• No results found

Het vrouwelijke geslacht als risicofactor voor het ontwikkelen van MTSS bij eerstejaars (propedeuse) studenten aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam : Een verdieping van de risicofactor ”geslacht” binnen het ontwikkelen van het “Mediaal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het vrouwelijke geslacht als risicofactor voor het ontwikkelen van MTSS bij eerstejaars (propedeuse) studenten aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam : Een verdieping van de risicofactor ”geslacht” binnen het ontwikkelen van het “Mediaal"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het vrouwelijke geslacht als risicofactor voor het ontwikkelen van MTSS bij eerstejaars (propedeuse) studenten aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam.

Een verdieping van de risicofactor ”geslacht” binnen het ontwikkelen van het “Mediaal Tibiaal Stress Syndroom”

Hogeschool van Amsterdam (HvA) Auteur: G.J. Lammers

Studentnummer: 500705659

E-mailadres: gideon.lammers@hva.nl

Opleiding: Academie Lichamelijke Opvoeding Faculteit: Bewegen, Sport & Voeding

Onderwijsinstelling: Hogeschool van Amsterdam Begeleider(s): S. Bliekendaal, E. Hein

Datum (inleveren): 14-04-2019 Gelegenheid: 1

Ephorus code: 4016AONDPA

Keywords: MTSS, Mediaal Tibiaal Stress Syndroom, Overbelastingblessure, Risicofactoren, Geslacht

(2)

Voorwoord

Beste lezer, mijn naam is Gideon Lammers en ik ben 21 jaar jong. Ik ben student aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding binnen de HvA. Momenteel ben ik werkzaam bij Heliomare onderwijs (speciaal onderwijs) als gymdocent. Ook ben ik assistent fysieke trainer bij FC Volendam, waarnaast ik ook nog personal training verzorg bij JSC Toptraining. In het laatste jaar van de ALO wordt er van de student verwacht dat hij/zij een onderzoek kan verrichten, analyseren en verwerken in een schriftelijk eindproduct.

Het onderwerp van mijn scriptie is tot stand gekomen naar aanleiding van mijn ervaring met het eerste jaar (propedeuse) van de ALO. In het eerste jaar van mijn studie aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding heb ik de overbelastingblessure “mediaal tibiaal stress syndroom” opgelopen samen met nog 10 medestudenten uit mijn klas. Mede door de snelle constatering van de schoolfysiotherapeut heb ik met compressiesokken de klachten kunnen onderdrukken. Helaas komen de meeste studenten door onwetendheid te laat achter deze blessure waardoor rust vereist is. Rust betekent niet meer sporten en dus studievertraging. Dit zorgt dus voor een moeizame start van de ALO en dit maakt het dan ook een stuk lastiger om de opleiding binnen vier jaar succesvol af te kunnen ronden.

Ik ben dan ook erg trots dat ik mijn steentje bij heb mogen dragen aan het lectoraat Sportzorg binnen de preventie van het Mediaal Tibiaal Stress Syndroom (MTSS) bij eerstejaars ALO-studenten.

Ik wil mijn dankbetuiging uitspreken naar mijn scriptiebegeleiders Sander Bliekendaal en Erik Hein. Mede door hun kritische blik en overvloed aan kennis/ervaring heb ik dit eindproduct kunnen neerzetten. Daarnaast heeft mijn familie (Paul (vader), Caroline (moeder), Julia (zus), Merel (zus), Jasmijn (zus) en vriendin Luka) mij enorm gesteund tijdens mijn ALO-tijd. Mede door hen ben ik gemotiveerd, gefocust en gedreven gebleven. Ik wens u veel leesplezier!

Gideon Lammers

(3)

Samenvatting

Achtergrond: Dit onderzoek is opgezet naar aanleiding van ontbrekende informatie binnen het onderwerp “het vrouwelijke geslacht in combinatie met een verhoogd risico in het oplopen van het Mediaal Tibiaal Stress Syndroom bij eerstejaars ALO-studenten.” In voorgaande studies is dit herhaaldelijk onderzocht bij militaire rekruten en hardlopers. Door middel van dit onderzoek proberen we licht te werpen op dit onderwerp binnen eerstejaars ALO-studenten.

Doel: Het doel van dit onderzoek is het achterhalen of het vrouwelijke geslacht een risicofactor is voor het ontwikkelen van de overbelastingblessure MTSS (Mediaal Tibiaal Stress Syndroom) bij eerstejaars ALO-studenten. Dit is tevens de onderzoeksvraag die centraal staat binnen dit onderzoek.

Methode: Er hebben 204 studenten van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding deelgenomen aan dit onderzoek dat liep van september tot en met november 2017. Binnen deze groep studenten was 75,5% man (N=154) en 24,5% vrouw (N=50). De gemiddelde leeftijd van deze groep was 19,4 (sd=2,21) jaar. De studenten hebben elk meetmoment een vragenlijst (blessureregistratie) ingevuld en ingeleverd bij het onderzoeksteam. De studenten werden in totaal 3 keer bevraagd naar blessures met een interval van 5 lesweken.

Resultaat: Binnen dit onderzoek hebben in totaal 52 studenten een MTSS-blessure

opgelopen. Over de totale onderzoeksperiode is geen significant verschil gevonden tussen het mannelijke en vrouwelijke geslacht (P= ,143). Wanneer de meetmomenten apart genomen worden is dit bij enkele meetmomenten wel het geval. Op Q0 (meetmoment voor de start van de ALO) werd er geen significant verschil gevonden (P= ,812), op Q1 (na 5 weken ALO werd er nagenoeg geen significant verschil gevonden (P= ,055) en op Q2 (na 10 weken ALO) werd er wel een significant verschil gevonden tussen het

mannelijke en vrouwelijke geslacht (P= ,005). Als er gekeken wordt naar het risico tot het ontwikkelen van MTSS heeft het vrouwelijke geslacht een groter risico (OR=1,8) dan het mannelijke geslacht. Dit is tevens te verklaren door het feit dat tijdens de

onderzoeksperiode het aantal MTSS-blessures bij het vrouwelijke geslacht toegenomen is en bij het mannelijk geslacht nam het aantal MTSS-blessures in de loop der tijd af. In totaal heeft 44,0% (N=22) van het totaal aantal vrouwelijke studenten (N=50) MTSS opgelopen. Daarentegen heeft maar 19,5% (N=27) van het totaal aantal mannelijke studenten (N=154) MTSS opgelopen.

Conclusie: De conclusie die echter getrokken kan worden naar aanleiding van dit onderzoek is dat er een verband bestaat tussen het ‘vrouwelijke geslacht’ en het

ontwikkelen van de overbelastingblessure MTSS (OR= 1,8) maar dat er geen significant verschil gevonden wordt tussen het mannelijke en vrouwelijke geslacht (P= ,143).

(4)

Inhoudsopgave

VOORWOORD... 2 SAMENVATTING ... 3 INHOUDSOPGAVE ... 4 INLEIDING ... 5 BEGRIPPENLIJST ... 11 METHODE ... 13 RESULTATEN ... 18 DISCUSSIE ... 20 CONCLUSIE ... 26 LITERATUURLIJST ... 27

BIJLAGE 1, TOESTEMMINGSVERKLARING VRAGENLIJST ... 32

BIJLAGE 2, INTAKE BLESSUREMONITOR ... 33

BIJLAGE 3, BLESSUREMONITOR (SEPTEMBER, Q0) ... 37

BIJLAGE 4, BLESSUREMONITOR (OKTOBER, Q1) ... 39

BIJLAGE 5, BLESSUREMONITOR (NOVEMBER, Q2) ... 41

BIJLAGE 6, DATA-ANALYSE SPSS (OUTPUT) ... 43

(5)

Inleiding

“Mensen die voldoende sporten en bewegen hebben minder kans op gezondheidsklachten”, luidt een citaat van het ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport (VWS) binnen de Rijksoverheid (Rijksoverheid, 2018). Door middel van richtlijnen probeert de overheid mensen (kinderen en volwassenen) aan te sporen tot een gezonde leefstijl. In deze richtlijnen wordt gesproken over minimaal 150 minuten intensieve inspanning per week, minimaal twee keer per week spier- en/of botversterkende oefeningen verrichten en het zoveel mogelijk vermijden van stilzitten (Gezondheidsraad, 2017).

Echter heeft een gezonde levensstijl ook een keerzijde. Door het vele sporten en bewegen is een blessure al snel opgelopen. In 2017 deed meer dan de helft van alle Nederlanders (56,5%) boven de 12 jaar wekelijks of vaker aan sport (Volksgezondheidenzorg.info, 2018). In totaal ontstaan er jaarlijks gemiddeld maar liefst 4,7 miljoen blessures door sport en bewegen (VeiligheidNL, 2014). Gelukkig is er wel een afname te zien; het aantal blessures dat op de spoedeisend hulp (SEH) werd behandeld is in de periode 2000-2016 met één derde

afgenomen (VeiligheidNL, 2016).

Sinds eind jaren ’70 en begin jaren ’80 is “hardlopen” als sport het meest gestegen in zijn populariteit. Recentelijk onderzoek (Bredeweg & Buist, 2010) wijst uit dat er nu zo’n 2,5 miljoen Nederlanders regelmatig hardloopt. Van al deze hardlopers raakt tussen de 20% en de 75% geblesseerd. De incidentie ligt tussen de 30 en 38 blessures per 1000 uur hardlopen. Dit is dus fors hoger dan bij andere sporten (bij voetbal is deze incidentie maar 5,0 blessures per 1000 trainingsuren en 24 blessures per 1000 wedstrijduren) (Bredeweg & Buist, 2010).

Om te kunnen stellen dat er een blessure is opgelopen, moeten we eerst weten wat een blessure/letsel precies is. De definitie van een blessure/letsel volgens het “Handboek

Epidemiologie Sportblessures Versie 4.1” is: “Een (vermoede) lichamelijke verwonding die het gevolg is van een te grote blootstelling aan energie (hetzij mechanische, elektrische, chemische, stralings- of warmte-energie) die op het lichaam inwerkt in hoeveelheden of gehalten die de drempel van het fysiologisch verdraagbare overschrijden. In een enkel geval kan een letsel resulteren in een tekort aan vitale elementen, zoals zuurstof. Acute

vergiftigingen en toxische effecten, inclusief overdoses van stoffen en verkeerde stoffen die per vergissing worden toegediend of ingenomen, zijn eveneens inbegrepen, net zoals complicaties en slechte reacties bij therapeutische, chirurgische en medische zorgen.

(6)

Psychologische ‘pijn’ wordt in deze context uitgesloten” (Valkenberg, Schoots, van Nunen, Ormel, & Vriend, 2010)

Een blessure/letsel ontstaat op verschillende manieren. In de registratie van (sport)blessures kennen we de volgende categorieën:

- medisch behandelde blessures / niet-medisch behandelde blessures; - plotseling/acuut ontstane blessures / geleidelijk ontstane blessures;

- blessures met tijdelijke gevolgen / chronische blessures (Valkenberg et al., 2010).

Het aantal plotseling/acuut ontstane blessures in 2013 lag op 69% en het aantal geleidelijk ontstane blessures lag op 31%. Het aantal blessures dat binnen het gebied “been/heup” lag was 62% (2.800.000 blessures) (VeiligheidNL, 2015).

Een plotseling/acuut ontstane blessure heeft een specifieke, herkenbare gebeurtenis die aan de blessure voorafgegaan is. Sporten waar de meeste acute blessures bij voorkomen zijn

zaalsporten waar veelvuldig draaien en keren de oorzaak zijn. Denk hierbij aan zaalvoetbal, zaalvolleybal, badminton.

Ook hebben sporten waar veel fysiek contact bij komt kijken een hoge incidentie op acute blessures, denk hierbij aan rugby, voetbal, judo.

Een geleidelijk ontstane blessure heeft geen specifieke, herkenbare gebeurtenis die aan de blessure voorafgegaan is. Dit maakt het dan ook lastiger om een diagnose te stellen door een arts en/of deskundigen. Blessures die een geleidelijk verloop hebben komen het meest voor bij de sporten tennis, hardlopen/joggen en fitness/conditietraining. Dit is ongeveer 47% procent van de totaal aantal opgelopen blessures tussen het jaar 2000-2002 (Schmikli, Schoots, & de Wit, 2004).

Geleidelijk ontstane blessures hebben te maken met een overbelasting, ook wel surmenage letsel genoemd. Overbelasting is een disbalans tussen de belasting op het lichaam en de belastbaarheid van het lichaam. “Wanneer een sporter zijn of haar lichaam in te grote stappen of te langdurig overbelast, of de volgende training vindt te vroeg plaats, dan kan dit leiden tot een afname in zijn of haar belastbaarheid. Dit noem je niet-functionele overbelasting. Dit kan serieuze medische gevolgen hebben wanneer er niet adequaat gehandeld wordt” (Lemmink, Frencken, & Brink, 2016). Denk hierbij aan een overbelasting blessure.

(7)

“Een overbelastingblessure is een micro-traumatische beschadiging aan het bot, een spier of een pees dat werd blootgesteld aan repetitieve stress zonder voldoende tijd om te genezen” (Brenner S., 2007).

(Goossens, Verrelst, Cardon, & De Clercq, 2014) heeft onderzocht welk soort, zowel plotseling- als geleidelijk ontstane, blessures er binnen PETE (Physical Education Teacher Education) studenten voorkomen. Uit de resultaten komt naar voren dat een blessure aan het onderbeen het meest voorkwam. Maar liefst 31,4% van alle blessures was bij de vrouwelijke deelnemers gericht op het onderbeen en 18,9% bij de mannen.

Eén voorbeeld van zo’n overbelastingblessure aan het onderbeen is MTSS (Mediaal Tibiaal Stress Syndroom). Deze blessure wordt ook vaak omschreven als “Shin Splints”,

scheenbeenvlies- ontsteking, periostitis, spieroverbelasting en tibiaal stress syndroom (Hartgens & Hoogeveen R., 2007). De specifieke oorzaak van MTSS is nog niet geheel opgehelderd maar het ligt voornamelijk aan het herhaaldelijke voetcontact met de grond (Beck R., 1998).

Een belangrijke factor voor het ontstaan van de blessure zijn de repetitieve trekkrachten aan de structuren (bot, periost, pees en spier) aan de mediale zijde van het onderbeen tijdens sporten (Hartgens & Hoogeveen R., 2007).

Bij veel herhaaldelijke voetcontacten komt er steeds een bepaalde druk op het scheenbeen en de omliggende en werkende spieren (mediale deel M. Soleus, M. Tibialis posterior en M. Flexor digitorum longus (pees)) in het onderbeen.

Door deze herhaaldelijke voetcontacten (en de daarbij gepaarde druk- en trekkrachten op de structuren) ontstaat er een plaatselijke verstoring van de botopbouw en kan er een (geringe) onderbreking van de continuïteit van het bot optreden. Op deze “zwakke” plek kan zich dan een stressfractuur manifesteren (Hartgens, 2010).

De overbelasting blessure komt grotendeels voor bij hardlopers, volleyballers, basketballers, militairen, dansers en turners die veel voetcontact maken met de grond (waaronder springen en rennen).

“MTSS kenmerkt zich door een diffuse, zeurende pijn in het middelste en distale derde posteromediale deel van de tibia” (Friderichs, 2010). Bij het palperen op deze plek wordt het gedefinieerd als zeer pijnlijk. De pijn die gepaard gaat bij dit stresssyndroom komt in

beginnend stadium alleen voor bij het starten van een activiteit (hardlopen).

Deze pijn kan tijdens de activiteit, wanneer het lichaam opgewarmd is, afnemen of zelfs verdwijnen. Na de activiteit komt deze pijn echter weer terug.

(8)

De pijn is niet meer aanwezig in rust (’s nachts).

Als de MTSS verergert (door bijvoorbeeld door te sporten en de blessure te negeren) bevinden we ons in het volgende stadium. In dit stadium kan de pijn al ontstaan in minder intensieve activiteiten of zelfs in rust. Bij deze overbelasting blessure komen zwelling of roodheid weinig voor (Friderichs, 2010).

Het ontwikkelen van MTSS is niet alleen afhankelijk van de sport die je beoefent of hoe vaak/hoe lang/hoe intensief je beweegt per week. Net als elke andere blessure zijn er

risicofactoren verbonden aan het ontwikkelen van de blessure. Er wordt onderscheid gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke risicofactoren. Binnen intrinsieke risicofactoren (persoonlijk) vallen: leeftijd, geslacht, BMI (body mass index), lichamelijke gesteldheid, blessure verleden en anatomische uitlijning. Binnen extrinsieke risicofactoren (omgeving) vallen: renafstand, frequentie per week, overheersend loopvlak, leeftijd van de hardloopschoen en type

hardloopschoen(en) (Buist et al., 2010; Taimela, Kujala M., & Osterman, 1990; Verhagen, van Mechelen, & van Stralen, 2010). In het “multifactoriële model” van Meeuwisse

(Figuur 1) wordt er uitgelegd hoe de intrinsieke en extrinsieke factoren effect hebben op het menselijk lichaam (Meeuwisse H., Tureman, Hagel, & Emery, 2007). In het model wordt een atleet die nog niet aan extrinsieke risicofactoren blootgesteld is, een “Predisposed Athlete” genoemd. Hier wordt de atleet alleen nog maar beïnvloed door intrinsieke risicofactoren (In dit model praten we dan over: leeftijd, neuromusculaire controle, blessure verleden en kracht). Hier is de atleet dus al kwetsbaar voor een blessure. Nadat de atleet is blootgesteld aan extrinsieke risicofactoren wordt hij/zij een “Susceptible Athlete” genoemd.

Figuur 1. Het dynamische, recursieve model van etiologie in sport letsel (Meeuwisse H. et al., 2007).

(9)

Hier wordt de atleet dus door een combinatie van risicofactoren beïnvloed. De kans op een blessure is hier dus nog groter. De lichamelijke en/of psychische gesteldheid van een persoon is de doorslaggevende factor in het ontwikkelen van een blessure. Hoe meer lichamelijke en/of psychische weerstand de atleet kan bieden (robuustheid van het menselijk lichaam) hoe minder snel deze atleet een blessure op zal lopen.

Binnen de overbelasting blessure MTSS zijn het vrouwelijke geslacht, blessureverleden met MTSS en een hogere “naviculaire drop (daling)” de belangrijkste intrinsieke risicofactoren (Beck R., 1998; Bennell, Matheson, Meeuwisse, & Brukner, 1999; Bliekendaal, S. et al., 2018; Garnock, Witchalls, & Newman, 2017; Newman, Adams, & Waddington, 2012; Newman, Witchalls, Waddington, & Adams, 2013). In veel verschillende artikelen wordt het vrouwelijk geslacht als een individuele risicofactor gezien om MTSS te ontwikkelen.

(Bliekendaal, Sander et al., 2018) kwam in hun onderzoeksresultaten opvallende cijfers tegen. 221 eerstejaars PETE studenten werden onderzocht. In het onderzoek werden

verschillende testen afgenomen: 3000 m ren test, naviculaire droptest, interne en externe heup range of motion, heup adductie en adductie kracht, single leg squat (en scheenpalpatie), een intake vragenlijst op basislijn (leeftijd, sportparticipatie, aanwezigheid van MTSS, MTSS verleden, het gebruik van inleg zooltjes en het gebruik van ondersteunend schoeisel) en MTSS registratie procedure tijdens het academische jaar 2016-2017 (10 maanden) met gebruik van een gevalideerde vragenlijst. De 221 eerstejaars PETE-studenten bestonden uit 170 mannen (77% van het totaal aantal participerende studenten) en 51 vrouwen (23% van het totaal aantal participerende studenten). In totaal werden er 55 MTSS blessures geconstateerd waarvan 35 bij mannen (21%) en 20 bij vrouwen (39%) (Bliekendaal, S. et al., 2018).

Een vergelijkbaar onderzoek werd gedaan met middelbare scholieren in de Verenigde Staten. 463.000 atleten (249.200 jongens en 214.396 meisjes) werden gevolgd tijdens het schooljaar van 2012-2013. Aan het begin van het seizoen moesten alle participerende atleten een vragenlijst invullen die betrekking had op de zomer opleiding routines. Tijdens het seizoen werd er onderzocht bij hoeveel atleten er een blessure optrad die betrekking had op een “spier-/botblessure” (musculoskeletal). In de eerste maand werden 77 atleten (15,9%)

geconstateerd met een “musculoskeletal blessure” waarvan 19,4% meisjes en 13,2% jongens (P= .06) (Rauh J., 2014).

(10)

De bovenstaande onderzoeken zijn slechts een fractie van alle onderzoeken die hetzelfde fenomeen beweren. Er kan dus gesteld worden dat het vrouwelijke geslacht wel degelijk een voorspeller is voor het ontwikkelen van een overbelasting blessure als MTSS. De meeste onderzoeken die zijn gedaan op het gebied van MTSS, zijn getest op “atleten” die intensief sporten en bewegen in het dagelijks leven. Studenten aan de ALO te Amsterdam kunnen we ook onder de categorie “atleten” noemen door de wekelijkse trainingsintensiteit van ongeveer 11,5 uur (Bliekendaal, S., Stubbe H., & Goossens, 2016; Bliekendaal, S. et al., 2018).

Door de vele verschillende ondergronden waar de studenten op moeten sporten, in het eerste studiejaar, wordt het onderlichaam zwaar belast. Een overbelastingblessure komt dan al snel om de hoek kijken. De doelgroep sportende studenten in relatie tot het ontwikkelen van de overbelasting blessure MTSS, is nog te weinig onderzocht. Uit onderzoek is echter zelfs gebleken dat de heup, been en voet de meest blessuregevoelige lichaamsdelen binnen sport zijn (oftewel het onderlichaam) (Schmikli et al., 2004).

Om het totaal aantal overbelastingblessures te doen laten dalen, zal er meer onderzoek gedaan moeten worden op dit gebied. Door middel van dit onderzoek wordt er gestreefd naar een mogelijk positieve bijdrage aan de blessurepreventie binnen sport.

De onderzoeksvraag binnen dit onderzoek luidt: “Is het vrouwelijke geslacht een risicofactor voor MTSS bij eerstejaars (propedeuse) studenten aan de academie voor Lichamelijk

Opvoeding te Amsterdam?”

De hypothese die middels dit onderzoek ontkend dient te worden luidt: “Het vrouwelijke geslacht is een risicofactor voor het ontwikkelen van MTSS bij eerstejaars (propedeuse) studenten aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam”.

De hypothese wordt bekrachtigd door wetenschappelijke onderzoeken. Uit onderzoek blijkt namelijk dat er een significant (P = 0,007) verband is tussen geslacht en het ontwikkelen van MTSS (Bennett et al., 2001). Ook loopt het vrouwelijke geslacht 3,1 keer meer risico op het ontwikkelen van MTSS (incidentie van 30,6% bij vrouwen en 9,8% incidentie bij mannen) (Burne et al., 2004).

(11)

Begrippenlijst

Anatomie: De biologische wetenschap die zich richt op de functie en ontwikkeling van de cellen, weefsels en organen van mens en dier.

Extrinsiek: Komt van buiten de desbetreffende persoon. Bijvoorbeeld: Deze persoon is extrinsiek gemotiveerd, dat wil zeggen dat iets en/of iemand buiten de persoon hem/haar motiveert.

Fysiologie: De biologische wetenschap die zich bezighoudt met de werking van organen. Intraclass Correlation Coefficient (ICC): Een coëfficiënt die de mate van

overeenstemming tussen minimaal twee meetwaardes in kaart brengt. Deze coëfficiënt wordt vaak gebruikt bij een “test her-test” methode.

Intrinsiek: Komt uit de desbetreffende persoon. Bijvoorbeeld: Deze persoon is intrinsiek gemotiveerd, dat wil zeggen dat iets van binnenuit hem/haar motiveert.

Mediaal Tibiaal Stress Syndroom (MTSS): Een overbelastingblessure aan de mediale (binnenkant) zijde van het onderbeen, vaak omschreven als “Shin Splints”, scheenbeenvlies- ontsteking, periostitis, spieroverbelasting en tibiaal stress syndroom (Hartgens & Hoogeveen R., 2007).

Overbelastingblessure: Een blessure die ontstaat door langdurige overbelasting van weefsel, spier en bot. Zo’n blessure wordt vaak gekenmerkt door zeurende en/of stekende pijn.

Periost: Het vlies dat het bot omhult (beenvlies). In dit vlies zitten ook zenuwen die ervoor zorgen dat het “periost” erg gevoelig is.

Significant: Dit is een statistische meetwaarde die aangeeft dat een bepaald resultaat uit een onderzoek voor 95% niet op toeval berust. In de statistiek wordt deze waarde vaak

(12)

Stressfractuur: Een kleine breuk (kleine snee) in het bot. Het wordt ook wel een “incomplete botbreuk” genoemd. Zo’n botbreuk ontstaat vaak door een repetitieve en/of ongewone belasting op het bot.

Surmenage Letsel: Het overbelasten van lichamelijke structuren zoals spieren, botten en pezen.

Test her-test methode: Een testmethode waarbij een test meerdere keren op dezelfde manier uitgevoerd wordt om vervolgens te kijken of de testresultaten overeenkomen. Dit is een manier om de “betrouwbaarheid” van een test in kaart te kunnen brengen.

(13)

Methode

Onderzoeksgroep (N=204) Eerste jaars alo studenten (amsterdam) Mannen: N=154

Vrouwen: N=50

Duur van het onderzoek 3 maanden, 2017: oktober, november en december

Type onderzoek Kwantitatief onderzoek, vragenlijst

Tabel 1. Overzichtstabel van de gebruikte methode.

Type Onderzoek

Het type onderzoek dat hier verricht is, is een kwantitatief onderzoek. Er wordt geprobeerd om feiten te achterhalen door middel van wetenschappelijk onderzoek/bevindingen. De resultaten van dit onderzoek worden uitgedrukt in getallen/cijfers. De reden dat voor dit type onderzoek is gekozen komt grotendeels omdat er binnen de statistiek alleen maar gewerkt wordt met “sprekende” cijfers.

De Respondenten (Proefpersonen)

Aan dit onderzoek deden 204 (N = 204) eerstejaars (propedeuse) studenten van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding mee. Het totaal aantal participerende studenten bestond uit 154 (75,5%) mannelijke studenten en 50 (24,5%) vrouwelijke studenten. De gemiddelde leeftijd van deze studenten was 19,4 jaar (Std. = 2,2). Dit onderzoek is verricht in studiejaar 2017-2018. Binnen de respondenten vallen alleen de participerende proefpersonen die voor de ALO nog geen MTSS opgelopen hadden.

Binnen de Academie voor Lichamelijke Opvoeding hebben de studenten gemiddeld 20 contacturen (contactuur = 50 minuten) per week (Faculteit Bewegen, Sport en Voeding, 2018). Van deze 20 contacturen wordt er gemiddeld 11,5 uur per week besteed aan fysieke belasting (Bliekendaal, S. et al., 2018). Binnen deze 11,5 uur fysieke belasting (per week) krijgen de leerlingen de praktijkvakken: atletiek, klimmen, spel (zaal en veld), bewegen & muziek, turnen, ODM, zelfverdediging en zwemmen (Faculteit Bewegen, Sport en Voeding, 2018).

(14)

Onderzoeksperiode

Het onderzoek is gedaan in studiejaar 2017-2018. De eerste meting (Q0, voor de start van de ALO (juni)) heeft plaatsgevonden in september 2017, de tweede meting (Q1, na 5 weken ALO) vond plaats in oktober 2017 en de derde meting (Q2, na 10 weken ALO) vond plaats in november 2017. Dit onderzoek is dus gebaseerd op een onderzoeksperiode van 10 weken.

Betrouwbaarheid (Validiteit) meetmethode

Binnen dit onderzoek is de vragenlijst als meetinstrument gehanteerd. Het resultaat dat uit deze vragenlijst gehaald kan worden dient betrouwbaar en valide te zijn. Met validiteit wordt bedoeld dat er gemeten wordt wat je wilt meten. Met betrouwbaarheid bedoelen we de mate van precisie en nauwkeurigheid van het meetinstrument. Als het onderzoek herhaald wordt moet er eenzelfde resultaat uitkomen. Dit is zo goed mogelijk geprobeerd te waarborgen middels de volgende maatregelen:

1. De proefpersoon geeft toestemming aan de onderzoekers om per mail of telefonisch benaderd te worden bij eventuele onduidelijkheden over de onderzoeksgegevens of bij missende informatie (toestemmingsverklaring). Hierdoor worden mogelijk verkeerde interpretaties uitgesloten.

2. De proefpersoon moet zijn/haar volledige naam, geslacht, geboortedatum en klas noteren om te kunnen achterhalen wie welke vragenlijst heeft ingevuld. De proefpersoon is dus ook verantwoordelijk voor het correct en eerlijk beantwoorden van de vragenlijst.

3. Binnen de vragenlijst worden bepaalde begrippen gedefinieerd om onduidelijkheden bij de proefpersoon weg te halen. Dit zorgt ervoor dat de proefpersoon de vragenlijst inhoudelijk snapt en een weloverwogen antwoord kan geven.

4. De vragenlijst wordt via een “test her-test” methode afgenomen. Elke 5 weken moet de proefpersoon de vragenlijst opnieuw invullen. Door de resultaten van de verschillende meetmomenten met elkaar te vergelijken kan er een betrouwbaardere conclusie aan

verbonden worden, dan dat er maar één keer een vragenlijst afgenomen wordt. De “test her-test” methode heeft een intraclass correlation coëfficiënt van 0.81 (ICC). Een ICC tussen 0.75 en 0.90 wordt geclassificeerd als “good” (betrouwbaar) (Cicchetti, 1994).

5. De vragenlijst is gebaseerd op het gevalideerde scoremodel van (Winters et al., 2016). Een constructvaliditeitsanalyse toonde een significante moderatie (verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele) aan met een grote correlatie (r = 0.34-0.52, P<0.01) (Winters et al., 2016).

(15)

6. De vragenlijsten werden in de studiebegeleidingsuren afgenomen. Wanneer een student een vraag had over een bepaald item of onderdeel uit de vragenlijst kon deze direct

mondeling besproken worden. Hierdoor werden verkeerd geïnterpreteerde vragen zoveel mogelijk uitgesloten. Dit zorgt dus voor betrouwbaardere data.

Response

De responsie van dit onderzoek bedroeg 204 proefpersonen. Zoals hierboven al beschreven is, is de vragenlijst eens in de vijf weken afgenomen bij de proefpersonen. Dit werd gedaan in de studiebegeleidingsuren. De onderzoekers konden via eerder ingevulde gegevens de

proefpersonen telefonisch en via de schoolmail bereiken. Hierdoor konden missende

gegevens toch ingevuld worden. Dit zorgde ervoor dat de respons van het onderzoek constant bleef.

Procedure en Meetinstrument(en)

Aan het begin van het eerste studiejaar (propedeuse 2017-2018) zijn de 204 eerstejaars ALO-studenten (proefpersonen) klassikaal en via een informatiebrief geïnformeerd over het onderzoek. De studenten moesten een toestemmingsverklaring (zie Bijlage 1) ondertekenen als zij wilden meewerken aan het onderzoek. Ook werd hun gevraagd om de intake

blessuremonitor (zie bijlage 2) in te vullen om te kunnen starten met het onderzoek. Deze stappen zijn ondernomen om aan de wettelijke vereisten van een onderzoek (waaronder de privacywetgeving) te voldoen (Ministerie voor Rechtsbescherming, Ministerie van

Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, & Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, 2016).

Vanaf de start van het studiejaar 2017-2018 (begin september t/m begin december) werd de studenten gevraagd om elke 5 lesweken (2 maal per lesblok) de blessuremonitor te

beantwoorden. Hierdoor hadden de onderzoekers genoeg informatie over de belastbaarheid van de studenten in combinatie met het oplopen van het Mediaal Tibiaal Stress Syndroom (MTSS). De blessuremonitor (vragenlijst) is, zoals bij het kopje “betrouwbaarheid (validiteit) meetmethode” al aangegeven was, gebaseerd op het scoremodel van (Winters et al., 2016). Om de mate van MTSS te registreren per proefpersoon werden er in de vragenlijst vier vragen gesteld (Bijlage 3, 4 en 5).

De vier vragen waren gericht op het zich manifesteren van MTSS bij verschillende meetmomenten.

(16)

De eerste vraag was gericht op “momenteel”, de tweede vraag was gericht op “tijdens

sporten”, de derde vraag was gericht op “tijdens lopen” en de laatste vraag was gericht op “in rust”. Zij konden kiezen tussen de keuzemogelijkheden “geen pijn (niet pijnlijk)”, “enige pijn (gevoelig)”, “veel pijn (pijnlijk)” en “ik kan niet: participeren/sporten/lopen (heel pijnlijk)”. Ook werd er binnen de vragenlijst gevraagd naar de kant van de blessure (linker scheenbeen en/of rechter scheenbeen). Hier konden de proefpersonen kiezen tussen de

keuzemogelijkheden “Nee, ik heb geen klachten”, “Ja, beide.

Ik heb het meeste last aan mijn Linker/Rechter scheenbeen”, “Ja, alleen het linker scheenbeen” en “Ja, alleen het rechter scheenbeen”.

Alle scores die uitkwamen op de volgende vijf uitkomsten werden gekenmerkt als MTSS: - Volledig afzien van bepaalde fysieke activiteiten vanwege fysieke klachten.

- Klachten aan een deel van het lijf waardoor van beweging afgezien wordt. - Niet op volledige intensiteit kunnen meedoen vanwege fysieke klachten. - Minder beurten kunnen maken vanwege fysieke klachten.

- Deelname aan les, training of wedstrijd voortijdig beëindigen vanwege fysieke klachten. Tijdens het invullen van de vragenlijst moesten de proefpersonen denken aan de pijn zoals zij die in de afgelopen dagen als maximaal ervaren/gehad hadden. Ook moesten zij bij het invullen van de vragenlijst denken aan het scheenbeen waar zij het meeste last hadden.

Dataverzameling en statische analyse

De data voor dit onderzoek zijn verkregen vanuit de afgenomen vragenlijsten bij de eerstejaars studenten aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (proefpersonen). Belangrijk om je te realiseren is dat alleen de data van de proefpersonen die voor de ALO (juni/juli) nog geen MTSS opgelopen hadden, zijn gebruikt. De vragenlijsten werden

afgenomen in de studiebegeleidingsuren van de ALO. Dit werd altijd gedaan onder toeziend oog van de SLB’er (studieloopbaanbegeleider). Deze data zijn verwerkt in “Excel” en vanuit dit bestand geïmporteerd in “SPSS 22.0”. In SPSS 22.0 zijn de data vervolgens geanalyseerd.

De vragenlijst is afgenomen op drie verschillende meetmomenten (Q0, Q1 en Q2). De meetmomenten zijn individueel geanalyseerd op het gebied van MTSSJaNee. Deze score is per meetmoment opgedeeld door de onafhankelijke variabel “geslacht” (man en vrouw). Vervolgens is elk meetmoment (Q0, Q1 en Q2) met elkaar vergeleken.

(17)

Dit om vast te kunnen stellen hoe het aantal MTSS-klachten in de tijd toe- en/of afneemt. Daarnaast is er via een descriptieve analyse (crosstabs) gekeken naar de gegevens van de onderzoeksgroep. Hierdoor zijn de gemiddelde leeftijd, het percentage mannelijke en

vrouwelijke participerende studenten en het percentage mannelijke en vrouwelijke studenten met MTSS per meetmoment (Q0, Q1 en Q2). Deze gegevens zijn weergegeven in een grafiek (grafiek 1). Mede door deze descriptieve analyse is er per meetmoment gekeken naar het significantieniveau. Binnen dit onderzoek is er een significantieniveau van P < 0,05

vastgesteld en aangehouden. Wanneer deze p-waarde kleiner is dan 0,05 wordt de hypothese verworpen.

Conceptueel Model (onderzoek)

Het oplopen van MTSS Geslacht

(18)

Resultaten

Tijdens een onderzoeksperiode van juni 2017 tot en met november 2017 hebben er 204 participanten (studenten) toestemming gegeven, via de “toestemmingsverklaring” (Bijlage 1), voor de deelname aan dit onderzoek. Deze participanten hebben elk meetmoment de

blessuremonitor (vragenlijst) ingevuld. Van alle 612 ontvangen vragenlijsten (Q0 t/m Q2) zijn er ook 612 volledig ingevuld en bij ons teruggekomen. Het antwoordresponse is dan ook 100%. Dit komt mede doordat dit in de lessen studiebegeleidingsuur gedaan werd onder toezicht van een docent.

In totaal zijn er over de gehele onderzoeksperiode 52 MTSS-blessures (25,5%) geregistreerd over drie meetmomenten. Op meetmoment 1 (Q0, juni) werden 7 MTSS-blessures (3,4%) geregistreerd, op meetmoment 2 (Q1, september) werden 25 MTSS-blessures geregistreerd (12,3%) en op meetmoment 3 (Q2, oktober) werden 20 MTSS-blessures geregistreerd. In grafiek 1 zijn de gegevens verwerkt met de onderverdeling van mannelijk- en vrouwelijk geslacht.

In verhouding liepen de vrouwelijke studenten meer blessures op. Van de 50 participerende vrouwen, liepen er uiteindelijk 22 (44,0%) MTSS op. Van de 154 participerende mannen, liepen er uiteindelijk echter maar 27 (19,5%) MTSS op. In Figuur 2 en 3 is afgebeeld hoe de verhouding per geslacht is binnen het wel of niet oplopen van MTSS.

3,2% 9,7% 6,5% 14,9% 4% 20% 20% 24% 0,0% 5,0% 10,0% 15,0% 20,0% 25,0% 30,0%

Q0 (voor ALO) Q1 (na 5 weken ALO) Q2 (na 10 weken ALO) Q3 (totaal)

% M TS S p er ge sla ch t Meetmomenten

Man Vrouw Lineair (Man) Lineair (Vrouw)

P=0,055 P=0,005 P=0,140 5 2 15 10 10 10 27 22 P=0,812

Grafiek 1. Het Aantal MTSS-blessures, per meetmoment (Q0 t/m Q2), per geslacht uitgedrukt in percentages.

(19)

De vrouwelijke ALO-studenten lopen een groter risico (OR=1,8), in vergelijking met de mannelijke ALO-studenten, op het krijgen van een Mediaal Tibiaal Stress Syndroom. Er is echter geen significant verschil gevonden tussen het vrouwelijke en mannelijke geslacht.

Figuur 3. Het totaal aantal MTSS-blessures bij vrouwen, uitgedrukt in percentage.

Figuur 2. Het totaal aantal MTSS-blessures bij mannen, uitgedrukt in percentage.

19,5%

80,5%

Wel MTSS opgelopen Geen MTSS opgelopen

44,0% 56,0%

(20)

Discussie

Binnen deze studie was het vooraf gestelde doel het onderzoeken, bij eerstejaars ALO-studenten, of het vrouwelijke geslacht een risicofactor is binnen het ontwikkelen van het Mediaal Tibiaal Stress Syndroom.

In dit onderzoek is er een vragenlijst op verschillende meetmomenten afgenomen bij eerstejaars ALO-studenten. Deze vragenlijst is verspreid onder 612 studenten, over drie meetmomenten, binnen een onderzoeksperiode van 10 weken. Deze vragenlijsten zijn alle volledig ingevuld en geretourneerd naar het onderzoeksteam. De vragenlijst wordt via een “test her-test” methode afgenomen. Deze “test her-test” methode heeft een “intraclass

correlation coëfficiënt” van 0.81 (ICC). Verder is de vragenlijst inhoudelijk gebaseerd op het gevalideerde scoremodel (r=0.34-0.52, P<0.01) van (Winters et al., 2016). Op basis hiervan kan gesteld worden dat bij een herhaling van dit onderzoek, de resultaten hetzelfde zouden zijn en dat daarmee de resultaten van dit onderzoek valide zijn.

Uit de resultaten van dit onderzoek kwam naar voren dat het vrouwelijke geslacht een hoger risico (OR=1.8, 95% CI= 0,82 – 3,95) heeft tot het ontwikkelen van MTSS in

verhouding tot het mannelijke geslacht. Echter is er geen significante overeenkomst

gevonden tussen het vrouwelijke geslacht en het ontwikkelen van MTSS. Mede hierdoor kan er niet gesteld worden dat het vrouwelijke geslacht een significante risicofactor is voor het ontwikkelen van MTSS. Verder is wel waar te nemen, middels Grafiek 1, dat het aantal blessures bij het vrouwelijke geslacht na meetmoment Q0 enorm stijgen. Deze stijging is vele malen groter dan die bij het mannelijk geslacht. Het artikel van (VeiligheidNL, 2014)

ondersteunt het feit dat de blessuregevoeligheid na enige tijd van (matige) inactiviteit

toeneemt en de intensiteit van het sporten rustig opgebouwd dient te worden om dit risico zo klein mogelijk te houden. Als deze intensiteit te snel wordt opgebouwd kan dit resulteren in een overbelastingblessure (Burne et al., 2004). Ook wordt er gesteld dat naar schatting 60% van hardloopblessures aan het onderbeen toegeschreven kan worden aan een verkeerde trainingsopbouw (Zwerver, Bessem, Buist, & Diercks, 2008).

Studenten aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding die na de zomervakantie, waar relatief weinig aan sport wordt gedaan, meteen beginnen aan een relatief zwaar

bewegingsprogramma kunnen logischerwijs sneller een overbelastingblessure als MTSS oplopen. Een groot gedeelte van de ALO-studenten die MTSS oplopen neemt niet de aanbevolen hoeveelheid rust om te herstellen van de overbelasting blessure.

(21)

Dit resulteert in de meeste gevallen tot een verergering van de blessure en de daarmee gepaard gaande langere hersteltijd. Het onderzoek van (Moen et al., 2014) geeft aan dat een normaal persoon een hersteltijd nodig heeft van 68,9 dagen (ongeveer 2 maanden) (SD= 9,6). Veel studenten gaan door met praktijkvakken afsluiten op de academie om studievertraging te voorkomen. Dit heeft vaak een averechtse uitwerking waardoor de student er voor een

langere periode uit ligt. Ook hebben de studenten door onvoldoende scholing vaak geen notie (van de ernst) van de blessure en sporten gewoon door.

De resultaten van dit onderzoek bevestigen wat in bovengenoemd eerder gedaan onderzoek en de literatuur al bevonden was. Namelijk dat het vrouwelijke geslacht een verhoogd risico loopt tot het ontwikkelen van het Mediaal Tibiaal Stress Syndroom.

Studie N Duur van de studie % MTSS mannen % MTSS vrouwen

(Bennett et al., 2001) 125 8 weken 3,51% (N=2) 19,12% (N=13) (Bliekendaal, S. et al., 2018) 221 10 maanden 21% (N=35) 39% (N=20) (Garnock et al., 2017) 123 11 weken 20% (N=19) 39% (N=11) (Burne et al., 2004) 158 12 maanden 9,8% (N=12) 31% (N=11) (Yates & White, 2004) 124 3 maanden 28% (N=22) 53% (N=18) Tabel 2. Overzichtstabel van de gebruikte studies.

Eerder verricht onderzoek, gedaan door (Bennett et al., 2001), geeft aan dat het vrouwelijke geslacht op zichzelf een risicofactor is voor het ontwikkelen van MTSS. Dit is te verklaren door het feit dat vrouwen menstruatiestoornissen (Bennell et al., 1999) hebben en mannen niet. Ook mede door deze menstruatiestoornissen is de botmineraaldichtheid verminderd (Bennell et al., 1999). Verder lijdt het vrouwelijke geslacht vaker aan

eetstoornissen dan mannen (Bennell et al., 1999). Deze factoren komen vaak gecombineerd voor bij het vrouwelijke geslacht wat kan resulteren in een stressfractuur.

Als er gekeken wordt naar het percentage opgelopen MTSS-blessures in dit onderzoek en dit vergelijkt met studies die in het verleden gedaan zijn, kan je concluderen dat binnen dit onderzoek het percentage fors hoger ligt. Uit de resultaten van het onderzoek van (Burne et al., 2004) komt naar voren dat 30,6% van de vrouwelijke participanten MTSS had opgelopen in vergelijking met maar 9,8% van de mannelijke participanten. Deze bevindingen komen dus niet overeen met de percentages van dit onderzoek. Dit is te verklaren doordat het aantal deelnemers in dit onderzoek kleiner is dan in eerder gedane studies.

(22)

Mede door dit gegeven stijgen de percentages sneller bij een kleinere onderzoeksgroep in verhouding tot een grotere onderzoeksgroep. Ook is binnen dit onderzoek de

onderzoeksperiode ingekort tot 10 weken. De meeste studies waarvan de data in dit

onderzoek gebruikt zijn, hebben een relatief langere onderzoeksperiode. (Burne et al., 2004) heeft een onderzoeksperiode van 12 maanden met een MTSS-incidentie van 30,6% bij vrouwen (N= 36) en 9,8% bij mannen (N= 122), (Bliekendaal, S. et al., 2018) heeft een onderzoeksperiode van 10 maanden met een MTSS-incidentie van 39% bij vrouwen (N= 51) en 21% bij mannen (N= 170) en (Garnock et al., 2017) heeft een onderzoeksperiode van 11 weken met een MTSS- incidentie van 39% bij vrouwen (N= 28) en 20% bij mannen (N=95). Dit kan er mede voor zorgen dat de onderzoeksgegevens hoger uitvallen binnen dit

onderzoek. (Bennett et al., 2001) heeft echter een kortere onderzoeksperiode van slechts 8 weken gebruikt met als resultaat een lagere MTSS-incidentie dan dit onderzoek, namelijk 19% bij vrouwen (N= 68) en 3,5% bij mannen (N= 57) hadden MTSS opgelopen. Dit kan verklaard worden door het feit dat in het onderzoek van (Bennett et al., 2001) participanten onderzocht werden van een jongere leeftijdscategorie dan dit onderzoek. Ook werden de sporters binnen het onderzoek van (Bennett et al., 2001) alleen belast via een vorm van hardlopen. ALO-studenten worden op dezelfde dag, op verschillende ondergronden binnen verschillende sporten belast. Dit kan ervoor zorgen dat er een grotere belasting op het onderbeen ontstaat in vergelijking tot de proefpersonen van (Bennett et al., 2001).

Verder heeft het onderzoek van (Yates & White, 2004) eenzelfde onderzoeksperiode van 10 weken als dit onderzoek. Dit onderzoek heeft een hogere incidentie, namelijk 53% vrouwen (N= 40) en 28% mannen (N= 84). Dit kan weer ontkracht worden door het feit dat het onderzoek van (Yates & White, 2004) een kleinere onderzoeksgroep had waardoor de percentages sneller stijgen. Een andere verklaring voor deze hogere incidentie kan

voortkomen uit het feit dat in het onderzoek van (Yates & White, 2004) proefpersonen met een MTSS-verleden mochten participeren in dit onderzoek. In dit onderzoek zijn alleen de proefpersonen gebruikt die (nog) geen MTSS opgelopen hadden in het verleden. Dit kan leiden tot een lagere MTSS-incidentie. In het onderzoek van (Steffen, Myklebust, Andersen, Holme, & Bahr, 2008), het onderzoek van (Goossens et al., 2014) en het onderzoek van (Myburgh, Hutchins, Fataar, Hough, & Noakes, 1990) wordt bevestigd dat een

blessuregeschiedenis een significante risicofactor is voor het oplopen van eenzelfde blessure (op dezelfde plek in/op het lichaam) in de toekomst.

(23)

Alle bovengenoemde studies (Tabel 2), naast (Yates & White, 2004), hebben een lagere incidentie dan dit onderzoek. Een mogelijke verklaring ligt in de manier waarop de resultaten gevonden zijn. Binnen dit onderzoek zijn de resultaten verkregen via een

vragenlijst die bij de studenten afgenomen werd. Het nadeel van deze vragenlijst is dat een mogelijke onderbeenblessure meteen wordt geassocieerd met MTSS. Echter hoeft dit niet altijd het geval te zijn. Binnen de onderbeenblessures vallen bijvoorbeeld ook het chronisch compartiment syndroom (Diebal, Gregory, Alitz, & Gerber, 2012), een Tibiaal stress fractuur en spier- en/of peesblessures (Bliekendaal, S. et al., 2018). Echter is er binnen deze

vragenlijst(en) gewerkt met het gevalideerde scoremodel van (Winters et al., 2016) waardoor de resultaten als betrouwbaar worden gezien. Ook is het belangrijk om het type groep

proefpersonen niet buiten beschouwing te houden.

Binnen dit onderzoek zijn eerstejaars studenten aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding onderzocht binnen een leeftijdsklasse van gemiddeld 19 jaar (SD= 2,21). Alle bovengenoemde studies, op (Bliekendaal, S. et al., 2018) en (Bennett et al., 2001) na, hebben een onderzoeksgroep gebruikt bestaande uit militaire rekruten. Rekruten en aspiranten die in deze onderzoeken gebruikt zijn als proefpersonen hebben een doorsnee fitheid omdat ze nog niet tot de selectie behoren. De verschillen in type trainingen, trainingsvolume en

trainingsfrequentie met deze populaties kan voor de verschillende blessure incidenties

zorgen. Echter is het vanuit de literatuur nog onduidelijk of studies gebaseerd op militairen te vergelijken zijn met studies onder andere populaties.

Binnen dit onderzoek is er geen significante overeenkomst gevonden tussen het vrouwelijke geslacht en het ontwikkelen van MTSS. Dit is te verklaren door de lengte van de

onderzoeksperiode. In dit onderzoek hebben we een onderzoeksperiode van 10 weken gebruikt. Door deze korte periode is een resultaat al sneller gebaseerd op toeval. Ook kan de grootte van de onderzoeksgroep (respondenten) effect hebben op de significantie van een onderzoek. Binnen dit onderzoek zijn er 204 respondenten onderzocht. Dit is in vergelijking met andere onderzoeken binnen dit onderwerp erg weinig. Neem als voorbeeld het onderzoek van (Buist et al., 2010) waar 629 respondenten werden gebruikt in het onderzoek. Ook het onderzoek van (Knapik et al., 2001) had een grotere onderzoeksgroep van 756 mannen en 474 vrouwen.

(24)

Op basis van de gegevens die tot mijn beschikking stonden kan er geen eenduidige conclusie getrokken worden op de vraagstelling of het vrouwelijke geslacht een risicofactor vormt voor het oplopen van MTSS. Vervolgonderzoek is nodig om deze conclusie te trekken. Nader onderzoek zal zich moeten richten op een grotere onderzoeksgroep. Hierdoor kunnen de resultaten significanter uitvallen waardoor de betrouwbaarheid van de resultaten toeneemt. Ook is het belangrijk dat de onderzoeksperiode verlengd wordt naar een geheel studiejaar waardoor er meer data verkregen kunnen worden. Hier zal de significantie mede hoger door uit kunnen vallen. Verder wordt er aangeraden om rekening te houden met de

blessuregeschiedenis van een proefpersoon. Deze personen lopen door een eerdere blessure een groter risico op een herhaling hiervan. In onderzoeken die hier geen rekening mee houden kan de incidentie fors omhoog schieten.

Daarnaast zal de diagnostisering van een overbelasting blessure gedaan moeten worden onder leiding van een deskundige (Sportarts die te bezoeken is tijdens vrije inloopuren binnen schooltijd). Hierdoor kunnen andere blessures aan het onderbeen uitgesloten worden

waardoor er een nauwkeuriger hersteltraject voor een student gekozen kan worden. Ook zal de incidentie van het onderzoek hier mede door dalen. Bovendien is het ook belangrijk om de manier waarop de resultaten verkregen worden waterdicht te maken. Denk hierbij aan het verrichten van verschillende soorten testen als, rustpositie van het hielbeen (Calcaneus) in stand, de tibiofibulaire varumstand, de lengte van de M. Gastrocnemius (Bennett et al., 2001), de bilaterale naviculaire droptest, voetlengte (Plisky, Rauh, Heiderscheit, Underwood, & Tank, 2007), de range of motion van de heup, de aanwezigheid van beenlengteverschil, de spieromvang van de kuit(en), de maximale dorsaalflexie van de enkel, “rear foot alignment” en “tibial alignment” (Burne et al., 2004). Door vervolgonderzoek via een grootschalig aantal testen bij zowel mannen als vrouwen af te nemen kan er over een breder spectrum conclusies getrokken worden waardoor er een nieuwe zienswijze tot stand kan komen binnen dit

onderwerp.

Ook zou het van meerwaarde kunnen zijn om binnen vervolgonderzoek een koppeling te maken tussen vrouw gebonden kenmerken (menstruatie, hormonale schommelingen, e.d.) en het ontwikkelen van MTSS. Testfactoren die hier inzicht in geven zijn onder andere de EAT-26 test score, het tijdstip van de menarche, het aantal menstruatiecycli in het afgelopen jaar (Blackburn, 2002).

(25)

Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek, wordt er aanbevolen om een uitgebreide voorlichting te geven op het gebied van overbelastingblessures aan de studenten van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Wanneer studenten meer kennis hebben op het gebied van de symptomen van een overbelastingblessure en de mogelijke preventieve maatregelen hiervoor, zou dit kunnen leiden tot een kortere herstelperiode en een minimale studievertraging. Verder zou er vanuit de opleiding meer aandacht moeten komen voor de vrouwelijke studenten. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het vrouwelijke geslacht een blessure risico liep van 1,8 in vergelijking met het mannelijke geslacht. Het curriculum van de opleiding zou hier in de toekomst dan ook preciezer op afgestemd moeten worden.

(26)

Conclusie

Dit onderzoek heeft uitgewezen dat er een relatie bestaat tussen het vrouwelijke geslacht en het oplopen van het Mediaal Tibiaal Stress Syndroom bij eerstejaars ALO-studenten. Vrouwelijke ALO-studenten hebben een blessurerisico van 1,8 (OR (Odds Ratio)=1,8) ten opzichte van de mannelijke ALO-studenten. Dit betekent dat het vrouwelijke geslacht een 1,8 keer zo groot risico loopt in het ontwikkelen van MTSS als het mannelijke geslacht. Er is echter geen significant verschil gevonden tussen het vrouwelijke en mannelijke geslacht. Hierdoor kan er gesuggereerd worden dat dit resultaat berust op toeval. Om ervoor te zorgen dat het vrouwelijke geslacht in het komend studiejaar minder vatbaar zal zijn voor

overbelastingblessures moeten er maatregelen getroffen worden. De belangrijkste aanbeveling voor de toekomst is het meer oog hebben, vanuit de medische tak van de

Hogeschool van Amsterdam, voor de fysieke gesteldheid van de vrouwelijke ALO-studenten. Dit is van belang om de blessure incidentie, en de hiermee gepaard gaande studie-

(27)

Literatuurlijst

Beck R., B. (1998). Tibial stress injuries an aetiological review for the purposes of guiding management., 265-266.

Bennell, K., Matheson, G., Meeuwisse, W., & Brukner, P. (1999). Risk factors for stress fractures. Sports Medicine, 28(2), 91-122.

Bennett, J. E., Reinking, M. F., Pluemer, B., Pentel, A., Seaton, M., & Killian, C. (2001). Factors contributing to the development of medial tibial stress syndrome in high school runners. Journal of Orthopaedic & Sports Physical Therapy, 31(9), 504-510. Blackburn, M. H. (2002). A prospective design identifying etiological risk factors

associated with MTSS and stress fractures in female intercollegiate athletes. Bliekendaal, S., Moen, M., Fokker, Y., Stubbe H., J., Twisk, J., & Verhagen, E. (2018).

Incidence and risk factors of medial tibial stress syndrome: A prospective study in physical education teacher education students., 1-7.

Bliekendaal, S., Stubbe H., J., & Goossens, L. (2016). Incidence and risk factors of injuries and their impact on academic success: A prospective study in PETE students., 1-2. Bliekendaal, S., Moen, M., Fokker, Y., Stubbe, J. H., Twisk, J., & Verhagen, E. (2018).

Incidence and risk factors of medial tibial stress syndrome: A prospective study in physical education teacher education students. BMJ Open Sport & Exercise Medicine, 4(1), e000421.

Bredeweg, S., & Buist, I. (2010).

Hardlopen en blessures , 631-634.

Brenner S., J. (2007). Overuse injuries, overtraining, and burnout in child and adolescent athletes., 1242-1243.

(28)

Buist, I., Bredeweg, S. W., Bessem, B., van Mechelen, W., Lemmink, K. A., & Diercks, R. L. (2010). Incidence and risk factors of running-related injuries during preparation for a 4-mile recreational running event. British Journal of Sports Medicine, 44(8), 598-604. doi:10.1136/bjsm.2007.044677 [doi]

Burne, S. G., Khan, K. M., Boudville, P. B., Mallet, R. J., Newman, P. M., Steinman, L. J., & Thornton, E. (2004). Risk factors associated with exertional medial tibial pain: A 12 month prospective clinical study. British Journal of Sports Medicine, 38(4), 441-445. doi:10.1136/bjsm.2002.004499 [doi]

Cicchetti, D. V. (1994). Guidelines, criteria, and rules of thumb for evaluating normed and standardized assessment instruments in psychology. Psychological Assessment, 6(4), 284.

Diebal, A. R., Gregory, R., Alitz, C., & Gerber, J. P. (2012). Forefoot running improves pain and disability associated with chronic exertional compartment syndrome. The American Journal of Sports Medicine, 40(5), 1060-1067.

Faculteit Bewegen, Sport en Voeding. (2018). Studiebelasting academie voor lichamelijke opvoeding (ALO). Retrieved from

http://www.hva.nl/opleiding/academie-voor-lichamelijke-opvoeding/de-studie/studiebelasting/studiebelasting.html

Friderichs, M. (2010). Addendum: Mediaal tibiaal stresssyndroom., 1.

Garnock, C., Witchalls, J., & Newman, P. (2017). Predicting individual risk for medial tibial stress syndrome in navy recruits., 586-590.

Gezondheidsraad, D. (2017). Beweegrichtlijnen 2017.

Goossens, L., Verrelst, R., Cardon, G., & De Clercq, D. (2014). Sports injuries in physical education teacher education students. Scandinavian Journal of Medicine & Science in Sports, 24(4), 683-691.

(29)

Hartgens, F. (2010). Nooit meer shin splints!, 635-636.

Hartgens, F., & Hoogeveen R., A. (2007). Inspanningsgerelateerde klachten aan de mediale zijde van het onderbeen bij sporters., 181-182.

Knapik, J. J., Sharp, M. A., Canham-Chervak, M., Hauret, K., Patton, J. F., & Jones, B. H. (2001). Risk factors for training-related injuries among men and women in basic combat training. Medicine and Science in Sports and Exercise, 33(6), 946-954. Lemmink, K., Frencken, W., & Brink, M. (2016). Training: Balanceren tussen belasting,

belastbaarheid en herstel., 9-10.

Meeuwisse H., W., Tureman, H., Hagel, B., & Emery, C. (2007). A dynamic model of etiology in sport injury: The recursive nature of risk and causation., 215-219. Wetsvoorstel uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming, 1 (2016).

Retrieved from

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/privacy-en- persoonsgegevens/documenten/kamerstukken/2017/12/13/wetsvoorstel-uitvoeringswet-algemene-verordening-gegevensbescherming

Moen, M., Schmikli, S., Weir, A., Steeneken, V., Stapper, G., De Slegte, R., . . . Backx, F. (2014). A prospective study on MRI findings and prognostic factors in athletes with MTSS. Scandinavian Journal of Medicine & Science in Sports, 24(1), 204-210.

Myburgh, K. H., Hutchins, J., Fataar, A. B., Hough, S. F., & Noakes, T. D. (1990). Low bone density is an etiologic factor for stress fractures in athletes. Annals of Internal Medicine, 113(10), 754-759.

Newman, P., Adams, R., & Waddington, G. (2012). Two simple clinical tests for predicting onset of medial tibial stress syndrome: Shin palpation test and shin oedema test., 1-5.

(30)

Newman, P., Witchalls, J., Waddington, G., & Adams, R. (2013). Risk factors associated with medial tibial stress syndrome in runners: A systematic review and meta-analysis., 229-241.

Plisky, M. S., Rauh, M. J., Heiderscheit, B., Underwood, F. B., & Tank, R. T. (2007). Medial tibial stress syndrome in high school cross-country runners: Incidence and risk factors. Journal of Orthopaedic & Sports Physical Therapy, 37(2), 40-47.

Rauh J., M. (2014). Summer training factors and risk of musculoskeletal injury among high school cross-country runners., 793-804.

Rijksoverheid, D. (2018). Sport en gezondheid. Retrieved from

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/sport-en-bewegen/sport-bewegen-en-gezondheid

Schmikli, S. L., Schoots, W., & de Wit, M. J. P. (2004). Sportblessures het totale speelveld kerncijfers en trends van sportblessures in nederland 1997-2002., 16-25.

Steffen, K., Myklebust, G., Andersen, T. E., Holme, I., & Bahr, R. (2008). Self-reported injury history and lower limb function as risk factors for injuries in female youth soccer. The American Journal of Sports Medicine, 36(4), 700-708.

Taimela, S., Kujala M., U., & Osterman, K. (1990). Intrinsic risk factors and athletic injuries., 207-211.

Valkenberg, H., Schoots, W., van Nunen, M., Ormel, W., & Vriend, I. (2010). Handboek epidemiologie sportblessures versie 4.1., 11.

VeiligheidNL. (2014). Algemene tips & blessures. Retrieved from

https://www.veiligheid.nl/voorkomblessures/algemene-tips-blessures

(31)

VeiligheidNL. (2016). Sportblessures 2016, SEH-bezoeken. ( No. 687).VeiligheidNL.

Verhagen, E., van Mechelen, W., & van Stralen, M., M. (2010). Behaviour, the key factor for sports injury prevention., 900-903.

Volksgezondheidenzorg.info. (2018). Sport kernindicatoren, sportdeelname wekelijks. Retrieved from

https://www.volksgezondheidenzorg.info/sport/kernindicatoren/sportdeelname-en-clublidmaatschap#!node-sportdeelname-wekelijks

Winters, M., Moen, M. H., Zimmermann, W. O., Lindeboom, R., Weir, A., Backx, F. J., & Bakker, E. W. (2016). The medial tibial stress syndrome score: A new patient-reported outcome measure. British Journal of Sports Medicine, 50(19), 1192-1199. doi:10.1136/bjsports-2015-095060 [doi]

Yates, B., & White, S. (2004). The incidence and risk factors in the development of medial tibial stress syndrome among naval recruits. The American Journal of Sports Medicine, 32(3), 772-780.

Zwerver, J., Bessem, B., Buist, I., & Diercks, R., L. (2008). De waarde van preventieve adviezen en keuringen bij beginnende hardlopers met het oog op cardiovasculaire gebeurtenissen en blessures. Augustus, , 1827.

(32)

Bijlage 1, Toestemmingsverklaring vragenlijst

TOESTEMMINGSVERKLARING

Voor deelname aan de Blessuremonitor:

• Ik ben naar tevredenheid over het onderzoek geïnformeerd en ik heb de schriftelijke informatie goed gelezen. • Ik ben in de gelegenheid gesteld om vragen over het onderzoek te stellen en mijn vragen zijn naar

tevredenheid beantwoord.

• Ik heb goed over deelname aan het onderzoek kunnen nadenken.

• Ik heb het recht mijn toestemming op ieder moment weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden hoef op te geven.

• De resultaten en persoonlijke informatie zullen zeer vertrouwelijk behandeld worden.

• Ik heb er geen bezwaar tegen dat de gegevens en resultaten uit dit onderzoek in een beveiligde database worden opgeslagen en geanonimiseerd gebruikt worden voor toekomstig onderzoek.

• Ik heb er geen bezwaar tegen dat foto’s of videomateriaal van mij gemaakt tijdens de test gebruikt worden voor onderzoeksdoeleinden (presentaties, informatiefolder etc.).

• Ik geef toestemming aan de onderzoekers om informatie over sportgerelateerde klachten door te geven aan de sportarts en de fysiotherapeut verbonden van de Hogeschool van Amsterdam.

• Ik geef toestemming aan de sportarts om de resultaten van het sportmedisch onderzoek dat eerder dit jaar heeft plaatsgevonden door te geven aan de onderzoekers.

• Ik geef toestemming aan de ALO om gegevens (L&D score, studieresultaten) door te geven aan de onderzoekers.

• Ik geef toestemming aan de onderzoekers om mij per mail of telefonisch te benaderen bij eventuele onduidelijkheden over de onderzoeksgegevens of bij missende informatie.

• Het onderzoeksteam draagt met zorgvuldigheid zorg voor een veilige uitvoering van het onderzoek. Echter deelname aan het onderzoek geschiedt op eigen risico.

• Ik kan geen aanspraak maken op verzorging of vergoeding vanuit het onderzoek als er tijdens de duur van het onderzoek een blessure ontstaat.

Ik stem toe met deelname aan het onderzoek.

Naam: ………

Handtekening: ……….

Datum: ………. - ……… - …………..

_____________________________________________________________________

Ondergetekenden verklaren dat de hierboven genoemde persoon zowel schriftelijk als mondeling over het bovenvermelde onderzoek geïnformeerd is. Zij verklaren tevens dat een voortijdige beëindiging van de deelname door bovengenoemde persoon van geen enkele invloed zal zijn op de zorg die hem of haar toekomt.

Naam: Sander Bliekendaal

Onderzoeker lectoraat Sportzorg Handtekening:

(33)

Bijlage 2, Intake blessuremonitor

Naam: ………..

1. Wat is je geslacht?  Man

 Vrouw

2. Geboortedatum --- - --- - --- (dag – maand – jaartal) 3. Sportbelasting in het afgelopen jaar:

Geef per sport die je hebt beoefent in het afgelopen schooljaar aan in onderstaande tabel. Hoeveel uren per week (afronden op 0,5 u.) besteedde je gemiddeld het afgelopen schooljaar aan die sport? Op welk niveau beoefende je die sport het afgelopen schooljaar (kruis aan)?

Uren/week (0,5 u.) Niveau

Sport Training Wedstrijd

Internationale competitie Nationale competitie Regionale competitie Recreatief / Geen competitie

4. Ervaring met verschillende sporten:

Geef in onderstaande tabel aan welke sporten je van jongs af aan (tot vorig schooljaar) hebt beoefend, hoeveel jaar heb je die sporten beoefend en op welk niveau (kruis aan)?

Niveau

Sport Aantal jaren ervaring

Internationale competitie Nationale competitie Regionale competitie Recreatief / Geen competitie

(34)

5. Heb je op dit moment een blessure?

De definitie van een blessure is: minimaal 1 dag niet mee kunnen trainen op regulier niveau of niet in staat zijn een wedstrijd te spelen.

 Ja -> Door naar vraag 6

 Nee -> Door naar vraag 7

6. Geef in onderstaande tabel aan welke blessures je op dit moment hebt, wat de diagnose was, aan welke kant je was geblesseerd, hoe lang deze duurde en of je volledig bent herstelt.

Lichaamsdeel Diagnose Welke kant?

(links, rechts, beide, nvt)

Duur (weken)

7. Heb je het afgelopen schooljaar een langdurende blessure gehad? Langdurend betekent hier langer dan 1 week niet kunnen sporten

 Ja -> Door naar vraag 8

 Nee -> Door naar vraag 9

8. Geef in onderstaande tabel aan welke blessures je in het afgelopen schooljaar hebt gehad, wat de diagnose was, aan welke kant je was geblesseerd, hoe lang deze duurde en of je volledig bent herstelt.

Lichaamsdeel Diagnose Welke kant?

(links, rechts, beide, nvt)

Duur

(weken) Volledig hersteld (ja/nee)

(35)

9. Heb je het verleden (tot vorig jaar schooljaar) een langdurende blessure gehad? Langdurend betekent hier langer dan 1 week niet kunnen sporten

 Ja -> Door naar vraag 10

 Nee -> Door naar vraag 11

10. Geef in onderstaande tabel aan welke blessures je in het verleden hebt gehad, wat de diagnose was, aan welke kant je was geblesseerd, hoe lang deze duurde en of je volledig bent hersteld.

Lichaamsdeel Diagnose Welke kant?

(links, rechts, beide, nvt)

Duur

(weken) Volledig hersteld (ja/nee)

De volgende vragen gaan over de overbelastingsblessure MTSS (ofwel shin splints). Denk bij het invullen van deze vragenlijst aan de pijn zoals je die in de afgelopen dagen maximaal hebt ervaren/gehad, kruis het antwoord aan dat het beste past bij die pijn in het scheenbeen. Houd bij het invullen van deze vragenlijst het scheenbeen in gedachte waar je het meeste last van hebt. Kies steeds één antwoord, bij alle vragen.

11. Ik heb klachten aan mijn scheenbenen:  Nee → door naar vraag 16

 Ja, beide. Ik heb het meeste last van mijn:  linker scheenbeen  rechter scheenbeen  Ja, alleen het linker scheenbeen

 Ja, alleen het rechter scheenbeen 12. Momenteel:

 Beoefen ik al mijn gebruikelijke sportactiviteiten

 Kan ik, door mijn scheenbeenklachten, minder dan mijn gebruikelijke sportactiviteiten doen.

 Kan ik, door mijn scheenbeenklachten, alleen alternatieve sportactiviteiten doen  Kan ik, door mijn scheenbeenklachten, geen enkele sportactiviteit doen

(36)

13. Tijdens het sporten:

 Heb ik geen pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik enige pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik veel pijn aan mijn scheenbeen

 Ik kan niet sporten vanwege de pijn aan mijn scheenbeen

14. Tijdens lopen:

 Heb ik geen pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik enige pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik veel pijn aan mijn scheenbeen

 Ik kan niet lopen vanwege de pijn aan mijn scheenbeen 15. In rust is mijn scheenbeen:

 Niet pijnlijk  Gevoelig  Pijnlijk  Heel pijnlijk

16. Heb je in het verleden last gehad van pijnlijke scheenbenen vanwege MTSS?  Ja

 Nee

17. Maak je gebruik van ondersteunende inlegzooltjes?  Ja, tijdens:

 Alleen tijdens het sporten

 Alleen tijdens het dagelijks leven  Altijd

 Nee

18. Maak je gebruik van corrigerende schoenen?  Ja, tijdens:

 Alleen tijdens het sporten

 Alleen tijdens het dagelijks leven  Altijd

 Nee

Bedankt voor het invullen van deze vragenlijst!

Indien je verder opmerkingen hebt of feedback op de vragenlijst dan kun je deze hieronder invullen.

(37)

Bijlage 3, Blessuremonitor (September, Q0)

Naam: ……….. Klas: ………

Hierbij nodigen we je uit om de Blessuremonitor in te vullen. Deze vragenlijst ontvang je 2 keer per lesblok en geeft inzicht in opgelopen blessures. Indien je een blessure hebt (gehad) dan duurt het invullen van de

vragenlijst zo’n 3 minuten. Zo niet, dan aanzienlijk korter. Deze vragenlijst gaat over de periode: september

19. Hoeveel uren per week heb je gemiddeld in de maand september besteed aan sporten? in de maand september ______________uren per week gesport

De volgende vragen gaan over de overbelastingsblessure MTSS (ofwel shin splints). Denk bij het invullen van deze vragenlijst aan de pijn zoals je die in de afgelopen dagen maximaal hebt ervaren/gehad, kruis het antwoord aan dat het beste past bij die pijn in het scheenbeen. Houd bij het invullen van deze vragenlijst het scheenbeen in gedachte waar je het meeste last van hebt. Kies steeds één antwoord, bij alle vragen.

20. Ik heb klachten aan mijn scheenbenen:  Nee → door naar vraag xxx6xx

 Ja, beide. Ik heb het meeste last van mijn:  linker scheenbeen  rechter scheenbeen  Ja, alleen het linker scheenbeen

 Ja, alleen het rechter scheenbeen 21. Momenteel:

 Beoefen ik al mijn gebruikelijke sportactiviteiten

 Kan ik, door mijn scheenbeenklachten, minder dan mijn gebruikelijke sportactiviteiten doen  Kan ik, door mijn scheenbeenklachten, alleen alternatieve sportactiviteiten doen

 Kan ik, door mijn scheenbeenklachten, geen enkele sportactiviteit doen 22. Tijdens het sporten:

 Heb ik geen pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik enige pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik veel pijn aan mijn scheenbeen

 Ik kan niet sporten vanwege de pijn aan mijn scheenbeen 23. Tijdens lopen:

 Heb ik geen pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik enige pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik veel pijn aan mijn scheenbeen

 Ik kan niet lopen vanwege de pijn aan mijn scheenbeen

Belastingstijd MTSS (shin splints) Blessuremonitor ALO

(38)

24. In rust is mijn scheenbeen:  Niet pijnlijk

 Gevoelig  Pijnlijk  Heel pijnlijk

(39)

Bijlage 4, Blessuremonitor (Oktober, Q1)

Naam: ……….. Klas: ………

Hierbij nodigen we je uit om de Blessuremonitor in te vullen. Deze vragenlijst ontvang je 2 keer per lesblok en geeft inzicht in opgelopen blessures. Indien je een blessure hebt (gehad) dan duurt het invullen van de

vragenlijst zo’n 3 minuten. Zo niet, dan aanzienlijk korter. Deze vragenlijst gaat over de periode: oktober

25. Hoeveel uren per week heb je gemiddeld in de maand oktober besteed aan sporten? in de maand oktober ______________uren per week gesport

De volgende vragen gaan over de overbelastingsblessure MTSS (ofwel shin splints). Denk bij het invullen van deze vragenlijst aan de pijn zoals je die in de afgelopen dagen maximaal hebt ervaren/gehad, kruis het antwoord aan dat het beste past bij die pijn in het scheenbeen. Houd bij het invullen van deze vragenlijst het scheenbeen in gedachte waar je het meeste last van hebt. Kies steeds één antwoord, bij alle vragen.

26. Ik heb klachten aan mijn scheenbenen:  Nee → door naar vraag xxx6xx

 Ja, beide. Ik heb het meeste last van mijn:  linker scheenbeen  rechter scheenbeen  Ja, alleen het linker scheenbeen

 Ja, alleen het rechter scheenbeen 27. Momenteel:

 Beoefen ik al mijn gebruikelijke sportactiviteiten

 Kan ik, door mijn scheenbeenklachten, minder dan mijn gebruikelijke sportactiviteiten doen  Kan ik, door mijn scheenbeenklachten, alleen alternatieve sportactiviteiten doen

 Kan ik, door mijn scheenbeenklachten, geen enkele sportactiviteit doen 28. Tijdens het sporten:

 Heb ik geen pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik enige pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik veel pijn aan mijn scheenbeen

 Ik kan niet sporten vanwege de pijn aan mijn scheenbeen 29. Tijdens lopen:

 Heb ik geen pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik enige pijn aan mijn scheenbeen  Heb ik veel pijn aan mijn scheenbeen

 Ik kan niet lopen vanwege de pijn aan mijn scheenbeen

Belastingstijd MTSS (shin splints) Blessuremonitor ALO

(40)

24. In rust is mijn scheenbeen:  Niet pijnlijk

 Gevoelig  Pijnlijk  Heel pijnlijk

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The cases of Jessie Hernandez and Antonio Zambrano-Montes have demonstrated that in order for the lives of Latinas/os to matter, there is the extra challenge of doing away with

De MH-parameters voor de reactie van de gewasopbrengst op de zouttoestand in de wortelzone daarentegen zijn niet afhankelijk gesteld van de verdampingsvraag; • de tolerantie

heeft ingezien, en daarbij ook geconfronteerd werd met de daaraan verbonden moeilijkheden. Van Nieuwenhuyse met het diepvriezen in 1 ml-rietjes. Het was de jonge brouwersingenieur

Aangezien de toevoerschuif niet onder het rijden met één handbeweging kon worden gesloten, werd voor het draaien op de kopakkers de aandrijving uitgeschakeld.. Dit had echter

Verantwoordelijk Verantwoordelijk voor het, in mandaat van de provincies, afhandelen van aanvragen faunaschades (tegemoetkomingsaanvragen faunaschade, dassenovereenkomsten en

Lab.nr.. Vervolgens werden een tweetal reeksen: uit het tweemaandelijks uit- wisselingsonderzoek van Wageningen op de twee voornoemde manieren gedestrueerd en daarna werd in

Mientras que en los casos de Tlaxcala y Presa Guadalupe la colaboración se presenta más apegada al marco de cooperación establecido por los programas de la CONAGUA Con base en

Mineraalregte ten opsigte van spesifieke minerale, soos prospekteer- of mynregte kon deur die houer daarvan aan byvoorbeeld ‘n mynmaatskappy verkoop 80 word