• No results found

Inconsistente discipline en externaliserend probleemgedrag : verkenning van mogelijk modererende effecten van strafgevoeligheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inconsistente discipline en externaliserend probleemgedrag : verkenning van mogelijk modererende effecten van strafgevoeligheid"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inconsistente discipline en

externaliserend probleemgedrag:

verkenning van mogelijk modererende effecten van

strafgevoeligheid

Naam: Katja de Looff Studentnummer: 10673652 Datum: 17 augustus 2015 Forensische Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: Joyce Weeland Tweede beoordelaar: Peter Hoffenaar Master thesis

(2)

Inconsistente discipline en

externaliserend probleemgedrag:

verkenning van mogelijk modererende effecten van

strafgevoeligheid

Illustratie titelpagina, Fauna, 1949 Constant Nieuwenhuys (1920-2005)

(3)

Voorwoord

Deze scriptie is het resultaat van mijn onderzoek in opdracht van de Universiteit van

Amsterdam. Voor mijn afstudeeropdracht ben ik aangesloten bij de ‘Orchids’ groep, die onder andere onderzoek doet naar rol van straf- en beloningsgevoeligheid in de ontwikkeling van gedragsproblemen bij jonge kinderen. Gedurende dit onderzoek heb ik op verschillende gebieden nieuwe kennis opgedaan, waar ik erg dankbaar voor ben. Tevens heb ik gemerkt dat de rol van straf- en beloningsgevoeligheid in alle facetten van het dagelijks leven terug komt, wat ik ontzettend interessant vind. Dankzij de mogelijkheid om deel uit te maken van deze onderzoeksgroep, heb ik veel geleerd over het afnemen van data, uitvoeren van huisbezoeken en het doen van onderzoek in het algemeen.

Middels dit voorwoord wil ik een aantal mensen uit mijn omgeving bedanken van wie ik steun heb gekregen tijdens het schrijven van mijn scriptie. Allereerst gaat mijn dank uit naar mijn scriptiebegeleidster Joyce Weeland, omdat zij mij zeer enthousiast en goed begeleid heeft. Joyce was te allen tijde bereikbaar voor vragen, tips en suggesties. We hebben de afgelopen maanden wekelijks persoonlijke of skype afspraken gehad, waarin ze mij ze mij telkens bruikbaar advies en nuttige feedback heeft gegeven. Joyce heeft me vanaf het begin aangemoedigd te vertrouwen op mijn eigen kunnen, wat mij geholpen heeft het beste uit mezelf en uit het onderzoek te halen.

Naast de mensen uit het professionele werkveld, zijn er ook mensen in mijn persoonlijke omgeving belangrijk geweest het afgelopen jaar. Natuurlijk mijn vrienden en vriendinnen die voor de nodige ontspanning zorgden tijdens het schrijven van mijn scriptie. Maar ook wil ik mijn ouders en zus bedanken, omdat ze mij op elke mogelijke manier de kans en het vertrouwen hebben gegeven om mezelf te ontwikkelen tot de persoon die ik nu ben.

(4)

Samenvatting

Externaliserend probleemgedrag in de kindertijd is een voorspeller van ernstige problemen in de volwassenheid. Zowel kind- als ouderfactoren spelen een belangrijke rol in het ontstaan van dit externaliserend probleemgedrag bij kinderen. In deze huidige studie is onderzoek gedaan naar de inconsistente discipline van ouders en twee maten voor externaliserend

probleemgedrag van 59 jongens en 50 meisjes tussen de zes en veertien jaar oud (M=9.96; SD= 1.80). Daarbij wordt gekeken naar mogelijk modererende effecten van strafgevoeligheid op de relatie tussen inconsistente discipline en externaliserend probleemgedrag. Hiervoor is een multi-informant design gebruikt met oudervragenlijsten en een kind-taak, waarvoor er bij 109 gezinnen huisbezoeken zijn afgelegd. Ouder gerapporteerde inconsistente discipline bleek, tegen de verwachting in, geen voorspeller van externaliserend probleemgedrag. Ook niet wanneer de mogelijk modererende rol van strafgevoeligheid in acht genomen wordt. Er bleek echter wel een direct effect te zijn van inconsistente discipline en strafgevoeligheid op

oppositioneel externaliserend gedrag. Als ouders meer inconsistente discipline en een hoge strafgevoeligheid van het kind rapporteerden, lieten de kinderen meer oppositioneel

probleemgedrag zien. Indien gekeken werd naar oppositioneel probleemgedrag bleek strafgevoeligheid van het kind de voorspellende waarde van inconsistente discipline op externaliserend probleemgedrag eveneens niet te beïnvloeden. In geen van de gevallen bleek strafgevoeligheid dus een modererende rol te spelen, wat betekent dat de invloed van

inconsistente discipline voor elk kind universeel en dus even groot is. Belangrijk is om dit zowel in wetenschappelijk onderzoek als in het klinische werkveld in ogenschouw te houden.

Trefwoorden: inconsistente discipline, strafgevoeligheid, externaliserend probleemgedrag, multi-informant design

(5)

Abstract

Externalizing problem behavior during childhood is a predictor of severe problems in adulthood and are influenced by both child and parental- factors. Current study examined inconsistent discipline of parents and externalising problem behavior of 59 boys and 50 girls between the age of six and sixteen years old (M = 9.96; SD = 1.80). A multi-informant design was used, including parent questionnaires and a child task, obtained during 109 home visits. Against expectations, inconsistent discipline as reported by parents does not predict

externalizing problem behavior, even when considering the moderating effect of punishment sensitivity. There was a trend towards a direct effect of inconsistent discipline and sensitivity for punishment on oppositional behavior. The punishment sensitivity did not affect the predicting value of inconsistent discipline on externalizing problem behaviour. Under no circumstances punishment sensitivity had a moderating role, which means that the impact of inconsistent discipline for each child is universal and therefore equal. This should be taken into consideration when performing scientific research as well as in the clinical working field.

Keywords: inconsistent discipline, punishment sensitivity, externalizing problem behavior, multi-informant design

(6)

Inhoudsopgave Inleiding 6 Methode 13 Proefpersonen 13 Werving proefpersonen 14 Procedure 15 Materiaal 16 Vragenlijsten 16 Gedragstaak 18 Resultaten 20 Statistische analyse 20 Analyse 1 24 Analyse 2 25 Analyse 3 26 Analyse 4 27 Conclusie en discussie 30 Literatuur 36

(7)

Inleiding

Kinderen met externaliserend probleemgedrag ervaren meer problemen in het dagelijks leven en hebben zodoende een negatiever toekomstperspectief, dan kinderen zonder externaliserend probleemgedrag (Eisenberg et al., 2001). Dit probleemgedrag, gericht op de omgeving en zich uitend in agressief, onrustig en opstandig gedrag, beïnvloedt verschillende dimensies in het leven van deze kinderen (Zeijl et al., 2005; Zevalkink, 2005). Uit de literatuur blijkt dat externaliserend probleemgedrag bijvoorbeeld een negatieve invloed heeft op de omgeving en de sociale relaties van het kind (Mannuzza, Klein, & Moulton, 2008). Tevens wordt dit gedrag gezien als voorspeller van externaliserende gedragsstoornissen en andere psychische

problemen in de volwassenheid (Mannuzza, Klein, & Moulton, 2008). Het op tijd herkennen en interveniëren van dit probleemgedrag is daarom belangrijk. Om dit te kunnen realiseren moet er echter kennis zijn over zowel de individuele factoren als over de omgevingsfactoren, bijvoorbeeld opvoedingsgedrag van ouders, die dit gedrag voorspellen. Om deze reden is het van belang hier op jonge leeftijd onderzoek naar te doen (Mannuzza, Klein, & Moulton, 2008). Opvoedgedrag van ouders is een belangrijke voorspeller van externaliserend

probleemgedrag van kinderen en voorspelt tevens gedrag en kwetsbaarheden van kinderen op latere leeftijd (e.g. Beyers, Bates, Pettit, & Dodge, 2003; Pettit, Laird, Dodge, Bates, & Criss, 2001; Stormshak, Bierman, McMahon, & Lengue, 2000). In deze voorspelling wordt het opvoedgedrag van ouders echter gezien als een dynamische ontstaansfactor, wat betekent dat deze factor veranderbaar is en hier zodoende interventies op ingezet kunnen worden (Golding, 2000). Op het moment dat informatie bekend wordt over belangrijke oudergedragingen met betrekking tot externaliserend probleemgedrag en voor welke kinderen deze specifiek belangrijk zijn, kunnen interventies hierop worden ingericht. Sommige interventies en technieken zullen mogelijk voor het ene kind beter werken dan voor het andere kind. Het belang hiervan wordt bijvoorbeeld geïllustreerd in meta-analyses (e.g. Leijten, Overbeek, &

(8)

Janssens, 2013; Menting, Orobio de Castro, & Matthys, 2013) die aangeven dat

ouderprogramma’s werken, omdat de bewezen interventies het oudergedrag veranderen en zodoende ook het gedrag van het kind mee verandert. Dit toont de causaliteit aan (Leijten, Overbeek, & Janssens, 2013; Menting, Orobio de Castro, & Matthys, 2013).

Opvoedgedrag van ouders wordt in de literatuur vaak opgedeeld in twee dimensies; enerzijds de mate van steun en betrokkenheid jegens het kind (e.g. warmte, acceptatie en responsiviteit) en anderzijds de mate van controle en hostiliteit (e.g. sturen en disciplineren) (Barnes & Farrell, 1992). Onderzoek laat zien dat onder andere de manier van disciplineren door ouders een grote rol speelt in het ontstaan van probleemgedrag, waardoor dit als belangrijke ontstaansfactor wordt gezien (Barnes & Farrell, 1992; Bean, Barber, & Crane, 2006). Inconsistente discipline, waarbij ouders continu wisselen van discipline technieken en hier geen eenduidigheid in aanbrengen, vergroot bijvoorbeeld de kans op vertoning van

externaliserend probleemgedrag bij kinderen (Fite, Colder, Lochman, & Wells, 2006; Gardner, 1989). Ouders die vaak toegeven aan de wensen van hun kinderen en niet consequente en passende eisen en grenzen stellen, hebben vaker kinderen met dwars en opstandig gedrag (Galamos et al., 2003). Ook blijken kinderen minder pro-sociaal gedrag te vertonen wanneer ouders inconsistent reageren op sociale overtredingen en geen uitleg geven over de overtreding of negatieve gedragingen van het kind (Eisenberg & Fabes, 1998). Bij een inconsistente

disciplinering van ouders, leren kinderen de consequenties van hun gedrag niet en weten ze ook niet welk gedrag er van hen verwacht wordt (Gardner, 1989). Kinderen zullen ouders uitdagen, waarop ouders inconsistent reageren en het probleemgedrag in stand gehouden wordt. Zowel kind-factoren als sociale en omgevingsfactoren (e.g. oudergedragingen) blijken dus in verband te staan met oppositioneel externaliserend probleemgedrag. Deze factoren zijn niet afzonderlijk te beschouwen, maar beïnvloeden elkaar (Burke et al., 2002; Van Goozen et al., 2007). Om deze redenen wordt er in dit huidige onderzoek specifiek gekeken naar het

(9)

inconsistent gebruik maken van discipline technieken, waarbij ouders niet of niet consistent genoeg gebruik maken van duidelijke straffen en beloningen. (e.g. Brubaker & Szwakowski, 2000; Frick et al., 1999; Gryczkowski et al., 2009; Stormshak et al., 2000). Daarnaast worden er in de huidige studie twee maten voor externaliserend probleemgedrag meegenomen. De eerste maat wordt externaliserend probleemgedrag genoemd en is de maat waarbij het kind gedragsproblemen en hyperactiviteit laat zien (Zeijl et al., 2005). De tweede maat wordt oppositioneel probleemgedrag genoemd en is de maat waarbij het kind gedragsproblemen vertoont en daarbij weinig pro-sociaal gedrag laat zien (Bruyninckx, 2003). Door beide maten van externaliserend probleemgedag mee te nemen, ontstaat de mogelijkheid om deze maten onderling te vergelijken in combinatie met inconsistente discipline van ouders.

Uit de literatuur blijkt echter dat een risicofactor als inconsistente disciplinering door ouders nooit op zichzelf staat, maar vaak een wisselwerking beslaat tussen individu en omgeving (Ellis, Boyce, Belsky, Bakermans-Kranenburg, & Van IJzendoorn, 2011). Dit resulteert in de bevinding dat het ene kind kwetsbaarder is voor ouderfactoren dan een ander kind (Belsky, 1997). Dit geldt eveneens voor de individuele intrinsieke karakteristieken van het kind, zoals de strafgevoeligheid (Loeber & Farrington, 2000). Aangetoond is dat er een direct effect bestaat tussen strafgevoeligheid van het kind en het ontstaan van externaliserend probleemgedrag (Loeber & Farrington). De verschillen in strafgevoeligheid kunnen onder andere worden verklaard door neurologische verschillen (Lumen, Meel, Oosterlaan, Geurts, 2012; Viding e.a., 2013). Kinderen met externaliserend probleemgedrag, kenmerkend door hyperactiviteit, blijken bijvoorbeeld emotioneler te reageren. Logischerwijs heeft dit invloed op het effect van straffen van deze kinderen (Popma & Raine, 2006). Minder strafgevoelige kinderen ervaren minder angst, wat doorwerkt in sensatiezoekend gedrag en ongevoeligheid voor straf (Popma & Raine, 2006). Vanwege een laag activatieniveau in het autonome zenuwstelsel waar de angstregulatie wordt geregeld, komen deze kinderen sneller in

(10)

gevaarlijke of strafbare situaties terecht (Gao, Raine, Venables, Dawson, & Mednick, 2010). Kinderen die daarentegen wel strafgevoelig zijn, kenmerken zich doorgaans door

terughoudendheid, geremdheid en vermijden strafbaar gedrag. Indien ze erin slagen bepaalde risicovolle situaties te vermijden en zo geen straf riskeren, wordt dit gezien als een opluchting (Carver & Harmon-Jones, 2009). De strafgevoelige kinderen vertonen volgens onderzoek van Loeber en Farrington (2000) daarom ook minder externaliserend probleemgedrag. Daarnaast wordt gezien dat strafgevoelige kinderen in hogere mate gevoelig zijn voor de inconsistente discipline van ouders en minder veerkrachtig zijn om dit op te vangen, dan kinderen die geen aanleg hebben om sterk op ouderfactoren te reageren. Dit uit zich in meer probleemgedrag bij deze strafgevoelige kinderen (Loeber & Farrington, 2000). Ondanks bovenstaande bewezen directe effecten tussen strafgevoeligheid en inconsistente discipline van ouders op het ontstaan van externaliserend probleemgedrag, blijkt de wisselwerking tussen individu en omgeving toch de meest belangrijke ontstaansfactor (Ellis, Boyce, Belsky, Bakermans-Kranenburg, & Van IJzendoorn, 2011). Het is derhalve belangrijk om erachter te komen of de inconsistente discipline van ouders op elk kind evenveel invloed heeft. Verwacht wordt namelijk dat hierin verschillen worden gezien, omdat onderzoek laat zien dat kinderen die hoog strafgevoelig zijn ook sterker worden beïnvloed door inconsistente discipline van ouders (Hankin et al., 2011). Kinderen die hoog strafgevoelig zijn, blijken gebaat te zijn bij consistent straffen en belonen (Hankin et al., 2011). Op deze manier weten de kinderen welke straf ze kunnen verwachten en welk gedrag vertoond moet worden om dit te voorkomen (Hankin et al., 2011). Mogelijke interventies voor zowel ouders als kinderen zouden hierop kunnen inspelen. Het is om deze redenen dan ook van belang om onderzoek te verrichten naar dit mogelijk modererende effect van strafgevoeligheid indien gekeken wordt naar inconsistente discipline en externaliserend probleemgedrag.

(11)

karakteristieken en inconsistente discipline, richt deze studie zich daarom op de vraag of de strafgevoeligheid van het kind invloed heeft op de voorspelling van inconsistente

disciplinering op externaliserend probleemgedrag. Tot op heden is er vooral onderzoek gedaan naar de directe verbanden van opvoedgedrag en kindfactoren op het externaliserend

probleemgedrag en blijkt het moderatie-effect nauwelijks onderzocht. Het huidige onderzoek breidt eerder onderzoek daarom uit door niet alleen te kijken naar de directe invloeden, maar ook naar het modererende effect tussen de strafgevoeligheid van het kind en de inconsistente discipline van ouders op externaliserend probleemgedrag. Behalve dat strafgevoeligheid als moderator onderzocht wordt, zal deze variabele tevens als directe voorspeller van

externaliserend probleemgedrag worden opgenomen. Mogelijk laat het huidige onderzoek zien dat strafgevoeligheid deze relatie beïnvloedt, waardoor nieuwe uitspraken en voorspellingen kunnen worden gedaan over dit effect op zowel wetenschappelijk als klinisch gebied. Op deze manier kan er tijdens het inzetten van interventies rekening gehouden worden met de

verschillen tussen kinderen betreffende de mate van strafgevoeligheid. Daarnaast zullen voor zowel externaliserend probleemgedrag als strafgevoeligheid van het kind, twee verschillende maten worden meegenomen in dit onderzoek. Dit zal het onderzoek versterken, daar op deze manier de verschillende maten binnen het huidige onderzoek onderling vergeleken kunnen worden (Bryman, 2012).

Indien gekeken wordt naar voorgaande onderzoeken en literatuur over de relatie tussen opvoedgedrag, kindfactoren en externaliserend probleemgedrag wordt de hoofdvraag voor het huidige onderzoek als volgt geformuleerd: ‘Wordt de relatie tussen het inconsistente discipline en het externaliserend probleemgedrag van het kind gemodereerd door de strafgevoeligheid van het kind?’. De verwachting is dat inconsistent toepassen van discipline technieken een positieve voorspeller is voor externaliserend probleemgedrag (Brubaker & Szwakowski, 2000; Frick et al., 1999; Gryczkowski et al., 2009; Stormshak et al., 2000). Daarnaast wordt in

(12)

overeenstemming met de literatuur verwacht dat een hoge strafgevoeligheid van het kind tevens een positieve directe voorspeller is van externaliserend probleemgedrag (Gao et al., 2010; Hasking, 2007; Luman, Sergeant, Knol, & Oosterlaan, 2010; Vervoort, Verbeken, & Braet, 2014). Ook wordt verwacht dat de sterkte van het effect tussen inconsistente discipline van ouders en het externaliserend probleemgedrag van het kind beïnvloedt wordt door de mate van strafgevoeligheid (i.e., een interactie-effect). Naar verwachting versterkt een hogere strafgevoeligheid van het kind de relatie tussen inconsistente discipline en externaliserend probleemgedrag. Kinderen met een hoge strafgevoeligheid vertonen dus meer externaliserend gedrag wanneer ouders inconsistente discipline rapporteren, dan kinderen met een lage strafgevoeligheid die opgroeien in dezelfde situatie (Loeber & Farrington, 2000).

(13)

Methode

Proefpersonen:

Aan dit onderzoek hebben 109 kinderen tussen de 6 en 14 jaar (M= 9.96; SD= 1.80) en hun ouders tussen de 30 en 57 jaar (M= 44.22; SD= 4.70) vrijwillig deelgenomen. De gezinnen zijn afkomstig uit diverse plaatsen in Nederland en het merendeel van de ouders zijn in Nederland geboren (86.3%). De uitgebreide beschrijvende variabelen en demografische gegevens worden weergegeven in tabel 1.

Tabel 1 Demografische gegevens proefpersonen

Demografische gegevens Variabelen N (%) M (SD) Kinderen Geslacht Jongen 59 (54.1) Meisje 50 (45.9) Leeftijd 9.96 (1.80) Ouders Geslacht Man 37 (34.3) Vrouw 71 (65.7) Leeftijd 108 44.22 (4.70) Geboorteplaats ouder (94.4)

Beide ouders binnen Europa 88 (86.3) Eén of beide ouders niet binnen

Europa

14 (13.7) Hoogst afgeronde opleiding

ouders

102 (94.4) Middelbaar onderwijs 6 (5.9)

(14)

Werving proefpersonen

Voor deze studie zijn gezinnen uit eerder onderzoek van ‘Orchids’ opnieuw benaderd voor deelname (zie Weeland, Slagt, Overbeek, Brummelman, Orobio de Castro, & Matthys, submitted for publication, 2013). De 150 gezinnen (28.8% van het totaal aantal deelnemende gezinnen in 2013) uit Nederland, die tijdens eerder onderzoek aangaven bereid waren opnieuw mee te werken aan wetenschappelijk onderzoek, zijn per post en e-mail benaderd om nogmaals deel te nemen. Uiteindelijk hebben 58 gezinnen (52.7% van de huidige onderzoeksgroep) hiervan meegedaan aan het huidige onderzoek. Redenen om te besluiten niet opnieuw deel te nemen aan het onderzoek waren een verhuizing, echtscheiding van ouders of gebrek aan tijd voor deelname. Enkele gezinnen waren daarnaast tijdens de werving op geen enkele manier bereikbaar, bijvoorbeeld door foutieve e-mailadressen. Naast de werving uit het oude

deelnemersbestand, zijn er tevens 52 nieuwe gezinnen uit het eigen netwerk geworven (47.3% van huidige onderzoeksgroep). Alle deelnemers van het huidige onderzoek zijn benaderd middels een informatiebrief, waarna via de e-mail of telefoon contact gezocht werd.

Middelbaar beroepsonderwijs (MBO)

27 (26.5) Hoger Beroepsonderwijs (HBO) 37 (37.3) Wetenschappelijk Onderwijs (WO) 25 (26.5) Postacademische opleiding 4 (3.9) Woonsituatie 102 (94.4) Getrouwd 70 (68.6) Samenwonend 12 (11.8) Alleenstaand 14 (13.7) Nieuwe gezinssituatie 4 (3.9) Anders 2 (2.0)

(15)

Vervolgens werd er een datum en een tijdstip uitgekozen voor het huisbezoek. Deelname aan het onderzoek was geheel vrijwillig en deelnemers vulde een toestemmingsformulier in. Er werden aan ouders geen financiële of andere beloningen uitgedeeld en de kinderen mochten een klein cadeautje grabbelen. Er waren geen exclusie criteria in het huidige onderzoek.

Procedure

Deelname aan het onderzoek bestond uit twee delen; het invullen van een online vragenlijst door de deelnemende ouder en een huisbezoek waarbij een gedragstaak bij het kind werd afgenomen. Zeven dagen voor het plaatsvinden van het huisbezoek kregen de deelnemers een e-mail met de link naar de online vragenlijst. De ouder werd verzocht de vragenlijst op een geschikt moment voor het huisbezoek in te vullen, zonder te overleggen met bijvoorbeeld het kind of de partner.

Het huisbezoek besloeg ongeveer dertig minuten. Op het moment dat de

onderzoeksassistent binnen kwam, stelde ze zichzelf kort voor om de deelnemers op hun gemak te stellen. Daarna werd het huisbezoek beknopt en helder uitgelegd, waarna de

informatiebrief en het toestemmingsformulier samen met de deelnemende ouder doorgenomen, ingevuld en getekend werd. Indien het kind twaalf jaar of ouder was, werd er door het kind zelf ook toestemming gegeven middels het toestemmingsformulier. Vervolgens werd een

stimulusvrije omgeving gerealiseerd, gaf de onderzoeksassistent instructie over de gedragstaak en kon het kind beginnen. Aan het einde van de taak werd er een voorkeursvraag gesteld, waarna het kind een kleinigheidje mocht grabbelen als dank voor deelname.

(16)

Materiaal Vragenlijsten

Inconsistente discipline ouders: De variabele inconsistente discipline van ouders werd

gemeten aan de hand van de Alabama Parenting Questionnaire (APQ) (Shelton, Frick, & Wootton, 1996). De APQ test bestaat uit 42 items die de vijf verschillende dimensies van het ouderschap meten die relevant zijn voor de behandeling en de etiologie van externaliserend probleemgedrag van kinderen. Dit wordt gedaan aan de hand van een vijfpuntschaal (1 = nooit en 5 = altijd) (Shelton, Frick, & Wootton, 1996). De hoogte van de score geeft aan in welke mate bepaald opvoedingsgedrag bij de ouders te zien is. In de huidige studie is slechts de dimensie ‘Inconsequente discipline’ gebruikt, welke bestaat uit 6 items. Een voorbeelditem is: ‘Welke straf u uw kind geeft, hangt af van uw stemming’. De maximale score die behaald kan worden op deze dimensie is 30; hoe hoger de score, des te hoger de mate van inconsistente discipline bij ouders. Een betrouwbaarheidsanalyse toonde aan dat de 6 items binnen de schaal samenhangen (α = .65) en dus voldoende betrouwbaar kan worden genoemd. Van de 6 items werd een gemiddelde score berekend per proefpersoon (tabel 3).

Externaliserend probleemgedrag: Het externaliserend probleemgedrag van de

kinderen werd gemeten aan de hand van de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ) (Goodman, 2001). De SDQ is een korte vragenlijst die aan de hand van 25 items, vijf

verschillende gedragsschalen meet. De ouders geven op een drie-puntenschaal (0 = niet waar, 1= een beetje waar en 2 = zeker waar) aan in hoeverre het item van toepassing is op hun kind gedurende een aangegeven tijdsperiode (Goodman, 2001). Voor deze eerste maat van

externaliserend probleemgedrag in de huidige studie zijn alleen de 10 items van de subschalen ‘conduct problems’ en ‘hyperactiviteit’ meegenomen, omdat deze gezamenlijk de

(17)

voorbeelditem van de schaal ‘conduct problems’ is ‘Heeft vaak driftbuien of woede

uitbarstingen’ en een voorbeelditem van de schaal ‘hyperactiviteit’ is ‘Gemakkelijk afgeleid, heeft moeite zich te concentreren’. De maximale score die in het huidige onderzoek op de SDQ behaald kan worden is 20. Hoe hoger de score, des te hoger de mate van externaliserend

gedrag bij de kinderen. Voor de analyse worden drie items gehercodeerd, zodat alle items dezelfde richting opmeten (Field, 2009). Een betrouwbaarheidsanalyse toonde aan dat de 10 items van de twee schalen samenhangen (α = .74) en goed betrouwbaar kunnen worden genoemd. Van de 10 items werd een gemiddelde score berekend per proefpersoon (tabel 3).

Oppositioneel probleemgedrag: De tweede maat voor externaliserend probleemgedrag

van de kinderen werd eveneens gemeten hand van twee schalen van de Strenghts and Difficulties Questionnaire (Goodman, 2001). Voor de huidige studie zijn alleen de 10 items van de subschalen ‘conduct problems’ en ‘pro-sociaal gedrag’ meegenomen, omdat deze gezamenlijk externaliserend oppositioneel probleemgedrag bij het kind meten (Bruyninckx, 2003). Deze tweede schaal wordt meegenomen als hulp-analyse en extra berekend zodat de twee verschillende maten van externaliserend probleemgedrag vergeleken kunnen worden. In de huidige studie noemen we deze maat oppositioneel probleemgedrag. Een voorbeelditem van de schaal ‘pro-sociaal gedrag’ is ‘Aardig tegen jongere kinderen’. De maximale score die in het huidige onderzoek op de SDQ behaald kan worden is 20; hoe hoger de score, des te hoger de mate van externaliserend gedrag bij de kinderen. Voor de analyse worden de vijf items van pro-sociaal gedrag gehercodeerd, zodat alle items dezelfde richting opmeten (Field, 2009). Een betrouwbaarheidsanalyse toonde aan dat de 10 items van de twee schalen samenhangen (α = .68) en voldoende betrouwbaar kunnen worden genoemd. Van de 10 items werd een

(18)

Strafgevoeligheid (SPSRQ): Om de ouderrapportage van de strafgevoeligheid van de

kinderen te meten werd de Sensitivity to Punishment and Sensitivity to Reward Questionnaire (SPSRQ) ingevuld (Colder & O’Connor, 2004; Torrubia, et al., 2001). De SPSRQ beoogt op basis van het BIS (gedragsvermijdingssysteem) en BAS (gedragsbenaderingssysteem) de mate van gevoeligheid bij kinderen voor straf en beloning te meten. De vragenlijst bestaat uit 33 items, onderverdeeld in vier verschillende schalen. De ouders geven op een vijfpuntschaal (1 = volkomen mee oneens en 5 = volkomen mee eens) aan in hoeverre het item van toepassing is op hun kind. In de huidige studie wordt slechts gebruik gemaakt van de schaal

‘strafgevoeligheid’, bestaande uit 15 items. Een voorbeelditem is: ‘Uit angst om in verlegenheid gebracht te worden, doet uw kind dingen vaak niet.’ De minimale score die behaald kan worden is 15 en de maximale score is 75. Een hoge score op de schaal strafgevoeligheid staat gelijk aan een hoge mate van strafgevoeligheid. Uit de

betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de schaal strafgevoeligheid zeer betrouwbaar is (α = .85). Van de 15 items werd een gemiddelde score berekend per proefpersoon (tabel 3).

Gedragstaak

Strafgevoeligheid (HDT): Voor het meten van de strafgevoeligheid is de Hungry

Donkey Task (HDT) is afgenomen bij de kinderen. De HDT is een speciale kindversie van de Iowa Gambling Task en onderzoekt het patroon van beslissingsstrategieën bij kinderen door de rol van zelfregulatie na te gaan. Dit wordt gedaan door de kinderen bloot te stellen aan kleine onmiddellijke beloningen (Crone & Van der Molen, 2004). In het huidige onderzoek wordt de Standaard Taak van de HDT gebruikt, waarbij beloning op de voorgrond staat en het kind af en toe wordt gestraft. Op deze manier wordt aan de hand van de computertaak de straf- en

beloningsgevoeligheid van de kinderen gemeten (Crone & Van der Molen, 2005). Na zowel schriftelijke als mondelinge uitleg hebben de deelnemende kinderen de taak achter een laptop

(19)

uitgevoerd.

De taak bestond uit het één voor één openen van deuren die horizontaal op het computerscherm worden getoond, met als doel zoveel mogelijk appels te verzamelen. De geaccentueerde letters A, S, K en L op het toetsenbord openden respectievelijk de deuren 1, 2, 3 of 4. Op het moment dat het kind één van de vier toetsen indrukte, werd het aantal gewonnen of verloren appels getoond. De opbrengst van de deuren varieerde per kind en was hoger bij de deuren 1 en 2 en lager bij de deuren 3 en 4. Uiteindelijk bleek de keuze voor deur 1 en 2 nadelig te zijn op lange termijn, omdat deze resulteerden in een negatief aantal verzamelde appels. De keuze voor deur 3 en 4 bleek voordeliger op lange termijn, omdat deze resulteerden in een positief aantal appels. Voor meer informatie over de taak wordt doorverwezen naar Crone en Van der Molen (2004).

De taak bestond uit 200 trials en afhankelijk van het kind besloeg de duur van de taak ongeveer vijftien tot twintig minuten. Na het volbrengen van de taak en het noteren van het aantal verzamelde appels, werden de volgende vragen aan het kind gesteld: ‘Had je voorkeur voor een bepaalde deur?’ ‘Wat vond je bijvoorbeeld de beste deur? En waarom?’. Het

letterlijke antwoord van het kind werd genoteerd in het logboek, waarin ook eventuele andere bijzonderheden gedurende het huisbezoek werden beschreven. Aan de hand van de score op de voorkeursvraag wordt het taakbegrip van het kind gemeten. Het taakbegrip wordt in de

analyses meegenomen als controlevariabele en wordt als volgt gecodeerd: 0= geen taakbegrip, 1= beetje taakbegrip, 2= volledige taakbegrip (Crone & Van der Molen, 2004). In de analyses wordt de mate van strafgevoeligheid van de kind-taak berekend aan de hand van de beschreven berekening in Crone en Van der Molen (2004).

(20)

Resultaten

Statistische analyse

Voorafgaand aan de analyses heeft er data-inspectie plaatsgevonden (tabel 3), waaruit bleek dat de scheefheid van alle schalen binnen de norm ligt (Moore, McCabe, & Graig, 2009). Daarnaast is gedetecteerd op missende waarden en zijn uitbijters in het bestand opgespoord. Aan de hand van de Cook’s distance is bepaald dat de twee uitbijters (e.g. externaliserend probleemgedrag en strafgevoeligheid SPSRQ) meegenomen kunnen worden in de analyses, daar de invloed van deze uitbijters op het regressiemodel beperkt blijft (Cook’s distance uitbijters < 1) (Field, 2009). Binnen de data was geen sprake van multicollineariteit (Allen & Bennett, 2010). De gegevens en gemaakte schalen bleken na de bovenstaande inspectie allemaal voldoende betrouwbaar om de analyses uit te voeren (Field, 2009).

Door de variabelen te transformeren in z-scores, kunnen absolute verschillen tussen variabelen worden verwijderd en kunnen de relatieve verschillen makkelijk geïnterpreteerd worden (Allen & Bennett, 2010). De z-scores zijn voornamelijk van belang voor de moderatie analyse, om op deze manier de correlatie met interactie-variabelen te verminderen en zodoende de invloed van deze variabelen geneutraliseerd wordt (Bryman, 2012). De controlevariabelen leeftijd, geslacht en taakbegrip op de HDT worden eveneens meegenomen in de analyses, om de mogelijkheid van alternatieve verklaringen te limiteren. De verdeling van de gebruikte variabelen worden weergegeven in tabel 3.

(21)

Tabel 3 Beschrijving van de voorspellers inconsistente discipline en strafgevoeligheid en beschrijving van externaliserend probleemgedrag en oppositioneel probleemgedrag als uitkomstmaten

Variabelen N M Min Max SD

Externaliserend probleemgedrag 103 .53 0.00 1.50 .34 Oppositioneel probleemgedrag 103 .32 0.00 1.10 .26

Inconsistente discipline 103 2.17 1.00 3.33 .51

Strafgevoeligheid (SPSRQ) 102 2.68 1.33 4.33 .57 Strafgevoeligheid (HDT) 107 6.34 -168.00 176.00 54.07

De opgestelde hypothesen worden geanalyseerd gebruik makend van de Pearson

correlatieanalyse, waarbij de correlatie tussen twee variabelen wordt bekeken. De hoofdvraag wordt beantwoord aan de hand van de multipele regressieanalyse. Met deze toetsende analyse kan het effect van meerdere onafhankelijke variabelen op een afhankelijke variabele worden nagegaan, waarbij de onafhankelijke variabelen onderling voor elkaar worden gecorrigeerd. Externaliserend probleemgedrag en oppositioneel probleemgedrag worden gebruikt als productterm. Leeftijd, geslacht en taakbegrip zijn meegenomen als controlevariabelen. Alle analyses worden gedaan in SPSS, versie 21.0 (SPSS, 2012).

Voor het beantwoorden van de hoofdvraag: ‘Wordt de relatie tussen inconsistente discipline en het externaliserend probleemgedrag van het kind gemodereerd door de

strafgevoeligheid van het kind?’, zijn de directe verbanden en moderatie-effecten van zowel de eerste maat voor externaliserend probleemgedrag (externaliserend probleemgedrag) als de tweede maat (oppositioneel probleemgedrag) bekeken. Externaliserend probleemgedrag is in de eerste twee analyses de afhankelijke variabele en daarbij wordt respectievelijk gekeken naar eerste maat voor strafgevoeligheid (SPSRQ) en de tweede maat voor strafgevoeligheid (HDT). Het moderatie-effect wordt bekeken door de variabelen inconsistente disciplinering van ouders en strafgevoeligheid te vermenigvuldigen. De tweede en derde multipele regressieanalyses,

(22)

met oppositioneel probleemgedrag als afhankelijke variabele, worden eveneens getoetst aan beide maten voor strafgevoeligheid en de moderatie-effecten. Methode enter wordt gebruikt binnen de vier verschillende multipele regressieanalyses. Het conceptueel model van de moderatie is terug te zien in figuur 1.

Figuur 1 Het conceptueel model van het moderatie-effect. Strafgevoeligheid modereert de relatie tussen inconsistente disciplinering en externaliserend probleemgedrag

Om de analyses bij de gestelde hypothesen uit te kunnen voeren zijn allereerst de gemiddelde scores en z-scores van de respondenten berekend op de variabelen externaliserend

probleemgedrag, oppositioneel probleemgedrag, inconsistente discipline, strafgevoeligheid (SPSRQ) en strafgevoeligheid (HDT). Vervolgens zijn Pearson correlatiecoëfficiënten berekend om correlaties te bekijken tussen de verschillende variabelen. In deze analyse zijn ook de controlevariabelen leeftijd en geslacht meegenomen. Deze uitkomsten worden in tabel 4 weergegeven. Inconsistente disciplinering Externaliserend probleemgedrag Strafgevoeligheid

(23)

Tabel 4 Pearson Correlatiecoëfficiënten

* p <.0.5, ** p< .01

Uit tabel 4 blijkt dat er een significante positieve correlatie vastgesteld is tussen het geslacht van het kind en oppositioneel probleemgedrag van het kind (r =.194, p <.05). Daarnaast is een positieve correlatie vastgesteld tussen de variabele inconsistente discipline en de score op oppositioneel probleemgedrag (r =.229, p <.05). Een hogere score op de variabele

inconsistente discipline blijkt samen te gaan met een hogere score op oppositioneel

probleemgedrag. De positieve relatie tussen externaliserend probleemgedrag en oppositioneel probleemgedrag (r =.454, p <.01), wordt verklaard doordat beide variabelen deels dezelfde items uit de SDQ vragenlijst bevatten. Er worden verder geen statistisch significante

correlaties gezien tussen de andere variabelen. Opvallend is dat er geen correlatie gevonden wordt tussen de beide maten voor strafgevoeligheid (SPSRQ en HDT), terwijl deze maten beide strafgevoeligheid beogen te meten (r = .071, p >.05).

1 2 3 4 5 6 7 1. Leeftijd kind - .012 -.156 -.039 -.123 -.053 -.068 2. Geslacht kind .012 - .070 .194* -.067 .043 .018 3. Externaliserend probleemgedrag -.156 .070 - .454** .164 .154 .044 4. Oppositioneel probleemgedrag -.039 .194* .454** - .229* .199* -.078 5. Inconsistente Discipline -.123 -.067 .164 .229* - -.070 .038 6. Strafgevoeligheid (SPSRQ) -.053 .043 .154 .199* -0.70 - -.071 7. Strafgevoeligheid (HDT) -.068 .018 .044 .038 -.078 -.071 -

(24)

Analyse 1

Inconsistente discipline, strafgevoeligheid (SPSRQ) en externaliserend probleemgedrag Om vast te stellen of er een samenhang bestaat tussen inconsistente discipline,

strafgevoeligheid en externaliserend probleemgedrag is een multipele regressieanalyse uitgevoerd met N=100. De onafhankelijke variabelen zijn inconsistente discipline,

strafgevoeligheid (SPSRQ) en het interactie-effect. Externaliserend probleemgedrag bij het kind is de afhankelijke variabele. De resultaten zijn weergegeven in tabel 5.

Tabel 5 Multipele Regressie Analyse met als afhankelijke variabele Externaliserend

Probleemgedrag

De bovenstaande tabel laat zien dat er geen significante effecten gevonden worden van de onafhankelijke variabelen op externaliserend probleemgedrag. Zowel een hogere score van inconsistente discipline van ouders (β= .12, p >.05) als een hogere score op strafgevoeligheid van het kind (β= .16, p >.05) blijken geen voorpellers van externaliserend probleemgedrag bij het kind. Ook wordt er geen significant interactie-effect gezien (β= .28, p >.05).

Onafhankelijke variabelen

Model 1 Model 2 Model 3

β p Δ R² β p Δ R² β p Δ R² Leeftijd kind -.16 .11 .03 -.14 .23 .07 -.14 .17 .07 Geslacht (jongen) .06 .53 .07 .15 .07 .50 Inconsistente discipline .13 .20 -.08 .88 Strafgevoeligheid (SPSRQ) .16 .12 -.03 .94 Inconsistente discipline * strafgevoeligheid .28 .69

(25)

Analyse 2

Inconsistente discipline, strafgevoeligheid (HDT) en externaliserend probleemgedrag In de tweede multipele regressie analyse (N=101) zijn de inconsistente discipline en

strafgevoeligheid (HDT) de onafhankelijke variabelen. Externaliserend probleemgedrag bij het kind is de afhankelijke variabele. De resultaten zijn weergegeven in tabel 6.

Tabel 6 Multipele Regressie Analyse met als afhankelijke variabele Externaliserend Probleemgedrag

Uit tabel 6 valt af te lezen dat er ook in de tweede regressieanalyse geen significante verbanden kunnen worden vastgesteld tussen de onafhankelijke variabelen op externaliserend

probleemgedrag. Zowel inconsistente discipline van ouders als strafgevoeligheid (HDT) voorspellen in de huidige studie geen externaliserend probleemgedrag bij het kind. De regressieanalyse laat tevens zien dat ook het interactie-effect geen significant effect laat zien op externaliserend probleemgedrag (β= -.02, p >.05).

Concluderend kan gezegd worden dat in tabel 5 en 6 geen van de onafhankelijke variabelen een significant effect hebben op externaliserend probleemgedrag. Dit betekent dat de mate van inconsistente discipline, strafgevoeligheid (SPSRQ en HDT) in de huidige studie geen externaliserend probleemgedrag van het kind voorspellen. Beide analyses tonen geen

Onafhankelijke variabelen

Model 1 Model 2 Model 3

β p Δ R² β p Δ R² β p Δ R² Leeftijd kind -.15 .14 .03 -.13 .20 .06 -.13 .22 .06 Geslacht (jongen) .06 .54 .07 .48 .07 .49 Taakbegrip -.02 .86 .02 .88 .02 .86 Inconsistente discipline .17 .08 .17 .09 Strafgevoeligheid (HDT) .03 .79 .05 .92 Inconsistente discipline * strafgevoeligheid -.02 .96

(26)

significante interactie tussen inconsistente discipline, strafgevoeligheid en externaliserend probleemgedrag. Dit betekent dat de mate van strafgevoeligheid de voorspellende waarde van inconsistente discipline op oppositioneel gedrag niet beïnvloedt. Er wordt geen moderatie-effect waargenomen. Met deze bevindingen kan de hypothese van de hoofdvraag met betrekking tot externaliserend probleemgedrag verworpen worden.

Analyse 3

Inconsistente discipline, strafgevoeligheid (SPSRQ) en oppositioneel probleemgedrag Om vast te stellen of er een samenhang bestaat tussen inconsistente discipline,

strafgevoeligheid en oppositioneel probleemgedrag is een derde multipele regressieanalyse uitgevoerd. De onafhankelijke variabelen in deze derde analyse zijn inconsistente discipline en strafgevoeligheid (SPSRQ) en oppositioneel probleemgedrag bij het kind is de afhankelijke variabele. De resultaten zijn weergegeven in tabel 7.

Tabel 7 Multipele Regressie Analyse met als afhankelijke variabele Oppositioneel Probleemgedrag

Onafhankelijke variabelen

Model 1 Model 2 Model 3

β p Δ R² β p Δ R² β p Δ R² Leeftijd kind -.04 .66 .05 -.00 .97 .14 -.01 .94 .14 Geslacht (jongen) .21 .04 .21 .03 .22 .03 Inconsistente discipline .23 .02 -.11 .82 Strafgevoeligheid (SPSRQ) .21 .03 -.11 .81 Inconsistente discipline * strafgevoeligheid .46 .49

(27)

Tabel 7 laat zien dat er direct effect bestaat tussen geslacht van het kind (jongen) en oppositioneel probleemgedrag (β= .21, p <.05). Tevens is een significant effect vastgesteld tussen inconsistente discipline van ouders en oppositioneel probleemgedrag (β= .22, p <.05). Een hogere score op inconsistente discipline van ouders gaat gepaard met een hogere score op oppositioneel probleemgedrag van het kind. Deze positieve relatie kan ook vastgesteld worden voor strafgevoeligheid van het kind, gemeten aan de hand van de SPSRQ. Een hogere score op strafgevoeligheid gaat gepaard met een hogere score op oppositioneel probleemgedrag (β= .21, p <.05). In de tabel kan echter worden gezien dat er geen significant interactie-effect bestaat tussen inconsistente discipline en strafgevoeligheid (β= .46, p >.05). Dit laat zien dat

strafgevoeligheid het effect van inconsistente discipline van ouders op het oppositioneel probleemgedrag van het kind niet beïnvloedt. De onafhankelijke variabelen en het interactie-effect zijn samen verantwoordelijk voor 14% van de verklaarde variantie van het algemeen probleemgedrag van het kind (R²= .14).

Analyse 4

Inconsistente discipline, strafgevoeligheid (HDT) en oppositioneel probleemgedrag De voorspellingen van inconsistente discipline en strafgevoeligheid (HDT) op het oppositioneel probleemgedrag van het kind, worden bekeken in de vierde multipele regressieanalyse. Tabel 8 laat de volgende resultaten zien.

(28)

Tabel 8 Multipele Regressie Analyse met als afhankelijke variabele Oppositioneel Probleemgedrag

De bovenstaande tabel toont eveneens een positief significant direct effect tussen het geslacht en oppositioneel probleemgedrag (β= .21, p <.05). Daarnaast wordt in dit model, waarbij de strafgevoeligheid op de HDT is meegenomen, alleen een positief significant effect gezien van inconsistente discipline van ouders op algemeen probleemgedrag (β= .26, p <.05). Een hoge score op inconsistente discipline van ouders gaat gepaard met een hoge score op algemeen probleemgedrag. De regressieanalyse toont eveneens aan dat er geen significant interactie-effect bestaat (β= -.49, p >.05). Alle onafhankelijke variabelen samen zijn verantwoordelijk voor 13% van de variantie van algemeen probleemgedrag R²= .13.

Uit de tabel 7 en 8 kan geconcludeerd worden dat de onafhankelijke variabelen

inconsistente discipline van ouders en strafgevoeligheid (SPSRQ) in de huidige studie positief significant samenhangen met oppositioneel probleemgedrag. Dit betekent dat de inconsistente discipline en strafgevoeligheid (SPSRQ) apart een direct effect hebben op oppositioneel probleemgedrag; een hogere score op deze twee onafhankelijke variabelen gaat gepaard met een hogere score op oppositioneel probleemgedrag. Strafgevoeligheid, gemeten aan de hand van de HDT, toont geen direct positief effect op oppositioneel probleemgedrag. Beide analyses tonen geen significante interactie tussen inconsistente discipline, strafgevoeligheid en

oppositioneel probleemgedrag. Dit betekent dat de mate van strafgevoeligheid de Onafhankelijke variabelen

Model 1 Model 2 Model 3

β p Δ R² β p Δ R² β p Δ R² Leeftijd kind -.04 .70 .04 -.01 .96 .12 -.01 .96 .13 Geslacht (jongen) .21 .04 .22 .03 .22 .03 Taakbegrip -.06 .58 -.06 .55 -.06 .51 Inconsistente discipline .26 .01 .26 .01 Strafgevoeligheid (HDT) -.10 .31 -.10 .44 Inconsistente discipline * strafgevoeligheid -.49 .32

(29)

voorspellende waarde van inconsistente discipline op oppositioneel gedrag niet beïnvloedt. Met deze bevindingen kan de hypothese van de hoofdvraag die stelt dat strafgevoeligheid de relatie tussen inconsistente discipline en oppositioneel probleemgedrag beïnvloedt, eveneens verworpen worden.

(30)

Conclusie en discussie

Externaliserend probleemgedrag van kinderen heeft een negatieve invloed op het dagelijks leven van het kind en is tevens een belangrijke voorspeller van ernstige problematiek in de volwassenheid. Dit probleemgedrag ontstaat door de combinatie en wisselwerking van individuele kind-factoren en ouderfactoren. In de huidige studie is gekeken naar de

voorspellende waarde van inconsistente discipline van ouders en strafgevoeligheid van het kind op externaliserend probleemgedrag bij het kind. Daarnaast is onderzocht of de

strafgevoeligheid van het kind als moderator de voorspellende waarde van inconsistente discipline op dit probleemgedrag van het kind beïnvloedt. Verwacht werd dat de mate van strafgevoeligheid bij kinderen de voorspellende waarde van inconsistente discipline op het probleemgedrag zou beïnvloeden. De invloed van inconsistente discipline van ouders was naar verwachting sterker voor kinderen die hoog strafgevoelig zijn dan voor kinderen die minder strafgevoelig zijn. Voor probleemgedrag van het kind zijn in deze studie twee maten van externaliserend probleemgedrag meegenomen; externaliserend probleemgedrag en oppositioneel probleemgedrag.

De resultaten van deze studie tonen aan dat inconsistente discipline en

strafgevoeligheid (SPSRQ) enkel een directe voorspellende waarde hebben op oppositioneel probleemgedrag. Hoe hoger de mate van de inconsistente discipline van ouders, hoe meer oppositioneel probleemgedrag het kind laat zien. Ook laten de bevindingen zien dat een hogere mate van strafgevoeligheid van het kind gepaard gaat met een hogere score op oppositioneel probleemgedrag. Deze bevindingen zijn overeenkomstig met de vooraf bestudeerde literatuur. Indien gekeken wordt naar externaliserend probleemgedrag, de tweede maat, worden resultaten gevonden die in strijd zijn met eerder onderzoek. Een hogere score op inconsistente discipline van ouders of een hogere score op strafgevoeligheid van het kind gaan niet gepaard met een hogere score op externaliserend probleemgedrag van het kind. Ten slotte blijkt dat

(31)

strafgevoeligheid als moderator in geen van de gevallen de voorspellende waarde van inconsistente discipline van ouders op beide maten van externaliserend probleemgedrag beïnvloedt. Ook dit blijkt niet overeenkomstig met eerder onderzoek.

Hoewel eerdere onderzoeken aantonen dat inconsistente discipline van ouders en strafgevoeligheid van het kind voorspellers zijn van externaliserend probleemgedrag, wordt dit in de huidige studie dus niet geheel teruggezien (e.g. Pettit, Laird, Dodge, Bates, & Criss, 2001; Stormshak, Bierman, McMahon, & Lengue, 2000). Inconsistente discipline wordt weliswaar als voorspeller gezien voor oppositioneel probleemgedrag, gemeten aan de hand van de score op gedragsproblemen en pro-sociaal gedrag, maar niet als voorspeller voor

externaliserend probleemgedrag op basis van gedragsproblemen en hyperactiviteit. Dit is theoretisch gezien een opvallende maar tevens interessante bevinding, omdat beide maten voor externaliserend probleemgedrag dezelfde items bevatten op gedragsproblemen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de gevonden afwijking wordt verklaard door het verschil in de

gedragsconstructen hyperactiviteit en pro-sociaal gedrag. Een mogelijke verklaring ten aanzien van dit verschil kan teruggevonden worden in etiologie van dit gedrag. Hyperactiviteit heeft een grote aangeboren component (Rommelse & Oosterlaan, 2009). Eerdere onderzoeken geven aan dat tussen de 70 en 80 procent van de hyperactiviteit verklaard wordt door erfelijke

factoren (Rommelse & Oosterlaan, 2009). Pro-sociaal gedrag lijkt daarentegen volgens de sociale leertheorie meer aangeleerd (Hofman, 2000; Hoeve et al., 2008; Prinzie, 2004). Ouders hebben een grote rol bij het in stand houden van antisociaal gedrag door bijvoorbeeld

inconsistent te straffen wanneer negatief gedrag vertoond wordt en inconsistent te belonen wanneer het kind positief gedrag vertoont. Door deze inconsistente feedback over sociale gedragingen leren de kinderen geen grenzen kennen, wat zich kan uitten in onverantwoordelijk en onwenselijk gedrag richting anderen (Hoeve et al., 2008). De inconsistente

(32)

vervolgens houdt dit probleemgedrag stand door de wisselwerking tussen ouders en kind (Van Manen, 2001). De verschillende bevindingen tussen oppositioneel en externaliserend

probleemgedrag kunnen dus mogelijk verklaard worden door de etiologie van de hyperactiviteit en pro-sociale kenmerken van het kind.

Een tweede mogelijke verklaring van de tegenstrijdigheid tussen de huidige studie en eerdere onderzoeken, is dat er in eerdere onderzoeken publicatiebias is opgetreden. Dit houdt in dat onderzoeken die geen significante resultaten vinden, niet gepubliceerd worden en hierdoor een vertekening ontstaat binnen de literatuur (Scargle, 2000). Onderzoeken waaruit bleek dat inconsistente discipline en strafgevoeligheid geen voorspellers waren van

externaliserend probleemgedrag zijn mogelijk niet gepubliceerd.

Betreffende de strafgevoeligheid van het kind, in combinatie met externaliserend probleemgedrag, tonen eerdere onderzoeken eveneens andere resultaten (Loeber & Farrington, 2000; Lumen, Meel, Oosterlaan, Geurts, 2012; Viding e.a., 2013). Carver en Harmon-Jones (2009) geven aan dat strafgevoelige kinderen risicovolle situaties en straf proberen te vermijden. In de huidige studie wordt het directe effect van strafgevoeligheid slechts geconstateerd indien de strafgevoeligheidsmaat van de oudervragenlijst SPSRQ wordt meegenomen. Denkbaar is dat deze bevinding gevonden wordt door het feit deze beide constructen aan de hand van oudervragenlijsten zijn gemeten. De manier waarop ouders de strafgevoeligheid van het kind zien, kan mogelijkerwijs niet los gezien worden van de manier waarop ze kun kind scoren op externaliserend probleemgedrag en hangen zodoende samen (Farh & Dobbins, 1989). Er wordt dus gezien dat de twee maten van strafgevoeligheid niet samenhangen, terwijl de twee meetinstrumenten wel beiden strafgevoeligheid van het kind beogen te meten. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat de HDT en de SPSRQ twee verschillende aspecten meten van strafgevoeligheid. De HDT meet aan de hand van een kind-taak op een directe manier de mogelijkheid tot uitstel van de behoeftebevrediging van

(33)

kinderen op een bepaald meetmoment (Crone, 2004). Bij deze taak wordt tevens een beroep gedaan op de werkgeheugencapaciteit in de hersenen van het kind (Crone, 2004). Mogelijk zijn deze delen van de hersenen bij de deelnemende kinderen in de huidige studie nog niet volledig gerijpt (Hooper, Luciana, Conklin, & Yarger, 2004). De SPSRQ meet daarentegen de strafgevoeligheid van het kind indirect aan de hand van een oudervragenlijst, waarbij

verschillende situaties worden geschetst en in mindere mate wordt gekeken naar de zelfregulatie van het kind (Colder & O’Connor, 2004).

Hoewel deze studie inzicht heeft gegeven in de effecten van inconsistente discipline en strafgevoeligheid op externaliserend probleemgedrag, kent de studie ook beperkingen.

Allereerst zijn de resultaten van de vragenlijsten slechts gebaseerd op één informant, namelijk de primaire ouder, wat ongewenst een vertekening kan geven voor de resultaten. Hoe de ouder het gedrag van het kind ziet kan, zoals reeds benoemd, niet los gezien worden van de manier waarop de ouder het kind opvoedt. Daarbij wordt door gebruik van de vragenlijsten het gedrag van het kind mogelijk positiever beoordeeld, kunnen sociaal wenselijke antwoorden worden gegeven en wordt negatief gedrag wellicht gerelativeerd (Farh & Dobbins, 1989).

Een andere beperking is de cross-sectionele aard van deze studie, waardoor het onmogelijk is om causale conclusies te trekken of de richting van effecten te voorspellen. De laatste beperking heeft betrekking op de onderzoeksgroep. Er is gebruik gemaakt van een vrijwillige steekproef, waarbij ouders en kind zelf instemmen voor deelname (Moore et al., 2009). Deze keuze kan ertoe leiden dat met name ouders reageren die een positief gevoel hebben over hun opvoedingsgedrag. Daarbij blijkt dat de onderzoeksgroep gemiddeld tot hoog opgeleid was en niet behoorde tot een zogeheten risicogroep. Vanwege deze homogeniteit zijn de onderzoeksresultaten slechts generaliseerbaar naar vergelijkbare groepen (Bryman, 2012). Ondanks de beperkingen van de huidige studie, kent de studie tevens sterke kanten. De studie draagt bijvoorbeeld bij aan de kennis over het verband tussen inconsistente discipline,

(34)

strafgevoeligheid en externaliserend probleemgedrag. Het meten van externaliserend probleemgedrag op twee manieren is een sterk punt van het huidige onderzoek, omdat de resultaten erop duiden dat deze twee verschillende maten als constructen met aparte directe voorspellers beschouwd dienen te worden. Dit is belangrijk om te weten voor zowel de

wetenschap als de praktijk, daar interventies zich op deze manier kunnen richten op en kunnen aanpassen aan de verschillende soorten externaliserend probleemgedrag. Bovendien wordt in de gebruikte onderzoekspopulatie, met een hoge sociaal economische status, alsnog een direct verband gevonden tussen inconsistente discipline en oppositioneel probleemgedrag. Het is hierbij interessant om na te gaan of deze inconsistente discipline binnen risicogezinnen nog meer invloed heeft op oppositioneel gedrag. Tevens blijkt uit deze studie dat binnen de huidige onderzoekspopulatie andere voorspellers zijn voor externaliserend probleemgedrag, indien gekeken wordt naar gedragsproblemen en hyperactiviteit. Het meenemen van twee maten voor externaliserend probleemgedrag is derhalve een meerwaarde geweest, omdat op deze manier uitspraken gedaan kunnen worden over de gevonden verschillen. Het is bij deze gevonden verschillen van belang dat ook de huidige, niet significante uitkomsten van de studie kenbaar gemaakt worden, opdat publicatiebias wordt vermeden en implicaties voor de wetenschap kenbaar gemaakt kunnen worden. Ten slotte maakt het meenemen van twee maten voor strafgevoeligheid deze huidige studie sterker, omdat hierdoor uitspraken gedaan kunnen worden over de bevinding dat de strafgevoeligheid van het kind de voorspelling van

inconsistente discipline op externaliserend probleemgedrag niet beïnvloedt. Dit benadrukt de universaliteit van inconsistente discipline, wat aangeeft dat dit ongeacht de mate van

strafgevoeligheid van het kind, voor elk kind even belangrijk is.

Voor toekomstig onderzoek wordt geadviseerd longitudinaal of experimenteel

onderzoek te doen. Hierdoor wordt het mogelijk conclusies te trekken aangaande lange termijn en eventuele causaliteit van inconsistente discipline van ouders en probleemgedrag bij

(35)

kinderen. Er kunnen slechts causale uitspraken gedaan worden, wanneer uit experimentele studies blijkt dat het kindgedrag mee verandert wanneer je factoren van ouderschap verandert. Op deze manier zie je de richting van causale verbanden waardoor duidelijk wordt op welke aspecten van opvoedingsgedrag een potentiële interventie gericht zou moeten worden. Dit is interessant voor nader onderzoek. Ook kunnen lange termijn effecten zichtbaar worden, wat belangrijk is daar externaliserend probleemgedrag een construct is wat zich ontwikkelt over tijd (Reitz, Prinzie, Dekovic, & Buist, 2008). Dit dus tevens klinisch relevant, omdat er afhankelijk van welk externaliserend probleemgedrag vertoond wordt, een bepaalde

behandeling effectief is. Ten aanzien van empirische implicaties verdient het de aanbeveling om nader onderzoek te verrichten naar de verschillende meetinstrumenten voor

strafgevoeligheid, omdat de gebruikte maten in dit onderzoek niet dezelfde aspecten van strafgevoeligheid meten. Het is van belang om hier nader onderzoek naar te doen, om te controleren of deze twee maten voor strafgevoeligheid in vervolgonderzoek wel samen meegenomen kunnen worden.

Tot slot kan gezegd worden dat de huidige studie aantoont dat inconsistente discipline een directe voorspeller is voor oppositionele gedragsproblematiek bij het kind, maar niet voor externaliserende gedragsproblematiek (externaliserend probleemgedrag in de huidige studie). Men moet zich bewust zijn van het feit dat er aannemelijkerwijs verschillende voorspellers zijn voor de verschillende maten van externaliserend probleemgedrag. Deze kennis kan mogelijk geïmplementeerd worden in behandelmethoden en vervolgonderzoek. Daarbij is de bevinding dat inconsistente discipline op elk kind evenveel invloed heeft belangrijk om in ogenschouw te houden tijdens vervolgonderzoek en het inzetten van interventies. Inconsistente discipline van ouders blijkt derhalve voor elk kind een negatief effect te hebben op hun probleemgedrag, wat betekent dat de invloed van inconsistente discipline voor elk kind even groot en dus universeel is.

(36)

Literatuur

Barnes, G. M., & Farrell, M. P. (1992). Parental Support and Control as Predictors of

Adolescent Drinking, Delinquency and Related Problem Behaviors. Journal of Marriage and the Family, 54, 763-776. doi: 10.2307/353159

Bean, R. A., Barber, B. K., & Crane, D. R. (2006). Parental support, behavioral control, and psychological control among African American youth. The relationships to academic grades, delinquency, and depression. Journal of Family Issues, 27 1335- 1355. doi:10.1177/0192513X06289649

Belsky, J. (1997). Attachment, mating, and parenting. Human Nature, 8, 361-381. doi:

10.1007/BF02913039

Beyers, J. M., Bates, J. E., Pettit, G. S., & Dodge, K. A. (2003). Neighbourhood structure, parenting processes, and the development of youths' externalizing behaviors: A multilevel analysis. American Journal of Community Psychology, 31, 35-53. doi: 10.1023/A:1023018502759

Brubaker, R. G., & Szakowski, A. (2000). Parenting practices and behavior problems among deaf children. Child & Family Behavior Therapy, 22, 13-28.

doi:10.1300/J019v22n04_02

Bruyninckx, W. (2003). Oppositioneel opstandig en antisociaal gedrag bij pubers. Psychopraxis, 5, 122-126. doi: 10.1007/BF03072088.

Bryman, A. (2012). Social research methods (4rd ed.). Oxford: University press. doi:10.1037/11389-000

Burke, J., Loeber, R. & Birmaher, B. (2002). Oppositional defiant disorder and

conduct disorder: A review of the past 10 years, part II. American Academy of Child Adolescent Psychiatry, 41(11), 1275-1293. doi: 10.1097/00004583- 200211000-00009

(37)

Carver, C. S., & Harmon-Jones, E. (2009). Anger is an approach-related affect: Evidence and implications. Psychological Bulletin, 135, 183-204. doi: 10.1037/a0013965 Colder, C. R., & O' Connor, R. M. (2004). Gray’s reinforcement sensitivity model and child

psychopathology: Laboratory and questionnaire assessment of the BAS and BIS. Journal of Abnormal Child Psychology, 32, 435-451. doi:

10.1023/B:JACP.0000030296.54122.b6

Crone, E. A., & Van der Molen, M. W. (2004). Developmental changes in decision-making: Performance on a gambling task previously shown to rely on ventromedial prefrontal cortex. Developmental Neuropsychology, 25, 251-279. doi: 10.1207/s15326942dn2503_2

Crone, E. A., Bunge, S. A., Latenstein, H., & van der Molen, M. W. (2005). Characterization of children's decision making: sensitivity to punishment frequency, not task complexity. Child Neuropsychology, 11, 245-263. doi:

10.1080/092970490911261

Eisenberg, N., Cumberland, A., Spinrad, T. L., Fabes, R. A., Shepard, S. A., Reiser, M., & Guthrie, I. K. (2001). The relations of regulation and emotionality to children's externalizing and internalizing problem behavior. Child Development, 72, 1112-1134. doi: 10.1111/1467-8624.00337

Ellis, B. J., Boyce, W. T., Belsky, J., Bakermans-Kranenburg, M. J., & van IJzendoorn, M. H. (2011). Differential susceptibility to the environment: An evolutionary–

neurodevelopmental theory. Development and Psychopathology, 23, 7–28. doi: 10.1017/S0954579410000611

Farh, J. L., & Dobbins, G. H. (1989). Effects of self-esteem on leniency bias in self-reports of performance: A structural equation model. Personnel Psychology. 42, 835- 850. doi: 10.1111/j.1744-6570.1989.tb00677.x

(38)

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. London: SAGE Publications Ltd. doi: 10.1002/bjs.7040

Fite, P. J., Colder, C. R., Lochman, J. E., & Wells, K. C. (2006). The mutual influence of

parenting and boys externalizing behavior problems. Applied Developmental

Psychology, 27, 151–164. doi: 10.1016/j.appdev.2005.12.011

Frick, P. J., Christian, R. E., & Wootton, J. M. (1999). Age trends in the association between parenting practices and conduct problems. Behavior Modification, 23, 106-128. doi: 10.1177/0145445599231005.

Gao, Y., Raine, A., Venables, P. H., Dawson, M. E., & Mednick, S. A. (2010). Association of poor childhood fear conditioning and adult crime. American Journal of Psychiatry, 167, 56-60. doi: 10.1176/appi.ajp.2009.09040499

Gardner, F. E. M. (1989). Inconsistent Parenting: Is There Evidence for a Link with

Children's Conduct Problems? Journal of Abnormal Child Psychology, 17, 223- 233. doi: 10.1007/BF00913796

Gryczkowski, M. R., Jordan, S. S., & Mercer, S. H. (2009). Differential Relations between Mothers’ and Fathers’ Parenting Practices and Child Externalizing Behavior. Journal Child Family Studies, 19, 539-546. doi: 10.1007/s10826-009-9326-2

Hasking P. A. (2007). Reinforcement sensitivity, coping, and delinquent behaviour in adolescents. Journal of Adolescence, 30, 739–749.

Hofman, M. L. (2000). Empathy and moral development: implications for caring and justice. Cambridge: Cambridge University Press. doi: 10.1017/CBO9780511805851 Hoeve, M., Blokland, A., Dubas, J. S., Loeber, R., Gerris, J. R. M., & Laan, van der, P. H.

(2008). Trajectories of Delinquency and Parenting Styles. Journal of Abnormal Child Psychology, 36, 223-235. doi:10.1007/s10802-007-9172-x

(39)

Hooper, C. J., Luciana, M., Conklin, H. M., & Yarger, R.S. (2004). Adolescents’ performance on the Iowa Gambling Task: Implications for the development of decision- making and ventromedial prefrontal cortex. Developmental Psychology, 40, 1148–1158. doi: 10.1037/0012-1649.40.6.1148

Leijten, P., Overbeek, G., & Janssens, J. M. A. M. (2012). Effectiveness of a parent training program in (pre)adolescence: Evidence from a randomized controlled trial. Journal of Adolescence, 35, 833–842. doi: 10.1080/15374416.2015.1038823 Lochman, J. E., & Wells, K. C. (2002). Contextual social–cognitive mediators and child

outcome: A test of the theoretical model in the Coping Power program. Development and Psychopathology, 14, 945–967.

doi:10.1017/S0954579402004157.

Loeber, R., & Farrington, D. P. (2000). Young children who commit crime: Epidemiology, developmental origins, risk factors, early interventions, and policy implications. Development and Psychopathology, 12, 737–762. doi:

10.1017/S0954579400004107

Luman, M., Van Meel, C. S., Oosterlaan, J., & Geurts, H. M. (2012). Reward and punishment sensitivity in children with ADHD: Validating the sensitivity to punishment and sensitivity to reward questionnaire. Journal of Abnormal Child Psychology, 40, 145-157. doi: 10.1007/s10802-011-9547-x.

Mannuzza , S., Klein, R. G., & Moulton, J. L. (2008). Lifetime criminality among boys with attention deficit hyperactivity: A prospective follow-up study into adulthood using official arrest records. Psychiatry Research, 237–246. doi:

10.1016/j.psychres.2007.11.003

Menting, A.T.A., Orobio de Castro, B. & Matthys, W. (2013). Effectiveness of the Incredible Years parent training to modify disruptive and pro- social child behavior: a

(40)

meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 33(8), 901-913. doi: 10.1016/j.cpr.2013.07.006

Moore, D. S., McCabe, G. P., & Graig, B. A. (2009). Introduction to the Practice of Statistics. New York, America: W. H. Freeman and Company.

Pettit, G. S., Bates, J. E., Dodge, K. A., & Meece, D. W. (1999). The Impact of After-School Peer Contact on Early Adolescent Externalizing Problems Is Moderated by Parental Monitoring, Perceived Neighborhood Safety, and Prior Adjustment. Child Development, 70, 768–778. doi: 10.1111/1467-8624.00055

Prinzie, P. (2004). Externaliserend probleemgedrag en opvoeding bij kinderen van vier tot negen jaar. Cohort- sequentiële latente groeimodellen. Kind en Adolescent, 25, 91-112. doi: 10.1007/BF03076734

Popma, A., & Raine, A. (2006). Will future forensic assessment be neurobiological? Child and Adolescent psychiatric Clinics of North America, 15, 429-444. doi:

10.1016/j.chc.2005.11.004

Reitz, E., Prinzie, P., Dekovic, M., & Buist, K. (2008). Ouderlijke kennis, contacten met leeftijdgenoten en externaliserend probleemgedrag van adolescenten. Een longitudinaal onderzoek. Kind en Adolescent, 29, 134-146.

Rommelse, N. J., & Oosterlaan, J. (2009). Het ADHD bij kinderen formularium. Een praktische leidraad. Amsterdam, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum. doi: 10.1007/978-90-313-6572-2_3

Scargle, J. D. (2000). Publication Bias: The “File-Drawer” Problem in Scientific Inference. Journal of Scientific Exploration, 14, 91-106. doi:10.1596/0- 8213-5003-X Shelton, K. K., Frick, P. J., & Wootton, J. (1996). Assessment of parenting practices in families of elementary school-age children. Journal of Clinical Child Psychology, 25, 317-329. doi:10.1207/s15374424jccp2503_8

(41)

SPSS Inc. (2012). SPSS Statistics for Windows, Version 21.0. Chicago, America: SPSS Inc. Stormshak, E. A., Bierman, K. L., McMahon, R. J., & Lengua, L. J. (2000). Parenting practices and child disruptive behavior problems in early elementary school. Journal of Clinical Child Psychology, 29, 17-29. doi:

10.1207/S15374424jccp2901_3

Torrubia, R., Avila, C., Molto, J., Caseras, X. (2001). The Sensitivity to Punishment and Sensitivity to Reward Questionnaire (SPSRQ) as a measure of Gray’s anxiety and impulsivity dimensions. Personal Individual Differences, 31, 37- 62.

doi:10.5209/rev_SJOP.2011.v14.n1.39

Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S., & Reijneveld, M. (2005). Kinderen in Nederland. Den haag/Leiden, Nederland: SCP/TNo.

Zevalkink, J. (2005). Het meten van gehechtheidsrepresentaties bij basisschoolleerlingen.

Gehechtheidsverhalen in de klinische praktijk. Kind en Adolescent, 26, 161-

170. doi: 10.1007/BF03060963

Van Goozen, S., Fairchild, G., Snoek, H. & Harold, G.T. (2007). The evidence for a

neurobiological model of childhood antisocial behavior. Psychological Bulletin, 133 (1), 149-182. doi:10.1037/ 0033-2909.133.1.149

Van Manen, T. (2001). Zelfcontrole: Een sociaal-cognitief interventieprogramma voor kinderen met agressief en oppositioneel gedrag. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum. doi: 10.1007/BF03059528

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Major components of this programme comprise the computerisation of all land records including mutations, digitisation of maps and integration of textual and spatial

They demonstrate the use of GIS as a versatile tool to integrate land use and transport system components in an accessibility metric, allowing the analysis of

LIFTING OF PAULI SPIN BLOCKADE We study the lifting of spin blockade in more detail, focussing on the dependence of the resulting leakage current on double-dot detuning ε,

Objective Objectives of this study were to determine (1) reference maximum standardized uptake values (SUVmax) for normal adrenal 18 F-DOPA tracer uptake and (2) the optimal

Een mogelijke verklaring hiervoor was dat geen van de afbeeldingen aan de twee eisen voldeed om interesse op te wekken: daar waar de afbeeldingen het meest complex werden (dat

How can a local, solar-based and self-sustaining energy system, supported by a V2G-backed       smart grid, provide De Nieuwe Kern with energy? .. This main research question is

Among the Albanian public, national identity in terms of perception does not influence how Albanians feel about people who practice a ‘foreign’ religion or how tolerant they

To this end, we propose the Ball-I3D method, which consists of a conversion of player positions to a video of coordinate histograms, which are used as inputs to the I3D video encoder