• No results found

Minderjarigen betrokken bij moord en doodslag : (verstoorde) familierelaties als risicofactor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Minderjarigen betrokken bij moord en doodslag : (verstoorde) familierelaties als risicofactor"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Minderjarigen betrokken bij moord en doodslag

(Verstoorde) familierelaties als risicofactor

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam K. Koop 10161791 Begeleiding: Drs. E. Kornelis & Dr. M. J. Noom,

(2)

1 Inhoud Abstract ... 2 Inleiding ... 3 Methode ... 9 Respondenten ... 9 Procedure ... 10 Metingen ... 11 Statistische analyse ... 15 Resultaten... 17 Discussie ... 21 Literatuur ... 25 Bijlagen ... 28

(3)

2

Abstract

This research focused on the influence of family risk factors on juveniles committing either murder or manslaughter. The used data is part of the ‘Dutch homicide monitor’ of the

Netherlands Institute for the Study of Crime and Law Enforcement (NSCR). There were N = 149 convicted juveniles included: N = 59 for murder, N = 54 for manslaughter and N = 36 for other kinds of offenses. The following family risk factors were selected: family relationships, family problems, (sexual) abuse, youth care involvement and traumatic events. With logistic regression analyses, it was found that youth care interventions and traumatic events are negative related to murder and positive related to manslaughter. A Jonckheere-Terpstra Test gave as a result that bad family relationships, youth care interventions and traumatic events are more frequent within the manslaughter group than in the murder group. Future research should examine how different family risk factors influence committing homicide. Research into the differences between murder and manslaughter offenders is also recommended.

Keywords: family risk factors, traumatic events, juveniles, murder, manslaughter, Dutch homicide monitor.

(4)

3

Familierelaties van minderjarige plegers van moord of doodslag

In de verscheidene eerder uitgevoerde onderzoeken naar jeugdcriminaliteit is voornamelijk gekeken naar vormen van criminaliteit die de meest zichtbare schade in de samenleving opleveren. Een minder vaak voorkomende en dus ook minder onderzochte vorm van criminaliteit, is het plegen van moord, dan wel doodslag door jongeren. Deze vorm van jeugdcriminaliteit heeft echter een grote impact op de dader, de omgeving van de dader en het slachtoffer, en het algehele veiligheidsgevoel (Nieuwbeerta, Laan, Konijnendijk, & Krammer, 2005).

In Nederland is in 2001 het NSCR begonnen met het aanmaken van een databestand Moord & Doodslag. Hierin zijn alle vervolgingen voor moord en doodslag gepleegd door jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar in de periode van 1992 tot (inmiddels) 2012 opgenomen. Op basis van dit databestand zijn al meerdere onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken waren voornamelijk algemene verkenningen (Nieuwbeerta et al., 2005), of gericht op zaken als straftoemeting en recidive (Vries, Liem, & Nieuwbeerta, 2010). Tot op heden zijn nog vele facetten van deze specifiek groep binnen de criminaliteit niet onderzocht, waaronder verdiepend onderzoek naar de specifieke risicofactoren voor een moord of doodslagdelict. Bovendien is er bij bovenstaande onderzoeken wel een onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen moorden, maar is er nog niet gekeken naar het onderscheid tussen moord en doodslag.

In de periode van 1992 tot 2012 gaat het volgens het databestand Moord en Doodslag om 149 jongeren die in Nederland vervolgd zijn voor het plegen van moord of doodslag. De delicten zijn echter van zo een dergelijke aard dat meer kennis op het gebied van de toeleiding tot het delict van groot belang zou kunnen zijn om deze delicten te voorkomen, en zo ook een hoop schade aan de samenleving en individuen kan worden voorkomen (Crespi &

(5)

Rigazio-4 Digilio, 1996). Het onderhavige onderzoek zal een bijdrage kunnen leveren aan een beter zicht op de achtergrond van de minderjarige daders van moord of doodslag.

Eerder onderzoek is veelal gericht op het onderscheiden van de verschillende soorten jeugdige plegers van moord en doodslag aan de hand van factoren zoals de relatie tot het slachtoffer en het moordmotief. Cornell, Benedek en Benedek (1987) onderscheiden daders in drie groepen: psychotische minderjarigen, daders van conflict-gerelateerde delicten en daders van criminaliteit-gerelateerde delicten. Nieuwbeerta et al. (2005) onderscheiden vijf categorieën: moord na ruzie, criminele circuit moord, familiemoord, roofmoord en seksuele moord. Onder de Nederlandse minderjarige plegers van moord of doodslag zitten voornamelijk mannen. Er is bij de meeste daders (80%) sprake van één of meer persoonlijkheidsproblemen, zoals ADHD, gewetensontwikkelingsachterstand, achtergebleven sociale ontwikkeling, zwakke agressieregulatie, stemmingslabiliteit, faalangstig zijn en affectverwerkingsproblematiek (Nieuwbeerta et al, 2005). In dit onderzoek worden ook verschillende verstoorde familiefactoren geconstateerd bij de minderjarige plegers van moord of doodslag. Bij 50% van de daders zijn er problemen op school, heeft de dader delinquente vrienden, speelt drugsgebruik een rol en is er sprake van een veroordeling voor een eerder delict (Nieuwbeerta et al, 2005).

Voor de minder ernstige vormen van jeugdcriminaliteit is er al veel onderzoek gedaan naar de verschillende risicofactoren voor het plegen van criminaliteit. Een risicofactor is een factor die een verklaring kan vormen voor het later vertonen van crimineel gedrag. Een hoge aanwezigheid van een bepaalde risicofactor, of een combinatie van risicofactoren kunnen de kans op het plegen van een delict significant verhogen (Blokland & Nieuwbeerta, 2006). Er bestaan theorieën die verklaren hoe bepaalde risicofactoren kunnen leiden tot een levensloop met criminele activiteiten (Nagin & Paternoster, 2000). Op het gebied van moord en doodslagdelicten is er nog weinig inzicht in hoe de verschillende factoren invloed hebben op

(6)

5 het plegen van het delict. Zoals eerder genoemd is een van de meest aanwezige factoren, onder alle typen moord en doodslag delicten, het hebben van één of meer persoonlijkheidsproblemen (Nieuwbeerta et al., 2005). Hierbij spelen veel verschillende gezinsfactoren die wijzen op een verstoorde familierelatie, zoals echtscheidingen, geen contact meer met een van de biologische ouders, verstoorde ouder-kind verhoudingen, fysieke mishandeling, getuige zijn van huiselijk geweld en crimineel gedrag, drugs- of alcoholmisbruik door ouders (Nieuwbeerta & van der Laan, 2006).

Verstoorde familierelaties kunnen op verschillende manieren als risicofactor meespelen bij het plegen van moord of doodslag. Prather en Golden (2009) leggen in hun onderzoek het verband tussen de kwaliteit van ouder-kind relaties en (gewelddadige) jeugdcriminaliteit. Vanuit een behaviouristisch oogpunt hebben ze het verband gelegd tussen de invloed van mishandeling en verwaarlozing binnen het gezin, inconsistente of onstabiele opvoeding en familiestructuren op jeugddelinquentie (Prather & Golden, 2009). Ook persoonlijke problematiek van ouders kan een verstorende familierelatie zijn, zoals gok- en alcohol verslavingen (Shek, Ma, & Tang, 2012). Het onderzoek van Sauvola et al. (2002) liet zien dat heftige gebeurtenissen, zoals het overlijden van een van de ouders of een scheiding tussen ouders, het risico op agressief crimineel gedrag verdubbelde. Daarnaast is al veel onderzoek gedaan naar de effecten van verschillende vormen van hulpverlening en interventies in gezinnen. DeGue en Widom (2009) lieten in hun onderzoek zien dat een uithuisplaatsing een licht positief effect had op het verminderen van de criminaliteit op latere leeftijd. Echter, als er sprake is van een instabiele plaatsing, geldt deze plaatsing als een significante risicofactor voor later crimineel gedrag.

Verstoorde familierelaties hebben een grote impact op de ontwikkeling van de jongere, en verstoringen binnen de veilige basis van de familie kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het (latere) gedrag van het kind. Zo kan er op neurobiologisch gebied

(7)

6 sprake zijn van een beïnvloeding van de zenuw- en endocriene systemen van de jongere door trauma’s in de kindertijd, zoals kindermishandeling en verwaarlozing, waardoor het risico op het plegen van een moord en doodslag aanzienlijk wordt verhoogd (Heide & Solomon, 2006). Ook kan er op psychologisch gebied door verstoorde familierelaties sprake zijn van een grotere kans op agressief en gewelddadig gedrag. Zo bleek uit onderzoek van Paschall, Ennett en Flewelling (1996) dat er een verband bestaat tussen gewelddadig gedrag en gebroken gezinnen, conflicten binnen gezinnen en stress binnen het gezin. Ook bleek uit hetzelfde onderzoek dat een goede hechting aan de ouders als protectieve factor kan werken. Hierin bestaat ook geen verschil tussen verschillende etnische groepen, volgens recenter Nederlands onderzoek (Wissink, Dekovic, & Meijer, 2006). Dit onderzoek wees uit dat de kwaliteit van de ouder-kind relatie vooral negatief effect kan hebben op gewelddadig of delinquent gedrag. Ander onderzoek concludeert na een case studie van 25 minderjarige moordenaars die met behulp van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-III-R, 1987) zijn gediagnostiseerd dat bij alle casussen sprake was van disfunctionele familierelaties en een geschiedenis van mishandeling (Myers, Scott, Burgess, & Burgess, 1995).

Het onderzoek van Darby, Allan, Kashani, Hartke en Reid (1998) was specifiek gericht op de effecten van mishandeling binnen de familie op het plegen van moord. Hieruit is gebleken dat door mishandeling binnen het gezin een kind ernstige woedeaanvallen kan ontwikkelen, die zich daarna kunnen uiten op mensen buiten het gezin. Ook is gebleken dat jongeren uit gezinnen die mishandeling kennen zich meestal op familieleden richten bij het plegen van de moord. Echter, zij kunnen ook door gevoelens van diffuse en ongedifferentieerde woede en een grote behoefte aan controle hun agressie richten op mensen buiten het gezin (Darby et al., 1998). Hierop aansluitend is het onderzoek van Mitchell en Mackay (2011). Zij hebben onderzocht wat de verschillen zijn tussen moord en doodslag, en ondervonden onder andere dat de plegers van doodslag vaker in een staat van woede zijn

(8)

7 tijdens het plegen van het delict dan de plegers van moord. Er is verder nog weinig onderzoek aangaande de specifieke verschillen tussen de plegers van moord en doodslag. De onderzoeken die gedaan zijn richten zich meer op waar de grens tussen moord en doodslag moet liggen vanuit een juridisch en een ethisch perspectief.

Moord en doodslag zijn volgens het strafrecht als volgt omschreven: Doodslag, Art. 287 Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.”; Moord, art. 289 Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.”

Juridisch gezien zit de differentiatie tussen doodslag en moord in de gekwalificeerde vorm van culpa. Bij doodslag voldoet men al met een voorwaardelijke opzet: de realisatie dat het slachtoffer om het leven zou kunnen komen, maar toch het risico heeft aanvaardt. Bij moord wordt een voorbedachte rade vereist. Dit is het weloverwogen van te voren plannen van de moord (Hullu, 2009). Deze onderscheiding tussen moord en doodslag geeft weer dat voor het plegen van moord een vooraf uitgedacht plan vereist is, waar bij doodslag meer sprake is van een beslissing op het moment zelf (Mitchell & Mackay, 2011). Hieruit zou, gelet op het onderzoek van Darby et al (1998), de hypothese kunnen ontstaan dat jongeren uit een familie die onder andere gekenmerkt wordt door mishandeling, eerder in een staat van woede tot doodslag zouden kunnen komen, in tegenstelling tot de plegers die deze familiefactoren niet kennen. Uit deze hypothese is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd voor deze scriptie: In hoeverre spelen verstoorde familierelaties een rol als risicofactor bij het plegen van een moord, dan wel doodslag, door een minderjarige in Nederland? Daarbij zullen de volgende deelvragen worden behandeld:

(9)

8 Welke familiefactoren kunnen een risicofactor zijn voor het plegen van moord, dan wel doodslag, door minderjarigen in Nederland? In welke mate spelen (verstoorde) familierelaties een rol bij het plegen van een moord, dan wel bij het plegen van doodslag door minderjarigen in Nederland?

(10)

9

Methode

Respondenten

Om een antwoord te kunnen formuleren op de gestelde onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van de ‘Moord en Doodslag Monitor’ van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR). Deze monitor is samengesteld met behulp van informatie uit de (strafrecht)dossiers van alle jongeren die door de Officier van Justitie in Nederland zijn aangeklaagd voor het plegen van moord of doodslag in de periode van 1992-2012 (N = 149). De dossiers zijn opgevraagd bij de rechtbank, waarna de informatie hieruit is gecodeerd in verschillende variabelen over onder andere het delict en familievariabelen. De respondenten zijn onderworpen aan de volgende criteria om geïncludeerd te worden in het huidige onderzoek: 1) De jongeren zijn tussen de 12 en 18 jaar oud ten tijde van het plegen van het delict. 2) De jongeren zijn vervolgd voor moord dan wel doodslag. Het onderscheid in moord en doodslag bij aanvang van de vervolging is niet opgenomen in het databestand. De uitspraak van de rechter is wel opgenomen in het databestand. Er is van N = 12 casussen onbekend waarvoor de jongeren veroordeeld zijn. Van N = 24 is bekend dat zij veroordeeld zijn voor een ander delict dan moord of doodslag. Beide zijn meegenomen als vergelijkingsgroep. Zo is bij de analyse van de invloed van familierisicofactoren bij moord de vergelijkingsgroep samengesteld uit doodslagplegers en plegers van een overig delict, en bij analyse van de doodslagplegers is de vergelijkingsgroep samengesteld uit moord- en overige plegers. Dit zodat de analyse genoeg statistische power zou behouden.

Het databestand bestaat uit N = 149 respondenten. Het gaat om N = 130 jongens en N = 19 meisjes met een gemiddelde leeftijd van M = 16.04, SD = 1.20. Het overgrote deel van de plegers woonde ten tijde van het delict ofwel in het eigen gezin (33.6%), ofwel bij moeder (30.2%). 51.7% van de plegers heeft de Nederlandse nationaliteit, tegenover 43.6% met een niet-Nederlandse nationaliteit. Zowel bij vader als bij moeder is grotendeels de nationaliteit

(11)

10 niet ingevuld/onbekend. Bij de vader van de pleger is 26.8% Nederlandse en 28.9% niet-Nederlands. Van de moeders is 34.2% Nederlands en 28.2% niet-niet-Nederlands. Ongeveer een derde van de vaders van plegers is getrouwd (35.3%), 14.7% van de vaders is gescheiden. Ook bij de moeders is ongeveer een derde (34.7%) getrouwd en 18.7% is gescheiden. Van de respondenten is N = 59 veroordeeld voor moord, N = 54 veroordeeld voor doodslag en N = 36 veroordeeld voor een overig of onbekend delict.

De gebruikte database omvat de jongeren die in de periode van 1992-2012 in Nederland vervolgd zijn voor moord of doodslag en lijkt daarmee een goede representatie te zijn van de minderjarige pleger van moord, dan wel doodslag in Nederland. Een beperking is wel dat veel informatie ontbreekt of onduidelijk is verwerkt, waardoor er op veel variabelen missende waardes zijn gescoord.

Procedure

Er is gewerkt met de bestaande dataset van het NSCR. De onderzoeker heeft hiervoor een Verklaring Omtrent het Gedrag aangevraagd waarna toestemming is verleend door het NSCR om met een gedeeltelijk geanonimiseerde versie van het databestand aan de slag te mogen te gaan.

De dossiers die gebruikt zijn voor het vormen van de dataset bevatten onder andere de rapportage over het delict, achtergrondvariabelen, pro Justitia rapportage, informatie over de arrestatie en de beslissing van de rechter. De informatie uit deze dossiers is gecodeerd met behulp van het Analytische Risicofactoren Inventarisatie Instrument (ARII) (Nieuwbeerta, 2007). De ontwikkeling van dit instrument is gedaan door het NSCR, dat hierbij gebruik heeft gemaakt van de internationale literatuur over risicofactoren voor jeugdcriminaliteit. De ARII meet verschillende categorieën risicofactoren, namelijk: demografische informatie van de verdachte, medeverdachten, ouders, slachtoffers, informatie over de moord en het plaats

(12)

11 delict, daderkarakteristieken, informatie over de vervolging, berechting en de opgelegde straffen.

Metingen

Verstoorde Familierelaties

In het databestand “Moord en Doodslag” zijn veel verschillende variabelen opgenomen die betrekking hebben op de familierelaties. Deze variabelen zijn vrij specifiek, er zijn bijvoorbeeld de variabelen ‘Dader is/wordt mishandeld door (pleeg)vader)’, ‘ Dader is/wordt mishandeld door (pleeg)moeder’, enzovoorts. Doordat het aantal respondenten relatief laag is, is het aantal respondenten dat positief scoort op de onafhankelijke variabelen te laag om significante effecten te kunnen krijgen. De specifieke variabelen zijn daarom voor dit onderzoek samengevat in verschillende schaalvariabelen, zoals mishandeling binnen het gezin. Deze schaalvariabelen zijn gevormd uit dichotome variabelen. Om te controleren of deze variabelen een voldoende interne consistentie hebben, is gebruik gemaakt van een Homogeniteit Analyse (HOMALS), of ook wel Multiple Correspondentie Analyse (MCA) (Bijleveld & Commandeur, 2009; Hoffman & Leeuw, 1992). Hierbij wordt een Cronbach’s Alpha van α > .80 als goed bevonden. Een Cronbach’s Alpha van α > .60 wordt ook nog acceptabel bevonden, voornamelijk als er weinig items mee worden genomen in de schaal. De Eigenwaarde geeft de verklaarde variantie van iedere schaal weer. Een schaal behoort een Eigenwaarde >.3 te hebben om acceptabel te zijn.

Er zijn vijf schaalvariabelen gevormd, namelijk: ‘Familierelaties’, ‘Familieproblematiek’, ‘Mishandeling’, ‘Hulpverlening’ en ‘Heftige Gebeurtenissen’. De variabelen die gebruikt zijn om de schaalvariabelen te vormen zijn opgenomen in de bijlage. De eerste groep, familierelaties, omvat de schaalvariabelen ‘Relatie (pleeg)vader’, ‘Relatie met (pleeg)moeder’ en ‘Relatie broers/zussen’, waarbij een hogere score duidt op een

(13)

12 slechtere relatie tussen de dader en vader/moeder/broers/zussen. Hiervoor is een enkele variabele omgescoord, namelijk ‘dader heeft een goede relatie met broers/zussen’. De tweede groep, familieproblematiek, omvat de schaalvariabelen ‘Problematiek (pleeg)vader’, ‘Problematiek (pleeg)moeder’, ‘Problematiek broers/zussen’, ‘Problematiek overige familie’. Hierbij duidt een hogere score op een grotere aanwezigheid van problemen binnen de familie. De derde groep, mishandeling, omvat de schaalvariabelen ‘Mishandeling door ouders’, ‘Mishandeling van dader’, ‘Seksueel misbruik van dader’, ‘Mishandeling door dader’. Een hogere score duidt op een vermeerderde aanwezigheid van verschillende vormen van mishandeling binnen het gezin. Een hogere score op de vierde groep, hulpverlening, duidt op een meer ingrijpende aanwezigheid van hulpverlening binnen het gezin. Voor deze schaalvariabele is de variabele ‘Kinderbeschermingscontact’ gedichotomiseerd, zodat een score van 1 aangeeft dat er sprake was van contact met de kinderbescherming. Ook is de variabele ‘Aantal gezinnen waarin kind verbleef gedurende zijn hele leven’ gedichotomiseerd, zodat een score van 1 aangeeft dat de dader in meerdere gezinnen is opgegroeid. De vijfde en laatste groep, heftige gebeurtenissen, geeft bij een hogere score aan dat er meer sprake is geweest van heftige gebeurtenissen binnen het gezin, zoals de dood van een belangrijk familielid en een scheiding tussen (stief)ouders.

Tabel 1

Interne consistentie schaalvariabelen verstoorde familierelaties

N Cronbach’s Alpha Totale fit (Eigenwaarde) Familierelaties 128 .96 .44 Relatie (pleeg)vader 99 .94 .54 Relatie (pleeg)moeder 115 .94 .54

(14)

13 Relatie broers/zussen 99 .79 .70 Familieproblematiek 126 .98 .48 Problematiek (pleeg)vader 113 .96 .59 Problematiek (pleeg)moeder 109 .95 .56 Problematiek broers/zussen 42 .99 .97

Problematiek overige familie 17 .99 .96

Mishandeling 99 .96 .61

Mishandeling door ouders 66 .90 .64

Mishandeling van dader 75 .84 .68

Seksueel misbruik van dader 52 .94 .90

Mishandeling door dader 53 .93 .88

Heftige gebeurtenissen binnen gezin 135 .67 .43

Hulpverleningsinzet 127 .77 .69

Uit tabel 1 volgt dat er voor alle schaalvariabelen een voldoende interne consistentie is vastgesteld (Cronbachs alpha). De schaalvariabelen ‘Relatie broers/zussen’ en ‘Hulpverleningsinzet’ hebben een score van .60 < α < .80. Deze schaalvariabelen omvatten slechts drie variabelen, wat bijgedragen kan hebben aan een lagere alpha. De schaalvariabele ‘Heftige gebeurtenissen binnen gezin’ heeft ook een score van .60 < α < .80. Deze schaalvariabele is gevormd door de variabelen ‘dood van een belangrijk familielid’, ‘uithuisplaatsing familielid’ en ‘scheiding tussen (stief)ouders’. Deze variabelen liggen theoretisch gezien verder uit elkaar dan bij de overige schaalvariabelen, waardoor een lagere Cronbach’s alpha te verklaren valt. De drie bovengenoemde schaalvariabelen zijn wel meegenomen in de analyse. Echter, dit levert wel beperkingen op bij de interpretatie van de resultaten omtrent deze drie schaalvariabelen. De groeperingsvariabelen ‘Familierelaties’,

(15)

14 ‘Familieproblematiek’, ‘Mishandeling’, ‘Heftige gebeurtenissen’ en ‘Hulpverlening’ omvatten een groter aantal deelnemers en hebben daardoor een grotere statistische power bij het uitvoeren van een logistische regressie. Uit de MCA is gebleken dat deze groeperende schaalvariabelen ook voldoende intern consistent zijn om als zodanig gebruikt te worden. De schaalvariabelen zijn uiteindelijk gesteld door het gemiddelde van de variabelen te nemen, omdat sommige schaalvariabelen uit meer variabelen bestaan dan andere schaalvariabelen en zo vergelijking mogelijk blijft. Er is hierbij ervoor gekozen om geen minimaal aantal niet-missende waardes op de variabelen te definiëren, omdat anders teveel respondenten uit zouden vallen op de verschillende schaalvariabelen.

Moord, dan wel doodslag

De variabelen voor moord en doodslag volgen uit een samenvoeging van de variabelen ‘Artikelnummer’ en ‘Artikel’. In deze variabelen is op verschillende manieren opgenomen voor welk artikelnummer de jongere veroordeeld is. Hierbij is een jongere die veroordeeld is voor moord, is dat volgens art. 289 Sr. Een jongere die veroordeeld is voor doodslag, is dat volgens art. 287 Sr. In de variabelen is er ook onderscheid gemaakt onder de jongeren die alleen volgens art. 287 of 289 Sr zijn veroordeeld, of dat ze daarnaast voor een ander artikel zijn veroordeeld. De codering voor beide variabelen verschilde, maar door de artikelen samen te voegen is het aantal missings enigszins teruggedrongen. Voor dit onderzoek wordt slechts onderscheid gemaakt tussen Moord (art. 289 Sr) en Doodslag (art. 287 Sr). Er is dan ook een dummyvariabele, ‘Moord Doodslag of anders’ aangemaakt waarbij de veroordeelden ingedeeld worden bij ofwel moord (score 2), ofwel doodslag (score 1), ofwel een overig delict (score 0). Voor de logistische regressieanalyse zijn uit bovengenoemde dummyvariabele de variabelen ‘Moord’ en ‘Doodslag’ gevormd. Bij de variabele ‘Moord’ staat een score van 1 voor moord en een score van 0 voor een veroordeling voor een ander delict of voor doodslag. Bij de variabele ‘Doodslag’ staat een score van 1 voor

(16)

15 doodslag en een score van 0 voor veroordeling voor een ander delict of voor moord. Er is voor gekozen om de ‘andere veroordelingen’ wel mee te nemen, vanwege het lage aantal respondenten en om statistische power te behouden.

Statistische analyse

De data is geanalyseerd met behulp van Statistical Program for the Social Sciences (SPSS, versie 20.0). Na het vormen van de dummyvariabelen en het uitvoeren van de factoranalyse heeft er een eerste verkenning van de gevormde factoren plaatsgevonden. Hierna is er gekeken naar de multicollineariteit. Door middel van een logistische regressie is de VIF-score en Durbin-Watson score opgevraagd. Ook zijn scatterplots en histogrammen uitgedraaid. Met behulp van de VIF-score kan worden bepaald of de factoren wel apart als voorspellende variabele beschouwd kunnen worden. Deze VIF-scores moeten onder de grenswaarde van 4 blijven om van aparte voorspellende variabelen te kunnen spreken (Field, 2013). Daarnaast is de onafhankelijkheid van de residuen via een Durbin-Watson score beoordeeld. Bij een waarde van 2 is er geen sprake van correlatie tussen de residuen, de waarde kan variëren tussen de 0 en 4 (Field, 2013). Door middel van de scatterplots is de homoscedasticiteit van de residuen beoordeeld. Van de residuen wordt ook een histogram met normaalverdeling opgevraagd. Een normaalverdeling is een vereiste om de resultaten van een regressieanalyse te mogen interpreteren (Field, 2013). Na controle zijn, door middel van een logistische regressie, de verschillen in familierisicofactoren voor moord en doodslag plegers onderzocht. Er is met aparte modellen gewerkt, zowel om de verschillende effecten van de risicofactoren te onderzoeken, als om de statische power te behouden (Field, 2013). Ter aanvulling op de logistische regressieanalyses is ook een Jonckheere-Terpstra Test uitgevoerd. Deze test bekijkt of er significante verschillen zijn tussen de gemiddelden van de groepen (in dit geval de groepen plegers van moord versus plegers van doodslag). De

(17)

16 Jonckheere-Terpstra test geeft hierbij ook aan in welke richting de eventuele significante verschillen zijn. Er is voor deze toetsing niet voor een ANOVA gekozen, omdat er niet voldaan werd aan alle parametrische assumpties.

(18)

17

Resultaten

De VIF-scores van de geanalyseerde variabelen liggen tussen de 1.6 en 1.0. De score blijft onder de grenswaarde 4 en er is dus geen sprake van multicollineariteit. Uit de uitgedraaide scatterplot volgt dat er geen sprake is van homoscedasticiteit, de residuen hebben een gelijke variantie. Om de onafhankelijkheid van de residuen te berekenen is de Durbin-Watson score opgevraagd. Deze score is 1.93 voor de analyse van de plegers van moord en 1.86 voor de plegers van doodslag. De score blijft daarmee dicht tegen een waarde van 2.0, waardoor gesproken kan worden van een kleine, maar verwaarloosbare positieve correlatie tussen de residuen. De residuen waren bij benadering normaal verdeeld.

In tabel 2 zijn de resultaten weergegeven van een logistische regressie, waarbij gebruik is gemaakt van de backward stepwise methode. Hieruit zijn vier verschillende modellen gekomen die de relatie tussen de (verstoorde) familierelaties en het plegen van moord aangeven. De resultaten op de Chi2 laten zien dat alle modellen een significante verbetering zijn van een nulmodel (p < .01). Het eerste model heeft een verklaarde variantie van R2 = .23, wat inhoudt dat dit model voor 23% het plegen van een moord verklaard. Voor de overige modellen is dit respectievelijk 23%, 21% en 18%. De daling in verklaarde variantie wordt veroorzaakt door het verminderde aantal familierisicofactoren in de modellen. In alle modellen zijn er N = 87 respondenten.

Uit tabel 2 valt verder af te lezen dat alleen de variabele ‘Heftige gebeurtenissen’ een negatief significant verband (p < .05) heeft met het plegen van een moord door een jongere in alle modellen. Dit betekent dat een lagere score op heftige gebeurtenissen significant samenhangt met het plegen van een moord. Bij plegers van moord vinder er dus significant minder vaak heftige gebeurtenissen plaats dan bij de vergelijkingsgroep van plegers van doodslag en overige delicten. Dit effect blijft in stand, ook bij het toevoegen van de andere familiefactoren. De variabele ‘Hulpverlening’ heeft alleen in de laatste twee modellen een

(19)

18 significant negatief verband met het plegen van een moord. Dit betekent dat een lagere score op hulpverlening significant samenhangt met het plegen van een moord. Ofwel: bij plegers van moord is er significant minder hulpverlening dan bij de vergelijkingsgroep (doodslag of andere delicten).

Tabel 2

Logistische regressie analyse van (verstoorde) familierelaties op moord gepleegd door

jongeren met behulp van een backward step methode

B B B B

Step 1 Step 2 Step 3 Step 4

Constante 2.29* 2.19* 2.17* 2.19* Heftige gebeurtenissen -.39* -.38* -.40* -.32* Hulpverlening -.34 -.34 -.41* -.38* Mishandeling .057 .05 .04 Familierelaties -.02 -.03 Familieproblematiek -.01 Nagelkerke R2 .23 .23 .21 .18 Df 5 4 3 2 Chi2 15.54** 15.10** 13.88** 11.84** N 87 87 87 87

** Samenhang is significant bij p < .01 * Samenhang is significant bij p < .05

In tabel 3 zijn de resultaten weergegeven van de backward stepwise logistische regressie over de relatie tussen de (verstoorde) familierelaties en het plegen van doodslag. De resultaten op de Chi2 laten zien dat alle modellen een significante verbetering zijn van een

(20)

19 nulmodel ( p <.01). Het eerste model heeft een verklaarde variantie van R2 = .20, wat inhoudt dat dit model voor 20% het plegen van doodslag verklaard. Voor de overige modellen is dit respectievelijk 20%, 20% en 19%. In alle modellen zijn er N = 87 respondenten.

Tabel 3

Logistische regressie analyse van (verstoorde) familierelaties op doodslag gepleegd door

jongeren met behulp van een backward step methode

B B B B

Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Constante -3.75* -3.75* -3.76* -3.81** Heftige gebeurtenissen .34* .33* .33* .31* Hulpverlening .39* .39* .38* .38* Mishandeling -.01 -.01 -.01 Familieproblematiek -.00 -.00 Familierelaties -.00 Nagelkerke R2 .20 .20 .20 .19 Df 5 4 3 2 Chi2(df=5) 13.62* 13.60** 13.56** 13.37** N 87 87 87 87

** Samenhang is significant bij p < .01 * Samenhang is significant bij p < .05

Uit tabel 3 valt af te lezen dat de variabele ‘Heftige gebeurtenissen’ een positief significant verband (p < .05) heeft met het plegen van doodslag in alle modellen. Dit betekent dat een hogere score op heftige gebeurtenissen significant samenhangt met het plegen van doodslag. Er is dus een verband tussen de aanwezigheid van heftige gebeurtenissen in het

(21)

20 verleden van het gezin en het plegen van doodslag. Dit effect blijft in stand, ook bij het toevoegen van de andere familiefactoren. De variabele ‘Hulpverlening’ heeft ook in alle modellen een significant positief verband (p <.05) met het plegen van doodslag. Dit betekent dat een hogere score op hulpverlening significant samenhangt met het plegen van doodslag. Ofwel: bij plegers van doodslag is er significant vaker sprake van hulpverlening dan bij de vergelijkingsgroep (moord of andere delicten).

In tabel 4 zijn de resultaten van de Jonckheere-Terpstra test af te lezen. Uit deze test is gebleken dat er een significant verschil zit tussen de gemiddelde waardes op de variabelen familierelaties, hulpverlening en heftige gebeurtenissen voor plegers van moord of plegers van doodslag. Voor de significantie is gekeken naar de Monte Carlo Significantie. De drie variabelen die significant verschillen, scoren allen negatief. Dit betekent dat een hogere score op deze variabelen gelijk staat aan een lagere score op de variabele moord of doodslag. Familierelaties, Hulpverlening en Heftige gebeurtenissen komen dus significant vaker voor bij plegers van doodslag dan bij plegers van moord.

Tabel 4

Jonckheere-Terpstra test naar verschillen in verstoorde familierelaties tussen plegers van

moord en doodslag Standaard J-T Statistiek N Familierelaties -2.56** 81 Familieproblematiek -1.24 82 Mishandeling -.30 61 Hulpverlening -2.84** 81 Heftige gebeurtenis -2.65** 85

** Samenhang is significant bij p < .01 * Samenhang is significant bij p < .05

(22)

21

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de rol van verstoorde familierelaties als risicofactor bij 149 minderjarige die in Nederland zijn vervolgd voor moord of doodslag. Hierbij is bekeken welke specifieke verstoorde familierelaties een rol hebben als risicofactor voor het plegen van moord, dan wel doodslag. Er werd verwacht dat verstoorde familierelaties voornamelijk bij plegers van doodslag een rol zouden spelen, omdat deze vorm van criminaliteit meer voortkomt uit een staat van woede en een beslissing op het moment zelf dan het plegen van moord, waarvoor een voorbedachte rade vereist is.

De schalen voor verstoorde familierelaties die gevormd zijn uit de variabelen uit de ‘Monitor Moord en Doodslag’ van het NSCR zijn: familierelaties, familieproblematiek, mishandeling, hulpverlening en heftige gebeurtenissen. Gebleken is dat het plaatsvinden van (meerdere) heftige gebeurtenis(sen) binnen de familie significant negatief samenhangt met het plegen van moord, terwijl een significant positieve samenhang is gevonden met het plegen van doodslag. Ook bij hulpverlening in het gezin is een (beperkt) significant negatief verband gevonden met het plegen van moord, en een significant positief verband met het plegen van doodslag. De overige risicofactoren hadden volgens de uitgevoerde analyse geen significant verband met het plegen van moord, dan wel doodslag. Daarnaast is uit de analyses gebleken dat slechte familierelaties, hulpverlening in het gezin en heftige gebeurtenissen significant vaker voorkomen bij plegers van doodslag dan bij plegers van moord.

Uit eerdere onderzoeken van Nieuwbeerta en van der Laan (2006) is reeds naar voren gekomen dat er vaker sprake is van verstoorde familierelaties bij jeugdige plegers van moord en doodslag in Nederland. Er is echter slechts globaal gekeken naar familierisicofactoren en er is niet gedifferentieerd tussen plegers van moord en plegers van doodslag. In het huidige onderzoeken zijn soortgelijke effecten niet behaald. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat door te differentiëren binnen de kleine onderzoeksgroep de statistische power te laag is

(23)

22 geworden. Andere onderzoeken (Prather & Golden, 2009; DeGue & Widom, 2009; Sauvola, et al., 2002; Paschall, Ennett, & Flewelling, 1996; Wissink, Dekovic, & Meijer, 2006) lieten effecten zien van de verschillende familierisicofactoren op crimineel of gewelddadig gedrag bij jongeren. Uit de resultaten van dit onderzoek lijkt de conclusie te vloeien dat de effecten uit bovengenoemde onderzoeken niet volledig lijken op te gaan voor de zwaardere criminaliteitsvormen van moord en doodslag.

De resultaten van het onderzoek van Sauvola et al. (2002), waar heftige gebeurtenissen als het overlijden van een ouder of een scheiding als risicofactor voor agressief crimineel gedrag bij jongeren wordt benoemd, blijken ook in het huidige onderzoek naar voren te komen voor het plegen van doodslag. Echter, voor het plegen van moord geldt dat dergelijke heftige gebeurtenissen juist minder voor komen. Een verklaring voor dit verschil kan worden gevonden in de onderzoeken van Darby et al. (1998) en Mitchell en Mackay (2011): bij doodslag delicten is er vaker sprake van een staat van woede en een beslissing op het moment zelf. Doodslag delicten kunnen in die zin meer lijken op agressief crimineel gedrag, dan moorddelicten, waarbij verondersteld wordt dat er bij moord een langere periode overheen is gegaan voor het plegen van het delict en daarom minder uit directe emotie voortkomt. Eenzelfde verschil tussen plegers van moord en doodslag werd gevonden bij de factor hulpverlening: hulpverleningsinzet in het verleden lijkt een negatief verband te hebben met moord, waar het een positief verband lijkt te hebben met doodslag. Hulpverlening wordt voornamelijk ingezet in gezinnen waarbij van veel problematiek sprake is (DeGue & Widom, 2009). Instabiliteit en inconsistentie in de opvoeding en mishandeling kunnen leiden tot een controle behoefte en diffuse, ongedifferentieerde woede (Darby et al., 1998). Een uithuisplaatsing waarbij de jongere terecht komt in een instabiele situatie kan ook leiden tot meer crimineel gedrag (DeGue & Widom, 2009). Vanuit de verhoogde inzet van hulpverlening in problematische gezinnen en de woede en controlebehoefte die door deze

(24)

23 problemen bij de jongeren aanwezig zou kunnen zijn, zou verklaard kunnen worden waarom doodslag positief correleert aan hulpverlening. De aanwijzingen in dit huidige onderzoek zijn echter nog te klein om een dergelijke conclusie te kunnen trekken.

Er zijn aan deze studie en de interpretatie daarvan meerdere beperkingen verbonden. De eerste beperkingen liggen bij het gebruik van de bestaande dataset. Er zijn in de periode 1992-2012 slechts 149 jongeren vervolgd voor het plegen van moord of doodslag. Deze zijn allen verwerkt in de ‘Monitor Moord & Doodslag’ van het NSCR. De verwerking van de dossiers en overige opgevraagde informatie is voornamelijk door studenten gedaan en over de jaren heen steeds door verschillende studenten bijgewerkt. Door het ontbreken van een duidelijk en eenduidig codeboek voor alle variabelen is er weinig inzicht welke beslissingen er omtrent het coderen zijn genomen en hoe sommige variabelen geïnterpreteerd kunnen worden. Mede door veel ontbrekende informatie in de opgevraagde dossiers en door verschillen in interpretatie zijn er veel verschillen in codering en zijn er veel ontbrekende data. Dit maakt sommige variabelen niet bruikbaar, en andere variabelen zorgen voor veel uitval waardoor de al kleine groep plegers nog verder wordt geminimaliseerd voor analyse. Daarnaast is er door het werken met een bestaande dataset een beperking in variabelen en informatie die gebruikt kan worden in de analyses.

De tweede beperking ligt in de interpretatie van de gevormde variabelen. Door de relatief kleine onderzoeksgroep en de vele missende waarden, zijn de schaalvariabelen van de familiefactoren gevormd zonder een minimaal aantal niet-missende waardes op de variabelen te definiëren. Gevolg is dat als er slechts op een van de variabelen die deel uit maakt van de schaalvariabele wordt gescoord en de overige variabele een missende score hebben, de score van die ene variabele als schaalscore mee wordt genomen. Dit heeft gevolgen voor de interpretatie van de analyses met de schaalvariabelen. Daarnaast is er sprake van een lagere Cronbach’s alpha bij de schaalvariabelen ‘Hulpverleningsinzet’ en ‘Heftige gebeurtenissen

(25)

24 binnen het gezin’. De lagere betrouwbaarheid heeft tot gevolg dat de resultaten uit analyses met deze variabelen slechts beperkt kunnen worden geïnterpreteerd.

Concluderend kan gezegd worden dat de bevindingen in het huidige onderzoek gestoeld zijn op een relatief kleine onderzoeksgroep met veel missende waardes, waardoor een stevig gefundeerde uitspraak met adviezen voor de praktijk achterwege moet blijven. Echter, de resultaten geven wel aanleiding om verder verdiepend onderzoek te doen naar hoe (verstoorde) familierelaties een rol spelen bij het plegen van moord, dan wel doodslag. Zowel uitgebreider onderzoek naar de familiefactoren van moord- en doodslagplegers, als naar de verschillen tussen plegers van moord en doodslag. Dit kan gerealiseerd worden door uitgebreidere gegevens over de familiesituaties te verzamelen. Een internationale vergelijking waarbij andere moord- en doodslagdatabases worden meegenomen, kan helpen om een grotere onderzoeksgroep te verkrijgen. Als laatste mogelijkheid tot verder onderzoek kan men de familiefactoren van moord- en doodslagplegers vergelijken met plegers van overige (jeugd)criminaliteit en niet-plegers.

De resultaten van het huidige onderzoek laten zien dat verschillende familierisicofactoren samenhangen met het plegen van moord of doodslag. Ook is gebleken dat deze factoren verschillen in de samenhang die zij hebben met moord, dan wel doodslag. Ondanks het relatief weinig voor komen van moord- en doodslagdelicten, en het feit dat deze groep delinquenten, zoals Nieuwbeerta en van der Laan (2006) in hun onderzoek reeds benoemden, een weinig homogene groep lijkt te zijn, is de impact van ieder moord- of doodslagdelict op de maatschappij groot. Indien uitgebreider onderzoek naar de invloed van de in dit onderzoek meegenomen (verstoorde) familierelaties kan bijdragen aan het verklaren van deze delicten, kunnen toekomstige delicten misschien beter voorkomen worden. Ook een verhoogd inzicht in de verschillen tussen plegers van moord en doodslag kunnen daar hun bijdrage aan leveren.

(26)

25

Literatuur

Association, A. P. (1987). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (3th ed., text

rev.). Washington, DC: Author.

Bijleveld, C., & Commandeur, J. (2009). Multivariate analyse: Een inleiding voor

criminologen en andere sociale wetenschappers. Den Haag: Boom Juridische

uitgevers.

Blokland, A., & Nieuwbeerta, P. (2006). Developmental and life course studies in

delinquency and crime: a review of contemporary dutch research. Den Haag: Boom

Juridische Uitgevers.

Cornell, D., Benedek, F., & Benedek, D. (1987). Characteristics of adolescents charged with homicide: Review of 72 cases. Behavioral Sciences and the Law, 5(1), 11-23. doi:10.1002/bsl.2370050103

Crespi, T., & Rigazio-Digilio, S. (1996). Adolescent homocide and family pathology: implications for research and treatment with adolescents. Adolescence, 31(122), 353-367.

Darby, P., Allan, W., Kashani, J., Hartke, K., & Reid, J. (1998). Analysis of 112 juveniles who committed homicide: characteristics and a closer look at family abuse. Journal of

Family Violence, 13(4), 365-375. doi:10.1023/A:1022823219276

DeGue, S., & Widom, C. (2009). Does Out-of-Home Placement Mediate the Relationship Between Child Maltreatment and Adult Criminality? Child Maltreatment, 14(4), 344-355. doi:10.1177/1077559509332264

Field, A. (2013). Discovering statistics using SPSS. London, England: SAGE.

Heide, K., & Solomon, E. (2006). Biology, childhood trauma, and murder: Rethinking justice.

International Journal of Law and Psychiatry, 29(3), 220-223. doi:10.1016/j.ijlp.2005.10.001

Hoffman, D., & Leeuw, J. (1992). Interpreting Multiple Correspondence Analysis as a Multidimensional Scaling Method. Marketing Letters, 3(3), 259-272. doi:10.1007/BF00994134

(27)

26 Hullu, J. (2009). Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke

aansprakelijkheid naar Nederlands recht. Deventer: Kluwer.

Mitchell, B., & Mackay, R. (2011). Investigating involuntary manslaughter: an emperical study of 127 cases. Oxford Journal of Legal Studies, 31(1), 165-191. doi:10.1093/ojls/gqq034

Myers, W., Scott, K., Burgess, A., & Burgess, A. (1995). Psychopathology, biopsychosocial factors, crime characteristics, and classification of 25 homicidal youths. Journal of the

American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 34(11), 1483-1489.

doi:10.1097/00004583-199511000-00015

Nagin, D., & Paternoster, R. (2000). Population heterogeneity and state dependence: state of the evidence and directions for future research. Journal of Quantitative Criminology,

16(2), 117-135. doi:10.1023/A:1007502804941

Nieuwbeerta, P. (2007). Analytische Risicofactoren Inventarisatie Instrument (ARII). NSCR:

interne publicatie.

Nieuwbeerta, P., & Leistra, G. (2007). Dodelijk geweld: Moord en doodslag in Nederland. Amsterdam: Balans.

Nieuwbeerta, P., & van der Laan, P. (2006). Minors involved in murder and manslaughter: An exploration of the situation in the Netherlands. In A. Hagell, & R. Jeyarajah-Dent,

Children who commit acts of serious interpersonal violence (pp. 92-108). London:

Jessica Kingsley Publishers.

Nieuwbeerta, P., Laan, P., Konijnendijk, E., & Krammer, T. (2005). Minderjarigen en moord en doodslag: een eerste verkenning van prevalentie, achtergronden en afhandeling.

Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, 68, 162-168.

Paschall, M., Ennett, S., & Flewelling, R. (1996). Relationships among family characteristics and violent behavior by black and white male adolescents. Journal of Youth and

Adolescence, 25(2), 177-197. doi:10.1007/BF01537343

Prather, W., & Golden, J. (2009). Learning and thinking: A behavioral treatise on abuse and antisocial behavior in young criminal offenders. The International Journal of

(28)

27 Sauvola, A., Koskinen, O., Jokelainen, J., Hakko, H., Jarvelin, M., & Rasanen, P. (2002). Family type and criminal behaviour of male offspring: The Northern Finland 1966 Birth Cohort Study. International Journal of Social Psychiatry, 48(2), 115-121. doi:10.1177/002076402128783163

Shek, D., Ma, C., & Tang, C. (2012). Delinquency and problem behavior intention among early adolescents in Hong Kong: profiles and psychosocial correlates. International

Journal on Disability and Human Development, 11(2), 151-158.

doi:10.1515/ijdhd-2012-0017

Vries, A., Liem, M., & Nieuwbeerta, P. (2010). Recidive van jongeren betrokken bij moord en doodslag. Mens & Maatschappij, 85(3), 213-240. doi:10.5117/MEM2010.3.VRIE Wissink, I., Dekovic, M., & Meijer, A. (2006). Parenting behavior, quality of the

parent-adolescent relationship, and parent-adolescent functioning in four ethnic groups. Journal of

(29)

28

Bijlagen

Bijlage 1: Variabelen gebruikt voor het vormen van de schalen

Familiefactoren

Relatie (pleeg)vader

(Pleeg)vader wijst kind af Vader vaak niet thuis

Gestoorde affectregulatie (pleeg)vader/kind (Pleeg)vader verwaarloost kind

Symbiotische relatie (pleeg)vader / kind (Pleeg)vader houdt geen toezicht

(Pleeg)vader weet vaak niet waar kind is

(Pleeg)vader heeft gebrekkige of geen beheersing Nl taal (Pleeg)vader kent Ned. normen en waarden slecht

(Pleeg)vader straft streng en inconsistent (Pleeg)vader leert kind geen gedragsnorm (Pleeg)vader stimuleert kind niet

(Pleeg)vader toont geen belangstelling voor kind (Pleeg)vader heeft geen natuurlijk overwicht/leiding Gebrek aan regelgeving door (pleeg)vader

(Pleeg)vader geeft onvoldoende steun m.b.t. school Relatie (pleeg)moeder

(Pleeg)moeder wijst kind af (Pleeg)moeder vaak niet thuis

Gestoorde affectregulatie (pleeg)moeder/kind (Pleeg)moeder verwaarloost kind

(30)

29 Symbiotische relatie (pleeg)moeder / kind

(Pleeg)moeder houdt geen toezicht

(Pleeg)moeder weet vaak niet waar kind is

(Pleeg)moeder heeft gebrekkige of geen beheersing Nl taal (Pleeg)moeder kent Ned. normen en waarden slecht

(Pleeg)moeder straft streng en inconsistent (Pleeg)moeder leert kind geen gedragsnorm (Pleeg)moeder stimuleert kind niet

(Pleeg)moeder toont geen belangstelling voor kind (Pleeg)moeder heeft geen natuurlijk overwicht/leiding Gebrek aan regelgeving door (pleeg)moeder

(Pleeg)moeder geeft onvoldoende steun m.b.t. school Relatie broers/zussen

Dader heeft een goede relatie met een of meer broer(s)/zus(sen)* Dader heeft rivaliteit/jaloezie met broer(s)/zus(sen)

Dader heeft herhaaldelijk ruzie met een of meer broer(s)/zus(sen) Familieproblematiek

Problematiek (pleeg)vader

(Pleeg)vader ouderschap op jeugdige leeftijd <18 (Pleeg)vader heeft mishandelingsverleden

(Pleeg)vader heeft kinderbeschermingsverleden (Pleeg)vader heeft alcoholproblematiek

(Pleeg)vader heeft drugsproblematiek (Pleeg)vader lijdt aan depressies

(31)

30 (Pleeg)vader heeft een lichamelijke beperking

(Pleeg)vader heeft een verstandelijke beperking (Pleeg)vader was werkeloos t.t.v. het delict (Pleeg)vader heeft delinquent verleden (Pleeg)vader lijdt aan een ziekte (Pleeg)vader is veroordeeld

(Pleeg)vader verblijft in de gevangenis

(Pleeg)vader bekijkt porno/geweld in bijzijn van het kind (Pleeg)vader bezit een wapen

(Pleeg)vader werkt als prostituee/pooier** (Pleeg)vader is met pensioen

(Pleeg)vader is arbeidsongeschikt Problematiek (pleeg)moeder

(Pleeg)moeder ouderschap op jeugdige leeftijd <18 (Pleeg)moeder heeft mishandelingsverleden

(Pleeg)moeder heeft kinderbeschermingsverleden (Pleeg)moeder heeft alcoholproblematiek

(Pleeg)moeder heeft drugsproblematiek (Pleeg)moeder lijdt aan depressies

(Pleeg)moeder heeft een geestelijke stoornis (Pleeg)moeder heeft een lichamelijke beperking (Pleeg)moeder heeft een verstandelijke beperking (Pleeg)moeder was werkeloos t.t.v. het delict (Pleeg)moeder heeft delinquent verleden (Pleeg)moeder lijdt aan een ziekte

(32)

31 (Pleeg)moeder is veroordeeld

(Pleeg)moeder verblijft in de gevangenis

(Pleeg)moeder bekijkt porno/geweld in bijzijn van het kind (Pleeg)moeder bezit een wapen**

(Pleeg)moeder werkt als prostituee (Pleeg)moeder is met pensioen (Pleeg)moeder is arbeidsongeschikt Problemen broers/zussen

Broers/zussen alcohol problematiek Broers/zussen drugsproblematiek Broers/zussen geestelijke stoornis Broers/zussen delinquent verleden Broers/zussen veroordeeld

Broers/zussen verblijf in de gevangenis Broers/zussen wapenbezit

Problemen overige familie

Overige familieleden alcohol problematiek Overige familieleden drugsproblematiek Overige familieleden geestelijke stoornis Overige familieleden delinquent verleden Overige familieleden veroordeeld

Overige familieleden verblijf in de gevangenis Overige familieleden wapenbezit**

Mishandeling

(33)

32 Vader mishandelt moeder

Vader mishandelt andere kinderen in het gezin Moeder mishandelt vader

Moeder mishandelt andere kinderen uit het gezin Vader misbruikt moeder

Vader misbruikt andere kinderen in het gezin Moeder misbruikt andere kinderen in het gezin Mishandeling van dader

Dader is/wordt mishandeld door (pleeg)vader Dader is/wordt mishandeld door (pleeg)moeder Dader is/wordt mishandeld door broer(s)/zus(sen) Seksueel misbruik van dader

Dader is/wordt seksueel misbruikt door vader Dader is/wordt seksueel misbruikt door moeder

Dader is/wordt seksueel misbruikt door broer(s)/zus(sen) Mishandeling door dader

Dader mishandelt/misbruikt broer/zus Dader mishandelt/misbruikt moeder/vader Dader mishandelt/misbruikt ander familielid Hulpverlening binnen het gezin

Hulpverleningscontact dader Kinderbeschermingscontact*

Aantal gezinnen waarin kind verbleef gedurende zijn hele leven* Heftige gebeurtenissen

(34)

33 Uithuisplaatsing familielid

Scheiding tussen ouders/stiefouders * Variabele is omgescoord

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit kan binnen dezelfde gebeurtenis zijn (een gevecht tussen een aantal per- sonen, waarbij A eerst B vermoordt, om vervolgens zelf door C, een handlanger van B, gedood te

Bij het verzamelen van gegevens voor de Monitor Moord en Doodslag over alle zaken waarvan op enigerlei moment politie, OM of de rechter van mening waren dat het ging om

31 Een dergelijke remmen- de werking van het internet, inclusief het spelen van online computerspellen, op criminaliteitscijfers, zou een mogelijke verklaring kunnen bieden voor het

Desondanks zijn er voldoende sporen uit de Bronstijd bewaard gebleven, die ons laten zien dat ook in die tijd het gebied a[ intensief werd bewoond. Over

Dit document is samengesteld door onderwijsbureau Bijles en Training. Wij zijn DE expert op het gebied van bijlessen en trainingen in de exacte vakken, van VMBO tot universiteit.

Aan het begin van de dag zullen vrijwel geen mensen het winkelcentrum verlaten; tevens is de bioscoop gesloten. Winkelende mensen in de gebieden A, B, C en D blijken zich ieder

Voor meer informatie kun je altijd contact met ons opnemen via onze website: http://www.wiskundebijlessen.nl of via e-mail: marc

geïnterviewde officier van justitie toonde zich ervan bewust dat het opgebouwde vertrouwen niet alleen met de omhelzing van de just culture-benadering te maken heeft of aan de functie