• No results found

De relatie tussen scheiding en de ontwikkeling van het kind

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen scheiding en de ontwikkeling van het kind"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen scheiding en de

ontwikkeling van het kind

Naam: Lidewij von Bönninghausen Studentnummer: 10003127

Datum: 25-01-2015

Begeleider: Alithe van den Akker Aantal woorden: 5160

(2)

Abstract

Veel kinderen krijgen met scheiding van hun ouders te maken. Scheiding is een stressvolle gebeurtenis. Het kan voor kinderen moeilijk zijn zich aan te passen aan de veranderingen die scheiding met zich meebrengt. Als gevolg hiervan kan er externaliserend en/of internaliserend probleemgedrag bij het kind ontstaan. In deze literatuurstudie is de relatie tussen scheiding en probleemgedrag onderzocht. Duidelijk wordt dat scheiding meestal leidt tot een toename van internaliserende en externaliserende problemen. Internaliserende problemen blijven vaak op lange termijn bestaan, al zijn er ook studies die aantonen dat deze gevolgen slechts tijdelijk zijn of juist afnemen na scheiding. Bij adolescenten blijkt dat meisjes van gescheiden ouders veel depressieve symptomen vertonen, die op lange termijn blijven bestaan. Voor

externaliserende problemen zijn de uitkomsten wisselend. Enerzijds tonen studies aan dat scheiding op lange termijn leidt tot meer externaliserende problemen. Anderzijds vonden studies een tijdelijke toename van externaliserende problemen. Tot slot zijn er studies die juist een afname van probleemgedrag direct na de scheiding vonden. Jongens in de

basisschoolleeftijd vertonen meer externaliserende problemen dan meisjes. Er is weinig onderzoek gedaan naar externaliserende problemen bij jongeren en adolescenten als gevolg van scheiding. Meer onderzoek naar de gevolgen van scheiding op probleemgedrag en de factoren die van invloed zijn op deze relatie kan bijdragen aan het ontwikkelen en afstemmen van hulp voor kinderen van gescheiden ouders.

Keywords: scheiding, internaliserend probleemgedrag, externaliserend probleemgedrag, kinderen, jongeren en adolescenten, literatuurstudie

(3)

Inhoudsopgave Abstract 4 Inleiding 7 Internaliserende problemen 12 Externaliserende problemen 16 Discussie 21

(4)

Inleiding

De afgelopen decennia is het aantal scheidingen sterk toegenomen. In 1950 vonden er 6462 echtscheidingen plaats in Nederland, in 2012 waren dit er 33273 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2013). Dit komt erop neer dat ongeveer een derde van de huwelijken eindigt in scheiding (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2013). Jaarlijks maken ongeveer 70.000 thuiswonende kinderen een scheiding van hun ouders mee, dit is ongeveer 1,6% (Nederlands Jeugd Instituut, 2014). In deze literatuurstudie wordt van scheiding gesproken wanneer twee ouders uit elkaar gaan. Dit kan zijn door het ontbinden van hun huwelijk, het verbreken van een samenlevingscontract of het op een andere manier verbreken van hun relatie. Scheiding is een zeer stressvolle situatie, zowel voor ouders als kinderen (Wallerstein, Lewis, &

Rosenthal, 2013). Kinderen hebben behoefte aan warmte en veiligheid, met name in tijden van gevaar of stress (Geller, Cooper, Garfinkel, Schwartz-Soicher, & Mincy, 2012). Ouders bevinden zich tijdens de scheiding in dezelfde stressvolle situatie als het kind. Hierdoor kan het zijn dat ouders onvoldoende warmte en veiligheid kunnen bieden. Dit kan gevolgen hebben voor het welzijn en de ontwikkeling van een kind (Waters, Merrick, Treboux, Crowell, & Albersheim, 2000).

Er zijn veel verschillende aspecten van scheiding die stress op kunnen leveren. Zo gaat scheiding vaak gepaard met veel ruzies tussen ouders waar kinderen oor- en ooggetuige van kunnen zijn. Verder verandert de frequentie van het contact met de ouders. Veel kinderen blijven na de scheiding bij de moeder en hebben hierdoor minder of geen contact met de vader. Door de veranderende gezinssamenstelling verandert ook de woonomgeving van kinderen. Wanneer er sprake is van co-ouderschap hebben kinderen plotseling twee huizen waartussen ze op en neer reizen. Ook wanneer het kind alleen bij de moeder blijft wonen kan er sprake zijn van een verhuizing. Mogelijk gelden er in de twee huishoudens andere regels waaraan het kind zich aan moet passen. Verder kan er ook een nieuwe situatie ontstaan

(5)

wanneer er sprake is van een stief-familie (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999).

Voor kinderen die bij de moeder blijven wonen kan het zijn dat de moeder zelf veel problemen na de scheiding ervaart, zoals depressie. Hierdoor kan zij haar kind mogelijk minder warmte en veiligheid bieden dan voorheen. Dit maakt het moeilijker voor het kind om met de scheiding om te gaan en zich aan te passen aan de nieuwe situatie (Wallerstein et al., 2013; Waters et al., 2000). Ook de financiële problemen die kunnen ontstaan na de scheiding kunnen gevolgen hebben voor het kind (Amato & Previti, 2003; Averdijk, Malti, Eisner, & Ribeaud, 2012). Zo kan het zijn dat gewoontes moeten veranderen en het kind moet stoppen met hobby’s die het eerst had of er minder geld is voor nieuwe kleren.

Al deze stressoren treden grotendeels tegelijk op, waardoor er in een korte tijd erg veel voor het kind verandert. Dit kan leiden tot negatieve uitkomsten voor de ontwikkeling en het welzijn van kinderen. Wanneer het kind moeite heeft zich aan te passen aan de nieuwe situatie kan er probleemgedrag ontstaan als reactie op stress (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999). Probleemgedrag is te onderscheiden in twee vormen; internaliserend en externaliserend gedrag (Visser & Buiterlaar, 2003). Externaliserend gedrag is afwijkend gedrag dat zich naar buiten toe richt zoals agressie, delinquentie, ongehoorzaamheid, antisociaal gedrag en

hyperactiviteit (Amato, 1994; Averdijk et al., 2012; Hetherington & Stanley-Hagan, 1999; Mesman & Koot, 2002). Internaliserend gedrag is afwijkend gedrag dat zich naar binnen toe richt zoals, angst, depressie, problemen in sociale relaties en somberheid (Amato, 1994; Hetherington & Stanley-Hagan, 1999; Mesman & Koot, 2002). Externaliserend gedrag is meer voorkomend bij jongens en internaliserend gedrag komt meer voor bij meisjes (Visser & Buitelaar, 2003).

Er bestaan verschillende theorieën over de ontwikkeling van probleemgedrag op lange termijn. Zo zou het kunnen zijn dat er in de jaren na de scheiding nog sprake is van meer probleemgedrag. Dit kan het geval zijn wanneer ouders ook na de scheiding nog veel conflict

(6)

hebben. Ook hebben kinderen die een scheiding meemaken vaak minder contact met de vader. Vaders hebben een andere invloed op de ontwikkeling van kinderen dan moeders. De ‘Activation-Relationship theory’ veronderstelt dat vaders een belangrijke rol hebben in het stimuleren, uitdagen en disciplineren van het kind en moeders in het bieden van veiligheid. Kinderen die vanwege scheiding alleen bij hun moeder opgroeien missen dus de bijdrage van de vader in hun ontwikkeling (Dumont & Paquette, 2013; Paquette & Bigras, 2010). Door een veranderende frequentie van contact met de ouders kan ook de hechtingsrelatie tussen ouder en kind veranderen en kan er bij langdurig verbroken contact zelfs onthechting optreden (Waters et al., 2000). Bij het kind kan dit leiden tot een negatieve en wantrouwende houding richting zichzelf, de ouders en de wereld om hem heen (Belsky & Fearon, 2002).

Het ‘Crisis-model’ veronderstelt dat scheiding een tijdelijk stressvolle gebeurtenis is, wanneer het kind zich heeft aangepast aan de nieuwe omstandigheden zal het probleemgedrag weer afnemen (Averdijk et al., 2012). In de ‘Stress-relief’ hypothese wordt verondersteld dat er juist veel probleemgedrag is in de periode voorafgaand aan de scheiding en dat dit direct na de scheiding afneemt. Met name in gezinnen waar voor de scheiding veel conflict is zou dit kunnen gelden. Het conflict leidt dan tot veel stress bij het kind wat zorgt voor een hoge mate van probleemgedrag. Wanneer de ouders uit elkaar gaan en de conflicten afnemen zal ook het probleemgedrag afnemen (Strohschein, 2005).

De grote aantallen kinderen die met scheiding te maken krijgen laten zien hoe belangrijk onderzoek hiernaar is. Er kan verwacht worden dat scheiding van de ouders gevolgen heeft voor het kind. Er is nog onvoldoende bekend over de specifieke gevolgen van scheiding op de ontwikkeling van probleemgedrag bij kinderen, welke factoren hier invloed op hebben en hoe het probleemgedrag zich op lange termijn ontwikkeld. Onderzoek hiernaar kan bijdragen aan het ontwikkelen en verbeteren van interventies voor kinderen die een scheiding meemaken. Op deze manier kan de hulp die deze kinderen nodig kunnen hebben

(7)

beter worden afgestemd. Om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen scheiding en probleemgedrag zal de volgende hoofdvraag beantwoord worden: ‘Hoe is scheiding

gerelateerd aan de ontwikkeling van het kind?’ Deze hoofdvraag zal beantwoord worden aan de hand van de twee deelvragen. De eerste deelvraag is: ‘Hoe is scheiding gerelateerd aan internaliserende problemen bij het kind?’ De tweede deelvraag is: ‘Hoe is scheiding

gerelateerd aan externaliserende problemen bij het kind?’ Verwacht wordt dat scheiding kan leiden tot zowel internaliserende als externaliserende problemen. Voor de beantwoording van de deelvragen zullen enkel longitudinale studies behandeld worden. Uit de beantwoording van de deelvragen zal een conclusie getrokken worden die de hoofdvraag beantwoord. In de discussie zullen de beperkingen van deze literatuurstudie besproken worden en worden er aanbevelingen voor vervolgonderzoek gegeven.

Internaliserende problemen

Internaliserend gedrag is afwijkend gedrag dat zich naar binnen toe richt zoals, angst, depressie, problemen in sociale relaties en somberheid (Mesman & Koot, 2002). Uit enkele longitudinale studies bleek dat scheiding van ouders samen kan hangen met het ontwikkelen van internaliserende problemen bij kinderen. Deze onderzoeken werden met name uitgevoerd in de Verenigde Staten en Nederland. Voor kinderen in de basisschoolleeftijd werd er een toename gevonden van internaliserende problemen als gevolg van scheiding (Amato & Anthony, 2014; Averdijk et al., 2012; Kim, 2011; Lansford, Malone, Castellino, & Dodge, 2006; O’Connor, Caspi, DeFries, & Plomin, 2003; Strohschein, 2005; Wood, Repetti, & Roesch, 2004). Ook voor jongeren en adolescenten werd er een toename van internaliserende problemen gevonden als gevolg van scheiding (Ge, Natsuaki, & Gonger, 2006; Huurre, Junkkari, & Aro, 2006; Oldehinkel, Ormel, Veenstra, De Winter, & Verhulst, 2008; Vousoura, Verdeli, Warner, Wickramaratne, & Baily, 2012) .

(8)

Dat scheiding gevolgen op lange termijn kan hebben bij kinderen in de

basisschoolleeftijd werd in twee studies aangetoond (O’Connor et al., 2003; Strohschein, 2005). In onderzoek naar kinderen tussen de 4 en 7 jaar, wiens ouders zowel voor als tijdens de onderzoeksperiode scheidden, werd een matige toename van internaliserende problemen gevonden (β=0.17, p<0.03). Wanneer vergeleken werd met een controlegroep van kinderen van niet gescheiden ouders bleken kinderen van gescheiden ouders gedurende de hele onderzoeksperiode meer internaliserende problemen te vertonen. Dit effect werd zowel voor jongens als voor meisjes gevonden en werd gerapporteerd door moeders, maar niet door leerkrachten (Strohschein, 2005). In onderzoek naar geadopteerde kinderen van 12 jaar, die een scheiding van hun adoptieouders hadden meegemaakt voor hun twaalfde jaar, werd een matige toename van internaliserende problemen gevonden (β=0.24, p<0.03). Kinderen van gescheiden ouders bleken hierbij significant meer internaliserende problemen te vertonen dan kinderen van niet gescheiden ouders. Evenals in de studie van Strohschein (2005) werd het effect alleen door ouders en niet door leerkrachten gerapporteerd en gold het gevonden effect evenzeer voor jongens als voor meisjes (O’Connor et al., 2003).

Enkele studies vonden een afname van probleemgedrag op lange termijn, deze studies bevestigen het Crisis-model (Averdijk et al., 2012; Wood et al., 2004). Voor kinderen tussen de 12 en 9 jaar, wiens ouders waren gescheiden voor hunnegende jaar, werd alleen een toename van internaliserende problemen gevonden in het eerste jaar na de scheiding. Na het eerste jaar werd er enkel nog een indirect effect via depressie bij de ouders gevonden. Zowel ouders, leerkrachten als de kinderen zelf werden in deze studie als informanten gebruikt. De rapportages van de kinderen bleken hierbij niet significant (Wood et al., 2004). Voor kinderen van 7 jaar werd een significante toename in probleemgedrag gevonden van 6,7%. De

probleemgedragingen werden hierbij gemeten in een periode van drie jaar voor tot drie jaar na de scheiding en piekte drie maanden na de scheiding. Het probleemgedrag kwam drie jaar na

(9)

de scheiding terug op het oude niveau. Evenals in de studies van Strohschein (2005) en O’Connor et al. (2003) gold dit zowel voor jongens als voor meisjes. De gemeten

probleemgedragingen waren verdriet, angst, slapeloosheid en teruggetrokkenheid en werden gemeten aan de hand van vragenlijsten, afgenomen bij leerkrachten (Averdijk et al., 2012).

In de studie van Lansford et al. (2006) werd bij kinderen tussen de 3 en 17 jaar een toename van probleemgedrag gevonden vanaf één jaar voor tot drie jaar na de scheiding. Het probleemgedrag piekte één jaar na de scheiding, maar drie jaar na de scheiding bleken kinderen van gescheiden ouders nog steeds meer probleemgedrag te vertonen dan kinderen van niet gescheiden ouders. Het gevonden effect werd gerapporteerd door leerkrachten maar niet door moeders (Lansford et al., 2006). Dit is in tegenstelling met de studies van O’Connor et al. (2003) en Strohschein (2005) waar het effect wel door moeders maar niet door

leerkrachten werd gerapporteerd. In de studie van Kim (2011) werd een matige toename van internaliserende problemen gevonden bij kinderen tussen de 3 en 11 jaar, wiens ouders scheidden tussen hun derde en achtste jaar (β=0.31, p<0.04). De internaliserende problemen piekte in het jaar van de scheiding. Gedurende de hele onderzoeksperiode bleven de kinderen meer probleemgedrag vertonen dan tijdens de baseline meting. Echter werd er in deze studie niet vergeleken met een controlegroep van niet gescheiden ouders waardoor niet met

zekerheid gesteld kan worden of het gevonden effect verklaard wordt door de scheiding. De Stress-relief hypothese wordt in twee onderzoeken bevestigd. Deze studies vonden een afname van probleemgedrag direct na de scheiding (Amato & Anthony, 2014; Lansford et al., 2006). In onderzoek naar kinderen tussen de 4 en 12 jaar werd bij 10% van de kinderen een afname in probleemgedrag gevonden direct na de scheiding. Het probleemgedrag werd hierbij gemeten aan de hand van vragenlijsten afgenomen bij ouders en leerkrachten. Voor de overige kinderen werd een matige toename van probleemgedrag gevonden (β=0.31, p<0.04). Echter werd hierbij maar op één moment gemeten, daarom kunnen er geen uitspraken gedaan

(10)

worden over de ontwikkeling van internaliserende problemen op lange termijn (Amato & Anthony, 2014). Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van dezelfde dataset als in de studie van Kim (2011). Ook in de studie van Lansford et al. (2006) werd er voor een deel van de onderzoeksgroep een afname in probleemgedrag na de scheiding gevonden. Voor kinderen wiens ouders na hun tiende jaar scheidden, werd een constante afname van probleemgedrag gerapporteerd vanaf één jaar voor tot drie jaar na de scheiding. Een toename werd gevonden voor kinderen wiens ouders voor hun tiende jaar scheidden. Een mogelijke verklaring

hiervoor is dat jonge kinderen minder goed in staat zijn om de gevolgen van een scheiding te overzien en de kans hierdoor groter is dat ze zich angstig en in de steek gelaten voelen (Lansford et al., 2006).

Bij onderzoek naar jongeren en adolescenten is het opvallend dat er alleen onderzoek wordt gedaan naar depressieve symptomen en niet naar andere constructen van

internaliserende problemen. Er wordt hierbij meestal een toename gevonden van depressieve symptomen bij meisjes als gevolg van de scheiding van hun ouders. Deze symptomen blijven vaak op lange termijn bestaan (Ge et al., 2006; Huurre et al., 2006; Oldehinkel et al., 2008). Gevonden werd dat jongeren tussen de 12 en 21, wiens ouders scheidde voor hun vijftiende jaar, significant meer depressieve symptomen vertonen dan jongeren van niet gescheiden ouders. Meisjes van gescheiden ouders bleken hierbij significant meer depressieve

symptomen te vertonen dan jongens van gescheiden ouders (Ge et al., 2006). Vrouwen die voor hun zestiende een scheiding mee hadden gemaakt, vertoonde significant meer

depressieve symptomen dan vrouwen die geen scheiding handden meegemaakt, dit gold ook nog op 32-jarige leeftijd. Voor mannen werd geen effect gevonden van scheiding op depressie (Huurre et al., 2006). Voor jongeren tussen de 10 en 15 jaar oud werd ook een toename van depressieve symptomen bij meisjes gevonden. Op tienjarige leeftijd hadden jongens en meisjes van gescheiden ouders ongeveer evenveel depressieve problemen, dit werd zowel

(11)

door ouders als door de jongeren zelf gerapporteerd. In vergelijking met een controlegroep van jongeren van niet gescheiden ouders gingen meisjes echter steeds meer depressieve symptomen rapporteren, terwijl jongens op een zelfde niveau bleven. Dit effect werd alleen door de jongeren zelf gerapporteerd. Wanneer er gekeken wordt naar het overall-effect van scheiding op depressie, los van sekse, blijkt scheiding te leiden tot een sterke toename van depressieve symptomen (β=0.77, p<0.01) (Oldehinkel et al., 2008). Bekend is dat meisjes in de adolescentie meer internaliserende problemen vertonen dan jongens. Dit zou een mogelijke verklaring kunnen vormen voor de gevonden verschillen tussen depressieve symptomen bij jongens en meisjes. Echter blijken meisjes van gescheiden ouders meer depressieve

symptomen te vertonen dan meisjes van niet gescheiden ouders, waardoor met meer zekerheid gesteld kan worden dat de gevonden effecten te wijten zijn aan scheiding van de ouders (Ge et al., 2006; Huurre et al., 2006; Oldenhinkel et al., 2008).

Eén onderzoek vond een indirect effect van scheiding op depressie via een sterke erfelijke aanleg voor depressie. Voor kinderen zonder aanleg werd geen effect gevonden. Van een sterke aanleg werd gesproken wanneer bij zowel ouders als grootouders sprake was van een depressie. Dit effect werd vastgesteld aan de hand van vijf metingen; een baseline meting waarbij de kinderen gemiddeld 13,9 jaar oud waren en een aantal vervolgmetingen op 2, 10, 20 en 25 jaar. Er werd hierbij niet vergeleken met een controlegroep (Vousoura et al., 2012).

Kortom lijkt er voor kinderen in de basisschoolleeftijd bewijs te zijn dat

internaliserende problemen die ontstaan als gevolg van scheiding op lange termijn blijven bestaan. Over het algemeen wordt hierbij een matige toename van probleemgedrag na een scheiding gevonden. Een kleiner aantal studies bevestigen het Crisis-model en de Stress-relief hypothese. De resultaten voor kinderen in de basisschoolleeftijd worden evenzeer voor

jongens als voor meisjes gevonden. Er is niet altijd overeenstemming in de rapportages van de verschillende informanten, hierbij lijken ouders vaker een toename in probleemgedrag te

(12)

rapporteren dan leerkrachten. Bij jongeren en adolescenten is enkel onderzoek naar depressieve symptomen gedaan, hierbij blijken meisjes meer depressieve symptomen te vertonen dan jongens, ook wanneer vergeleken wordt met een controlegroep van jongeren van niet gescheiden ouders. Deze depressieve symptomen blijven vaak op lange termijn bestaan.

Externaliserende problemen

Externaliserend probleemgedrag is afwijkend gedrag dat zich naar buiten toe richt, zoals agressie, ongehoorzaamheid, antisociaal gedrag, delinquentie en hyperactiviteit (Visser & Buitelaar, 2003). Uit enkele longitudinale studies komt een samenhang tussen scheiding en externaliserende problemen naar voren (Amato & Anthony, 2014; Averdijk et al., 2012; Lansford et al., 2006; Malone, Lansford, Castellino, Berlin, & Dodge, 2009; Nederhof,

Belsky, Ormel, & Oldehinkel, 2012; Strohschein, 2005; Videon, 2002; Wood et al., 2004). Hierbij wordt meestal een toename van externaliserende problemen als gevolg van scheiding gevonden (Averdijk et al., 2012; Lansford et al., 2006; Malone et al., 2009; Nederhof et al., 2012 Strohschein, 2005; Videon, 2002; Wood et al., 2004).

Enkele studies naar kinderen in de basisschoolleeftijd lieten een toename van externaliserende problemen zien die ook op lange termijn blijven bestaan (Averdijk et al., 2012; Lansford et al., 2006; Strohschein, 2005). Gekeken naar kinderen van 7 jaar, wiens ouders voor hun zevende jaar scheiden, werd er bij 4,1% een toename van agressie na scheiding van de ouders gevonden. Deze toename is gemeten over een periode van drie jaar voor tot drie jaar na de scheiding en gold evenzeer voor jongens als voor meisjes. Er werd in dit onderzoek vergeleken met een controlegroep van kinderen van niet gescheiden ouders (Averdijk et al., 2012). Voor kinderen tussen de 4 en 7 werd een matige toename van antisociaal gedrag gevonden (β=0.37, p<0.01). Over de gehele onderzoeksperiode bleven kinderen van gescheiden ouders significant meer antisociale problemen vertonen dan kinderen van niet gescheiden ouders (Stohschein, 2005). Bij kinderen tussen de 4 en 16 jaar, wiens

(13)

ouders scheidden voor hun tiende jaar, werd ook een significante toename in externaliserende problemen gevonden. De onderzoeksperiode liep van één jaar voor tot drie jaar na de

scheiding. Gedurende de onderzoeksperiode bleven kinderen van gescheiden ouders meer externaliserende problemen vertonen dan kinderen van niet gescheiden ouders (Lansford et al., 2006).

Een sekse verschil werd in sommige studies naar kinderen in de basisschoolleeftijd gevonden: jongens bleken na de scheiding meer externaliserende problemen te vertonen dan meisjes (Malone et al., 2009; Nederhof et al., 2012). De problemen bleven hierbij, evenals in bovenstaande studies, op lange termijn bestaan. Voor kinderen wiens ouders op zevenjarige leeftijd scheidden werd gevonden dat jongens vanaf één jaar voor de scheiding tot vijf jaar hierna significant meer probleemgedrag vertonen dan kinderen van niet gescheiden ouders. Voor meisjes werd geen effect gevonden van scheiding op externaliserende problemen (Malone et al., 2009). Een matige toename in probleemgedrag werd gevonden bij jongens tussen de 11 en de 16 wiens ouders voor hun elfde jaar scheidden (β=0.35, p<0.01). Bij meisjes werd een kleinere toename in probleemgedrag gevonden (β=0.29, p<0.01). Kinderen van gescheiden ouders bleken hierbij meer externaliserende problemen te vertonen dan

kinderen van niet gescheiden ouders. Dit werd gemeten aan de hand van drie metingen tot vijf jaar na de baseline meting. Voor deze studie werden alleen de kinderen zelf als informanten gebruikt (Nederhof et al., 2012). Jongens vertonen over het algemeen meer externaliserende problemen dan meisjes. Dit zou mogelijk kunnen verklaren waarom scheiding meer effect op externaliserende problemen bij jongens heeft (Visser & Buitelaar, 2003).

Een aantal studies vonden een afname van externaliserende problemen op lange termijn en bevestigen hiermee het Crisis-model (Malone et al., 2009; Wood et al., 2004). In vergelijking met een controlegroep van kinderen van niet gescheiden ouders bleken kinderen van de gescheiden ouders meer probleemgedrag te vertonen in het eerste jaar na de scheiding.

(14)

Deze kinderen waren tussen de 9 en 11 jaar oud en hadden voor hun negende jaar een scheiding meegemaakt. Dit onderzoek controleerde voor depressief en teruggetrokken ouderschap bij de moeder en vond dat een groot deel van de toename in probleemgedrag hierdoor verklaard werd. Er was hierbij geen overeenstemming tussen de informanten; de rapportages van de kinderen bleken niet significant, die van ouders en leerkrachten wel (Wood et al., 2004). Voor kinderen wiens ouders op elfjarige leeftijd scheidden werd er een piek van externaliserende problemen gevonden in het jaar rondom de scheiding, hierbij werd er vergeleken met een controlegroep van kinderen van niet gescheiden ouders. Na dit jaar nam het probleemgedrag sterk af, zelfs tot onder het baseline niveau. Voor meisjes werd er geen effect gevonden van scheiding op externaliserende problemen. Opvallend is dat in deze studie wel een toename op lange termijn gevonden werd voor kinderen wiens ouders rond hun zevende jaar scheidden (Malone et al., 2009).

Eén studie bevestigt de Stress-relief hypothese en vond dat probleemgedrag direct na de scheiding afneemt (Amato & Anthony, 2014). In onderzoek naar kinderen tussen de 4 en 12 jaar werd bij 14% van de kinderen een afname van externaliserende problemen gevonden direct na de scheiding. Het probleemgedrag werd hierbij gemeten aan de hand van

vragenlijsten, afgenomen bij ouders en leerkrachten. Voor de overige kinderen werd een matige toename in probleemgedrag gevonden (β=0.12, p<0.03) Echter werd hierbij maar op één moment gemeten en kunnen er dus geen uitspraken gedaan worden over de ontwikkeling van externaliserende problemen op lange termijn (Amato & Anthony, 2014).

Onderzoek naar de invloed van scheiding op externaliserende problemen bij jongeren en adolescenten is schaars. Voor jongens die bij hun moeder bleven wonen na de scheiding werd meer delinquentie gerapporteerd dan voor jongens van niet gescheiden ouders. Een dergelijk effect werd niet voor meisjes gevonden of voor jongeren die bij hun vader bleven wonen. De relatie met de ouders voorafgaand aan de scheiding bleek hierop van invloed. Er is

(15)

sprake van meer probleemgedrag wanneer jongeren een goede relatie met één van de ouders hadden voorafgaand aan de scheiding, maar na de scheiding niet meer met deze ouder samenwoonden (Videon, 2002). Het belang van de relatie met de ouders werd niet eerder onderzocht bij kinderen in de basisschoolleeftijd. Een mogelijke verklaring hiervoor is het verschil in cognitieve vermogens tussen de twee leeftijdsgroepen, waarbij kinderen in de basisschoolleeftijd minder goed in staat zijn de relatie met hun ouders te analyseren.

Niet alle studies vonden een relatie tussen scheiding en externaliserende problemen. Gekeken naar middelengebruik, verstorend gedrag en aanpassingsproblemen bij kinderen van 5 tot 25 jaar werd voor geen van de constructen een effect gevonden (Vousoura et al., 2012). Ook in de studie van O’Connor et al. (2003) naar kinderen van 12 jaar werd geen toename van externaliserende problemen gevonden na de scheiding. De studie van Lansford et al. (2006) vond wel een toename van probleemgedrag bij kinderen wiens ouders voor hun tiende jaar scheidden, maar niet bij kinderen wiens ouders tussen hun tiende en vijftiende jaar scheidden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat jongere kinderen de gevolgen van een scheiding minder goed kunnen overzien en zich hierdoor sneller angstig en in de steek gelaten voelen (Lansford et al., 2006). In de studie van Kim (2011) naar kinderen tussen de 4 en de 12 jaar werd ook geen toename van externaliserende problemen na de scheiding gevonden.

Opvallend is dat bij eerder genoemde studies, die vergelijkbare leeftijdsgroepen

onderzochten, wel een relatie werd gevonden tussen scheiding en externaliserende problemen. Mogelijke verklaringen hiervoor zouden kunnen zijn dat er andere onderzoeksmethoden werden gebruikt of dat het land waarin de studie plaatsvond invloed heeft op de resultaten, hier is echter geen eenduidig beeld over te schetsen.

Samenvattend vinden de meeste studies een toename van externaliserende problemen na een scheiding bij kinderen in de basisschoolleeftijd. Deze problemen blijven vaak ook op lange termijn bestaan. Een aantal onderzoeken vindt hierbij een sekse verschil, jongens

(16)

blijken hierbij meer externaliserende problemen te vertonen dan meisjes. Een klein aantal studies vindt een afname van externaliserende problemen op lange termijn, waarbij de problemen terug komen op het oude niveau, hiermee wordt het Crisis-model bevestigd. Eén studie vindt een afname van externaliserende problemen direct na de scheiding en bevestigt hiermee de Stress-relief hypothese. Onderzoek naar de invloed van scheiding op

externaliserende problemen bij jongeren en adolescenten is schaars. Het enige onderzoek hiernaar vindt een toename van delinquentie als gevolg van scheiding. Een aantal studies vindt geen relatie tussen scheiding en externaliserende problemen. Er is geen eenduidig beeld te schetsen over de oorzaak hiervan.

Discussie

In dit onderzoek is de relatie tussen internaliserend-, externaliserend probleemgedrag en scheiding onderzocht. Wanneer er gekeken wordt naar kinderen in de basisschoolleeftijd blijken de meeste studies een toename te vinden van zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag. Hierbij blijven de problemen vaak op lange termijn bestaan. Voor

internaliserende problemen geldt dat er vaak een piek in de mate van probleemgedrag wordt gevonden op een bepaald moment na de scheiding. Na deze piek neemt het probleemgedrag af, maar komt niet altijd terug op het oude niveau. Een dergelijke piek wordt in studies naar externaliserende problemen niet gevonden. Er zijn zowel studies naar internaliserend als naar externaliserend gedrag, die aantonen dat het probleemgedrag op lange termijn weer terug komt op het oude niveau; deze studies bevestigen het Crisis-model. Voor externaliserende problemen zijn er een aantal studies die sekse verschillen vinden bij kinderen in de

basisschoolleeftijd. Hierbij worden er voor jongens meer externaliserende problemen gerapporteerd dan voor meisjes. Een veel kleiner aantal studies bevestigd de Stress-relief hypothese en vindt een afname van probleemgedrag na de scheiding, dit geldt zowel voor internaliserende als externaliserende problemen.

(17)

Studies naar internaliserende problemen bij jongeren en adolescenten als gevolg van scheiding onderzoeken alleen het construct depressie. Meisjes blijken hierbij meer

depressieve symptomen te vertonen dan jongens, deze symptomen blijven ook op lange termijn bestaan. Onderzoek naar externaliserende problemen bij jongeren en adolescenten als gevolg van scheiding is schaars. Het enige onderzoek hiernaar laat een toename van

delinquentie zien na scheiding. Een aantal studies naar externaliserende problemen vinden geen relatie met scheiding. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat

internaliserende problemen vatbaarder zijn voor omgevingsinvloeden dan externaliserende problemen, waardoor scheiding vaker invloed heeft op internaliserende dan op

externaliserende problemen (Kim, 2011). Voor internaliserende problemen zijn er geen studies die geen relatie met scheiding vinden. Er is niet altijd overeenstemming in de rapportages van verschillende informanten. Dit is met name bij internaliserende problemen het geval. Hierbij is het het meest voorkomend dat ouders meer probleemgedrag rapporteren dan leerkrachten.

Eerder onderzoek toont aan dat jongens meer externaliserende problemen vertonen en meisjes meer internaliserende problemen (Visser & Buitelaar, 2003). Dit blijkt echter

afhankelijk te zijn van de leeftijd van het kind. Een aantal onderzoeken naar kinderen in de basisschoolleeftijd tonen aan dat jongens meer externaliserende problemen vertonen dan meisjes, maar meisjes niet meer internaliserende problemen dan jongens (Malone et al., 2009; Nederhof et al., 2012). Onderzoeken naar jongeren en adolescenten tonen aan dat meisjes meer depressieve symptomen vertonen dan jongens, maar jongens niet meer externaliserende problemen dan meisjes. Meisjes vertonen in de adolescentie over het algemeen meer

internaliserende problemen dan jongens, onafhankelijk van scheiding (Ge et al., 2006, Huurre et al., 2006, Oldehinkel et al., 2008). De onderzoeken in deze literatuurstudie maken gebruik van een controlegroep, waaruit blijkt dat meisjes van gescheiden ouders meer depressieve

(18)

symptomen vertonen dan meisjes van niet gescheiden ouders. Hierdoor kan met meer zekerheid gesteld worden dat de hogere mate van depressie verklaard wordt door de

scheiding. Scheiding van ouders blijkt dus gerelateerd te zijn aan zowel internaliserende als externaliserende problemen. De ernst van het probleemgedrag en de verandering van het probleemgedrag op lange termijn hangen onder andere af van leeftijd en sekse.

In deze literatuurstudie zijn enkel longitudinale studies opgenomen. Hiermee kan een goed beeld gegeven worden van de veranderingen van probleemgedrag op lange termijn. Vrijwel alle studies maken gebruik van een controlegroep van kinderen wiens ouders niet gescheiden zijn. Hierdoor kan met meer zekerheid gesteld worden dat de veranderingen in probleemgedrag daadwerkelijk aan de scheiding van de ouders te wijten is.

Er zijn echter ook een aantal discussiepunten bij deze studie. Ten eerste gebruiken de meeste studies gevalideerde meetinstrumenten zoals, de CBCL, TRF en de YSR. Dit zorgt ervoor dat studies gemakkelijk met elkaar vergeleken kunnen worden en het zeker is dat de validiteit en betrouwbaarheid van de vragenlijsten is aangetoond. Aan de andere kant heeft dit als nadeel dat er maar op één manier gekeken wordt naar probleemgedrag waardoor aspecten die niet in de vragenlijsten opgenomen zijn niet onderzocht worden. Het gebruik van diverse vragenlijsten in de studies kan leiden tot een completer beeld van probleemgedrag en komt hiermee de validiteit ten goede.

Ten tweede is er, met name bij internaliserende problemen, niet altijd

overeenstemming tussen de verschillende informanten. Soms rapporteren leerkrachten meer probleemgedrag dan ouders of andersom. Dit kan verklaard worden doordat het

probleemgedrag afhankelijk is van de omgeving waarin het kind zich bevindt. Wanneer ouders meer probleemgedrag rapporteren zou dit verklaard kunnen worden doordat ouders over-sensitief worden voor problemen bij hun kind na de scheiding. De rapportages van kinderen zelf zijn niet in alle studies significant. Ook komt het voor dat jongeren meer

(19)

probleemgedrag rapporteren dan hun ouders. Dit zou verklaard kunnen worden doordat ouders minder sensitief worden voor problemen bij hun kind op latere leeftijd. Bij externaliserende problemen is er vaker overeenstemming tussen de informanten. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat externaliserend gedrag zichtbaarder is en hierdoor consistenter wordt gerapporteerd (Visser & Buitelaar, 2003). Niet alle studies gebruiken meerdere informanten, dit is ook niet per se noodzakelijk. Wel is het aan te raden kinderen als informant op te nemen wanneer zij hier oud genoeg voor zijn. Zij zijn immers de beste informanten over hun eigen leven.

Ten derde zijn veel van de datasets die in de studies gebruikt worden relatief oud. Ook zeer recente studies gebruiken vaak verouderde data sets. Veranderingen in de maatschappij kunnen ervoor zorgen dat de dataverzameling getekend is door de tijdsperiode waarin deze is afgenomen. Zo is stigmatisering rondom scheiding afgenomen wat een mogelijke invloed heeft op de aanpassing van kinderen aan de scheiding van hun ouders (Zinn & Eitzen, 2010). Voor vervolgonderzoek is het gebruik van meer recente datasets daarom van belang.

Ten vierde is het opvallend dat er in onderzoek naar de gevolgen van scheiding op internaliserende problemen bij jongeren en adolescenten alleen gekeken wordt naar depressie en niet naar andere constructen van internaliserend gedrag. Ook is er vrijwel geen onderzoek naar de gevolgen van scheiding op externaliserende problemen bij jongeren en adolescenten. Voor vervolgonderzoek is het daarom van belang te richten op verschillende aspecten van internaliserende problemen bij jongeren en adolescenten en meer onderzoek te doen naar externaliserende problemen bij deze leeftijdsgroep.

Tot slot blijkt de relatie tussen scheiding en probleemgedrag beïnvloed te worden door de leeftijd en sekse van het kind. Probleemgedrag verandert vaak op lange termijn en ook dit is afhankelijk van veel factoren zoals, de mate van conflict tussen de ouders. Ook allerlei andere factoren kunnen deze relatie beïnvloeden. Hierbij kan gedacht worden aan verandering

(20)

in de financiële situatie, sociale steun en een veranderende frequentie van contact met de ouders. Al deze factoren zijn van invloed op de ernst van de gevolgen van de scheiding voor het kind. Voor vervolgonderzoek is het daarom van belang om voor zoveel mogelijk van deze factoren te corrigeren.

Scheiding kan op verschillende manieren invloed hebben op het welzijn en de ontwikkeling van een kind. Eén van de mogelijke gevolgen van een scheiding is de ontwikkeling van probleemgedrag bij kinderen. Dit onderzoek heeft gepoogd een helder overzicht te geven van de literatuur op het gebied van probleemgedrag na scheiding. Dit kan van belang zijn voor het ontwikkelen en verbeteren van hulp voor kinderen die een scheiding meemaken. Doormiddel van aangepaste hulp kunnen de gevolgen van scheiding beperkt worden.

(21)

literatuurlijst

Amato, P., & Anthony, C. J. (2014). Estimating the effects of parental divorce and death with fixed effects models. Journal of Marriage and Family, 76, 370–386.

doi:10.1111/jomf.12100

Amato, P. R., & Previti, D. (2003). People’s reasons for divorcing: Gender, social class, the life course and adjustment. Journal of Family Issues, 24, 602-626. doi:

10.1177/0192513X03254507

Averdijk, M., Malti, T., Eisner, M., & Ribeaud, D. (2012). Parental separation and child aggressive and internalizing behavior: An event history calendar analysis. Child Psychiatry and Human Development, 43, 184-200. doi:10.1007/s10578-011-0259-9 Belsky, K., & Fearon, R. M. P. (2002). Early attachment security, subsequent maternal

sensitivity, and later child development: Does continuity in development depend upon continuity of caregiving. Attachment & Human Development, 4, 361-387. doi:

10.1080/14616730210167267

Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). Huwelijksontbindingen; door echtscheiding en door overlijden. Nederland: Den Haag

Dumont, C., & Paquette, D. (2013). What about the child’s tie to the father? A new insight into fathering, father–child attachment, children's socio-emotional development and the activation relationship theory. Early Child Development and Care, 183, 430-446. doi:10.1080/03004430.2012.711592

Ge, X., Natsuaki, M. N., & Gonger, R. D. (2006). Trajectories of depressive symptoms and stressful life events among male and female adolescents in divorced and non-divorced families. Development and Psychopathology, 18, 253–273.

doi:10.10170S0954579406060147

(22)

Absenteeism: Father incarceration and child development. Demography, 49, 49-76. doi:10.1007/s13524-011-0081-9

Hetherington, E. M., & Stanley-Hagan, M. (1999). The adjustment of children with divorced parents: A risk and resiliency perspective. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 40(1), 129-140. Verkregen van

http://journals.cambridge.org/action/displayFulltext?type=1&fid=10670&jid=CPP&v lumeId=40&issueId=01&aid=10669&bodyId=&membershipNumber=&societyETO Session=

Huurre, T., Junkkari, H., & Aro, H. (2006). Long-term psychosocial effects of parental

divorce: A follow-up study from adolescence to adulthood. (2006). European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 256, 256-263. doi:10.1007/s00406-006 0641 y

Kim, H. S. (2011). Consequences of paternal divorce for child development. American Sociological Review, 76, 487-511. doi:10.1177/0003122411407748

Lansford, J. E., Malone, P. S., Castellino, D. R., & Dodge, K. A. (2006). Trajectories of internalizing, externalizing, and grades for children who have and have not

experienced their parents’ divorce or separation. Journal of Family Psychology, 20, 292-301. doi:10.1037/0893-3200.20.2.292

Malone, P. S., Lansford, J. E., Castellino, D. R., Berlin, L. J., & Dodge, K. A. (2009). Divorce and child behavior problems: Applying latent change score models to life event data. Structural Equation Modeling, 11, 401-423. doi:10.1207/s15328007sem1103_6 Mesman, J., & Koot, H. M. (2002). De ontwikkeling van internaliserende en externaliserende

problemen van peutertijd tot preadolescentie. Kind en Adolescent, 23, 14-25. doi:10.1007/BF03060828

(23)

boys’ and girls’ externalizing behavior in Gene x Environment perspective: Diathesis stress or differential susceptibility in the Dutch Tracking Adolescents’ Individual Lives Survey study? Development and Psychopathology, 24, 929–939.

doi:10.1017/S0954579412000454

Nederlands Jeugd Instituut (2014). Scheiding: Achtergronden en cijfers. Nederland: Utrecht O’Connor, T. G., Caspi, A., DeFries, J. C., & Plomin, R. (2003). Genotype-environment

interaction in children’s adjustment to parental separation. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44, 849–856. doi:10.1111/1469-7610.00169 Oldehinkel, A. J., Ormel, J., Veenstra, R., De Winter, A. F., & Verhulst, F. C. (2008).

Parental divorce and offspring depressive symptoms: Dutch developmental trends during early adolescence. Journal of Marriage and Family, 70, 284–293.

doi:10.1111/j.1741-3737.2008.00481.x

Paquette, D., & Bigras, M. (2010). The risky situation: a procedure for assessing the father child activation relationship. Early Child Development and Care, 180, 33-50. doi:10.1080/03004430903414687

Strohschein, L. (2005). Parental divorce and child mental health trajectories. Journal of Marriage and Family, 67, 1286-1300. doi:10.1111/j.1741-3737.2005.00217.x Videon, T. M. (2002). The effects of parent-adolescent relationships and parental separation

on adolescent well-being. Journal of Marriage and Family, 64, 489–503. doi:10.1111/j.1741-3737.2002.00489.x

Visser, J. C., & Buitelaar, J. K. (2003). Kinder- en jeugdpsychiatrie: Psychopathologie [digital version]. Verkregen van

http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=7nu1ny8pDxUC&oi=fnd&pg=PA1&dq kinder+en+jeugdpsychiatrie+psychopathologie&ots=8FMblsXws7&sig=YKtpH58w SLSY23zvxdGS-L96PY#v=onepage&q=kinder

(24)

%20en%20jeugdpsychiatrie%20psychopathologie&f=false

Vousoura, E., Verdeli, H., Warner, V., Wickramaratne, P., & Baily, D. R. (2012). Parental divorce, familial risk for depression, and psychopathology in offspring: A three generation study. Journal of Child and Family Studies, 21, 718–725.

doi:10.1007/s10826-011-9523-7

Wallerstein, J., Lewis, J., & Rosenthal, S. P. (2013). Mothers and their children after divorce: Report from a 25-year longitudinal study. Psychoanalytic Psychology, 30, 157-187. doi:10.1037/a0032511

Waters, E., Merrick, S., Treboux, D., Crowell, J., & Albersheim, L. (2000). Attachment security in infancy and early-adulthood: A twenty-year longitudinal study. Child Development, 71, 684-689. doi:10.1111/1467-8624.00176

Wood, J. J., Repetti, R. L., & Roesch, S. C. (2004). Divorce and children’s adjustment problems at home and school: The role of depressive/withdrawn parenting. Child Psychiatry and Human Development, 5, 121-142. doi:10.1007/s10578-004-1881-6 Zinn, M. B., & Eitzen, D. S. (2010). Diversity in Families. Upper Saddle River, NJ: Pearson

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

The optical part calculates the laser intensity distribution based on a 3D ray-tracing model, and the thermal model which is coupled with the optical model predicts

Bij de leefstijlbenadering plaats je mensen niet in hokjes, maar je hebt een zekere abstractie nodig om iets te kunnen zeggen over de woonwensen van de consument.. van der Heide

Als zonder toelichting geconstateerd wordt dat de procentuele daling in de eerste periode het grootst is, geen scorepunten voor deze

Als zonder toelichting geconstateerd wordt dat de procentuele daling in de eerste periode het grootst is, geen scorepunten voor deze

Aldus besloten door de raad van de gemeente Woerden in zijn openbare vergadering, gehouden op 29 januari 201^1. De^rMës / °

van der Molen uit Utrecht te benoemen tot lid van de Raad van Toezicht van de Stichting Minkema College voor openbaar voortgezet onderwijs in Woerden en omstreken, met ingang van 10

[r]