3 0,53 Gezin 15 47 31 -16 -2,82* Gezin 25 38 38 0 0,00 Gezin 28 40 34 -6 -1,05 Gezin 30 48 28 -10 -3,53* Gezin 49 57 46 -11 -1,94 Gezin 55 47 40 -7 -1,23 Gezin 61 46 38 -8 -1,41 Gezin 68 56 48 -8 -1,41 Intensiteit Gezin 2 35 38 3 0,62 Gezin 15 47 - - - Gezin 25 32 30 -2 -0,41 Gezin 28 33 26 -7 -1,44 Gezin 30 37 28 -9 -1,85 Gezin 49 49 41 -8 -1,65 Gezin 55 41 33 -8 -1,65 Gezin 61 46 43 -3 -0,62 Gezin 68 46 45 -1 -0,21

(28)

28 Tabel 6

Resultaten RCI frequentie en intensiteit driftbuien (TTG) controlegroep.

Variabelen Voor Na Verschilscore RCI

Frequentie Gezin 3 53 50 -3 -0,53 Gezin 7 54 48 -6 -1,06 Gezin 10 55 58 3 0,53 Gezin 16 63 58 -5 -0,88 Gezin 17 47 48 1 0,18 Gezin 20 50 53 3 0,53 Gezin 22 33 38 5 0,88 Gezin 24 43 38 -5 -0,88 Gezin 54 58 61 3 0,53 Intensiteit Gezin 3 43 40 -3 -0,62 Gezin 7 42 40 -2 -0,58 Gezin 10 49 52 3 0,62 Gezin 16 56 52 -4 -0,82 Gezin 17 44 44 0 0,00 Gezin 20 40 45 5 1,03 Gezin 22 32 33 1 0,21 Gezin 24 34 32 -2 -0,41 Gezin 54 59 47 -12 -2,47* Noot. *p < 0,05.

(29)

29 Bijlage A

Sheets PowerPointpresentatie training ‘de Vrolijke Peuter’

(30)

30 Bijlage B

(31)

31 Grafiek B1. Frequentie driftbuien gezin 2

Grafiek B2. Frequentie driftbuien gezin 15

0 0,5 1 1,52 2,5 3-2018 5- 3-2018 7- 3-2018 9- 3-2018 11- 3-2018 1 3-2018 15- 3-2018 17- 3-2018 19- 3-2018 21- 3-2018 2 3-2018 25- 3-2018 27- 3-2018 29- 3-2018 31- 3-2018 2- 4-2018 4-2018 6- 4-2018 8- 4-2018 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

Frequentie driftbuien baseline Frequntie driftbuien interventie

0 1 2 3 4 5 6 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 17- 4-2018 19- 4-2018 21- 4-2018 Aa nt al d rif bt ui en Datum

Frequentie driftbuien

Frequentie driftbuien baseline Frequntie driftbuien interventie

0 0,5 1 1,5 2 2,5 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

(32)

32 Grafiek B3. Frequentie driftbuien gezin 25

Grafiek B4. Frequentie driftbuien gezin 28

Grafiek B5. Frequentie driftbuien gezin 30

0 0,5 1 1,52 2,5 3 3,5 26- 2-2018 28- 2-2018 2- 3-2018 4- 3-2018 6- 3-2018 8- 3-2018 10- 3-2018 12- 3-2018 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

Frequentie driftbuien baseline Frequntie driftbuien interventie

0 0,51 1,52 2,53 3,54 4,5 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

(33)

33 Grafiek B6. Frequentie driftbuien gezin 49

Grafiek B7. Frequentie driftbuien gezin 55

0 0,5 1 1,5 2 2,5 17- 3-2018 19- 3-2018 21- 3-2018 2 3-2018 25- 3-2018 27- 3-2018 29- 3-2018 31- 3-2018 2- 4-2018 4-2018 6- 4-2018 8- 4-2018 10- 4-2018 12- 4-2018 1 4-2018 16- 4-2018 18- 4-2018 20- 4-2018 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

Frequentie driftbuien baseline Frequntie driftbuien interventie

0 0,51 1,52 2,53 3,54 4,5 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 17- 4-2018 19- 4-2018 21- 4-2018 23- 4-2018 25- 4-2018 27- 4-2018 29- 4-2018 1- 5-2018 3- 5-2018 5-2018 7- 5-2018 9- 5-2018 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

(34)

34 Grafiek B8. Frequentie driftbuien gezin 61

Grafiek B9. Frequentie driftbuien gezin 68

0 1 2 3 4 5 6 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

Frequentie driftbuien baseline Frequntie driftbuien interventie

0 1 2 3 4 5 6 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 17- 4-2018 19- 4-2018 21- 4-2018 23- 4-2018 25- 4-2018 27- 4-2018 29- 4-2018 1- 5-2018 3- 5-2018 5-2018 7- 5-2018 9- 5-2018 11- 5-2018 13- 5-2018 1 5-2018 17- 5-2018 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

(35)

35 Bijlage C

Grafieken intensiteit driftbuien interventiegroep

Grafiek C1. Intensiteit driftbuien gezin 2

0 5 10 15 20 25 3-2018 5- 3-2018 7- 3-2018 9- 3-2018 11- 3-2018 1 3-2018 15- 3-2018 17- 3-2018 19- 3-2018 21- 3-2018 2 3-2018 25- 3-2018 27- 3-2018 29- 3-2018 31- 3-2018 2- 4-2018 4-2018 6- 4-2018 8- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

(36)

36 Grafiek C2. Intensiteit driftbuien gezin 25

Grafiek C3. Intensiteit driftbuien gezin 28

0 2 4 6 8 10 12 14 16 Aa nt al mi nu te n Datum

Itensiteit driftbuien

Duur driftbuien baseline Duur driftbuien interventie

0 5 10 15 20 25 30 35 26- 2-2018 28- 2-2018 2- 3-2018 4- 3-2018 6- 3-2018 8- 3-2018 10- 3-2018 12- 3-2018 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

(37)

37 Grafiek C4. Intensiteit driftbuien gezin 30

Grafiek C5. Intensiteit driftbuien gezin 49

0 2 4 6 8 10 12 14 16 1-3-2018 8-3-2018 15-3-2018 22-3-2018 29-3-2018 5-4-2018 12-4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

Duur driftbuien baseline Duur driftbuien interventie

0 10 20 30 40 50 17- 3-2018 19- 3-2018 21- 3-2018 2 3-2018 25- 3-2018 27- 3-2018 29- 3-2018 31- 3-2018 2- 4-2018 4-2018 6- 4-2018 8- 4-2018 10- 4-2018 12- 4-2018 1 4-2018 16- 4-2018 18- 4-2018 20- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

(38)

38 Grafiek C6. Intensiteit driftbuien gezin 55

Grafiek C7. Intensiteit driftbuien gezin 61

0 1 2 3 4 5 6 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 17- 4-2018 19- 4-2018 21- 4-2018 23- 4-2018 25- 4-2018 27- 4-2018 29- 4-2018 1- 5-2018 3- 5-2018 5-2018 7- 5-2018 9- 5-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

Duur driftbuien baseline Duur driftbuien interventie

0 1 2 3 4 5 6 7 8 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

(39)

39 Grafiek C8. Intensiteit driftbuien gezin 68

Bijlage D

Grafieken frequentie driftbuien controlegroep

0 0,51 1,5 2 2,5 3 3,5 Aa nt l mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

(40)

40 Grafiek D1. Frequentie driftbuien gezin 3

Grafiek D2. Frequentie driftbuien gezin 10

0 0,5 1 1,5 2 2,5 4- 3-2018 6- 3-2018 8- 3-2018 10- 3-2018 12- 3-2018 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Frequentie driftbuien

Frequentie driftbuien baseline Frequntie driftbuien interventie

0 5 10 15 20 25 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 17- 4-2018 19- 4-2018 21- 4-2018 23- 4-2018 25- 4-2018 27- 4-2018 29- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Frequentie driftbuien

(41)

41 Grafiek D3. Frequentie driftbuien gezin 7

Grafiek D4. Frequentie driftbuien gezin 16

0 0,5 1 1,5 2 2,5 9- 3-2018 11- 3-2018 1 3-2018 15- 3-2018 17- 3-2018 19- 3-2018 21- 3-2018 2 3-2018 25- 3-2018 27- 3-2018 29- 3-2018 31- 3-2018 2- 4-2018 4-2018 6- 4-2018 8- 4-2018 10- 4-2018 12- 4-2018 1 4-2018 16- 4-2018 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

Frequentie driftbuien baseline Frequntie driftbuien interventie

0 1 2 3 4 5 6 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 17- 4-2018 19- 4-2018 21- 4-2018 Aa nt al d rif bu ie n Datum

Frequentie driftbuien

(42)

42 Grafiek D5. Frequentie driftbuien gezin 17

Grafiek D6. Frequentie driftbuien gezin 20

0 0,5 1 1,5 2 2,53 3,5 6- 3-2018 8- 3-2018 10- 3-2018 12- 3-2018 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 Aa tn al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

Frequentie driftbuien baseline Frequntie driftbuien interventie

0 0,5 1 1,5 2 2,5 10- 3-2018 12- 3-2018 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

(43)

43 Grafiek D7. Frequentie driftbuien gezin 22

Grafiek D8. Frequentie driftbuien gezin 24

0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 10- 3-2018 12- 3-2018 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

Frequentie driftbuien baseline Frequntie driftbuien interventie

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

(44)

44 Grafiek D9. Frequentie driftbuien gezin 54

0 1 2 3 4 5 6 7 8 25- 3-2018 27- 3-2018 29- 3-2018 31- 3-2018 2- 4-2018 4-2018 6- 4-2018 8- 4-2018 10- 4-2018 12- 4-2018 1 4-2018 16- 4-2018 18- 4-2018 20- 4-2018 22- 4-2018 2 4-2018 26- 4-2018 28- 4-2018 Aa nt al d rif tb ui en Datum

Frequentie driftbuien

(45)

45 Bijlage E

Grafieken intensiteit driftbuien controlegroep

Grafiek E1. Intensiteit driftbuien gezin 3

Grafiek E2. Intensiteit driftbuien gezin 7

0 2 4 6 8 10 12 14 16 4- 3-2018 6- 3-2018 8- 3-2018 10- 3-2018 12- 3-2018 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

Duur driftbuien baseline Duur driftbuien interventie

0 2 4 6 8 10 12 7- 3-2018 9- 3-2018 11- 3-2018 1 3-2018 15- 3-2018 17- 3-2018 19- 3-2018 21- 3-2018 2 3-2018 25- 3-2018 27- 3-2018 29- 3-2018 31- 3-2018 2- 4-2018 4-2018 6- 4-2018 8- 4-2018 10- 4-2018 12- 4-2018 1 4-2018 16- 4-2018 Aa nt l mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

(46)

46 Grafiek E3. Intensiteit driftbuien gezin 10

Grafiek E4. Intensiteit driftbuien gezin 16

0 2 4 6 8 10 12 14 16 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 17- 4-2018 19- 4-2018 21- 4-2018 23- 4-2018 25- 4-2018 27- 4-2018 29- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

Duur driftbuien baseline Duur driftbuien interventie

0 2 4 6 8 10 12 14 16 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 17- 4-2018 19- 4-2018 21- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

(47)

47 Grafiek E5. Intensiteit driftbuien gezin 17

Grafiek E6. Intensiteit driftbuien gezin 20

0 2 4 6 8 10 12 6- 3-2018 8- 3-2018 10- 3-2018 12- 3-2018 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Duur

Intensiteit driftbuien

Duur driftbuien baseline Duur driftbuien interventie

0 5 10 15 20 25 10- 3-2018 12- 3-2018 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

(48)

48 Grafiek E7. Intensiteit driftbuien gezin 22

Grafiek E8. Intensiteit driftbuien gezin 24

0 1 2 3 4 5 6 10- 3-2018 12- 3-2018 14- 3-2018 16- 3-2018 18- 3-2018 20- 3-2018 22- 3-2018 24- 3-2018 26- 3-2018 28- 3-2018 30- 3-2018 1- 4-2018 3- 4-2018 5- 4-2018 7- 4-2018 9- 4-2018 11- 4-2018 13- 4-2018 15- 4-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

Duur driftbuien baseline Duur driftbuien interventie

0 10 20 30 40 50 60 70 25- 2-2018 27- 2-2018 1- 3-2018 3-2018 5- 3-2018 7- 3-2018 9- 3-2018 11- 3-2018 1 3-2018 15- 3-2018 17- 3-2018 19- 3-2018 21- 3-2018 2 3-2018 25- 3-2018 27- 3-2018 29- 3-2018 Aa nt al mi nu te n Datum

Intensiteit driftbuien

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

From these four teams, boundary objects (e.g., emails, presentation slides) were collected and all team members were interviewed twice. Furthermore, their log files, minutes

The homopolymer was found to exhibit a glass transition at 15 °C, which is 60 °C higher compared to all previously reported poly (ethylene n-alkyl phosphonate)s.. Copolymerization

doorzichtige plastic ballen Ø 140 mm, 80 mm en 60 mm, servetten met Sweet Birds motief in groen en servetten lijm, satijnen lint in roze..

In the context of funding in humanitarian assistance specifically, the definition would imply that donors trust organizations in that they will not mobilize funds for

Het andere item bevatte een hoog risico en mat de risicoperceptie van proefpersonen wanneer zij zichzelf niet regelmatig insmeren met een hoge factor antizonnebrandcrème of

More specifically, it looks at two banana industry companies operating in Costa Rica, Hipp and Rewe, which have both implemented a socially inclusive approach with local communities

Section 2 will briefly discuss the forms for the slab and two-dimensional (2D) turbulence power spectra chosen for this study, as well as the TTM model used to provide inputs for

The book positions the psychology of retention as a function of six inter-related factors: (1) an appropriate evaluative paradigm through which retention is explored, (2) retention