• No results found

De invloed van zelfregulatie en opvoedgedrag op emotieregulatie gedurende de peutertijd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van zelfregulatie en opvoedgedrag op emotieregulatie gedurende de peutertijd"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van zelfregulatie en opvoedgedrag op emotieregulatie gedurende

de peutertijd

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Yara van Schoonhoven Studentnummer: 10673911

Begeleiding: dr. D. van der Giessen Tweede beoordelaar: dr. E. Brummelman Amsterdam, juli 2015

(2)

De invloed van zelfregulatie en opvoedgedrag op emotieregulatie gedurende de peutertijd

In dit longitudinale onderzoek werd onderzocht of zelfregulatie van het kind en opvoedgedrag van de vader en moeder, op 1-jarige leeftijd, voorspellers zijn van emotieregulatie op 2.5-jarige leeftijd. Gezien het aantal sociale- en gedragsproblemen waar een slechte

emotieregulatie voor kan zorgen is het van belang om te weten of dit vroege voorspellers zijn. Om dit te meten hebben op 1-jarige leeftijd 84 vaders en 96 moeders de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire ingevuld; een vragenlijst over opvoedgedrag. Daarnaast hebben beide ouders de Infant Behavior Questionnaire-Revised ingevuld, een vragenlijst waarmee het niveau van zelfregulatie vastgesteld kon worden. Op 2.5-jarige leeftijd is de emotieregulatie bij het kind gemeten, door tijdens verschillende spel- en opruimsituaties aan de hand van ouder-kind interacties te bepalen welke emoties kinderen lieten zien. De

resultaten laten zien dat meer overbetrokkenheid van de vader en een hoog niveau van zelfregulatie lijken te zorgen voor minder positieve emoties. Dit kan op den duur mogelijk voor (sociaal) angstig gedrag zorgen. Deze resultaten zijn van toegevoegde waarde om in preventies en interventies ervoor te zorgen dat de emotieregulatie zich zo effectief mogelijk kan ontwikkelen. Het lijken vooral vaders te zijn die bewust gemaakt moeten worden van de mogelijke gevolgen van overbetrokkenheid.

(3)

The influence of self-regulation and parenting behaviours on the emotion regulation in toddlers

This longitudinal study investigated if the parental behaviours of the parents and the self-regulation of the child at the age of 1, can predict the emotion self-regulation at the age of 2.5. Given the numerous social and behavioural problems that a bad emotion regulation can cause, it is of great importance to find out if these factors can be early predictors.

To measure this, 84 fathers and 96 mothers answered two surveys when their child was 1 year old. Being the Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire; a survey about parenting behaviours, and the Infant Behavior Questionnaire-Revised; a survey which determines the level of self-regulation. At the age of 2.5, the emotion regulation of the child was measured with the use of different chore and game situations. By interpreting the parent-child

interactions during these situations it was possible to determine which emotions the child is showing. The results showed that a child with a high level of self-regulation and an

overinvolved father experiences fewer positive emotions. In the long term this can lead to (social) anxiety problems. These results can be applied in preventions and interventions aimed at developing the emotion regulation. It seems the emphasis will lie with making fathers aware of the possible dangers of overinvolvement.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 5

Emotieregulatie ... 5

Kindkenmerk: zelfregulatie ... 6

Ouderkenmerk: opvoedgedrag ... 8

Opvoedgedrag van vaders en moeders ... 9

Moderatie effect zelfregulatie*opvoedgedrag ... 10

Onderzoeksvraag en hypothesen ... 11 Methode ... 12 Participanten ... 12 Procedure ... 13 Maten ... 14 Emotieregulatie ... 14 Zelfregulatie ... 15 Opvoedgedrag ... 16 Analyseplan ... 18 Resultaten ... 19 Uitval ... 19 Beschrijvende statistiek ... 19 Onderzoeksresultaten ... 20 Discussie ... 24 Referenties ... 29

(5)

De invloed van zelfregulatie en opvoedgedrag op emotieregulatie gedurende de peutertijd

Emotieregulatie is de vaardigheid om gevoelens en emoties op een gepaste manier te controleren en te uiten. Een goed ontwikkelde emotieregulatie is gerelateerd aan adaptief functioneren (Calkins & Hill, 2011). Problemen met emotieregulatie kunnen zorgen voor emotionele-, sociale- en gedragsproblemen (Bariola, Gullone & Hughes, 2011; Siu, 2009). Op de peuterleeftijd is al bij 15% van de kinderen sprake van gedrags- en sociale problemen (Rinaldi & Howe, 2012). Op de leeftijd van vijf-zes jaar is dit al bij 33% van de kinderen het geval (Zeijl, Crone, Wiefferink, Kreuzenkamp & Reijneveld, 2005). Een mogelijke oorzaak hiervan zou een laag niveau van emotieregulatie kunnen zijn. Aangezien er bekend is dat kind- en ouderkenmerken een bijdrage kunnen hebben op de ontwikkeling van

emotieregulatie is het van belang om te onderzoeken hoe twee van deze factoren, zelfregulatie en opvoedgedrag, van invloed zijn op emotieregulatie. Op deze manier kunnen gedrags- en sociale problemen vroegtijdig voorkomen worden. Aangezien er weinig onderzoek gedaan is naar emotieregulatie in de peutertijd, zal de huidige studie zich hierop richten. De

onderzoeksvraag die in de huidige studie dan ook centraal staat is: Zijn zelfregulatie en opvoedgedrag, gedurende de peuterleeftijd, voorspellers van emotieregulatie en zijn er verschillen in effect tussen vaders en moeders. De kennis over de invloed van opvoedgedrag en zelfregulatie op emotieregulatie kan bijdragen aan de effectiviteit van interventies en preventies om zo de emotieregulatie te verbeteren.

Emotieregulatie

Emotieregulatie bestaat uit intrinsieke en extrinsieke processen die bijdragen aan het monitoren, identificeren, ervaren, uiten en aanpassen van emoties (Thompson, 1994). Emotieregulatie ontwikkelt zich vanaf de vroege kinderjaren. In het eerste levensjaar zal vooral de omgeving de controle bieden over de emoties. Toch zijn kinderen ook in het eerste levensjaar in staat om verschillende emoties te uiten. Ze uiten de emoties met wisselende intensiteit en duur om duidelijk te maken wat ze willen. Ook door de frequentie van het gebruik kan vastgesteld worden of kinderen in staat zijn om verschillende emoties te

gebruiken (Calkins & Johnson, 1998). Gezien deze studie zich op één en tweejarige richt, zal enkel naar het uiten van emoties gekeken worden als component van emotieregulatie.

De emotieregulatie ontwikkelt zich voor een groot deel door de acties en interventies van anderen. Zo observeren kinderen bij hun ouders welke emoties ze in welke situatie gebruiken en passen dit toe in soortgelijke situaties (Morris, Silk, Steinberg, Myers &

(6)

Robinson, 2007). Ook door te communiceren met hun ouders ontwikkelt de emotieregulatie zich, aan de reactie van de ouders zien en ervaren kinderen of een bepaalde emotie

gewaardeerd wordt of niet (Parke, 1994).

Indien er problemen zijn met de emotieregulatie kan dit zorgen voor internaliserende problemen zoals angst en depressie (Bariola et al., 2011), sociale problemen zoals geen goede relatie op kunnen bouwen met leeftijdgenootjes (Chang, Schwartz, Dodge & McBride-Chang, 2003) of tot externaliserende problemen zoals boosheid en gedragsproblemen (Siu, 2009). Ook zouden kinderen in het algemeen minder plezier ervaren (Chang et al., 2003).

Er zijn verschillende factoren die de ontwikkeling van emotieregulatie beïnvloeden. Zo zijn er kind- en ouderkenmerken die een invloed kunnen hebben op deze ontwikkeling (Goldsmith & Davidson, 2004). Gezien het aantal problemen waar een slechte

emotieregulatie voor kan zorgen is het van belang om te weten hoe verschillende kind- en ouderkenmerken gerelateerd zijn aan emotieregulatie, zodat problemen voorkomen kunnen worden. In de huidige studie zal daarom voor een kind- en ouderkenmerk bekeken worden wat de voorspellende waarde is voor emotieregulatie. Een kindkenmerk waar aan gedacht kan worden is bijvoorbeeld temperament.

Kindkenmerk: zelfregulatie

Temperament kan volgens de psycho-biologische benadering van Rothbart (1981) gedefinieerd worden als constitutioneel bepaalde individuele verschillen in reactiviteit en zelfregulatie die worden beïnvloed door rijping, erfelijkheid en ervaring. Reactiviteit verwijst hierbij naar het gehoor geven aan emotionele en activerende prikkels en is de manier waarop gereageerd wordt op een prikkel. Zelfregulatie houdt processen in die bijdragen aan het moduleren (faciliteren of inhiberen) van de reactiviteit van een individu, zoals toenadering, vermijding, gedragsinhibitie en aandacht (Rothbart & Sheese, 2011). Deze processen

remmen, doseren of versterken de reactie. Vanaf de geboorte zijn er verschillen in reactiviteit aanwezig (Eisenberg, Smith & Spinrad, 2011). Verschil in zelfregulatie ontstaat als gevolg van omgevingsinvloeden en door verschillen in reactiviteit (Zeanah & Fox, 2004).

Zelfregulatie ontwikkelt zich door de jaren heen in de kindertijd. De eerste twee levensjaren worden cruciaal gezien in de ontwikkeling van zelfregulatie (Rothbart, 1981).

Zelfregulatie wordt als essentieel gezien voor emotieregulatie. De processen van zelfregulatie zijn namelijk betrokken bij het reguleren van emoties en spelen hier een centrale rol in (Rothbart & Sheese, 2011). Het verschil tussen beide constructen is dat zelfregulatie breder is dan emotieregulatie; bij emotieregulatie gaat het enkel om het reguleren van emoties

(7)

waar het bij zelfregulatie om het reguleren van gedrag en gedachten gaat (Eisenberg et al., 2011). Aangezien zelfregulatie als essentieel wordt gezien voor emotieregulatie, wordt in de huidige studie enkel naar zelfregulatie als onderdeel van temperament gekeken.

Doordat de zelfregulatieprocessen betrokken zijn bij emotieregulatie lijkt het aannemelijk dat zelfregulatie een voorspeller is van later niveau van emotieregulatie. Wanneer we in de literatuur kijken wat er bekend is over deze mogelijke invloed vinden we hier terug dat het lijkt alsof een hoog niveau van zelfregulatie een positief effect heeft op emotieregulatie (Derryberry & Rothbart, 1997; Kochanska, Murray & Harlan, 2000). Uit onderzoek van Derryberry en Rothbart (1997) komt naar voren dat kinderen op de leeftijd van zes-zeven jaar, die een hoog niveau van zelfregulatie hebben langzamer boos worden en minder intense woede laten zien. Zowel het niveau van zelfregulatie als het uiten van emoties is gemeten middels vragenlijsten, die door ouders zijn ingevuld. Ook uit het onderzoek van Eisenberg, Smith en Spinrad (2011) komt naar voren dat op de leeftijd van 36 maanden meer zelfregulatie van kinderen samen lijkt te hangen met een lager niveau van boosheid en frustratie, wat gemeten is middels vragenlijsten die ouders hebben ingevuld. Zelfregulatie werd hier gemeten middels uitsteltaken. Ook het onderzoek van Kochanska et al. (2000) laat zien dat een hoog niveau van zelfregulatie op de leeftijd van 22 maanden lijkt te zorgen voor meer gereguleerde woede en minder teruggetrokken gedrag op de leeftijd van 33 maanden. Zelfregulatie werd gemeten middels een aantal taken (als uitstel- en strooptaken). Woede en teruggetrokken gedrag werd vastgesteld middels observatie tijdens verschillende taken.

Een beperking aan deze studies is dat er enkel gekeken is naar de invloed van

zelfregulatie op emotieregulatie bij oudere kinderen. Er is nog niet bekend hoe zelfregulatie op de leeftijd van 12 maanden aan emotieregulatie gerelateerd is, dit terwijl er wel bekend is dat kinderen op deze leeftijd in staat zijn om verschillende emoties te uiten. In de huidige studie zal daarom hier onderzoek naar gedaan worden. Dit kan van toegevoegde waardezijn om vroegtijdig problemen te signaleren op het gebied van emotieregulatie. Daarnaast is er in deze studies enkel onderzoek gedaan naar de gevolgen die zelfregulatie kan hebben voor negatieve emoties en niet voor positieve emoties.Aangezien positieve emoties lijken te zorgen voor minder angst, stress en depressies en als een beschermende factor werken (Trope, Ferguson, & Raghunathan, 2001), wordt in de huidige studie ook gekeken hoe zelfregulatie aan positieve emoties gerelateerd is.

(8)

Ouderkenmerk: opvoedgedrag

Een ouderkenmerk dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het kind en aan de ontwikkeling van emotieregulatie is opvoeding. Meestal worden er twee dimensies van opvoedgedrag onderscheiden: warmte en controle (Locke & Prinz, 2002). Onder de dimensie warmte valt het uiten van affectie; het tonen van aandacht, acceptatie en responsiviteit. Warme ouders gaan op een positieve manier met hun kind om en bieden troost wanneer het kind negatief affect ervaart (Colpin, Soenens & Goossens, 2007).

De dimensie controle kenmerkt zich door machtsuitoefening, dominantie,

opdringerigheid en het uitvoeren van druk (Conger, 2009). De dimensie bevat een aantal gedragingen zoals discipline. Discipline is onder te verdelen in positieve- en negatieve

discipline. Positieve discipline verwijst naar de mate waarin ouders hun kinderen prijzen voor goed gedrag, complimentjes geven en uitleg geven over ongewenst gedrag (Verhoeven et al., 2010). Negatieve discipline uit zich in gedragingen als veel (fysieke) straf en woede van de ouders, indien het kind ongewenst gedrag laat zien. Deze ouders zijn inconsistent waardoor kinderen niet weten wat ze van hen kunnen verwachten (Verhoeven et al., 2010). Ook negativiteit valt onder de controle dimensie. Negativiteit uit zich in afwijzende en vijandige ouders (Verhoeven et al., 2010). Tot slot valt overbetrokkenheid onder de controle dimensie. Dit uit zich in te beperkend en beschermend opvoedgedrag van ouders in situaties dat het niet nodig is. Hierdoor wordt het kind beperkt blootgesteld aan nieuwe situaties waardoor het de wereld als gevaarlijk ervaart. Deze ouders voeren veel controle uit op het kind (Rapee, 2012).

Als vervolgens bekeken wordt hoe de dimensies en de daaronder vallende gedragingen gerelateerd zijn aan het niveau van emotieregulatie van het kind dan vinden we het volgende: Warmte en positieve discipline lijken een positief effect te hebben op het niveau van

emotieregulatie van het kind. Als ouders via vragenlijsten rapporteren dat ze warm zijn, dan laten kinderen (vanaf 5 jaar) in sociale omgevingen minder woede zien. De emoties van de kinderen zijn vastgesteld middels een video interview waarin vignetten werden voorgelegd (Strayer & Roberts, 2004). Positieve discipline lijkt voor meer prosociaal gedrag te zorgen bij het kind. Prosociaal gedrag houdt in dat kinderen sociaal zijn naar anderen en bijvoorbeeld iemand troosten als die verdrietig is. Daarnaast tonen deze kinderen meer empathie, ze hebben het vermogen om emoties bij andere te herkennen en hier gepast op te reageren (Knafo & Plomin, 2006). Gezien deze verbanden nog niet op jonge leeftijd zijn gevonden wordt hier in de huidige studie naar gekeken. Verwacht wordt dat deze positieve

opvoedgedragingen, net als bij bovengenoemde studies (Strayer & Roberts, 2004; Knafo & Plomin, 2006) voor meer positieve emoties en voor minder negatieve emoties zullen zorgen.

(9)

Negatieve discipline, negativiteit en overbetrokkenheid lijken een negatief effect te hebben op emotieregulatie van het kind. Wanneer ouders via vragenlijsten rapporteren dat ze de negatieve discipline hanteren dan laten kinderen (van 5-13 jaar) tijdens voorlegde situaties minder empathie en meer boosheid zien (Strayer & Roberts, 2004). Negativiteit van moeders, gemeten door het opvoedgedrag tijdens verschillende taken te scoren, lijkt te zorgen voor meer frustratie bij kinderen op de leeftijd van twee jaar (Calkins, Smith, Gill & Johnson, 1998). Het niveau van frustratie is gemeten middels observatie gedurende de ‘hoge-stoel’ taak, waar het kind in een hoge stoel geplaatst werd en verteld werd dat het moest wachten op de proefleidster die even iets ging halen. De moeder zat ondertussen in dezelfde kamer en moest normaal reageren op het kind. Na vijf minuten kwam de proefleidster terug en was de taak voorbij. Ook het onderzoek van Morris et al. (2002) laat zien dat wanneer ouders vijandig zijn, kinderen (op de leeftijd van zeven jaar) meer negatieve emoties laten zien en prikkelbaarder lijken. Ouder en kind hebben elkaar middels vragenlijsten beoordeeld op opvoedgedrag en niveau van emotieregulatie. Overbetrokken ouders onthouden hun kind van het opdoen van verschillende strategieën om emoties te reguleren. Kinderen hebben hierdoor meer moeite om verschillende emoties te laten zien. Doordat kinderen weinig strategieën hebben om de emoties te reguleren laten deze kinderen tijdens de vrij spel situatie meer angst en nerveus gedrag zien (Fox & Calkins, 2003).

Beperking aan deze studies is dat het niveau van emoties veelal is vastgesteld middels een reactie op een situatie dan wel via zelfrapportage. In de huidige studie zal emotieregulatie gemeten worden middels ouder-kind interacties, wat de werkelijkheid mogelijk beter

weergeeft. Verder zijn deze verbanden veelal gevonden bij oudere kinderen en is er niet bekend of ook op jonge leeftijd (bij 1-jarige) deze verbanden al aanwezig zijn. In de huidige studie zal hier naar gekeken worden. Verwacht wordt dat de negatieve opvoedgedragingen net als bij bovengenoemde studies (Strayer & Roberts, 2004; Calkins et al., 2003) voor een lager niveau van positieve emoties en voor een hoger niveau van negatieve emoties zullen zorgen. Opvoedgedrag van vaders en moeders

Vanaf de geboorte hebben ouders een andere rol in de opvoeding van het kind. Moeders verzorgen het kind voornamelijk, waar vaders meer met het kind spelen en het kind uitdagen (Lamb, 1977). Ook moedigen vaders het kind aan om onafhankelijk te zijn en competitie aan te gaan (Leinonen, Solantaus & Punamaki, 2003). In de literatuur komt naar voren dat ouders verschillend opvoedgedrag laten zien tegenover het kind. Zo zouden moeders meer warmte tonen tegenover het kind (Prinzie, van der Sluis, de Haan & Dekovic, 2010). Vaders zouden

(10)

minder responsief gedrag en affectie tonen (Groenendaal & Dekovic, 2000). Ook zouden vaders minder ondersteuning bieden en meer macht gebruiken (Chang et al., 2003).

Wanneer er vervolgens apart gekeken wordt naar opvoedgedrag van ouders en de gevolgen hiervan voor emotieregulatie wordt er in de literatuur weinig gevonden. Veel onderzoek richt zich enkel op de moeder, of anders op één ouder. Er wordt in de literatuur enkel gevonden dat negatieve discipline (hard opvoeden) op de leeftijd van vier-vijf jaar van de moeder lijkt te zorgen voor het uiten van meer negatieve emoties bij het kind. Bij vaders lijkt negatieve discipline tot meer agressie te zorgen bij het kind. Dit lijkt te komen doordat moeders twee keer zoveel tijd doorbrengen met het kind en een meer verzorgende rol hebben. Hierdoor zou negatieve discipline van de moeder een meer emotioneel effect hebben op het kind en van de vader een meer gedragseffect (Chang et al., 2003). Aangezien er niet bekend is of negatief opvoedgedrag op de peuterleeftijd ook voor verschillen in emotieregulatie zorgt zal hier in de huidige studie naar gekeken worden. Er wordt verwacht dat net als op vier-vijf jarige leeftijd, negatief opvoedgedrag van de moeder voor meer negatieve emoties zal zorgen dan negatief opvoedgedrag van de vader. Ook zal er onderzocht worden of er verschillen in effect zijn voor wat betreft positief opvoedgedrag. Gezien hier nog niks over bekend is zal hier exploratief onderzoek naar gedaan worden.

Moderatie effect: zelfregulatie*opvoedgedrag

Verondersteld wordt dat het gedrag van ouder en kind in een wederkerige relatie met elkaar staat (Stice & Barrera, 1995). Het gedrag van een kind lokt een reactie uit bij de ouder, de respons hierop van de ouder wordt beïnvloed door het gedrag van het kind. De reactie van de ouder lokt op zijn beurt weer gedrag bij het kind uit (Boutelle, Eisenberg, Gregory & Neumark-Sztainer, 2009). Op deze manier ontstaan veelal externaliserende problemen; het kind doet iets wat niet mag, uit onmacht wordt de ouder boos en geeft bijvoorbeeld straf, wat het gedrag van het kind weer verergert (Laird, Pettit, Bates & Dodge, 2003). Volgens het procesmodel van Belsky (1984) wordt ook opvoeding beschouwd als een wederkerige relatie tussen ouder en kind. De opvoeding wordt beïnvloed door individuele karakteristieken van het kind, zoals temperament, de persoonlijke kenmerken van de ouder en contextuele bronnen van stress en ondersteuning. Dit heeft gevolgen voor de ontwikkeling van het kind.

Het is van belang om te weten welke invloed zelfregulatie (als kindkenmerk) en opvoedgedrag van de ouder (als ouderkenmerk) op elkaar hebben omdat op deze manier internaliserende en externaliserende problemen voorkomen kunnen worden, aangezien een goede emotieregulatie deze problemen kan voorkomen. Er is nog weinig onderzoek gedaan

(11)

naar de invloed van zelfregulatie en opvoedgedrag samen op emotieregulatie. Wel wordt er in de studie van Morris et al. (2002) een moderatie effect gevonden tussen zelfregulatie en vijandig opvoedgedrag (negativiteit). De moderatie voorspelt problemen met emotieregulatie op externaliserend gebied. Een laag niveau van zelfregulatie en vijandig opvoedgedrag (negativiteit), beide gemeten middels vragenlijsten, lijkt te zorgen voor externaliserende problemen zoals boosheid en vijandig gedrag. Een hoog niveau van zelfregulatie en vijandig opvoedgedrag voorspelt deze problemen niet (Morris et al., 2002). Zo lijkt het dus te zijn dat kinderen met een goed ontwikkelde zelfregulatie meer bestand zijn tegen de effecten van negatief opvoedgedrag. Wanneer opvoedgedrag en zelfregulatie los worden meegenomen lijkt enkel zelfregulatie een voorspeller te zijn van externaliserende problemen. Ook de studie van Karreman, van Tuijl, van Aken en Dekovic (2009) laat zien dat zelfregulatie, gemeten

middels elf taken, als een moderator lijkt te werken tussen opvoedgedrag en externaliserende problemen. Opvoedgedrag is gemeten middels videomateriaal uit de thuissituatie en het gedrag van het kind is vastgesteld middels vragenlijsten. Opvoedgedrag alleen blijkt geen voorspeller van externaliserende problemen, voor zelfregulatie wordt wel een effect

gevonden. De moderatie laat zien dat wanneer ouders een laag niveau van positieve controle hebben en het kind een hoog niveau van zelfregulatie heeft, dit zorgt voor een laag niveau van externaliserende problemen. Als een kind een laag niveau van zelfregulatie heeft zorgt dit, in combinatie met weinig positieve controle, voor een hoog niveau van externaliserende

problemen. Zelfregulatie lijkt ook hier beschermend te werken tegen externaliserende

problemen. Voor wat betreft positief opvoedgedrag en zelfregulatie is er nog geen moderatie gevonden (Olsen, Sameroff, Kerr, Lopez & Wellman, 2005).

Omdat dit de enige onderzoeken zijn die dit verband hebben onderzocht en er nog geen onderzoek gedaan is naar welke emoties kinderen dan meer of minder laten zien, zal de huidige studie hier onderzoek naar doen. Dit is van toegevoegde waarde aangezien dit een voorloper is van mogelijk probleemgedrag. Gezien in de studies van Karreman et al. (2009) en Morris et al. (2002) zelfregulatie bij negatief opvoedgedrag als moderator aanwezig was en een hoog niveau van zelfregulatie beschermend werkte tegen externaliserende problemen, wordt verwacht dat dit in de huidige studie ook het geval is. Verwacht wordt dat zelfregulatie beschermend werkt, wat voor minder negatieve emoties zal zorgen.

Onderzoeksvraag en hypothesen

Kortom, de onderzoeksvraag die in de huidige studie centraal staat is: Zijn zelfregulatie en opvoedgedrag, op de peuterleeftijd, voorspellers van emotieregulatie? En zijn er verschillen in

(12)

effect tussen vaders en moeders? Op basis van de literatuur zijn er een aantal hypothesen opgesteld: allereerst wordt er verwacht dat een hoog niveau van zelfregulatie een positief effect heeft op emotieregulatie (Kochanska et al., 2000; Derryberry & Rothbart, 1997; Eisenberg et al., 2011); er worden meer positieve- en minder negatieve emoties verwacht. Daarnaast wordt er verwacht dat positief opvoedgedrag zorgt voor het uiten van meer positieve emoties en voor minder negatieve emoties (Strayer & Roberts, 2004; Knafo & Plomin, 2006). Daarentegen wordt ook verwacht dat negatief opvoedgedrag zal zorgen voor minder positieve- en voor meer negatieve emoties (Strayer & Roberts, 2004; Calkins et al., 2003). Ten derde wordt er verwacht, voor wat betreft de verschillen tussen het opvoedgedrag van vader en moeder, dat negatief opvoedgedrag van de moeder voor een lager niveau van emotieregulatie zal zorgen dan negatief opvoedgedrag van de vader (Chang et al., 2003). Voor wat betreft verschillen tussen positief opvoedgedrag van vader en moeder zal er exploratief onderzoek gedaan worden. Tot slot wordt er verwacht dat zelfregulatie als

moderator werkt tussen negatief opvoedgedrag en negatieve emotieregulatie (Karreman et al., 2009). Een hoge zelfregulatie zorgt hierbij voor een betere emotieregulatie en dus voor minder negatieve emoties.

Methode Participanten

Het onderzoek betrof een cohort van het lopende longitudinale onderzoek genaamd De Sociale Ontwikkeling van Kinderen van de Universiteit van Amsterdam. Hier wordt

onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van kinderen op het gebied van angst, zelfvertrouwen en verlegenheid. Stellen die in verwachting waren van hun eerste kind werden geworven via verloskundigenpraktijken. Ook werden er flyers verspreid tijdens zwangerschapscursussen en in babywinkels. Daarnaast werden er advertenties geplaatst in tijdschriften en websites over ouderschap. Dit vond plaats in de regio Amsterdam en in steden gelegen binnen 50 kilometer van Amsterdam. Stellen die de Nederlandse of Engelse taal beheersten konden meedoen aan het onderzoek. Het kind moest aan een aantal criteria voldoen: zo moest het minimale geboortegewicht 2500 gram zijn, moest het een Apgar score hebben van minimaal acht en mocht het geen neurologische aandoeningen hebben.

In totaal namen 122 ouders deel aan het onderzoek. De gemiddelde leeftijd van moeders bij aanvang van het onderzoek was 30.81, SD = 4.23 (range van 19-42 jaar). De gemiddelde leeftijd van vaders was 33.9, SD = 5.39 (range van 22-59 jaar). 56% van de kinderen was een meisje. 36% van de ouders had als hoogst afgeronde opleiding universiteit, 32% had een HBO

(13)

opleiding gevolgd. 20% van de ouders had een MBO diploma en 10% van de ouders had ten hoogste een middelbare schooldiploma (LBO, MAVO, HAVO of VWO). Moeders werkten gemiddeld 26.68 uur per week (SD = 9.33), vaders gemiddeld 37.68 uur (SD= 7.60). De meeste ouders waren van Nederlandse komaf (95% van de vaders en 91% van de moeders). De overige vaders waren afkomstig uit Duitsland (2%), India (1%), Tanzania (1%) en Israël (1%). De overige moeders waren afkomstig uit Bulgarije, Chili, Curaçao, Duitsland, Ierland, Japan, Koeweit, Peru, Spanje, Suriname en Taiwan (allen .8 %)

Procedure

Het onderzoek bestond uit zes meetmomenten. Bij het eerste meetmoment was de moeder in verwachting van het kind. De overige meetmomenten vonden plaats op de leeftijd van 4 maanden, 1 jaar, 2.5 jaar, 4.5 jaar en 7.5 jaar. De 7.5-jaars meting wordt momenteel nog uitgevoerd. Voor de huidige studie werd gebruikt gemaakt van de onderzoeksgegevens van de 1- en 2.5-jarige meting. Op de 1-jarige meting werd door beide ouders een vragenlijst

ingevuld over het temperament (IBQ-R) van het kind en over het opvoedgedrag (CBPQ). Op de 2.5-jarige meting werd het niveau van emotieregulatie gemeten bij het kind. Op beide meetmomenten kwamen ouders apart met het kind naar het onderzoekslab van de Universiteit van Amsterdam en vond er een huisbezoek plaats. Tijdens het bezoek aan het onderzoekslab deden ouders en kind een aantal taken die betrekking hadden op het temperament van het kind, opvoeding van de ouders en de sociale ontwikkeling van het kind.

Twee weken voor het bezoek aan het onderzoekslab werden een aantal vragenlijsten (waaronder de temperamentsvragenlijst) per post opgestuurd. Deze werden door beide ouders ingevuld en ingeleverd tijdens het bezoek aan het onderzoekslab. In het onderzoekslab kregen ouders nog een aantal vragenlijsten (waaronder de opvoedingsvragenlijst), welke mee naar huis genomen werden en daar door beide ouders werden ingevuld. Deze mochten ze per post of bij het huisbezoek inleveren. Bij het huisbezoek werden ook een aantal taken gedaan met betrekking tot het temperament van het kind, de opvoeding van de ouders en de sociale ontwikkeling van het kind.

Ouders kregen, nadat een volledige meting was afgerond (dus als zowel vader en

moeder in het onderzoekslab waren geweest), een cadeaubon van twintig euro. Het kind kreeg bij beide keren dat het langs kwam een klein cadeautje. Indien ouders gescheiden waren kregen beide ouders een cadeaubon van twintig euro. Nadat een volledige meting was afgerond kregen de ouders het beeldmateriaal van de metingen thuis gestuurd.

(14)

Maten

Emotieregulatie. Emotieregulatie werd gemeten tijdens de 2.5-jarige meting in het onderzoekslab, middels verschillende typen ouder-kind interacties namelijk: spelen zonder speelgoed, spelen met speelgoed en het opruimen van het speelgoed. De taak verliep als volgt: Aan ouder en kind werd gevraagd of ze samen wilden spelen met speelgoed. Na vijf minuten werd gevraagd of ze het speelgoed samen op wilden ruimen. Vervolgens werd gevraagd of ze met elkaar wilden spelen, maar nu zonder speelgoed. Deze speeltaak duurde ook vijf minuten. Het kind deed deze taak met de vader en moeder.

De interacties tussen ouder en kind tijdens deze situaties werden gecodeerd aan de hand van het System for coding interactions in parent-child dyads (SCIPD). Hiermee werd de mate van emotie- en gedragsregulatie gemeten tijdens de interactie tussen ouder en kind. De

interacties werden gecodeerd op de mate van positief affect, boosheid en frustratie, verdriet en nervositeit, opstandig en vijandig en terugtrekken (Lindahl, 1996). Bij het coderen van de interacties werd zowel de frequentie als de intensiteit van emoties en gedrag gecodeerd. Dit gebeurde aan de hand van een 5-punt Likert schaal (1= erg laag, 5= erg hoog). Erg laag betekent dat het kind het gedrag niet laat zien. Erg hoog betekent dat het kind het gedrag gedurende een groot deel (of de gehele) interactie laat zien. Op basis van de frequentie en intensiteit werd er een score toegekend voor de verschillende interacties. Uiteindelijk werd voor elke schaal een score berekend door de gemiddelde score van de interacties te nemen. Dit gebeurde voor zowel vader als moeder. De schaal terugtrekken is niet meegenomen in de huidige studie vanwege een lage betrouwbaarheid.

De schaal positief affect meet in welke mate het kind warmte, blijheid, respect, empathie en lichamelijk contact toont. Dit kan gericht zijn op de ouder maar ook op de omgeving (bijvoorbeeld positieve aanraking zoals knuffel of high five). Een lage score op de schaal wordt gekenmerkt door de afwezigheid of lage frequentie en intensiteit van positieve emoties. Een hoge score wordt gekenmerkt door hoge frequentie en intensiteit van positieve emoties. De intraclass correlatie bedraagt .36 voor vader en .62 voor moeder.

De schaal boosheid en frustratie meet het niveau van negatief affect dat wordt geuit door het kind. Hieronder vallen boosheid, spanning, frustratie, zeuren en irritatie. Het gaat hierbij om wat het kind zegt en hoe het kind dit zegt (bijvoorbeeld: directe uitingen van boosheid zoals “Ik ben boos”). Een lage score op deze schaal wordt gekenmerkt door de afwezigheid of lage frequentie en intensiteit van boosheid en frustratie. Een hoge score wordt gekenmerkt door hoge frequentie en intensiteit van boosheid en frustratie. De intraclass correlatie bedraagt .68 voor vader en .47 voor moeder. De schaal verdriet en nervositeit meet

(15)

het algehele niveau van verdriet dat wordt geuit door het kind. Hieronder valt bijvoorbeeld het tonen van spijt, droefheid, pijn en nervositeit. Dit uit zich bijvoorbeeld door het praten met een bibberende stem. De intraclass correlatie is .30 voor vader en .71 voor moeder. De schaal opstandig en vijandig gedrag meet in welke mate het kind opstandig gedrag laat zien.

Hieronder wordt verstaan het tonen van beledigend, lichamelijk agressief, vijandig en bijdehand gedrag. Dit uit zich bijvoorbeeld door anderen met opzet te irriteren. De intraclass correlatie bedraagt .57 voor vader en .77 voor moeder.

Deze vier schalen zijn op basis van factoranalyse onderverdeeld in twee factoren, positieve en negatieve emotieregulatie (zie tabel 1). Onder positieve emotieregulatie valt de schaal positief affect. Door het gemiddelde te nemen van deze schaal is een score berekend voor positieve emotieregulatie en dus het uiten van positieve emoties. Negatieve

emotieregulatie bevat de schalen boosheid/frustratie, verdriet/nervositeit en

opstandig/vijandig. Door het gemiddelde te nemen van deze schalen is een score berekend voor negatieve emotieregulatie en dus het uiten van negatieve emoties. Er is een aparte score berekend voor positieve- en negatieve emotieregulatie die het kind bij de vader en moeder laat zien. De scores van vaders en moeders op positieve emotieregulatie hangen zwak met elkaar samen (r = .09). Ook op negatieve emotieregulatie is er een zwakke samenhang tussen de scores van vader en moeder (r = -.02).

Tabel 1: Principale componentenanalyse emotieregulatie

Vader Moeder Factor 1 Negatieve emotieregulatie Factor 2 Positieve emotieregulatie Factor 1 Negatieve emotieregulatie Factor 2 Positieve emotieregulatie Positief affect -.442 .897 -.148 .955 Boosheid/frustratie .651 -.610 .796 .012 Verdriet/nervositeit .897 .442 .574 -.160 Opstandig/vijandig .648 -.612 .778 .288

Zelfregulatie. Zelfregulatie werd gemeten tijdens de 1-jaars meting middels de Infant Behavior Questionnaire-Revised (IBQ-R) die door beide ouders is ingevuld. De IBQ-R is een vragenlijst om temperament te meten bij kinderen van 3-12 maanden. De vragenlijst bestaat uit 191 items welke onder te verdelen zijn in 14 schalen. Aan ouders wordt hierbij gevraagd hoe vaak hun kind de afgelopen week bepaald gedrag heeft vertoond. Dit werd gemeten aan de hand van een 7-punt Likert schaal waarbij 1 = nooit en 7 = altijd. Op basis van de scores werd de gemiddelde score berekend voor de verschillende (temperaments)schalen. Uit

(16)

onderzoek van Gartstein en Rothbart (2002) blijkt dat de schalen zijn onder te verdelen in drie factoren: Positieve emotionaliteit, negatieve emotionaliteit en aandacht/regulatie. De factor aandacht/regulatie wordt in de vroege kinderjaren als voorloper gezien van zelfregulatie en daar is dan ook alleen naar gekeken in deze studie. De factor aandacht/regulatie bestaat uit 70 items, die onder te verdelen zijn in een aantal schalen; lage intensiteit van plezier,

knuffeligheid, duur van gerichte aandacht, troostbaarheid en lachen en glimlachen. De schaal lage intensiteit van plezier bestaat uit 13 items. De schaal meet de

hoeveelheid plezier die het kind laat zien gedurende een activiteit (voorbeelditem: “Hoe vaak, in de afgelopen week, genoot uw kind ervan wanneer hij voorgelezen werd”). Cronbach’s alpha is .86 voor vader en .78 voor moeder. De schaal knuffeligheid bestaat uit 17 items. Deze schaal meet de expressie van genot als het kind geknuffeld wordt door de ouder. Een

voorbeelditem van deze schaal is bijvoorbeeld: “Tijdens het wiegen of knuffelen van uw kind hoe vaak leek uw kind, in de afgelopen week, hiervan te genieten”. Een hoge score op deze schaal duidt erop dat het kind ervan geniet als het geknuffeld wordt. Cronbach’s alpha is .81 voor vader en .87 voor moeder. De schaal duur van gerichte aandacht bestaat uit 12 items. De schaal meet de aandacht en of interactie die een kind, voor langere tijd, met een object heeft (voorbeelditem: “Hoe vaak, in de afgelopen week, speelde uw kind langer dan 10 minuten met een speeltje of object?”). Een hoge score op deze schaal duidt erop dat het kind in staat is om zijn aandacht voor langere tijd op objecten te richten. Cronbach’s alpha is .83 voor vader en .81 voor moeder. De schaal troostbaarheid bestaat uit 18 items. De schaal meet in hoeverre het huilen en/of opwinden van het kind vermindert wanneer de ouder het kind troost

(voorbeelditem: “Tijdens het wiegen van uw kind, hoe vaak was hij meteen getroost”). Een hoge score op deze schaal duidt erop dat het kind snel getroost is. Cronbach’s alpha bedraagt .82 voor vader en .87 voor moeder. De laatste schaal is lachen en glimlachen. Deze schaal bestaat uit 10 items. De schaal meet hoe vaak het kind (glim)lacht tijdens verzorging van de ouders (zoals wassen, aankleden of verschonen) of tijdens het spelen. Een voorbeelditem bij deze schaal is: “Wanneer het haar gewassen werd, hoe vaak glimlachte uw kind?”.

Cronbach’s alpha bedraagt .75 voor zowel moeder als vader.

Uiteindelijk is een totaalscore berekend voor de factor aandacht/regulatie door het gemiddelde van de 70 items te nemen. Dit is voor vader en moeder apart gedaan. Cronbach’s alpha voor de factor bedraagt .88 voor vader en .87 voor moeder. Er is geen samenhang tussen vaders en moeders over het niveau van aandacht/regulatie van het kind (r = -.008).

Opvoedgedrag. Opvoedgedrag werd bij de ouders gemeten tijdens de 1-jarige meting middels zelfrapportage. Hier werd gebruik gemaakt van een vertaalde versie van de

(17)

Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ) (Majdandžić, de Vente & Bögels, 2008). Deze vragenlijst is voor ouders van kinderen van 3 maanden tot 12 jaar. Er zijn vijf leeftijd specifieke versies (0 jaar, 1 jaar, 2-3 jaar, 4-6 jaar en 7-12 jaar). Voor het huidige onderzoek werd de 1-jarige versie gebruikt. De vragenlijst bestaat uit 125 items. De vragenlijst bestaat uit items van bestaande vragenlijsten aangevuld met nieuw ontwikkelde items. De vragenlijst meet in welke mate bepaald opvoedgedrag van toepassing is bij de ouder, in de omgang met zijn kind (de Vente, Majdandžić, Colonnesi & Bögels, 2011). Dit wordt gemeten aan de hand van een 5-punt Likert schaal waarbij 1= Helemaal niet van toepassing en 5= Helemaal van toepassing. Beide ouders vulden de vragenlijst in. De items zijn onder te verdelen in een aantal schalen: uitdagend gedrag, overbetrokkenheid, warmte, negativiteit, negatieve discipline en positieve discipline. Voor de huidige studie werden de schalen overbetrokkenheid, warmte, negativiteit, negatieve discipline en positieve discipline meegenomen.

De schaal overbetrokkenheid bestaat uit 28 items. De schaal meet in welke mate de ouder (over)beschermend of (over)controlerend gedrag laten zien dat blootstelling aan nieuwe situaties, mensen en objecten beperkt (voorbeelditem van overbescherming: “Als mijn kind huilt in bed ga ik direct bij hem/haar kijken”. Voorbeelditem van overcontrole: “Ik houd mijn kind voortdurend in de gaten”). Cronbach’s alpha is .78 voor vader en .79 voor moeder. De schaal warmte bestaat uit 16 items. De schaal meet de manier waarop ouders reageren op signalen en behoeften van het kind en in welke mate de ouder initiatief neemt (bijvoorbeeld: “Ik troost mijn kind als hij/zij van streek is”). Cronbach’s alpha is .81 voor vader en .80 voor moeder. De schaal negativiteit bestaat uit 7 items. De schaal meet in welke mate de ouder afkeuring en vijandigheid communiceert richting het kind. Dit kan zich uiten door

bijvoorbeeld irritatie of door ongeduldig te reageren (voorbeelditem: “Als mijn kind lang huilt schreeuw ik tegen hem/haar”). Cronbach’s alpha is .69 voor vader en .63 voor moeder. De schaal negatieve discipline bestaat uit 22 items. De schaal meet in welke mate ineffectieve discipline aanwezig is bij de ouder, zoals fysieke- en verbale straf en overreageren

(voorbeelditem: “Als mijn kind weigert te eten, geef ik hem/haar een pak voor de broek”) en in hoeverre ouders inconsequent zijn (voorbeelditem: “Als mijn kind iets doet wat ik niet graag heb laat ik het vaak maar over me heen gaan”). Cronbach’s alpha is .70 voor vader en .73 voor moeder. De laatste schaal is positieve discipline en bestaat uit 6 items. De schaal meet in welk mate de ouder ongewenst gedrag van het kind probeert te stoppen of aan te zetten tot gewenst gedrag. Hierbij kan zoal gedacht worden aan het scheppen van duidelijke

(18)

regels en consequent optreden (bijvoorbeeld: “Ik waarschuw mijn kind op tijd wanneer hij/zij zich dreigt te gaan misdragen”). Cronbach’s alpha is .72 voor vader en .63 voor moeder.

Deze vijf schalen zijn op basis van factoranalyse onderverdeeld in twee factoren, positief en negatief opvoedgedrag (zie tabel 2). Onder positief opvoedgedrag vallen de schalen warmte en positieve discipline. Voor positief opvoedgedrag is één gemiddelde score berekend door het gemiddelde te nemen van alle items van de schalen warmte en positieve discipline. Negatief opvoedgedrag bevat de schalen negatieve discipline, overbetrokkenheid en negativiteit. Ook hier is één score voor negatief opvoedgedrag berekend door het

gemiddelde van alle items van deze schalen te nemen. Voor vader en moeder is een aparte score berekend voor positief- en negatief opvoedgedrag. De scores van vaders en moeders op positief opvoedgedrag hangen zwak met elkaar samen (r = .24). Ook op negatief

opvoedgedrag is er een zwakke samenhang tussen de scores van vader en moeder (r = .28).

Tabel 2: Principale componentenanalyse opvoedgedrag

Vader Moeder Factor 1 Negatief opvoedgedrag Factor 2 Positief opvoedgedrag Factor 1 Negatief Opvoedgedrag Factor 2 Positief Opvoedgedrag Overbetrokkenheid .372 -.023 .491 .269 Warmte -.497 .664 -.677 .343 Negativiteit .805 .302 .780 .281 Negatieve discipline .856 .143 .810 .072 Positieve discipline -.032 .860 -.195 .911 Analyseplan

In dit onderzoek werden statische analyses gedaan om de eerder beschreven onderzoeksvragen te beantwoorden. De data werd geanalyseerd aan de hand van SPSS (Statistical Package for the Social Sciences). Voor alle statische testen werd een

significantieniveau van .05 gehanteerd. Er werden voor zowel vader als moeder multipele regressies uitgevoerd om te bekijken wat de voorspellende waarde van zowel zelfregulatie van het kind als positief- en negatief opvoedgedrag van de ouder op positieve- en negatieve emotieregulatie van het kind is. Vervolgens werd er een interactie toegevoegd (negatief opvoedgedrag x zelfregulatie van het kind positief opvoedgedrag x zelfregulatie van het kind), waarbij de variabelen eerst gecentreerd werden. Er werd bij de interactie gekeken of zelfregulatie de relatie tussen opvoedgedrag en emotieregulatie modereert. Indien

zelfregulatie als moderator aanwezig was werd met behulp van de Johnson-Neyman techniek bekeken vanaf welke waarde zelfregulatie een ander effect had op emotieregulatie.

(19)

Resultaten Uitval

Voordat de analyses werden uitgevoerd is er bekeken van welke ouders de data niet compleet was. Er bleken 27 vaders en 22 moeders te zijn van wie de data niet compleet was. Aan de hand van attritieanalyse is bekeken of deze groepen (wel alle data beschikbaar en niet alle data beschikbaar) van elkaar verschilden. Deze analyse is voor zowel vader als moeder uitgevoerd. Voor wat betreft de vaders bleek er geen verschil te zijn op leeftijd (t = -.23, p = .816), opleidingsniveau (t = .64, p =.524), burgerlijke staat (t = -1.41, p = .170) en uren werk per week (t =.09, p = .929). Voor wat betreft moeders bleek er ook geen verschil te zijn tussen leeftijd (t = .16, p = .874), opleidingsniveau (t= -.49, p = .621), burgergelijke staat (t = -.53, p = .594) en uren werk per week (t = .82, p = .413). Deze 27 vaders en 22 moeders werden in de huidige studie niet meegenomen.

Vervolgens is bekeken of de data normaal verdeeld was. Dit bleek het geval te zijn. Daarna zijn de outliers opgespoord. Outliers boven drie standaarddeviatie van het gemiddelde zijn verwijderd en niet meegenomen in de statistische analyses. Dit waren vier moeders en zeven vaders. Drie moeders en één vader hadden een hoge score op negatieve emotieregulatie (respectievelijk 2.11, 2.22, 2.33 en 2.22). Eén moeder en vier vaders hadden een lage score op positief opvoedgedrag (respectievelijk 3.27, 3.14, 3.27, 3.23 en 3.27). Een vader had een lage score op negatief opvoedgedrag (1.26). De laatste vader had een lage score op positieve emotieregulatie (1.00). In totaal bleven er 84 vaders en 96 moeders over, hiermee werden de analyses uitgevoerd.

Beschrijvende statistiek

Allereerst zijn de gemiddelden scores en de correlaties tussen de verschillende variabelen berekend. Deze resultaten zijn weergegeven in tabel 3. Hier is te zien dat bij de moeder negatief opvoedgedrag negatief gecorreleerd is met positief opvoedgedrag. Daarnaast is positief opvoedgedrag positief gecorreleerd met zelfregulatie van het kind. Bijzonder is dat bij vaders positief opvoedgedrag negatief gecorreleerd blijkt te zijn met zelfregulatie van het kind. Ook blijkt bij de vader positieve emotieregulatie van het kind negatief gecorreleerd te zijn met negatieve emotieregulatie van het kind.

(20)

Tabel 3: Correlatietabel

1. 2. 3. 4. 5. Vader Moeder

M SD M SD

1. Positieve emotieregulatie - -.26* -.06 -.04 -.17 3.13 .86 2.90 .67 2. Negatieve emotieregulatie -.06 - -.08 -.00 -.06 1.24 .26 1.21 .23 3. Zelfregulatie van het kind .18 -.01 - -.32* -.10 4.71 .49 4.92 .45 4. Positief opvoedgedrag van

de ouder

.12 -.16 .45* *

- -.04 4.12 .30 4.35 .27 5. Negatief opvoedgedrag van

de ouder

-.20 .08 -.12 -.20* - 1.92 .21 1.86 .23 Onder de diagonaal staan de correlaties van moeder, boven de diagonaal staan de correlaties

van vader . * = p<0.05 ** = p<0.01

Onderzoeksresultaten

Vervolgens is een multipele regressie uitgevoerd om te bekijken wat de voorspellende waarde van zelfregulatie van het kind en positief- en negatief opvoedgedrag van de ouder op emotieregulatie van het kind is. In tabel 4 is te zien dat enkel zelfregulatie van het kind en opvoedgedrag van de ouder geen positieve en negatieve emotieregulatie bij het kind

voorspelt. Ook is te zien dat bij de vader en positieve emotieregulatie de verklaarde variantie significant verandert als de interacties tussen negatief opvoedgedrag en zelfregulatie en positief opvoedgedrag en zelfregulatie wordt toegevoegd. De interactie tussen negatief opvoedgedrag van de vader en zelfregulatie van het kind voorspelt een lager niveau van positieve emotieregulatie bij het kind. Bij de moeder worden deze resultaten niet gevonden. Deze resultaten indiceren dat de combinatie van negatief opvoedgedrag van de vader en zelfregulatie van het kind voor verschillende niveaus van positieve emotieregulatie (en dus het uiten van positieve emoties) zorgen bij het kind.

(21)

Tabel 4: Resultaten van multipele regressies van de voorspellende waarde van zelfregulatie van het kind en opvoedgedrag van de ouder op emotieregulatie van het kind

Positieve emotieregulatie van het kind Negatieve emotieregulatie van het kind

Vader Moeder Vader Moeder

R2 R2 B SE β 95% CI B R2 R2 B SE β 95% CI B R2 R2 B SE β 95% CI B R2 R2 B SE β 95% CI B

change change change change

Stap 1 .04 .04 .06 .06 .01 .01 .03 .03 Positief opvoedgedrag ouder -.07 .33 -.02 -.72, .58 .06 .29 .02 -.52, .63 .00 .09 .00 -.20, .20 -.15 .10 -.18 -.35, .04 Negatief opvoedgedrag ouder -.73 .45 -.18 -1.62, .16 -.52 .30 -.18 -1.11, .08 -.08 .13 -.06 -.35, .19 .05 .10 .05 -.15, .25 Zelfregulatie van het kind

-.13 .20 -.07 -.53, .28 .22 .17 .14 -.12, .55 -.05 .06 -.09 -.17, .07 .04 .06 .08 -.08, .15 Stap 2 .14 .10* .29 .02 .04 .03 .03 .00 Positief opvoedgedrag ouder -.11 .31 -.04 -.73, .52 .11 .30 .04 -.48, .70 .00 .10 .01 -.19, .20 -.14 .10 -.17 -.34, .06 Negatief opvoedgedrag ouder -1.00 .44 -.25* -.19, -.13 -.46 .30 -.16 -1.06, .14 -.08 .14 -.07 -.36, .19 .06 .10 .06 -.15, .26 Zelfregulatie van het kind

-.00 .20 -.00 -.40, .39 .16 .18 .11 -.19, .51 -.05 .06 -.10 -.18, .07 .03 .06 .06 -.09, .15

Positief opvoedgedrag ouder x zelfregulatie van het kind

-.04 .11 -.40 -.25, .17 .07 .07 .11 -.07, .21 .05 .03 .18 -.01, .12 .01 .02 .06 -.04, .06

Negatief opvoedgedrag ouder x zelfregulatie van het kind

-.29 .09 -.33** -.48, -.09 -.07 .08 -.09 -.23, .09 -.00 .03 -.00 -.06, .06 .00 .03 .00 -.06, .06

(22)

Aan de hand van de Johnson-Neyman techniek (Hayes & Matthes, 2009) is onderzocht welke invloed zelfregulatie van het kind op emotieregulatie van het kind heeft, in combinatie met negatief opvoedgedrag van de vader. Deze techniek laat zien dat bij een zelfregulatie van -.067 en hoger de relatie tussen negatief opvoedgedrag en positieve emotieregulatie bij het kind significant is ( t = -1.99, p = .05). Dit betekent dat meer negatief opvoedgedrag van de vader, in combinatie met een zelfregulatie van -.067 en hoger van het kind, voor een lager niveau van positieve emotieregulatie bij het kind zorgt. Dit houdt in dat kinderen minder positieve emoties laten zien. In figuur 1 is het effect van zelfregulatie gevisualiseerd. Hier is te zien wat het effect is van een laag- en hoog niveau van zelfregulatie, in combinatie met negatief opvoedgedrag op positieve emotieregulatie van het kind.

Figuur 1: Moderator van negatief opvoedgedrag en zelfregulatie (1 SD boven en 1 SD onder het gemiddelde) in het voorspellen van positieve emotieregulatie van het kind.

Aangezien onder negatief opvoedgedrag verschillende gedragingen zijn samengenomen (negativiteit, negatieve discipline en overbetrokkenheid) is er vervolgens met een multipele regressie bekeken welk van deze opvoedgedragingen van de vader dan het sterkste het niveau van positieve emotieregulatie bij het kind voorspelt. In tabel 5 is te zien dat de interactie tussen overbetrokkenheid van de vader en zelfregulatie van het kind een lager niveau van positieve emotieregulatie bij het kind voorspelt. De interactie tussen overbetrokkenheid van de vader en zelfregulatie van het kind lijkt voor verschillende niveaus van positieve

emotieregulatie bij het kind te zorgen.

0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4

Laag Gemiddeld Hoog

N ivea u va n p osit ieve em ot ier eg ul at ie va n het k in d

Negatief opvoedgedrag van de ouder

Laag niveau van zelfregulatie Hoog niveau van zelfregulatie

(23)

Tabel 5: Opvoedgedrag van vader, zelfregulatie en voorspellende waarde op positieve emotieregulatie

R2 R2 change B Se β 95% CI B

Stap 1 .04 .04

Zelfregulatie van het kind -.14 .20 -.08 -.55, .27

Overbetrokkenheid -.34 .29 -.13 -.91, .24 Negatieve discipline -.55 .49 -.15 -1.53, .43 Negativiteit .07 .27 .04 -.47, .61 Stap 2 .15 .11* Zelfregulatie -.15 .20 -.06 -.55, .26 Overbetrokkenheid -.41 .28 -.16 -.98, .15 Negatieve discipline -.53 .48 -.15 -1.50, .43 Negativiteit -.14 .27 -.07 -.69, .40 Overbetrokkenheid x zelfregulatie -.27 .10 -.29* -.48, -.06 Negatieve discipline x zelfregulatie -.02 .11 -.03 -.24, .20 Negativiteit x zelfregulatie -.16 .10 -.17 -.32, .09 R2= verklaarde variantie, β = gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt, 95% CI B = 95%

betrouwbaarheidsinterval ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënt. *p<0.05.

Aan de hand van de Johnson-Neyman techniek (Hayes & Matthes, 2009) is vervolgens onderzocht welke invloed zelfregulatie van het kind op emotieregulatie van het kind heeft, in combinatie met overbetrokkenheid van de vader. Deze techniek laat zien dat bij een

zelfregulatie van .069 en hoger de relatie tussen overbetrokkenheid en positieve emotieregulatie bij het kind significant is ( t = -1.99, p = .05). Dit houdt in dat meer

overbetrokkenheid van de vader, in combinatie met een zelfregulatie van .069 en hoger van het kind, voor een lager niveau van positieve emotieregulatie bij het kind zorgt. In figuur 2 is het effect van zelfregulatie gevisualiseerd. Hier is te zien wat het effect is van een laag- en hoog niveau van zelfregulatie (1 SD boven en 1 SD onder het gemiddelde), in combinatie met overbetrokkenheid op positieve emotieregulatie van het kind.

(24)

Figuur 2: Moderator van overbetrokkenheid en zelfregulatie (1 SD boven en 1 SD onder het gemiddelde) in het voorspellen van positieve emotieregulatie van het kind.

De bevindingen van de huidige studie suggereren dat zelfregulatie van het kind een modererende rol speelt in de samenhang tussen negatief opvoedgedrag van de vader en het niveau van positieve emotieregulatie van het kind. Het lijkt hierbij specifiek om

overbetrokken opvoedgedrag te gaan. Meer negatief opvoedgedrag (overbetrokkenheid) zorgt voor een lager niveau van positieve emotieregulatie en dus voor het uiten van minder

positieve emoties bij het kind als het kind een hoog niveau van zelfregulatie heeft. Discussie

In de huidige studie werd onderzocht of zelfregulatie van het kind en positief en

negatief opvoedgedrag voorspellers waren van emotieregulatie van het kind op peuterleeftijd. Daarnaast werd er bekeken of er verschillen waren in het effect van opvoedgedrag van vaders en moeders op emotieregulatie van het kind. De resultaten van deze studie laten zien dat enkel bij de vader zelfregulatie als moderator werkt tussen negatief opvoedgedrag en positieve emotieregulatie van het kind. Meer negatief opvoedgedrag van de vader, in combinatie met een hoog niveau van zelfregulatie van het kind, zorgt voor een lager niveau van positieve emotieregulatie bij het kind. Dit betekent dat kinderen minder positieve emoties laten zien. Gezien er meerdere negatieve opvoedgedragingen (overbetrokkenheid, negatieve discipline en negativiteit) zijn samengevoegd is vervolgens voor deze gedragingen apart bekeken wat het effect is op positieve emotieregulatie. Hier komt naar voren dat meer overbetrokkenheid van de vader, in combinatie met een hoog niveau van zelfregulatie van het kind, voor een lager niveau van positieve emotieregulatie bij het kind lijkt te zorgen.

0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4

Laag Gemiddeld Hoog

N ivea u va n p osit ieve em ot ier eg ul at ie va nh et kin d

Overbetrokkenheid van de vader

Laag niveau van zelfreguatie Hoog niveau van zelfregulatie

(25)

Deze resultaten impliceren dat overbetrokkenheid van de vader en zelfregulatie van het kind op 1-jarige leeftijd voorspellers zijn van niveau van positieve emotieregulatie op 2.5-jarige leeftijd. Een hoog niveau van zelfregulatie, zorgt in combinatie met meer

overbetrokkenheid voor een lager niveau van positieve emotieregulatie. Gezien positieve emoties beschermend lijken te werken tegen het ontstaan van angst, stress en depressie en ervoor zorgen dat kinderen sneller negatieve ervaringen van zich af zetten (Fredrickson, 2001) en ook overbetrokkenheid lijkt te zorgen voor angstig gedrag, is het wenselijk om de vaders bewust te maken van het effect van overbetrokkenheid. Een mogelijke verklaring waarom juist overbetrokkenheid in combinatie met zelfregulatie voor een lager niveau van positieve emotieregulatie lijkt te zorgen, zou kunnen zijn dat overbetrokken ouders veel controle laten zien, overdreven angstig zijn en ingrijpen in situaties waar het niet nodig is (Rapee, 2012). Deze ouders onthouden kinderen ervan om de omgeving te exploreren, wat tot gevolg heeft dat kinderen zich terugtrekken (zelfregulerende component), (sociaal) angstiger en meer verlegen worden, wat tot gevolg heeft dat ze minder vreugde en blijheid laten zien (Bayer, Sanson & Hemphill, 2006).

Het is tegen de verwachtingen in dat dit verband enkel voor vaders gevonden wordt en niet voor moeders. Verwacht werd dat juist negatief opvoedgedrag van de moeder voor een lager niveau van emotieregulatie zou zorgen, aangezien opvoedgedrag van de moeder een meer emotioneel effect zou hebben op het kind (Chang et al., 2003). Een mogelijke verklaring waarom enkel overbetrokkenheid van de vader gerelateerd lijkt te zijn aan positieve

emotieregulatie zou kunnen zijn dat vaders een unieke rol innemen in de opvoeding. Zoals bekend spelen vaders in de eerste jaren meer met het kind, waar moeders een meer

verzorgende rol op zich nemen (Lamb, 1977). Het spel van de vader bevordert, meer dan gedragingen van de moeder, nieuwsgierigheid, autonomie, sociale competentie en heeft een positief effect op de sociaal-emotionele ontwikkeling (Parke et al., 2004). Daarnaast reageren kinderen actief op opvoedgedrag van de vader en meer passief op opvoedgedrag van de moeder (Burlingham, 1973). Het opvoedgedrag van de vader lijkt dus, meer dan

opvoedgedrag van de moeder, de sociaal-emotionele ontwikkeling te beïnvloeden, wat mogelijk kan verklaren waarom enkel opvoedgedrag van de vader lijkt te zorgen voor een lager niveau van emotieregulatie.

De gevonden resultaten zijn in tegenspraak met eerder gevonden resultaten, waar een hoog niveau van zelfregulatie, in combinatie met meer negatief opvoedgedrag juist voor een lager niveau van negatieve emotieregulatie lijkt te zorgen niveau (Belsky, Hsieh & Crnic, 1998; Karreman et al., 2009). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de taak

(26)

waarmee emotieregulatie is gemeten weinig negatieve emoties heeft uitgelokt bij het kind. In vervolgonderzoek wordt daarom geadviseerd om meerdere taken af te nemen en hierbij mogelijk ook gebruik te maken van vragenlijsten. Daarnaast zou een verklaring kunnen zijn dat het in die betreffende studies om vijandig opvoedgedrag ging, waar het in de huidige studie om overbetrokkenheid gaat. Vijandig opvoedgedrag en overbetrokkenheid hebben een ander effect op het kind; vijandig opvoedgedrag lijkt tot meer externaliserend gedrag te zorgen bij het kind (Stormshak, Bierman, McMahon & Lengua, 2000), waar

overbetrokkenheid een meer internaliserend effect heeft (Rapee, 2012).

Verder werd er in de huidige studie verwacht dat enkel opvoedgedrag een voorspeller zou zijn van het niveau van emotieregulatie van het kind. Dit verband wordt niet gevonden. Een verklaring hiervoor zou toe te schrijven kunnen zijn aan de leeftijd van het kind. Mogelijk dat ouders meer gaan verschillen in opvoedgedrag wanneer het kind ouder is. Ouders ontwikkeling op basis van overtuigingen, ervaringen en eigenschappen van het kind een eigen opvoedingsstijl (Belsky, 1984). Aangezien ze op het moment van deze studie slechts een jaar ervaring hebben opgedaan met opvoeden, zal hun opvoedgedrag zeer

waarschijnlijk nog aan verandering onderhevig zijn. Ouders beoordelen zichzelf in de huidige studie dan ook hoog op warmte en positieve discipline (moeders: 4.6, 3.8, vaders: 4.5, 3.6; op schaal van 1-5) en laag op de negatieve schalen. Het wordt aanbevolen om in

vervolgonderzoek te bestuderen hoe opvoedgedrag gerelateerd is aan emotieregulatie op oudere leeftijd. Daarbij zou het wenselijk zijn als opvoedgedrag naast zelfrapportage ook op een objectieve manier gemeten wordt, omdat ouders zichzelf met zelfrapportage veelal positiever beoordelen (McLeod, Wood & Weisz, 2007).

Een beperking aan de huidige studie is dat er geen rekening is gehouden met de verschillen tussen jongens en meisjes. Het is bekend dat ouders het gedrag van hun zoon en dochter anders beoordelen en dat ze andere eisen stellen aan het gedrag. Zo wordt in de westerse landen overactiviteit en uitdagend gedrag bij jongens normaler gevonden dan bij meisjes. Agressief, druk en boos gedrag wordt bij jongens meer geaccepteerd, waar dit gedrag bij meisjes eerder wordt gecorrigeerd, omdat dit als atypisch wordt gezien (Keenan & Shaw, 1997). Omdat ouders anders gedrag accepteren bij hun zoon en dochter, lijkt het aannemelijk dat ze hun opvoeding aanpassen aan hun zoon en dochter (zoals naar dochters meer controle) en dat jongens en meisjes hierdoor andere emoties uiten. In vervolgonderzoek wordt dan ook geadviseerd om voor zowel jongens als meisjes te bestuderen wat de effecten van

opvoedgedrag en zelfregulatie op emotieregulatie zijn. Op deze manier kan er in interventies betere aangesloten worden op de specifieke behoeften van jongens en meisjes.

(27)

Daarnaast is het een beperking dat de emotieregulatie enkel in het onderzoekslab is gemeten, waardoor het mogelijk minder goed te generaliseren is. Mogelijk vonden de kinderen het speelgoed niet aantrekkelijk en hadden ze thuis voor ander speelgoed gekozen, waar ze andere emoties hadden laten zien. Ook zou de kunstmatige setting in het

onderzoekslab er voor gezorgd kunnen hebben dat ouders zich sociaal wenselijk of niet natuurlijk hebben gedragen, wat minder of andere emoties bij het kind uitlokte (Bryman, 2012). Aanbevolen wordt om in vervolgonderzoek de emotieregulatie taak ook thuis plaats te laten vinden. Verder zou het voor de generaliseerbaarheid wenselijk zijn als er in

vervolgonderzoek meer demografische diversiteit is tussen de deelnemers. De participanten in deze studie waren overwegend van Nederlandse komaf en het opleidingsniveau was tamelijk hoog. Omdat bekend is dat opleidingsniveau een invloed heeft op opvoedgedrag en ouders met een hoog opleidingsniveau het kind meer uitleggen en meer de zelfstandigheid stimuleren (Pears & Moses, 2003), zou het mogelijk kunnen zijn dat de bevindingen van dit onderzoek anders zouden zijn bij ouders die een lager opleidingsniveau hebben.

Verder wordt het aanbevolen om in vervolgonderzoek de schaal terugtrekken mee te nemen bij het meten van emotieregulatie. Dit wordt geadviseerd omdat overbetrokkenheid van ouders er voor zou kunnen zorgen dat kinderen zich meer zouden terugtrekken en

(sociaal) angstiger worden (Bayer et al., 2006). Dit maakt het aannemelijk dat ze juist op deze schaal hoog zouden scoren.

Daarentegen is een sterk punt van deze studie dat er een grote onderzoeksgroep is en dat van bijna alle kinderen zowel de vader als de moeder meedeed aan het onderzoek. Ook is het longitudinale design van deze studie een sterk punt. Door kinderen over langere periode te volgen kan er mogelijk iets gezegd worden over causale verbanden.

Concluderend kan gesteld worden dat de resultaten van de huidige studie laten zien dat zelfregulatie de relatie tussen negatief opvoedgedrag en specifiek overbetrokkenheid van de vader en positieve emotieregulatie modereert. Overbetrokkenheid en zelfregulatie zijn op 1-jarige leeftijd voorspellers van het niveau van positieve emotieregulatie op 2.5-1-jarige leeftijd. Meer overbetrokkenheid en een hoger niveau van zelfregulatie van het kind zorgen voor een lager niveau van positieve emotieregulatie, wat op den duur voor (sociaal) angstig gedrag kan zorgen. Deze resultaten zijn van toegevoegde waarde om in preventies en interventies ervoor te zorgen dat de emotieregulatie zich zo effectief mogelijk kan ontwikkelen. De vaders zijn dan ook de doelgroep die bewust gemaakt moet worden van de rol die zij spelen in de opvoeding en de effecten die overbetrokkenheid heeft op het kind. Gezien deze resultaten voor het eerst gevonden worden, wordt het aanbevolen om in vervolgonderzoek, met een

(28)

meer demografisch diverse onderzoeksgroep, te bestuderen of deze verbanden nog steeds gevonden worden. Hierbij wordt het aanbevolen om voor zowel jongens als meisjes te bestuderen wat de effecten zijn, zodat in interventies beter aangesloten kan worden bij de specifieke behoeften.

(29)

Referenties

Bariola, E., Gullone, E., & Hughes, E. K. (2011). Child and adolescent emotion regulation: The role of parental emotion regulation and expression. Clinical Child and Family Psychology Review, 14, 198-212. doi: 10.1007/s10567-011-0092

Bayer, J. K., Sanson, A. V., & Hemphill, S. A. (2006). Parent influences on early childhood internalizing difficulties. Journal of Applied Developmental Psychology, 27, 542-559. doi: 10.1016/j.appdev.2006.08.002

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process-model. Child Development, 55, 83-96. doi: 10.2307/1129836

Belsky, J., Hsieh, K. H., & Crnic, K. (1998). Mothering, fathering, and infant negativity as antecedents of boys’ externalizing problems and inhibition at age 3 years: Differential susceptibility to rearing experience? Developmental Psychology, 34, 982-995. doi: 10.1080/15374416.2010.486321

Boutelle, K., Eisenberg, M. E., Gregory, M. L., Neumark-Sztainer, D. (2009). The reciprocal relationship between parent-child connectedness and adolescent emotional functioning over 5 years. Journal of Psychosomatic Research, 66, 309-316. doi:

10.1016/j.jpsychores.2008.10.019

Bryman, A. (2012). Social research methods (4rd ed.). Oxford: University press.

Burlingham, D. (1973). The preoedipal infant–father relationship. Psychoanalytic Study of Child, 28, 23-47.

Calkins, S. D., & Hill, A. (2011). Caregiver influences on emerging emotion regulation: Biological and environmental transactions in early development. In J. J. Gross (Red.). Handbook of Emotion Regulation (p. 229-248). New York: The Guilford Press.

Calkins, S. D., & Johnson, M. C. (1998). Toddler regulation of distress to frustrating events: Temperamental and maternal correlates. Infant Behavior & Development, 21, 379-395. doi: 0.1016/s0163-6383(98)90015-7

Calkins, S. D., Smith, C. L., Gill, K. L., & Johnson, M. C. (1998). Maternal interactive style across contexts: Relations to emotional, behavioral and physiological regulation during toddlerhood. Social Development, 7, 350-369. doi: 10.1111/1467-9507.00072

Chang, L., Schwartz, D., Dodge, K. A., & McBride-Chang, C. (2003). Harsh parenting in relation to child emotion regulation and aggression. Journal of Family Psychology, 17, 598-606. doi: 10.1037/0893-320.17.4.598

(30)

In K. Verschueren & H. Koomen (Red.). Handboek Diagnostiek in de leerlingbegeleiding (p. 199-214). Antwerpen-Apeldoorn: Garant

Conger, R. D. (2009). Commentary on Grolnick and Pomerantz, “Issues and challenges in studying parental control: Toward a new conceptualization”. Child Development

Perspectives, 3, 173-175. doi: 10.1111/j.1750-8606.2009.00101.x

De Vente, W., Majdandžić, M., Colonnesi, C., & Bögels, S.M. (2011). Intergenerational transmission of social anxiety: The role of paternal and maternal fear of negative child evaluation and parenting behavior. Journal of Experimental Psychopathology, 2, 509-530. doi: 10.5217/jep.018811

Derryberry, D., & Rothbart, M. K. (1997). Reactive and effortful processes in the organization of temperament. Development and Psychopathology, 9 633-652. doi: 10.1017/S0954579497001375

Eisenberg, N., Smith, C. L., & Spinrad, T. L. (2011). Effortful control; Relations with emotion regulation, adjustment and socialization in childhood. In K. D. Vohs & R. F. Baumeister (Red.), Handbook of Self-Regulation; Research, Theory, and Applications (p. 263- 283). New York: The Guilford Press.

Fox, N. A., & Calkins, S. D. (2003). The development of self-control of emotion: Intrinsic and extrinsic influences. Motivation and Emotion, 27, 7-26. doi: 10.1023/a:

1023622324898

Fredrickson, B. L. (2001). The role of positive emotions in positive psychology: The broaden- and-build theory of positive emotions. American psychologist, 56, 218-226 doi:

10.1037/0003-066X.56.3.218

Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2003). Studying infant temperament via the Revised Infant Behavior Questionnaire. Infant Behavior & Development, 26, 64–86. doi:

10.1016/S0163-6383(02)00169-8

Goldsmith, H. H., & Davidson, R. J. (2004). Disambiguating the components of emotion regulation. Child Development, 75, 361-365. doi: 10.1111/j.1467-8624.2004.00678.x Groenendaal, H. & Dekovic, M. (2000). Risicofactoren voor kwaliteit van de opvoeding.

Pedagogiek, 20.

Hayes, A. F., & Matthes, J. (2009). Computational procedures for probing interactions in OLS and logistic regression: SPSS and SAS implementations. Behavior Research Methods, 43, 924-936. doi: 10.3758/BRM.41.3.924

(31)

children’s externalizing problems. Merrill-Palmer Quearterly, 55, 111-134. doi: 10.1353/mpq.0.0020

Keenan, K. & Shaw, D. (1997). Developmental and social influences on young girls’ early problem behavior. Psychological Bulletin, 121, 95-113. doi: 10.1037/0033-2909.121.1.95 Knafo, A., & Plomin, R. (2006). Prosocial behavior from early to middle childhood: Genetic and environmental influences on stability and change. Developmental Psychology, 42, 771-786. doi: 10.1037/0012-1649.42.5.771

Kochanska, G., Murray, K. T., & Harlan, E. T. (2000). Effortful control in early childhood: Continuity and change, antecedents, and implications for social development.

Developmental Psychology, 36, 220-232. doi: 10.1037/0012-1649.36.2.220

Lamb, M. B., (1977). The development of mother-infant and father-infant attachments in the second year of life. Developmental Psychology, 13, 637-648. doi: 10.1037/0012-1649.13.6.637

Laird, R. D., Pettit, G. S., Bater, J. E., & Dodge, K. A. (2003). Parents’ monitoring-relevant knowledge and adolescents’ delinquent behavior: evidence of correlated developmental changes and reciprocal influences. Child Development, 74, 752-768. doi: 10.1111/1467-8624.00566

Leinonen, J. A., Solantaus, T. S., & Punamaki, R. J. (2003). Parental mental health and children’s adjustment: The quality of marital interaction and parenting as mediating factors. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44, 227-241.doi: 10.1111/1469-7610.t01-1-00116

Lindahl, K. M., (1996). System for coding interactions in parent-child dyads (SCIPD). University of Miami.

Locke, L. M., & Prinz, R. J. (2002). Measurement of parental discipline and nurturance. Clinical Psychology Review, 22, 859-929. doi: 10.1016/S0272-7358(02)00133-2 Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S.M. (2008). The Comprehensive Parenting

Behavior Questionnaire (CPBQ). Manual. Research Institute Child Development and Education, University of Amsterdam.

McLeod, B. D., Weisz, J. R., & Wood, J. J. (2007). Examining the association between parenting and childhood depression: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 27, 986-1003. doi: 10.1016/j.cpr.2007.03.001

Morris, A. S., Silk, J. S., Steinberg, L., Myers, S. S., & Robinson, L. R. (2007). The role of the family context in the development of emotion regulation. Social development, 16, 361-388. doi: 10.1111/j.1467-9507.2007.00389.x

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The most important examples of the current developments of the EU into the role of strategic military actorness, are the structural funding for defence, the various

Only near the outer wall, an increase in both concentrations is measured by EDX (figure A4, Appendix A), likely, because the outer alumina wall is directly exposed to the

Using the observation of the density ρ, we reformulate problem (i) as a linear inverse problem, and we investigate Tikhonov regularization for its stable solution; the identification

(A) Micrograph of a pure population of epithelial PDAC cells, as obtained via contrast phase light microscopy (Original magnification 20×, scale bar = 50 μm).. (B) Micrographs of

The tool verifies programs by first encoding the specified program into a much simpler programming language and then applying the Chalice verifier to the simplified program.. In

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

Scholars such as David Commins show a different approach when studying Islam in the region. Through studying the specific branch of Islam in Saudi Arabia he displays Islam

A full stance phase of straight walking cycle was simulated with the knee model with native meniscus (intact knee), the meniscectomized knee, the anatomically positioned prosthesis,