• No results found

De brug: onderzoek naar de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De brug: onderzoek naar de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Inhoudsopgave

VOORWOORD ... 2

1. INLEIDING ... 3

1.1AANLEIDING ...3

1.2CONTEXT ...4

1.3DOEL VAN HET ONDERZOEK EN IMPLEMENTATIE ...4

2. THEORETISCH KADER EN CONCEPTUEEL MODEL ... 6

2.1HISTORISCHE CONTEXT ...6

2.2TWEE SYSTEMEN ...8

2.3SAMENWERKEN IN EEN NETWERK OF KETENSAMENWERKING? ...9

2.4EEN MODEL OM DE SAMENWERKING TE ANALYSEREN ...12

2.5BESTUUR ...13

2.6FORMALISERING ...14

2.7GEZAMENLIJKE VISIE EN DOELEN ...15

2.8INTERNALISATIE ...16

2.9TYPOLOGIE VAN SAMENWERKING ...18

2.10CONCEPTUEEL MODEL ...19 2.11VRAAGSTELLING ...21 3. METHODE ... 22 3.1TYPE ONDERZOEK ...22 3.2STEEKPROEF ...22 3.3UITVOERING ...23

3.4INTERVIEWS, BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT ...24

3.5DOCUMENTENONDERZOEK, BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT ...24

3.6DATAVERWERKING ...25

3.7ANALYSEMETHODE ...25

4. RESULTATEN ... 26

4.1BESTUUR ...26

4.2FORMALISATIE ...30

4.3GEMEENSCHAPPELIJKE VISIE EN DOELEN ...35

4.4INTERNALISATIE ...39

5. CONCLUSIE, AANBEVELING EN DISCUSSIE ... 40

5.1BEANTWOORDING VAN DE DEELVRAGEN ...41

5.2BEANTWOORDING VAN DE CENTRALE VRAAGSTELLING ...48

5.3REFLECTIE OP HET ONDERZOEK ...49

SAMENVATTING ... 51

LITERATUUROPGAVE ... 52

(3)

Voorwoord

In Istanbul verbindt de Galatabrug twee continenten met elkaar; het Europese en Aziatische continent. De Galatabrug kwam in 1845 gereed en is inmiddels zo’n vijf keer herbouwd. In 1994 werd de huidige moderne brug voltooid. In 2007 schreef Geert Mak het Boekenweekgeschenk over de Galatabrug. Hij noemt het: “Een reisverslag over ruim vijfhonderd meter”. Het gaat over het leven op de brug, over het lotenmeisje, de parapluhandelaar, de vissers en over het leven op de rand van twee werelden.

In 2010 stond ik zelf op deze brug. Met het verhaal van Geert Mak in mijn gedachten keek ik naar het gekrioel van al die mensen. Op dat moment hing er een groot bord met de tekst: “Building bridges

between the cultures”. Een pakkende tekst, op een symbolische plaats. Daar rees bij mij direct de vraag:

“Hoe doe je zoiets?” Het verenigen van verschillende werelden is immers niet alleen een mooie kreet op een billboard.

In 1994 is de oude houten brug vervangen door de huidige. De oudere inwoners van Istanbul zijn nog steeds niet over het verlies van de oude brug heen, want er is een deel van hun leven mee verdwenen. Geert Mak geeft ons een kijkje in de dynamiek van het leven van het individu op de brug, met ieder zijn of haar eigen beslommeringen, belangen en vaak ook strijd. Het doet je afvragen of de brug een symbool is van nabijheid, of juist van afstand.

Ik besefte me dat ik zelf ook in mijn dagelijks werk op de brug sta. Als zorgcoördinator in het vmbo ben ik dagelijks aan het werk op het snijvlak van maatschappelijke ontwikkelingen; van beleid inzake onderwijs en jeugdzorg tot de ontwikkeling van de individuele levensloop van leerlingen. Een divers, maar ook vaak ook complex werkterrein met veel uitdagingen.

Daarom ben ik blij met de opdracht en uitdaging om ook een reisverslag te maken op de brug tussen onderwijs en jeugdzorg. Een groot woord van dank gaat daarbij uit naar de mensen die in dit proces – in welke vorm dan ook – hebben meegewerkt en meegedacht.

Jeroen van ’t Wout Hillegom, 23 juni 2012

(4)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Samenwerking met hulpverleners wordt steeds belangrijker voor het onderwijs als het gaat om zorg voor leerlingen. Een jongere die problemen heeft, heeft die problemen niet alleen op school maar vaak ook thuis. Als je wilt zorgen dat jongeren op school beter functioneren, is een systeemtheoretische benadering nodig. Wat heeft jongere nodig aan onderwijs en wat vanuit jeugdzorg? Hulpverlening aan jongeren kan niet langer door afzonderlijke organisaties worden verleend. School en hulpvoorzieningen moeten daarom met elkaar samenwerken om effectief op problemen van kinderen en ouders te reageren.Een gebrekkige samenwerking kan ertoe leiden dat de jongere niet meer centraal staat, dat de jongere uit het oog wordt verloren en dat er geen (passende) oplossing wordt gevonden voor de problemen die er spelen (Rijksoverheid, 2010, Integraal Toezicht Jeugdzaken, 2009).

In de wetgeving rond Passend Onderwijs krijgen schoolbesturen de taak om voor hun zorgleerlingen de benodigde opvoed- en opgroeiondersteuning af te stemmen met gemeenten en jeugdzorg. Ook omgekeerd zullen gemeenten vanuit de wetgeving Zorg voor jeugd de opdracht krijgen te zorgen voor passende opvoed- en opgroeiondersteuning in samenhang met passend onderwijs (Brief wettelijke borging zorg in en om de school, 2009).

Onderwijs en jeugdzorg zullen hun systemen op een dusdanige manier op elkaar moeten laten aansluiten, zodat er een samenhangend en passend onderwijs- en zorgaanbod wordt gerealiseerd waarin het perspectief van de jongere centraal staat. Er wordt in dit kader gesproken over ketenaanpak, ketensamenwerking en ketenpartners. Alleen, vaker is er sprake van een netwerk van partners en instanties. Werken in een samenwerkingsverband of netwerk betekent niet dat er direct sprake is van ketensamenwerking.

Tot nu toe zijn de systemen van onderwijszorg en jeugdzorg loosely coupled. Veel scholen, instanties en professionals zetten zich in om kinderen die uit de boot dreigen te vallen binnen boord te houden. In Nederland beschikken we over veel deskundige, enthousiaste en hardwerkende mensen die het beste met het kind voor hebben. En toch gaat het nogal eens mis: meerdere loketten, geen duidelijke regievoering, afschuiven van verantwoordelijkheden, niet delen van cruciale informatie en zorgtoewijzing op basis van aanbod in plaats van op de hulpvraag (Operatie Jong, 2004).

In 2006 constateert de Inspectie van Onderwijs dat de ketenzorg rondom kwetsbare jongeren nog gebrekkig is. Hulp of advies van Jeugdzorg en Jeugdgezondheidszorg laten vaak te lang op zich wachten, de capaciteit is onvoldoende en de onderlinge afstemming en samenwerking is gebrekkig (Inspectie, 2006). Nog steeds zijn er rond dit onderwerp discussies over de gescheiden verantwoordelijkheden en verschillende loketten, rondom de zorg voor jeugd. In een artikel in de Volkskrant (Nicolasen, 7 mei 2012) uit Corine de Ruiter, hoogleraar forensische psychologie, hevige kritiek: “Er gaat te veel mis in de jeugdzorg, alleen niemand voelt zich verantwoordelijk.”

Men bevindt zich in een complex dynamisch systeem, waarbinnen het niet meevalt om samen te werken. Samenwerking is nu net het meest voorkomende knelpunt in elke collectieve onderneming. Het

(5)

gedrag van mensen in samenwerkingsrelaties wordt beïnvloed door allerlei complexe afwegingen en externe factoren en belangen (Kaats, Van Klaveren & Opheij, 2005).

Waarschijnlijk zullen er altijd tegenstellingen tussen de aanpalende systemen aanwezig blijven. Maar de huidige tegenstellingen kunnen ook een startpunt zijn voor het aangaan van een verandering, verbetering en transformatie. Onderwijs en jeugdzorg zullen ook van elkaar moeten leren, naast dat samenwerking wordt vastgelegd in wetgeving en spelregels. Om te leren is inzicht in het systeem onontbeerlijk.

Kortom, traditioneel is er dus een kloof ontstaan tussen onderwijs en instanties, die zich op enig moment ontmoeten en richten op hetzelfde doel (Van der Ploeg, 2003). Wat moeten we er voor doen om deze organisaties weer bij elkaar te brengen? Of op het niveau van een jongere: Hoe zorgen we er samen voor dat kwetsbare jongeren zich optimaal kunnen ontwikkelen? In dit onderzoek wordt de casus van Julian van 15 jaar naar voren gebracht ter illustratie van de complexe situatie waarin kwetsbare jongeren zich bevinden. Julian krijgt steeds meer problemen en er dreigt schooluitval. Hoe wordt Julian op een adequate en effectieve manier geholpen bij het overwinnen van zijn problemen?

1.2 Context

De context van dit onderzoek is een Samenwerkingsverband van scholen voor Voortgezet Onderwijs binnen een regio dat de koers naar Passend Onderwijs heeft ingezet. Deze koers betekent overleg tussen het Samenwerkingsverband en schoolbesturen, gemeenten, en partners, waarin wordt nagaan op welk moment en in welke richting het roer om moet. De invoering van Passend Onderwijs brengt veel in beroering. Schooljaar 2011-2012 is een overgangsjaar, waarin het onderwijs vanuit de huidige situatie toewerkt naar een nieuwe situatie vanuit Passend Onderwijs.

De afstemming tussen onderwijs en jeugdzorg is een belangrijk vraagstuk in de transitie naar Passend Onderwijs. In de loop der jaren is er binnen het te onderzoeken Samenwerkingsverband op vele terreinen een structurele samenwerking met diverse partners tot stand gebracht. In het licht van Passend Onderwijs zal deze samenwerking verder in kaart moeten worden gebracht en herijkt op doelmatigheid en effectiviteit en (her)positionering, waarbij dus moet worden nagegaan wat de kwaliteit van de huidige samenwerking is. Dit onderzoek draagt bij aan het in kaart brengen van de samenwerking en vervult daarmee een maatschappelijke functie.

1.3 Doel van het onderzoek en implementatie

De opdrachtgever van dit onderzoek is dhr. drs. T. van der Bij, extern lid van het lectoraat vmbo van Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding van de Hogeschool van Amsterdam. De opdracht en tevens het doel van dit onderzoek is om vanuit een praktijksituatie inzicht te krijgen in de wijze waarop interprofessionele samenwerking functioneert binnen de context van een Samenwerkingsverband VO en de factoren die hier een rol spelen. Het gaat met name om de wijze waarop de samenwerking en integrale aanpak rond kwetsbare jongeren tot stand komt, waarbij de signalering vanuit het onderwijs het startpunt is. Inzicht in de samenwerking kan professionals ertoe aanzetten de samenwerking te

(6)

verbeteren (Integraal Toezicht Jeugdzaken, 2009). Een instrument dat gebaseerd is op wat uit de wetenschap bekend is en op goede voorbeeldpraktijken, kan helpen om de prestaties te meten en eventueel dienen als input voor het bijsturen en verder verbeteren van de keten (Van der Aa & Minkman, 2009). Literatuuronderzoek in nationale en internationale databases en gesprekken met experts wijzen uit dat binnen de onderwijs-jeugdzorg context op Samenwerkingsverbandniveau in Nederland weinig onderzoek gedaan is naar de kwaliteit van de interprofessionele samenwerking gebaseerd op wetenschappelijke modellen. Dit onderzoek wil daarom bijdragen aan de ontwikkeling van theoretische concepten om interprofessionele samenwerking rond kwetsbare jongeren beter te kunnen begrijpen.

1.4 Probleemstelling

De aanleiding en de opdracht van het onderzoek leiden tot een beschrijvende vraagstelling. Het gaat immers om het in kaart brengen van een fenomeen en vervolgens om inzicht in de probleemsituatie zoals beschreven in de aanleiding. De theorie fungeert daarbij als zoeklichttheorie om tot een plausibele analyse van het systeem te komen. De richtinggevende attenderende begrippen uit het theoretisch kader verwijzen naar de factoren waarmee samenwerking geanalyseerd kan worden en mondt uit in een conceptueel model. Het model en de typologie van D’Amour, Goulet, Labadie, San Martin Rodriguez, en Pineault (2008) vormen het uitgangspunt voor dit begrippenkader. Deze begrippen spelen ook een rol bij de interpretatie en analyse van het systeem dat onderzocht wordt.

De centrale vraagstelling van het onderzoek luidt:

Wat is de kwaliteit van de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg binnen het samenwerkingsverband VO?

(7)

2. Theoretisch kader en conceptueel model

Het doel van dit literatuuronderzoek is dat het leidt tot een zoeklichttheorie dat gebruikt kan worden om het complexe fenomeen van interprofessionele samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg te onderzoeken. Eerst wordt een nadere verkenning van de huidige beleidscontext geschetst. Daarna wordt verder ingegaan op samenwerking in ketens of netwerken en vervolgens op de manier waarop kwaliteit van samenwerking tussen meerdere instanties gedefinieerd kan worden. De theorie van D’Amour et al (2008) wordt verbonden met de ideeën rond netwerken en ketens en integrale samenwerking rondom jongeren, wat leidt tot een model dat gebruikt wordt om de kwaliteit van samenwerking binnen het gekozen Samenwerkingsverband te analyseren. Tussendoor staat de casus van Julian beschreven. Er zal ter illustratie op verschillende momenten naar deze casus worden verwezen.

2.1 Historische context

Het werken in samenwerking met partners rondom kwetsbare jongeren is terug te voeren naar het idee van geschakelde verantwoordelijkheid (Schuyt, 1995) en het denken in onderscheidende systemen waarin kinderen opgroeien en de inwerking van deze systemen op elkaar. (Bronfenbrenner 1977, zoals besproken in Kiviet, Tak & Bosch, 2009). Het idee van geschakelde verantwoordelijkheid is dat er een duidelijke vaste koppeling is tussen een bepaalde instantie en een afgebakend deelprobleem, waarbij door één overkoepelende instantie de opeenvolging van problemen en hun oplossingen wordt bewaakt. Schuyt (1995) geeft aan dat bij de vorming van jeugdbeleid de overheid moet sturen op een integraal beleid met geschakelde

verantwoordelijkheid van instanties. Hierbij moet de overheid er op letten dat de verschillende problemen van jongeren in één van de schakels - niet door te weinig instanties en ook niet door te veel - wordt geclaimd. Het devies in het huidige jeugdbeleid is: alle kinderen hebben het recht gezond en veilig te kunnen opgroeien en zich te ontwikkelen tot burgers die naar vermogen volwaardig participeren in onze samenleving (Samenwerkenvoordejeugd.nl, 2011). Dit geldt dus ook voor Julian die te maken heeft met problemen op verschillende gebieden, en waarvan de zorgsignalen nog niet bij elkaar gekomen zijn.

Casus:

“Julian is 15 jaar en zit in de derde klas vmbo-t. Het is een ogenschijnlijk normale puber, die redelijk goed presteert op school. Julian heeft goed contact met medeleerlingen, maar heeft zijn vriendengroep vooral buiten school. Dat komt omdat hij in een andere gemeente naar school gaat dan waar hij woont.

Julian gebruikt medicatie voor zijn ADD. Dat is begin van groep 5 vastgesteld. School weet hier van en probeert hem daarin zo goed mogelijk te ondersteunen door hem structuur in de klas en soms extra coaching door de mentor te bieden. Julian heeft geen indicatie voor een rugzak. Hij gaat wel regelmatig op controlegesprek naar de GGZ-instelling waar hij onderzocht is…”

(8)

2.1.1 Passend Onderwijs

De ideeën rond integraal beleid en geschakelde verantwoordelijkheid krijgen gestalte in de huidige beleidsontwikkeling vanuit de overheid. Met de wet op Passend Onderwijs wil het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen (OCW) voor alle kinderen het best mogelijke onderwijs bieden. Binnen Passend Onderwijs zullen de Samenwerkingsverbanden - het speciaal onderwijs en het reguliere onderwijs samen - zorg moeten dragen voor een sluitend systeem van onderwijszorg.

Rond Passend Onderwijs is veel onontgonnen terrein. De publicatie van het wetsvoorstel Passend Onderwijs staat gepland voor augustus 2012. Op hoofdlijnen gaat deze stelselherziening over toegankelijkheid voor alle leerlingen in een regionaal Samenwerkingsverband en de overstap naar budgetfinanciering van de onderwijszorg. Scholen worden ervoor verantwoordelijk dat elk kind op de goede plek wordt geplaatst en gaan daarvoor in regionaal verband samenwerken en als dat reeds het geval is, wordt de samenwerking geïntensiveerd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van Passend Onderwijs ligt bij de Samenwerkingsverbanden. Schoolbesturen hebben binnen Passend Onderwijs een resultaatsverplichting, ook wel zorgplicht genoemd. Daarbinnen valt de verplichting voor schoolbesturen om voorzieningen te treffen om problemen, die niet alleen het onderwijs betreffen, te signaleren en daar actie op te ondernemen. Het ontwikkelingsperspectief van zorgleerlingen wordt niet alleen benaderd vanuit onderwijs, maar ook vanuit wat nodig is aan opvoed- en opgroeiondersteuning. Om de zorgplicht op het niveau van de school waar te kunnen maken, moeten onderwijs en andere jeugdvoorzieningen nog hechter samenwerken.

Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor een dekkende zorgstructuur en een sluitende aanpak ten behoeve van de scholen die deel uitmaken van het verband. Het uitgangspunt voor de vorming van deze netwerken is het geografische bereik van samenwerkingsverbanden door middel van gemeentecodes (Stuurgroep Passend onderwijs, 2011; Bosdriesz, Van Lieshout & Radema, 2007).

2.1.2 Stelselwijziging Jeugd

Naast de aanstaande transitie naar Passend Onderwijs, vindt er tussen 2012 en 2015 ook een Stelselwijziging Jeugd plaats. De gehele jeugdzorg wordt overgeheveld naar de gemeenten, om de versnippering op te lossen. Gemeenten krijgen de taak om op gemeentelijk niveau de zorg voor de jeugd in samenhang te regelen en af te stemmen op de behoeften van hun burgers. De stelselwijziging houdt ook in dat er een inhoudelijke vernieuwing plaats moet vinden. De samenhang met Passend Onderwijs is dat het Samenwerkingsverband in 2013 hun ondersteuningsplan heeft afgestemd met de gemeenten en de jeugdzorg en opgestuurd naar de Inspectie van Onderwijs. ‘Op overeenstemming gericht overleg’ is de term die het wetsvoorstel daarbij hanteert. Passend onderwijs, de Stelselwijziging Jeugd en ook de begeleiding vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) dienen op elkaar in te haken (Transitiebrief, 2011).

(9)

2.2 Twee systemen

2.2.1 Aanleiding tot samenwerking

De aanleiding voor samenwerking in regionale verbanden van zorg en onderwijs is dus het realiseren van een transparant continuüm van kwalitatief goede zorg en goed onderwijs, waarmee alle leerlingen en studenten zich optimaal kunnen ontwikkelen vanuit hun eigen ontwikkelingsperspectief (Van Schoonhoven & Vreuls, 2008). Met andere woorden: ‘Jongeren zoals Julian niet tussen wal en schip laten vallen’. Het huidige beleid roept op tot meer effectieve levering van een toegankelijk, doorgaand en een uitgebreid dienstenpakket. Hier klinken de ideeën rond het voorkomen van sociale exclusie in door als één van de basisconcepten van de internationale strategieën en het huidige Nederlandse

jeugdbeleid. Met sociale uitsluiting wordt bedoeld: het proces van het los raken van de organisaties en gemeenschappen waaruit de maatschappij is samengesteld en van de rechten en verantwoordelijkheden die zij belichamen (Room 1995, zoals besproken in Edwards, Daniels, Gallagher, Leadbetter, & Warmington, 2009). Sociale uitsluiting is een emergent, dynamisch en multidimensionaal proces. Dat betekent dat professionals uit meerdere disciplines het verschil kunnen maken. Daarbij wordt de kwetsbaarheid van een persoon pas echt duidelijk, wanneer er een totaalbeeld is van de ontwikkeling en risicovolle en beschermende factoren. Uitgaande van het huidige beleid voor preventie en probleembestrijding is het van belang om de interventies zo vroeg mogelijk in te zetten, waarbij de hulp zo dichtbij mogelijk georganiseerd wordt (Edwards et al, 2009).

2.2.2 Werken op een grensgebied

Grenzen zijn plaatsen waar ideeën en mensen elkaar ontmoeten, men elkaar informeert en van elkaar leert. Hier staat men open voor onderhandelingen en worden ideeën uitgevoerd in de gevestigde praktijken op basis van nieuwe inzichten. Een grens is een plek die uitermate geschikt is voor de pedagoog, die methodisch gedisciplineerd en expliciterend werkt (onderzoekend, veranderend en reflectief) en multidisciplinair en systeemgericht denkt.

De vraag die boven komt, is wat er op de grenzen van samenwerking tussen scholen en jeugdhulpverlening gebeurt, wanneer de professionals proberen te komen tot collectieve actie. Edwards et al (2009) hebben vanuit de University of Oxford onderzoek gedaan naar samenwerking op de grenzen van scholen en jeugdzorg, wanneer professionals proberen samen te werken om kwetsbare jongeren te ondersteunen. Zij benadrukken dat het werk dat op de grenzen van systemen gebeurt, vorm geeft aan de samenwerking. Het zijn daarom geen neutrale plaatsen. In plaats daarvan zijn het plaatsen waar er strijd is om dominantie tussen de verschillende systemen en de motieven die zij hebben. Grenzen zijn volgens Edwards et al (2009) sociaal geconstrueerd. Dit laatste doet nogmaalsbeseffen dat het

“… Julians ouders zijn gescheiden toen hij heel jong was. Julian heeft twee oudere zussen die het huis al uit zijn. Julian woont bij zijn moeder. Zijn vader is al jarenlang uit beeld.

De mentor van Julian maakt zich de laatste tijd steeds meer zorgen om hem: Julian is vaker te laat, zijn cijfers hollen achteruit en hij heeft zijn huiswerk niet altijd in orde. Zijn gedrag in de lessen wordt wat recalcitranter. Ook op z’n stage loopt het niet lekker.

Julian heeft niet zo’n zin om er op school over te praten. Hij wijst alle suggesties voor een gesprek met de mentor van de hand …”

(10)

onderwijs- en jeugdzorgsysteem in Nederland het systeem onnatuurlijk is losgekoppeld en het autoritair en controlerend is georganiseerd, terwijl de levensloop van jongeren gezien moet worden als een proces in samenhang met zijn omgeving en niet als losstaande gebeurtenissen.

Professionals in deze context worden geconfronteerd met toenemende vraag naar zowel interprofessionele en interorganisatorische samenwerking. Het samenwerken in een keten is van groot belang om de toenemende complexiteit van vraagstukken het hoofd te bieden. Zoals

eerder geconstateerd, is samenwerking op professioneel niveau gebrekkig. Maar ook op bestuurlijk en managementniveau is het vormen van netwerken met een gezamenlijke inhoudelijke agenda nog niet overal op het gewenste niveau. Uit metingen in het onderzoek ‘Kompas op passend onderwijs’ concluderen Van Schoonhoven en Vreuls (2008) dat de beleefde meerwaarde van samenwerken in een regionaal netwerk en ambities van (beoogd) samenwerkingspartners nog niet altijd op elkaar aansluiten. Het wordt hier als volgt beschreven: “Het ene samenwerkingsverband wil bijvoorbeeld vanuit een breed

inhoudelijk concept passend onderwijs en samenwerking vorm en inhoud geven; een ander samenwerkingsverband zit meer ‘instrumenteel’ in het proces omdat het intern al veel inhoudelijk heeft geregeld en mikt vooral op het verhelpen van verwijzingsproblemen rond specifieke leerlingcategorieën (pp 18).” Rond Julian ontstaan op school steeds meer duidelijke signalen dat het niet goed gaat met hem.

Zelf wil hij niets kwijt over wat er aan de hand is. Er moet een duidelijker beeld komen van wat het probleem is en wat er nodig is om Julian niet verder te laten afglijden.

2.3 Samenwerken in een netwerk of ketensamenwerking?

Samenwerking tussen meerdere partijen is een complex fenomeen. Wat zijn de basisprincipes van het samenwerken in ketens of netwerken? Bij samenwerken tussen organisaties gaat het om combineren van aanvullende eigenschappen, gelijkwaardige en wederzijdse betrokkenheid en gemeenschappelijke doelstellingen (Kaats, Van Klaveren & Opheij, 2005). Bij samenwerking in ketens en netwerken staat aandacht voor maatschappelijke vraagstukken centraal. De volgende theoretische concepten helpen om het begrip rond interprofessionele relaties en de samenwerking daarbinnen te vergroten.

2.3.1 Samenwerken in een netwerk

Een netwerk wordt gevormd door professionals van verschillende organisaties die met een bepaald doel een relatie onderhouden (Poorthuis, Van der Aa, Van Rheenen, Konijn en De Jager, 2003). In een netwerk zijn gelijkgestemden, rond een ambitie of agenda samengebracht. Er is hierin een grote mate van vrijblijvendheid. Toch heeft een netwerk wel een vorm van afhankelijkheid. Die afhankelijkheid kan getypeerd worden door het principe 'halen en brengen'. Ook onderlinge afspraken maakt dat men in een netwerk afhankelijk is van elkaar. Binnen een netwerk is de samenwerking niet geformaliseerd en is het niet vanzelfsprekend dat partners samenwerken of elkaar op de hoogte stellen. Zo zou de jongerenwerker en de school contact kunnen hebben over het feit waarom Julian de laatste tijd op

“…Julian is de laatste tijd vaker op straat te vinden. Hij en deze nieuwe vriendengroep zijn bekend bij de jongerenwerker in de wijk. Deze groep waar Julian vaker mee optrekt staat bekend om zijn overlast en middelengebruik…”

(11)

maandagochtend niet fit in de schoolbank zit. Ze informeren elkaar dan uit betrokkenheid, of omdat ze elkaar toevallig kennen. Maar niet omdat het een afspraak is om dit te doen. Netwerken zijn ‘losser’ en te beschrijven in termen van: verbinden, multi-dimensioneel, inclusief en eenheid van begrip (Poorthuis et al, 2003).

2.3.2 Ketensamenwerking

Organisaties in de maatschappij zoeken verbindingen met elkaar en hun omgeving en begeven zich vaker in elkaars werkveld. Door voortschrijdende specialisatie, een toenemende onderlinge afhankelijkheid en hogere maatschappelijke eisen wordt deze ontwikkeling dus steeds belangrijker (Grijpink, 2007). Het risicogeoriënteerde beleid van de overheid is via de huidige stelselwijzigingen gericht op hervormingen die de volgende knelpunten moeten wegnemen: de grote druk op gespecialiseerde zorg en de verkokerde manier van werken. Het wordt ontzorgen en ontkokeren genoemd. Ontzorgen is de druk op (een deel) van de gespecialiseerde zorg verminderen door in een eerder stadium lichtere interventies in te zetten. Ontkokeren betekent het vergemakkelijken van integrale aanpak (Hood, 2006; Samenwerkenvoordejeugd.nl, 2011).

Men spreekt binnen deze ontwikkelingen vaak over ketensamenwerking. Een keten kan gedefinieerd worden als een functionele aaneenschakeling of ordening van (parallelle) activiteiten van verschillende organisaties of professionals. Er is dus telkens overdracht naar de volgende schakel. De samenwerkende organisaties zijn gericht op het gezamenlijk bereiken van een vooraf vastgesteld resultaat dat ook door de klant als zodanig wordt gewaardeerd. Dit wordt ook collectieve actie genoemd; het product van acties en gedragingen van meerdere deelnemers uit verschillende disciplines (D’Amour et al, 2008). De partners uit het netwerk zijn dan de ‘actoren’ die de activiteiten uitvoeren, gebruikmakend van middelen, mensen of kennis (resources). Het vertrekpunt van de keten is de cliënt of de klant.

Werken in ketens wordt dan ook gekenmerkt door concrete ketenafspraken. Ketens zijn namelijk strakker georganiseerd en te onderscheiden van netwerken met begrippen als: binden, één-dimensionaal, exclusief en eenheid van taal. Binnen ketensamenwerking wordt de kwaliteit dus gewaarborgd door formalisatie en passende organisatievormen (D’Amour et al, 2008; Poorthuis et al, 2003). Wat het begrip kwaliteit in dit kader betekent, wordt later verder uitgewerkt.

2.3.3 Onderscheid tussen ketens en netwerken

Het onderscheid tussen ketens en netwerken is van belang voor de manier waarop men naar het systeem kijkt. Hoewel er dus gesproken wordt over ketens en ketenpartners, als het gaat om de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg, is daar niet automatisch sprake van. Een netwerk heeft dus nog niet vanzelfsprekend de eigenschappen van een keten. Een netwerk kan wel uitgroeien tot een keten. Een netwerk is in feite de context waarbinnen de eigenschappen voor ketensamenwerking ontwikkeld kunnen worden.

(12)

2.3.4 Samenwerking rondom jongeren

Hoe zou het dan moeten werken in de samenwerking rondom een kwetsbare jongere, zoals Julian? Van Meegen, Van Herp en Rekers (2008) geven een heldere omschrijving van zo’n ketenaanpak: Ouders en de jongere, het onderwijs en de jeugdzorg stellen zich gezamenlijk tot doel om het probleem zo op te lossen, zodat de jongere zich zo optimaal mogelijk kan ontwikkelen. In essentie gaat het om het realiseren van een gecoördineerd en organisatie-overstijgend zorgproces, gericht op de

hulpvraag van de jongere. Denken vanuit de belangen van een jongere is hier de leidende gedachte, waarbij de school in dit geheel vaak het vertrekpunt is (Rijksoverheid, 2010).

2.3.5 Actoren in het Samenwerkingsverband

Dit onderzoek heeft niet zozeer als doel het onderzoeken van de schakels in het proces, maar eerder de dynamiek tussen de organisaties en handelende professionals. Het gaat dus met name om het speelveld van de actoren. De partijen die zich inzetten voor het realiseren van het pedagogische doel bestonden al voordat het netwerk ontstond. Het zijn autonome partijen die hun bestaansrecht ook buiten het netwerk om hebben. De werkzaamheden binnen het netwerk vormen slechts een deel van hun totale activiteiten en elke partij heeft een eigen reden om binnen het netwerk te participeren of er juist weer uit te stappen. Er is kortom een zekere mate van vrijblijvendheid (Collignon, Hooge, De Leede & Koeman, 2010; Poorthuis et al, 2003).

Binnen een regionaal netwerk behoren de scholen tot een verplicht netwerk van scholen en onderwijspartners in een regio: een Samenwerkingsverband. Gemeenten in de persoon van bestuurders en medewerkers van gemeentelijke afdelingen en functies zijn ook een belangrijke partij in de realisatie van zorg voor de jeugd. De volgende maatschappelijke organisaties, in dit onderzoek geduid met de term ‘jeugdzorg’, worden met grote regelmaat genoemd als partners in een Samenwerkingsverband:

• Maatschappelijk Werk;

• Jeugdgezondheidszorg/Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD); • Bureau Jeugdzorg (BJZ);

• Regionaal Bureau Leerplicht (RBL); • Politie en justitie;

• Regionale Expertise Centra’s (REC’s);

• Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ, Tweedelijnszorg vindt plaats op grond van indicering en wordt daarom niet vaak meegerekend tot het rechtstreekse netwerk van onderwijs en zorg) (Van der Steenhoven & Van Veen, 2009).

“… De mentor neemt naar aanleiding van de schoolresultaten contact op met moeder. In dit gesprek vertelt moeder dat Julian problemen heeft met haar nieuwe vriend en dat er daardoor vaak conflicten zijn. Dat heeft niets met Julian te maken. De mentor moet Julian maar harder aanpakken. De indruk van de mentor is dat moeder niet open is over de thuissituatie en heeft het idee dat moeder moeite heeft om grip te houden op haar leven … “

(13)

2.4 Een model om de samenwerking te analyseren

2 Collectieve actie van onderwijs en

jeugdzorg vindt plaats op twee niveaus. Op organisatieniveau en op het niveau van de professionals, uiteraard binnen de beleidskaders van de landelijke overheid. Om de dynamiek in interprofessionele samenwerking te begrijpen en te beschrijven hebben D’Amour et al (2008) een model ontwikkeld. Dit theoretisch raamwerk is bruikbaar voor onderzoek naar interprofessionele samenwerking.1

Met dit begrippenkader kan samenwerking

op twee niveaus worden onderzocht, namelijk tussen organisaties (bestuur en formalisatie) en tussen professionals (gemeenschappelijke visie en doelen en internalisatie) van deze organisaties.

Het analysemodel (Figuur 1) gaat uit van vier dimensies. Deze dimensies zijn door D’Amour et al (2008) uitgewerkt in indicatoren. Een indicator bij Bestuur is bijvoorbeeld Leiderschap. De pijlen geven de relaties tussen de vier dimensies aan en dat ze elkaar onderling beïnvloeden op zowel organisatorisch en individueel niveau.

De dimensies staan onder invloed van externe en structurele factoren zoals middelen, stress, financiële beperkingen en overheidsbeleid. Deze factoren vallen buiten het bestek van het onderzoek van D’Amour et al (2008), maar zijn wel van belang als het gaat om samenwerkingsprocessen.

Het model van D’Amour et al (2008) en bijbehorend begrippenkader maakt het mogelijk om de samenwerking te analyseren, waardoor per onderdeel de effectieve samenwerking en niet optimale samenwerking kan worden gemarkeerd. Het model is ontstaan vanuit onderzoek onder professionals binnen gezondheidszorgorganisaties. Om het vier dimensionale model van D’Amour et al (2008) verder toe te spitsen op de situatie binnen de specifieke context van dit onderzoek, worden de indicatoren uitgewerkt en aangevuld met gedachten van Edwards (2009), theorie betreffende ketenaanpak en inzichten vanuit de literatuur omtrent de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg. In het volgende gedeelte worden de dimensies uit het begrippenkader van D’Amour et al (2008) uitgewerkt. Hierin wordt de theorie van D’Amour et al (2008) gecombineerd met de visie op netwerken en ketens, zoals eerder beschreven, om uiteindelijk te komen tot een typologie die de kwaliteit van interprofessionele samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg kan bepalen in een regio van een Samenwerkingsverband.

1

D’Amour et al (2008) hebben vanuit de Universiteit van Montreal onderzoek gedaan naar interprofessionele samenwerking tussen professionals van gezondheidszorgorganisaties in Canada om te komen tot een beschrijvende typologie en analysemodel. 2

De indicatoren ‘gerichtheid’ en ‘verbondenheid’ in de dimensie bestuur, zijn achteraf samengevoegd tot één indicator, waar D’Amour et al (2008) het los beschrijven. Vanuit de resultaten bleek het niet mogelijk te zijn om conceptueel onderscheid te kunnen maken tussen deze twee indicatoren.

Figuur 1: Analysemodel voor interprofessionele samenwerking (D'Amour, 2008) 2

(14)

2.5 Bestuur

De organisatiedimensie Bestuur heeft de volgende betekenis: de wijze waarop helder en expliciet richting wordt gegeven aan het op gang brengen van interprofessionele samenwerking. Anders gezegd: de wijze waarop de ketensamenwerking wordt georganiseerd en aangestuurd. Regie, coördinatie en beheersing op strategisch niveau spelen een belangrijke rol binnen samenwerken. Bestuur geeft namelijk de richting aan en ondersteunt professionals bij de implementatie van innovaties met betrekking tot interprofessionele en inter-organisationele samenwerking (D’Amour et al, 2008; Poorthuis et al, 2003). D’Amour et al (2008) onderscheiden binnen deze dimensie een viertal indicatoren, te weten: gerichtheid en verbondenheid, leiderschap, steun voor innovatie.

2.5.1 Gerichtheid en verbondenheid

Gerichtheid refereert aan de mate waarin men binnen een netwerk gericht is op samenwerken. Is er een

structurele basis voor samenwerken en wordt daar door de managers op gestuurd? Verbondenheid verwijst naar de wijze waarop individuen en organisaties aan elkaar gekoppeld zijn. Onderlinge verbondenheid zorgt voor snelle en voortdurende aanpassingen in reactie op coördinatieproblemen. Verbondenheid is te zien in vormen van informatie en feedback systemen, overlegstructuren, commissies of plaatsen waar ruimte is voor delen, discussie en participatie.

Verbondenheid is het tegenovergestelde van apart, isolatie of afsnijden. Dat wordt ook wel benoemd als op ‘eilandjes werken’ of losgekoppelde systemen. Bij matige regie in de keten op bestuurlijk niveau en regie tijdens gezamenlijke actie in de casus Julian, is de kans aanwezig dat Julian en zijn moeder geconfronteerd worden met gescheiden verantwoordelijkheden en niet op de hulpvraag afgestemde ondersteuning.

2.5.2 Leiderschap

Het organiseren van samenwerking begint met een initiatief, waarna anderen uitgenodigd en betrokken worden. De partners moeten bewust raken van wat aandacht vraagt en wat de verhoudingen en mogelijkheden zijn. De innoverende leider is in dit proces een inspirator. Hij maakt zichtbaar wat er mogelijk is in de toekomst, en heeft oog voor het gezamenlijk verband (Poorthuis et al, 2003). Met betrekking tot samenwerking kan leiderschap worden uitgeoefend door managers die de hiertoe opdracht hebben gekregen of door professionals die zelf het initiatief nemen (D’Amour et al, 2008).

2.5.3 Steun voor innovatie

Samenwerken heeft tot gevolg dat er zaken in gang worden gezet en veranderen. In hoeverre is er in het netwerk steun en ruimte voor innovatie en verandering? Binnen het netwerk moeten de mogelijkheden gecreëerd worden om verbeteringen in het netwerk te realiseren en veranderprocessen te leiden. Een belangrijke kracht voor het ontstaan van vernieuwing is een verrassend initiatief of inspirerend toekomstbeeld, waardoor de actoren in beweging komen. Samenwerken is leren en willen leren van elkaar om te kunnen veranderen. Een collectief leerproces in essentieel om een verandering duurzaam

(15)

te laten zijn. De organisaties zullen het leerproces moeten ondersteunen op basis van interne of externe expertise. Het is het bewust organiseren van leren en kennis met elkaar delen om dit vervolgens te gebruiken in de dagelijkse praktijk (Cozijnsen & Vrakking, 2004; Senge, 1992).

2.6 Formalisering

Formalisering betreft de wijze waarop de samenwerking gestructureerd is. Formaliseren wordt door D’Amour et al (2008) uitgesplitst in de volgende twee indicatoren: middelen tot formaliseren en

informatie uitwisseling. Het gaat bij het formaliseren om de mate waarin de gedocumenteerde

procedures – waarin de gewenste situatie en doelen staan beschreven – zijn gecommuniceerd. Formalisering heeft ook betrekking op het onderling uitwisselen van informatie en kennis en de wijze waarop dit wordt gefaciliteerd. Uitwisselen van kennis draagt bij aan het lerende vermogen van het systeem. Julian is bekend bij meerdere instanties en professionals. Wellicht heeft moeder ook al eens ondersteuning in de gezinssituatie gevraagd? Hoe komt deze informatie bij elkaar en zijn er afspraken over het wat, hoe, maar ook wat niet?

2.6.1 Middelen tot formaliseren

Formalisering in de vorm van afspraken en regels verduidelijkt de onderlinge verwachtingen en verantwoordelijkheden (D’Amour et al, 2008). Formalisering wordt ook onderlinge speelregels of rules genoemd, van zowel formele als informele aard. Rules geven richting voor het gedrag van de actoren. Rules verwijzen naar de afspraken waarbinnen het handelen expliciet of impliciet is vastgelegd.

De onderlinge arbeidsverdeling (division of labor) maakt duidelijk wie wat doet binnen het activiteitssysteem en verwijst naar de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de verschillende deelnemers. De

arbeidsindeling zorgt voor verschillende hiërarchische posities en kan daarmee een bron van spanning zijn binnen de groep van deelnemers, die elk hun eigen achtergrond, opvatting en belangen hebben. Er moet een eenduidig kader zijn waarbinnen men werkt en waar bovenal overeenstemming over is. Daarom worden regels en afspraken vastgelegd, oftewel geformaliseerd. Regels en afspraken bemiddelen in feite tussen de actoren in het netwerk (D’Amour et al, 2008; Edwards, 2009; Engeström, 1987 in Miedema, 2008).

In dit verband noemt Van Veen in een artikel in De Stentor (Boer, juni 2011) de aandacht voor onderwijs in de jeugdzorg stiefmoederlijk. Hij heeft kritiek op het huidige systeem, maar zegt dat het moeilijk is dat te veranderen. Hij verzucht: "Misschien moeten we het gaan vastleggen. Dat jeugdhulpverlening meer

gaat ondersteunen in het onderwijs en dat onderwijs onlosmakelijk deel is van het hulpplan van kinderen. Dat is beter voor het onderwijs en beter voor kinderen die hulp nodig hebben."

“… Julian gaat wat vaker bij één van zijn zussen op bezoek. Sinds het moment dat zijn zussen uit huis zijn gegaan is de sfeer thuis er niet beter op geworden. Moeder heeft de laatste tijd veel wisselende relaties gehad en kwam regelmatig laat thuis in het weekend. Julian merkte dat zijn moeder dan veel gedronken had. Ze gedroeg zich dan ook wel eens agressief, maar hij is nooit geslagen. Met haar huidige vriend heeft ze wel regelmatig fikse ruzies. Julian schaamt zich enorm als het weer eens uit de hand loopt. Ook vindt hij dat z’n moeder steeds vaker ‘zeurt’ dat hij een baantje moet nemen als hij iets nodig heeft.”

(16)

Je zou kunnen zeggen dat hij bedoelt dat organisaties en professionals de verantwoordelijkheid die zij hebben meer moeten voelen en daar vervolgens ook naar moeten handelen. Door formalisering kan men er voor zorgen dat een netwerk meer de kwaliteiten gaat krijgen van een keten.

2.6.2 Informatie uitwisseling

De uitwisseling van informatie heeft betrekking op het bestaan en het juiste gebruik van een informatie-infrastructuur zodat een snelle en volledige informatie-uitwisseling tussen professionals tot stand komt. Terugkoppeling na het uitvoeren van een afgesproken actie is hierin een belangrijke factor. Op basis van de terugkoppeling evalueren de professionals de kwaliteit van de ‘follow-up’ met zowel de jongere en ouders, als met de partners. Terugkoppeling op zichzelf en ook de kwaliteit ervan is tevens een belangrijk aspect van versterking van de onderlinge vertrouwensrelatie (D’Amour et al, 2008).

2.7 Gezamenlijke visie en doelen

De aanleiding om tot samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg te komen, is het willen helpen van jeugdigen met meervoudige problemen die zich manifesteren op school, in het gezin (opvoeding en zorg), voorschoolse voorzieningen (onderwijs en opvang) of in de publieke ruimte (vrije tijd, cultuur, uitgaan, et cetera). Het gaat hier dus niet om het stroomlijnen van de losse schakels, maar hoe de professionals een samenhangend aanbod rondom de leerling organiseren vanuit een gezamenlijke visie en doel. Er zal binnen het netwerk moeten worden samengewerkt aan een nieuw en gedeeld object. Het object is het gezamenlijke doel van de samenwerkende partijen. Op basis van een tegenstelling voortkomend uit de bestaande context, wordt die context getransformeerd tot een nieuwe (Edwards, 2009; Miedema & Stam, 2008). Deze dimensie wordt verder uitgewerkt in de volgende indicatoren:

doelen en klantgericht versus andere belangen

2.7.1 Doelen

De indicator doelen verwijst naar het bestaan van doelstellingen waar iedereen mee in kan stemmen. Gemeenschappelijkheid gaat over de toe-eigening van een probleem door de professionals, de erkenning van uiteenlopende motieven en meerdere loyaliteiten, en de diversiteit van definities en verwachtingen ten aanzien van samenwerking (D’Amour et al, 2008).

Het vertrekpunt in een netwerk komt meestal voort uit een maatschappelijk aandachtsgebied (Poorthuis et al, 2003).Het identificeren van en het delen van gemeenschappelijke doelstellingen is een essentieel uitgangspunt voor een gezamenlijke onderneming. De gegevens van D’Amour et al (2008) suggereren dat het meest waarschijnlijke gemeenschappelijke doel van de belanghebbenden is: het bevorderen van klantgerichte zorg. Het bieden van een antwoord op de behoeften van een klant wordt op deze manier een centrale doelstelling waar iedereen het over eens is (D’Amour et al, 2008). In het geval van Julian zetten de partners in het netwerk zich dan vanuit hun expertise in om hem de ondersteuning te bieden die hij nodig heeft.

(17)

2.7.2 Klantgericht versus andere belangen

Over het algemeen bestaat er in een netwerk een complexe structuur van belangen waarbij een verscheidenheid aan soorten van trouw een rol spelen: trouw aan de klanten, aan het beroep, de organisatie, aan particuliere belangen, enzovoorts. De asymmetrie aan belangen wordt door D’Amour et al (2008) beschreven als klantgericht versus andere belangen waar men trouw aan is. In deze fase van wederzijdse beïnvloeding tussen systemen worden grenzen van de eigen organisatie overschreden. Samen kunnen zij werken aan een nieuw, gedeeld object waar de elementen van meerdere partijen aanwezig zijn.

De uitdaging is dat het doel “de klant staat centraal” een radicale transformatie van waarden en uitvoering met zich meebrengt, wil men dit doel ook werkelijk realiseren (D’Amour et al, 2008). In de hulpverlening rond jongeren is het ook steeds meer de tendens om de jongere zelf centraal te zetten, ofwel vraaggestuurd te werken in plaats van een aanbodgerichte aanpak. In een vraaggestuurde aanpak worden meerdere partijen ingeschakeld die zich allen moeten scharen achter de gemeenschappelijke doelstelling. Hulpverlening wordt dan aangepast op wat een jongere nodig heeft en bijvoorbeeld niet op wat een organisatie te bieden heeft of het belangrijkst vindt. De vraag vanuit onze casus is daarmee: Welke ondersteuning heeft Julian nodig, hoe wordt dit opgepakt en wie voelt hierin een verantwoordelijkheid, ook als Julian en moeder deze nog niet voelen?

Wanneer over de gezamenlijke doelen niet is onderhandeld, bestaat het risico dat particuliere belangen de boventoon blijven voeren. Dat resulteert volgens D’Amour et al (2008) in opportunistisch gedrag en een daarmee gepaard gaand verlies van focus op klantgerichte samenwerking. Er zijn in een netwerk dus allerlei spanningen tussen wat aandacht en inzet vereist. Deze spanningen kunnen leiden tot verdieping of aanscherping van de samenwerking, maar ook tot eenzijdigheid van één bepaald aandachtsveld. Zoals reeds bij de indicator doelen is omschreven, moet er in ieder geval sprake zijn van een gezamenlijk vertrekpunt. Zo wordt bijvoorbeeld het belang van vroegsignalering en preventie door iedereen onderkend. Tegelijkertijd heeft ieder zijn eigen belangen en loyaliteit aan de eigen organisatie en werkwijze. Daarnaast wil men als professional vaak een zekere mate van autonomie en onafhankelijkheid bewaren (D’Amour et al, 2008). Dit spanningsveld is van dezelfde soort als in het onderzoek van Van Schoonhoven en Vreuls wordt genoemd (2008). Het is één van de voornaamste factoren waardoor het opzetten van gezamenlijke actie zo moeizaam tot stand komt.

2.8 Internalisatie

Internalisatie heeft betrekking op het elkaar kennen, onderling vertrouwen, het besef van professionals van hun onderlinge afhankelijkheid en het belang van het onderhouden van de professionele relatie. Dit vertaalt zich in het gevoel van verbondenheid, kennis van elkaars waarden, motieven en professie en wederzijds vertrouwen (D’Amour et al, 2008). Bij het behalen van een gezamenlijk pedagogische doel zijn de afzonderlijke partijen voor hun succes afhankelijk van de inzet en prestaties van de andere partijen. In een keten is men in het functioneren afhankelijk van anderen. Normaal gesproken streven

(18)

organisaties er juist naar om zo min mogelijk afhankelijk te zijn van anderen, vooral als het gaat om continuïteit en voortbestaan. Er is ook een beweging zichtbaar waarin organisaties zich alleen op hun kerntaak richten en andere taken overlaten aan degene die daar beter in is. Daarmee neemt de onderlinge afhankelijkheid toe (Poorthuis et al, 2003).

2.8.1 Wederzijdse kennis

Naarmate de professionals elkaar beter kennen en makkelijker weten te vinden, zullen de activiteiten en of middelen meer op elkaar worden afgestemd. Het hebben van een gezamenlijke geschiedenis vergemakkelijkt de samenwerking, gemeenschappelijke besluitvorming en het bewerkstelligen van veranderingen. Wederzijdse kennis betreft de gezamenlijke ervaringen, routines, herinneringen, investeringen in de onderlinge relaties (Edwards et al, 2009; Poorthuis et al, 2003).

Bij het ontwikkelen van wederzijdse kennis tussen onderwijs en jeugdzorg is er vaak sprake van het werken via multidisciplinaire teams. Dit verwijst naar situaties waarin verschillende professionals zelfstandig of parallel werken aan hetzelfde project en daar onderling overleg over hebben. In essentie is een multidisciplinair team een naast elkaar bestaan van verschillende professionals is, ieder met de eigen kennis en competenties. Een concreet voorbeeld van een multidisciplinair team zijn de zorg- en adviesteams (ZAT’s). Vanuit een ZAT werkt een aantal zorgpartners samen met de school. De partners zetten elk hun specifieke expertise en wettelijke taken in en vullen elkaar daarbij aan. Omtrent deelname aan de ZAT’s zijn vooraf ook onderlinge afspraken gemaakt. Het doel van de ZAT’s is om signalen die vroegtijdig te beoordelen en vervolgens snel juiste hulp in te schakelen (Deen & Laan, 2010).

De ontwikkeling van overlegstructuren is in het kader van internalisatie van belang om steun te verlenen aan het multidisciplinaire team en om synergie te stimuleren in het gezamenlijk ontplooien van gezamenlijke actie rondom een jongere (D’Amour, Ferrada-Videla, San Martin Rodriguez, & Beaulieu, 2005). Men moet er ook van overtuigd zijn dat er winst te behalen valt, wanneer men samenwerkt. De winst voor de pedagoog zit volgens Edwards (2009) in de eerste plaats in het toenemende inzicht in de draagkracht en draaglast van een jongere. In de tweede plaats in de kennis van beschikbare bronnen die passende ondersteuning kunnen bieden.

In het geval van Julian zien we dat het op meerdere fronten niet lekker gaat. Het wordt steeds duidelijker dat men elkaar moet informeren om te komen tot een duidelijke probleemdefiniëring, gezamenlijke doelen, passend aanbod en regie. Waar, wanneer en hoe komt de samenwerking tot stand?

2.8.2 Vertrouwen

Samenwerking is alleen mogelijk als men vertrouwen heeft in elkaars competenties en het nemen van verantwoordelijkheden. De onderlinge relaties spelen in een samenwerkingsproces een cruciale rol. Tussen de actoren, zowel de mensen als organisaties, bestaan bepaalde machtsrelaties. Deze relaties zijn gebaseerd op de middelen waarover de actor beschikt en op de activiteiten die de actor uitvoert (Poorthuis et al, 2003). Als er geen vertrouwen is tussen de actoren (organisaties of professionals) zal het vrijwillige verbeterpotentieel laag zijn. Als men op één lijn zit is het meestal makkelijker om

(19)

verbeteringen door te voeren. Professionals gebruiken de resultaten van de onderlinge samenwerking om elkaars werkwijze te evalueren en vertrouwen op te bouwen. Vertrouwen in elkaar vermindert de onzekerheid. Als er veel onzekerheid is, zullen de professionals langer vasthouden aan hun verantwoordelijkheid naar de hulpvrager en samenwerking met andere professionals vermijden (D’Amour et al, 2008).

2.9 Typologie van samenwerking

De empirische gegevens uit het onderzoek van D’Amour et al (2008) wijzen op een drievoudige typologie die een classificatie mogelijk maakt in kwaliteit van samenwerking. Deze typologie legt de basis voor het meetinstrument om de hoofdvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden.

Er wordt onderscheid gemaakt in drie niveaus van samenwerking: actieve samenwerking, ontwikkelende samenwerking en mogelijke of latente samenwerking. Deze niveaus worden gekoppeld aan de tien indicatoren van het model van samenwerking. Deze niveaus worden opgevat als een specificatie van kwaliteit. De groei in kwaliteitsniveau is namelijk de transitie van een netwerk naar een keten. Niveau drie is dan dus de hoogste vorm van samenwerking en kan beschouwd worden als ketensamenwerking. Daarmee is de relatie tussen het model en de theorie van netwerken en ketens gelegd en de eerder omschreven begripsdefinitie van de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg.

2.9.1 Actieve samenwerking

Actieve samenwerking is samenwerking van het hoogste niveau. De partners in het netwerk hebben een succesvolle en stabiele samenwerking. Deze samenwerking wordt gehandhaafd, ondanks de veranderingen en onzekerheden in de beleidsontwikkelingen. Er is sprake van gemeenschappelijke doelen, een gevoel van verbondenheid, wederzijds vertrouwen. En er is overeenstemming over de wijze waarop de afspraken en het bestuur zich manifesteren. Als gevolg hiervan worden de professionele samenwerkingspraktijken omgezet in nieuwe en innovatieve samenwerkingsvormen (D’Amour et al, 2008).

2.9.2 Ontwikkelende samenwerking

Ontwikkelende samenwerking is samenwerking die niet of nauwelijks wortel heeft geschoten in de culturen van alle organisaties. Doelen, relaties tussen partners, bestuur en bijbehorende mechanismen en formalisering zijn het onderwerp van een onderhandelingsproces dat nog niet heeft geleid tot consensus. De onderhandelingen kunnen (gedeeltelijk) een bron van conflict zijn, maar ze zijn wel open, lopende en toegankelijk. Deze vorm van samenwerking resulteert in een voorlopige verdeling van verantwoordelijkheden tussen professionals en instellingen in schuchtere transformaties van professionele. Verandering ontstaat langzaam, maar vindt wel plaats (D’Amour et al, 2008).

2.9.3 Mogelijke of latente samenwerking

Mogelijke of latente samenwerking verwijst naar samenwerking die nog niet bestaat of is geblokkeerd door conflicten die zo ernstig zijn dat het systeem niet kan worden bewogen tot goede vormen van

(20)

samenwerking. Het is hier moeilijk om te innoveren en nieuwe professionele praktijken te introduceren die het netwerk nodig heeft. De participanten kunnen last hebben van het gebrek aan toegankelijkheid en continuïteit. Alleen door het oplossen van de conflicten kan samenwerking worden uitgevoerd (D’Amour et al, 2008).

2.10 Conceptueel model

De concepten uit de theorie worden in de Tabel 1 geoperationaliseerd. Deze schematische weergave is gebaseerd op het begrippenkader van D’Amour et al (2008).3 De niveaus geven een specificatie van de kwaliteit van samenwerken aan, binnen een dimensie.

Tabel 1: Conceptueel model Indicator

per dimensie Niveau 3 Actieve

Samenwerking Niveau 2 Ontwikkelende Samenwerking Niveau 1 Mogelijke of latente samenwerking BESTUUR: Gerichtheid en Verbondenheid Leiderschap

Steun voor innovatie

Grote gerichtheid op samenwerking, verbondenheid en

samenhang.

Sterk en actieve centrale orgaan dat consensus

bevordert. Veel podia voor dialoog

en participatie.

Bestaan van (gedeeld) leiderschap, waar consensus over is.

Ruimte en steun dat de

invoering van samenwerking en innovatie bevordert. Systemen zoeken toenadering, gerichtheid op samenwerking.

Centraal orgaan met een slecht gedefinieerde

bestuurlijke en strategische rol. Ad hoc discussie, met betrekking op specifieke

thema's. Ongericht, gefragmenteerd leiderschap dat weinig

impact heeft. Sporadische, gefragmenteerde steun

en ruimte.

Losse systemen. Geen samenhang en gerichtheid op samenwerking.

Het ontbreken van een centraal orgaan,

quasi-afwezigheid van een bestuurlijke rol. Quasi-afwezigheid van

plek voor dialoog en afstemming. Geen consensus, monopolistische

leiderschap. Weinig of geen steun en

ruimte ter beschikking

om samenwerking en innovatie te ondersteunen.

3

Ter nadere specificatie van de begrippen van D’Amour et al (2008) is een aantal niveaubeschrijvingen verder geconcretiseerd op basis van de literatuur uit het theoretisch kader. Dit is aangegeven door middel van cursieve tekst.

(21)

Indicator

per dimensie Niveau 3 Actieve

Samenwerking Niveau 2 Ontwikkelende Samenwerking Niveau 1 Mogelijke of latente samenwerking FORMALISATIE

Middelen tot formaliseren

Informatie uitwisseling Bemiddelde overeenkomsten en verantwoordelijkheden. Gezamenlijk vastgestelde regels en

afspraken die worden

uitgevoerd.

Gemeenschappelijke infrastructuur voor het

verzamelen en uitwisselen van informatie.

Niet of deels bemiddelde overeenkomsten en

verantwoordelijkheden.

Afspraken worden niet in

praktijk gebracht of zijn

in onderhandeling. Onvolledige

informatie-uitwisseling, infrastructuur voldoet niet aan behoeften of wordt verkeerd gebruikt.

Geen enkele overeenkomst of

overeenkomsten worden

niet gerespecteerd, een bron van conflicten.

Ontbreken van een gemeenschappelijke

infrastructuur of mechanisme voor het

verzamelen en uitwisselen van informatie. GEMEENSCHAPPELIJKE VISIE EN DOELEN: Doelen Klant-gerichtheid versus andere belangen Uitgebreid bemiddelde en gemeenschappelijke doelen. Oriëntatie, doelen en aanpak gericht op de klant.

Een aantal gezamenlijke ad hoc doelen.

Oriëntatie, doelen en

aanpak deels gericht op belangen van de klant, deels op professional of organisatie. Tegenstrijdige doelen of afwezigheid van gemeenschappelijke doelen. Oriëntatie, doelen en

aanpak gericht op belang van professionals en organisatie. INTERNALISATIE: Onderlinge bekendheid Vertrouwen Grote onderlinge bekendheid. Frequente mogelijkheden om elkaar te ontmoeten, regelmatige gezamenlijke activiteiten. Gegrond vertrouwen. Onderlinge bekendheid. Er zijn weinig mogelijkheden om te vergaderen, weinig gezamenlijke activiteiten. Vertrouwen is voorwaardelijk, begint vorm te krijgen. Geen onderlinge bekendheid. Geen mogelijkheden voor gezamenlijke activiteiten.

(22)

2.11 Vraagstelling

Dit onderzoek betreft de samenwerking in een Samenwerkingsverband VO tussen scholen voor voortgezet onderwijs en betrokken jeugdzorgpartners. De dimensies uit de theorie van D’Amour et al (2008) leveren de basis voor het onderzoeksinstrument waarmee binnen het gekozen Samenwerkingsverband de kwaliteit van samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg rondom kwetsbare jongeren onderzocht wordt.

De centrale vraag is op basis van de vier dimensies van kwaliteit gespecificeerd naar vier deelvragen.

Centrale vraag:

Wat is de kwaliteit van de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg binnen het samenwerkingsverband VO?

Deelvragen:

1. In welke mate is er sprake van bestuurlijk leiderschap dat richting geeft in het samenwerken in het netwerk en de verbetering ervan?

2. Hoe is de samenwerking gestructureerd en geformaliseerd en hoe verloopt de koppeling en uitwisseling van informatie?

3. Werken onderwijs en jeugdzorgpartners vanuit gezamenlijke visie en doelen samen en in hoeverre is men gericht op het op een jongere afgestemde aanbod?

4. Welke ideeën zijn er bij het onderwijs en jeugdzorgpartners omtrent hun onderlinge bekendheid en vertrouwen en in welke mate wordt er gewerkt aan het onderhouden ervan?

(23)

3. Methode

3.1 Type onderzoek

De probleemstelling geeft aanleiding voor een kwalitatief onderzoek met een beschrijvend karakter, dat neigt naar exploreren. Als methode is gekozen voor een casestudy. Een casestudy diept een specifieke situatie uit, die moeilijk met een andere situatie te vergelijken is en houdt rekening met de context. Het is namelijk van belang de processen en de variabelen die een rol spelen in kaart te brengen. Het verschijnsel samenwerken is lastig te isoleren uit de omgeving en te onderzoeken zonder rekening te houden met de context. De context is namelijk van grote invloed op de verschijningswijzen, de achtergronden en effecten. Het gaat in dit onderzoek om het proces van samenwerken binnen één specifiek samenwerkingsverband in één regio. De periode is afgebakend tot schooljaar 2011-2012 waarin de transitie naar Passend Onderwijs wordt ingezet.

3.2 Steekproef

Centraal in dit onderzoek staat de wijze waarop de handelende personen de samenwerking percipiëren, waarbij de zorg voor een leerling het vertrekpunt is. Binnen het gekozen Samenwerkingsverband is een gerichte selectie van personen gemaakt die uitspraken kunnen doen over de vraagstelling van dit onderzoek. Binnen de betrokken organisaties zijn de volgende categorieën van actoren te onderscheiden: direct betrokkenen professionals (spilfunctionarissen) en leidinggevenden of beleidsmakers. Er is een rondvraag gedaan binnen het Samenwerkingsverband welke personen op handelend en organisatorisch niveau de actoren zijn die inzicht en ervaring hebben binnen het systeem. Als het gaat om de professionals, zijn dit de mensen die in verschillende overlegvormen participeren en dan met name in de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) op meerdere scholen. Op organisatieniveau zijn de sleutelinformanten de managers en beleidsmakers die vanuit hun organisatie de opdracht gekregen hebben te participeren in het netwerk.

Het onderwijs is vanwege het aantal scholen als ‘organisatie’ het sterkst vertegenwoordigd binnen de regio van het Samenwerkingsverband. Er is rekening gehouden met een evenredige verdeling van inbreng van de verschillende partijen. Concreet gaat het om de zorgcoördinatoren van de vijftien locaties voor Voortgezet Onderwijs, het bestuur van het Samenwerkingsverband en de betrokken partners, te weten: Bureau Jeugdzorg, Algemeen Maatschappelijk Werk, Regionaal Bureau Leerplicht, de GGD en zeven gemeenten binnen de regio. Hieruit zijn de volgende negen sleutelinformanten gekozen op organisatorisch en uitvoerend niveau, zoals weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2: Steekproef in overzicht

Organisatorisch niveau (bestuur) Uitvoerend niveau (professional)

Jeugdzorg:

Manager GGD

Manager Maatschappelijk werk

Beleidsmedewerker Gemeente/Regionaal

Jeugdzorg:

Jeugdverpleegkundige GGD (ZAT, meerdere scholen) Medewerker Bureau Jeugdzorg (ZAT, meerdere VO scholen) Leerplichtambtenaar, RBL (ZAT, meerdere scholen)

School:

(24)

3.3 Uitvoering

Ter beantwoording van de hoofdvraag vindt de dataverzameling plaats door middel van interviews en documentenanalyse. Door gebruik te maken van meerdere invalshoeken is er sprake van een triangulatie dat toevalligheden in de dataverzameling moet uitsluiten. Daarnaast zal het de reikwijdte van het onderzoek verder vergroten.

Ten behoeve van het totaalbeeld zullen de deelantwoorden binnen de vier dimensies uit het conceptueel model (Tabel 1) worden geïntegreerd om tot beantwoording van de hoofdvraag te komen. In Tabel 3 wordt weergegeven hoe de stap van de vraagstelling naar het meetmoment wordt gemaakt.

Tabel 3: Van vraagstelling naar meetmoment in overzicht

Hoofdvraag

Wat is de kwaliteit van de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg binnen het Samenwerkingsverband VO?

Bestuur Deelvraag:

• In welke mate is er sprake van bestuurlijk

leiderschap dat richting geeft in het samenwerken in het netwerk en de verbetering ervan?

Instrumenten:

• Interview; Topic 1 (Bestuur) Informant: N=9

Niveaus van de onderzoekseenheden: nadruk op organisatie en beleid.

• Documentenonderzoek

• Analyse leidt tot een waardering die valt binnen een categorie, oftewel de drie niveaus van samenwerking.

Formalisatie Deelvraag:

• Hoe is de samenwerking gestructureerd en

geformaliseerd en hoe verloopt de koppeling en uitwisseling van informatie?

Instrumenten:

• Interview; Topic 3+4 (Formalisatie en

informatie-uitwisseling – Onderlinge

bekendheid en vertrouwen) Informant: N=9

Niveaus van de onderzoekseenheden: nadruk op organisatie en beleid.

• Documentenonderzoek

• Analyse leidt tot een waardering die valt binnen een categorie, oftewel de drie niveaus van samenwerking.

Gemeenschappelijke Visie en Doelen Deelvraag:

• Werken onderwijs en jeugdzorgpartners samen

vanuit gezamenlijke visie en doelen en in hoeverre is men gericht op het een jongere afgestemde onderwijszorg?

Instrumenten:

• Interview; Topic 2 (Gemeenschappelijke doelen) Informant: N=9

Niveaus van de onderzoekseenheden: nadruk op niveau van handelende personen.

• Documentenonderzoek

• Analyse leidt tot een waardering die valt binnen een categorie, oftewel de drie niveaus van samenwerking.

Internalisatie Deelvraag:

• Welke ideeën zijn er bij onderwijs en

jeugdzorgpartners omtrent hun onderlinge bekendheid en vertrouwen en in welke mate wordt er gewerkt aan het onderhouden ervan?

Instrumenten:

• Interview; Topic 3+4 (Formalisatie en

informatie-uitwisseling – Onderlinge

bekendheid en vertrouwen) • Informant: N=9

Niveaus van de onderzoekseenheden: nadruk op niveau van handelende personen.

• Documentenonderzoek

• Analyse leidt tot een waardering die valt binnen een categorie, oftewel de drie niveaus van samenwerking.

(25)

3.4 Interviews, betrouwbaarheid en validiteit

De data wordt verzameld door middel van half gestructureerde interviews. De respondenten worden mondeling geïnterviewd aan de hand van een topiclijst (Bijlage 1). De topics zijn uitgewerkt in interviewvragen, om het begrijpelijk te maken voor de respondenten. De topic-lijst dient als leidraad van onderwerpen die tijdens het gesprek aan de orde moeten komen. Hiermee wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot. De casus van Julian wordt gebruikt als voorbeeldsituatie om de vraagstelling concreter te maken en om tijdens het gesprek naar te kunnen refereren als er verduidelijking nodig is. In de fase van het ontwerpen van het meetinstrument is feedback gevraagd aan collega-onderzoekers en om te zorgen dat het instrument een logisch vervolg is van het begrippenkader en daarmee dus intern valide is.

Om controle op de procedure van afname en de validiteit te vergroten, zijn de volgende maatregelen genomen. De interviews zijn opgenomen met behulp van een memorecorder. Daarna zijn de interviews in samengevatte vorm uitgetypt. Tijdens het interview worden aantekeningen gemaakt omtrent bijzonderheden tijdens het interview en met name rondom de sociaal wenselijkheid van de antwoorden. In het kader van anonimiteit en vertrouwelijkheid wordt in de uitnodiging vermeld in hoeverre de gegevens openbaar worden gemaakt. Als een informant hier vooraf niet mee instemt, zal het interview niet doorgaan. In het verslag worden wel functietyperingen opgenomen, maar worden geen namen van respondenten en de betreffende regio genoemd. Deze maatregel is genomen om sociaal wenselijkheid en vooringenomenheid uit te sluiten. Na afloop zijn de interviews teruggekoppeld en is bij de ondervraagden nagegaan of de uitgewerkte samenvatting van het interview overeenkomt met de bedoeling (memberchecks). In Bijlage 2 is het uitgewerkte schriftelijke protocol voor data-verzameling opgenomen.

3.5 Documentenonderzoek, betrouwbaarheid en validiteit

Om de betrouwbaarheid van het onderzoek nog meer te vergroten wordt er naast interviews ook een documentenonderzoek uitgevoerd (methodetriangulatie). Als eerste worden binnen het Samenwerkingsverband documenten verzameld die relevant zijn voor de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg. Deze documenten zijn opgevraagd bij de directeur van het Samenwerkingsverband. Van deze documenten is nagetrokken of de informatie op elkaar aansluit, volledig en representatief is. Op de websites van de organisaties is gezocht naar documenten en aan de ondervraagden is na afloop van de interviews gevraagd welke documenten relevant zijn voor het onderzoek.

Deze documenten zijn gecontroleerd op waarde en betrouwbaarheid vanuit de volgende vragen: Wie schreef het? Onder welke omstandigheden is het tot stand gekomen? Wat waren de doelstellingen van het document? Voor wie was het document bedoeld? Is er meer info van andere bronnen die het beeld kan bevestiging? Van de documenten is een overzicht gemaakt in Bijlage 3.

(26)

3.6 Dataverwerking

In de periode dat het onderzoek wordt uitgevoerd zullen memo’s gemaakt worden als hulpmiddel om de ontwikkeling van de redenering in het onderzoek vast te leggen. Het gaat hier dan om: de interviews, het documentenonderzoek en vervolgens de analyses. Hierdoor wordt het onderzoek controleerbaar en inzichtelijk. Daarnaast helpt het om eventuele vooroordelen omtrent het onderwerp te overzien, het zogenaamde biased viewpoint effect. Om verdere invloed van de onderzoeker te voorkomen, is binnen het netwerk van de onderzoeker aan een collega-onderzoeker en kritische meelezers gevraagd om kritisch mee te lezen en feedback te geven op de onderzoeksbenadering, uitvoering en interpretatie. De data zal beheersbaar gemaakt worden via datumvermelding en respondentomschrijving. Hierbij wordt de anonimiteit bewaakt.

3.7 Analysemethode

Het structureren van de data en de data-analyse is uitgevoerd met behulp van Maxqda v2, waarin de samenvattingen van de interviews en de data uit het documentonderzoek zijn ingevoerd.

De data zijn geordend per deelvraag onder vermelding van de bron. De data zijn met elkaar in verband gebracht en gecategoriseerd op topic middels een code (label), volgens een codeerschema (Bijlage 4). Het codeerschema is gebaseerd op de theorie, namelijk de dimensies en niveaus van het conceptueel model (Tabel 1).

In de fase van structureren is gekeken naar veel dezelfde, terugkomende en juist tegengestelde informatie van verschillende respondenten die van belang is voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Datareductie vindt gedurende het hele onderzoek plaats, geleid door de probleemstelling.

Door deze wijze van ordenen is er inzicht verkregen in de opvallende teksten en uitspraken en mate van herhaling. Hierdoor ontstaat er een structuur en overzicht van gegevens die vervolgens verder geanalyseerd worden om uiteindelijk tot beantwoording van de deelvragen te komen.

In de fase van analyseren vindt de terugkoppeling van de gegevens naar de probleemstelling plaats middels een netwerkanalyse. Bij een netwerkanalyse gaat het om het in beeld krijgen van de actoren, hun relaties en interacties gerelateerd aan het onderwerp. In de uitgewerkte interviews en documenten is op zoek gegaan naar verbanden tussen de begrippen en uitspraken en de koppeling met het conceptueel model. Dit is gedaan middels een vaste set aan analysevragen, die een uitwerking zijn van het conceptueel model (Bijlage 5). Daarmee worden de interviews en documenten aan elkaar gevalideerd.

Het coderen en waarderen van de tekstfragmenten is een aantal malen herhaald, om de betrouwbaarheid van de analyse te vergroten. Een belangrijke aspect hierbij is het ontdekken en uitsluiten van sociaal wenselijkheid. Om de kwaliteit van de analyses en de interne validiteit te verhogen en subjectiviteit te vermijden, is ook in deze fase gebruik gemaakt van feedback. Deze kritische meelezers hebben ook meegekeken tijdens de fase van begripsvorming en afbakening zoals uiteindelijk weergegeven in het theoretisch kader.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onderzoeksbureau Oberon gaat op verzoek van de ministeries van OCW en SZW een landelijk onderzoek uitvoeren naar de samenwerking tussen basisonderwijs, kinderopvang

 Met deze vorm van jeugdzorg wordt de continuïteit van zorg en de overgang voor jongeren uit een JJI naar een vervolgvoorziening buiten de JJI zo goed mogelijk gefaciliteerd

Norm 2b: De gemeenten Schiedam en Vlaardingen hebben vastgelegd hoe zij sturen op de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp bij het bieden van passende en integrale hulp

Gelijktijdige raadsvergaderingen *2): Voordeel hiervan is dat eenduidigheid en afstemming op alle facetten van de voorbereiding tot de fase van besluitvorming wordt bereikt. Het

De personele ondersteuningsbekostiging voor het komende schooljaar wordt vanuit het budget van het SWV toegekend door DUO voor alle leerlingen op 1 oktober T-1 op de SO- school

De personele ondersteuningsbekostiging voor het komende schooljaar wordt vanuit het budget van het samenwerkingsverband toegekend door DUO voor alle leerlingen op 1 oktober T-1 op

Het samenwerkingsverband heeft voor het SBO nog te maken met het zogenaamde grensverkeer. Dat houdt in dat een samenwerkingsverband voor een basisschoolleerling die naar een SBO

Bij de overgang van LWOO en PRO naar passend onderwijs geldt voor de periode 1 augustus tot 1 januari 2016 dat de ‘oude’ (kalenderjaar-) bekostiging gewoon doorloopt en