• No results found

Jeugdgroepen in beeld : een overzicht van jeugdgroepen in Utrecht-West en de visie van de gemeente en politie op de aanpak van deze groepen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jeugdgroepen in beeld : een overzicht van jeugdgroepen in Utrecht-West en de visie van de gemeente en politie op de aanpak van deze groepen"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jeugdgroepen in beeld

Een overzicht van jeugdgroepen in Utrecht-West en de visie van

de gemeente en politie op de aanpak van deze groepen.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Graduate School of Child Development, Universiteit van Amsterdam

Naam: L. M. A. (Lieke) Trum Studentnummer: 10752579

Begeleider: M. A. M. (Marita) van Langen MSc

Tweede beoordelaar: prof. dr. G. J. J. M. (Geert-Jan) Stams Amsterdam, 16 juli 2015

(2)

Inhoudsopgave Titelblad Pagina 1 Inhoudsopgave Pagina 2 Abstract Pagina 3 Inleiding Pagina 5 Jeugdgroepen Pagina 5

Delictgedrag in jeugdgroepen Pagina 6

Afstand nemen van de jeugdgroep Pagina 7

Huidige aanpak Pagina 8

Effectiviteit huidige aanpak Pagina 10

Methode Pagina 12

Kwantitatieve data Pagina 12

Kwalitatieve data Pagina 14

Resultaten Pagina 16

Kwantitatieve data Pagina 16

Kwalitatieve data Pagina 20

Discussie Pagina 25

Referenties Pagina 30

(3)

Youth groups

An overview of youth groups in Utrecht-West and the opinion of the municipality & police on dealing with these groups.

Abstract

There are currently a lot of young children living in Utrecht-West and the police department of De Meern expects more troublesome youths in the future. There is a possibility of an increase in gang activity in the areas Vleuten, Leidsche Rijn and De Meern. An appropriate approach will be necessary. The aim of this study is to describe the municipality’s and policemen’s opinion on the current approach. The gang activity has been examined through 92 participants, all of whom were shortlisted as gang members in Utrecht-West in 2014. Additionally, eight other participants, two municipality collaborators and six policemen, were interviewed.

The results show that youth groups are heterogeneous. Moreover, the municipality and the policemen are satisfied with the co-operation with each other and they suggest possible beneficial involvement of social workers in the area. The municipality and the policemen are satisfied with the substantive approach and the current interventions. Nevertheless, the way of plotting the youth groups may not the best method. According to the policemen and the municipality this is a subjective method. The age of the first offense is very important as well, accentuating the importance of prevention. Further research is necessary to examine the best approach and policy.

Key Words: youth groups, gangs, municipality, police, co-operation, approach. Samenvatting

In Utrecht-West zijn veel jonge kinderen woonachtig. De politie De Meern verwacht dat een aantal van deze jongeren in de toekomst problemen kunnen veroorzaken. Mogelijk zijn er

(4)

hierdoor in de toekomst meer jeugdgroepen in de wijken Vleuten, Leidsche Rijn en De Meern, waardoor een passende aanpak noodzakelijk is. Het doel van dit onderzoek is om de visie van de gemeente en de politie op de aanpak van jeugdgroepen in beeld te brengen. Tevens worden de jeugdgroepen beschreven. In het onderzoek zijn de politiegegevens van 92 jongeren uit Utrecht-West geanalyseerd. Dit zijn alle jongeren uit Utrecht-West die in 2014 onderdeel van een hinderlijke, overlastgevende of criminele jeugdgroep waren. Daarnaast zijn acht respondenten geïnterviewd. Dit waren twee medewerkers van de gemeente Utrecht en zes politieagenten.

Uit het onderzoek blijkt dat jeugdgroepen heterogeen zijn. Daarnaast zijn de gemeente en de politie tevreden over de samenwerking met elkaar. Mogelijk kunnen de buurtteams in de toekomst aansluiten. Ook zijn de gemeente en de politie tevreden over de inhoudelijke aanpak van jeugdgroepen. Zij vinden de ingezette interventies effectief. Toch gaven de politie en de gemeente aan dat zij de manier van in kaart brengen subjectief vonden. Daarnaast lijkt de startleeftijd belangrijk en gaf de gemeente aan dat er preventieve maatregelen ingezet kunnen worden. Toekomstig onderzoek is nodig om de rol van het buurtteam, het in kaart brengen en preventieve maatregelen vorm te kunnen geven.

Sleutelwoorden: Jeugdgroepen, criminaliteit, gemeente, politie, buurtteams, samenwerking, aanpak.

(5)

Inleiding

De komende jaren zal het aantal jeugdigen tussen de twaalf en zeventien jaar oud in Utrecht-West explosief stijgen (Buurtmonitor, z.d.). In deze leeftijdscategorie is het percentage dat delinquent gedrag vertoont het hoogst (Van der Laan, Goudriaan, & Weijters, 2014). Er is een positieve samenhang tussen problematische jongeren en de hoeveelheid jongeren in de wijk (Ferwerda & Van Ham, 2010), waardoor naar verwachting een grote hoeveelheid jongeren in de toekomst verantwoordelijk zal zijn voor hinder, overlast en problemen in de wijk. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat jeugdgroepen verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de overlast in een buurt (Beke, Van Wijk, & Ferwerda, 2000). Het is belangrijk dat er voor deze jongeren een doordachte aanpak klaarligt, zodat Utrecht-West goed voorbereid is om overlast en problematische situaties te voorkomen. Vanaf 2007 is landelijk beleid ingezet om jeugdgroepen te laten verdwijnen. In dit beleid staat beschreven dat de politie en gemeente belangrijke samenwerkingspartners zijn in de aanpak van jeugdgroepen (Burik et al., 2012; Kornmann, Hogenhuis, Velthuizen, Van de Wal, & Wubbels, z.d.). De vorm van de

samenwerking is na de transitie van de jeugdzorg veranderd, waardoor taken en rollen anders zijn verdeeld. Het doel van dit onderzoek is om de visie van de politie en de gemeente over de aanpak van jeugdgroepen na de transitie van de jeugdzorg in Utrecht-West in kaart te

brengen. Er wordt dieper op zowel de inhoudelijke aanpak als op de samenwerking ingegaan. Jeugdgroepen

Een jeugdgroep is een groep waarvan de leden met name op straat actief zijn. Betrokkenheid bij illegale activiteiten is onderdeel van de groepsidentiteit (Esbensen & Weerman, 2005). Wanneer jeugdgroepen in Nederland vergeleken worden met jeugdgroepen uit Amerika en Europa blijkt dat zij niet significant van elkaar verschillen in hun delictgedrag (Burik et al., 2013). Zij zijn betrokken bij vergelijkbare activiteiten (Esbensen & Weerman,

(6)

2005). Tevens zijn de risicofactoren, die samenhangen met het lidmaatschap, bij deze groepen vergelijkbaar (Burik et al., 2013).

Pyrooz, Sweeten, & Piquero (2013) stellen dat jeugdgroepen heterogeen van aard zijn. Dit betekent dat jeugdgroepen erg divers zijn. Bureau Beke maakt onderscheid tussen

hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen (Beke et al., 2000). Allereerst zijn er hinderlijke jeugdgroepen. Jongeren die onderdeel zijn van een hinderlijke jeugdgroep hangen op straat, zijn af en toe luidruchtig aanwezig en trekken zich niet veel van hun omgeving aan. De hinderlijke jeugdgroep is enigszins autoriteitsgevoelig (Beke et al., 2000; Ferwerda & Van Ham, 2010; Shortlist groepscriminaliteit, 2003).

Ten tweede zijn er overlastgevende jeugdgroepen. De leden vallen omstanders lastig, treden provocerend op, maken zich schuldig aan vernielingen. Daarnaast zijn ze minder nadrukkelijker aanwezig en trekken ze zich minder aan van andere mensen en zijn ze minder autoriteitsgevoelig dan leden uit hinderlijke jeugdgroepen (Beke et al., 2000; Ferwerda & Van Ham, 2010; Shortlist groepscriminaliteit, 2003).

Tot slot de criminele jeugdgroepen. De jongeren uit deze groep zijn al geregeld met de politie in aanraking gekomen, gaan voor financieel gewin en plegen veel delicten (Beke et al., 2000; Ferwerda & Van Ham, 2010; Shortlist groepscriminaliteit, 2003). Jongeren uit

criminele jeugdgroepen zijn niet autoriteitsgevoelig en verzetten zich tegen openbare ordehandhavers (Beke et al., 2000).

Delictgedrag in jeugdgroepen

Uit onderzoek blijkt dat jongeren, die zich bij een jeugdgroep aansluiten, meer delicten plegen dan jongeren, die zich niet bij een jeugdgroep hebben aangesloten (Gordon et al., 2004; Melde & Esbensen, 2011). Daarnaast neemt het delictgedrag toe vanaf het moment dat een jongere daadwerkelijk tot de jeugdgroep behoort (Alleyne & Wood, 2014; Battin, Hill, Abbott, Catalano, & Hawkins, 1998; Esbensen & Weerman, 2005; Gordon et al., 2004; Melde

(7)

& Esbensen, 2011). Ook neemt het aantal (gewelds)delicten toe (Melde & Esbensen, 2011; Scott, 2014).

Er zijn in de literatuur vier mechanismen te vinden die een verklaring zouden kunnen vormen voor de toename van delinquentie (Bouchard & Spindler, 2010). Allereerst proberen jongeren status te bereiken door gebruik te maken van geweld (De Jong & Van Gemert, 2010; Matsuda, Melde, Terrance, Freng, & Esbensen, 2013). De meeste jongeren hebben een

agressieve houding die toeneemt naar mate jongeren langer aangesloten zijn bij de jeugdgroep (Scott, 2014). Ten tweede is er een positieve samenhang tussen groepscohesie en delictgedrag (Bouchard & Spindler, 2010; Hughes, 2013). Groepscohesie is het gezamenlijk accepteren en waarderen, het hebben van gedeelde normen en waarden en gezamenlijk weerstand bieden tegen ontwrichting (Klein & Crawford, 1967). De contacten met netwerken buiten de groep worden beperkt (Pyrooz et al., 2013), waardoor het contact binnen de groep gestimuleerd wordt. Ten derde is de interactie met delinquente vrienden een belangrijke factor in het ontstaan van delinquent gedrag (Bouchard & Spindler, 2010; Warr, 1993). Doordat jongeren in jeugdgroepen in contact staan met crimineel actieve vrienden, worden zij meer crimineel (Bouchard & Spindler, 2010). Tot slot is de organisatie van de groep een voorspeller van de toename in delinquent gedrag. Jeugdgroepen met een hoge organisatiegraad en een gesloten, hiërarchische groepsstructuur maken zich over het algemeen schuldig aan ernstigere vormen van delinquentie (Beke et al., 2000; Bouchard & Spindler, 2010).

Afstand nemen van de jeugdgroep

Het verlaten van de jeugdgroep is een geleidelijk proces, waarbij statische en

dynamische factoren een rol spelen. Uit het onderzoek van Pyrooz en Decker (2011) blijkt dat zowel de lengte van het lidmaatschap als interne en externe levensgebeurtenissen een rol spelen. De jongeren verlaten de jeugdgroep, omdat zij de jeugdgroep ontgroeid zijn, omdat zij commotie willen vermijden, vanwege de familie of omdat ze werk hebben gevonden. Carson,

(8)

Peterson, & Esbensen (2013) toonden aan dat de mate van geweld in de jeugdgroep hierbij belangrijk is. Een verhuizing, schoolwisselingen en het ingrijpen van ouders en de politie spelen daarentegen een minder belangrijke rol in het stopproces (Carson et al., 2013).

Het afscheid nemen van de jeugdgroep gaat niet automatische gepaard met het beëindigen van delinquent gedrag (Pyrooz & Decker, 2011). In de meeste gevallen maken sociale bindingen dat de persoon uiteindelijk geen delinquent gedrag meer vertoont (Laub & Sampson, 2001; Nuytiens, Christiaens, & Eliaerts, 2008). Net als bij het verlaten van de jeugdgroep speelt ook hier de ontwikkeling van de persoon een belangrijke rol. Het ouder worden, trouwen of vinden van een baan zijn belangrijke voorspellers (Laub & Sampson, 2001).

Huidige aanpak

In Nederland zijn de gemeente, de politie en het Openbaar Ministerie (OM)

aangewezen als centrale partijen in de aanpak van jeugdgroepen (Burik et al., 2013; Ferwerda, 2009). Echter, niet in iedere regio bestaat de samenwerking uit deze drie partijen (Burik et al., 2013). In Utrecht hebben de gemeente en de politie de regie. De politie heeft de regie over het inventariseren van de jeugdgroepen en de gemeente heeft de regie over het aanpakken van de jeugdgroepen (Kornmann et al., z.d.).

In het beleidsdocument van de gemeente Utrecht (Kornmann et al., z.d.) staat

beschreven dat de aanpak van jeugdgroepen in Utrecht gebeurt aan de hand van zes stappen. Deze stappen worden één keer per jaar doorlopen. Gedurende de eerste stap inventariseert de politie of de jeugdgroepen hinderlijk, overlastgevend of crimineel zijn (Ferwerda, 2009; Kornmann et al., z.d.). Dit gebeurt aan de hand van de Shortlist, een instrument dat

ontwikkeld is om de aard en omvang van jeugdgroepen in kaart te brengen (Ferwerda & Van Ham, 2010). Op deze manier wordt informatie over de locaties van de groep en de

(9)

de dagelijkse bezigheden, de riskante gewoonten en het delictgedrag van jongeren (Ferwerda & Van Ham, 2010; Shortlist, 2013).

In de tweede en derde stap stelt het managementteam van de gemeente Utrecht het overzicht van jeugdgroepen vast en maakt de gemeente het implementatieplan. Er wordt door de gemeente een voorstel van de prioritering van de jeugdgroepen gedaan (Ferwerda, 2009). Daarnaast worden de taakverdeling, verantwoordelijkheden en randvoorwaarden in het implementatieplan beschreven (Kornmann et al., z.d.).

De vierde stap bestaat uit nadere analyse van de reeds geprioriteerde jeugdgroepen. De medewerkers van de politie maken een overzicht van de leden. Daarnaast worden lopende zaken bij het OM toegevoegd (Ferwerda, 2009; Kornmann et al., z.d.). Het beoogde doel is dat na deze stap een helder beeld is van de jeugdgroepen (Ferwerda, 2009).

Gedurende de vijfde stap start de groepsaanpak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen groepsgerichte maatregelen, domeingerichte maatregelen en een individuele aanpak.

Gedurende de groepsgerichte aanpak worden groepsleiders geïsoleerd en wordt aan meelopers een alternatief voor delinquent gedrag geboden. Domeingerichte maatregelen zijn

maatregelen die in de omgeving worden getroffen, zoals het extra verlichten van een straat. Voor de individuele aanpak wordt gezocht naar een zinvolle dagbesteding, zorg en straf- en civielrechtelijke maatregelen voor de desbetreffende persoon (Ferwerda, 2009; Kornmann et al., z.d.). Tevens wordt in deze stap gekeken of een jongere antecedenten geregistreerd heeft staan of niet. De jongeren zonder geregistreerde antecedenten worden bij jongerenwerk aangemeld en de jongeren met antecedenten worden gedurende het justitieel casusoverleg in het Veiligheidshuis besproken. Bij dit overleg sluiten het OM, de Raad voor de

Kinderbescherming, jeugdreclassering en jeugdbescherming aan.

Bij de zesde en laatste stap wordt de voortgang gemonitord en geëvalueerd (Kornmann et al., z.d.). Hier wordt gekeken of iedere partner doet wat tot het takenpakket behoort en of

(10)

dit effect heeft (Ferwerda, 2009). De gemeente heeft de regie over het monitoren en evalueren (Kornmann et al., z.d.).

Effectiviteit huidige aanpak

Uit de literatuur komt naar voren dat zowel het inzetten van interventies als een goede samenwerking tussen de betrokken partners van belang zijn in het waarborgen van een effectieve aanpak. De interventies en maatregelen die voor jongeren in een jeugdgroep in worden gezet, kunnen onderscheiden worden in vier vormen: preventieve maatregelen, strafrechtelijke interventies, bestuursrechtelijke interventies en zorginterventies. Een

voorbeeld van een preventieve maatregel is de Jongeren-Ontmoetings-Plaats (JOP). Dit is een plek waar hangen is toegestaan, omdat daar de overlast tot het minimum beperkt kan worden (Beke et al., 2000).

De strafrechtelijke maatregelen, zoals rechercheonderzoeken en het vervolgen van strafbare feiten, zijn gericht op het bestraffen van gedrag. Door gebrek aan capaciteit bij het OM en de politie worden deze maatregelen echter minder ingezet (Burik et al., 2013). Echter, uit onderzoek van Laub en Sampson (2001) blijkt dat straffen negatieve gevolgen met zich meebrengen. Door straf vermindert de verbinding met de samenleving. Het minder inzetten van strafrechtelijke maatregelen lijkt hierdoor een positief evaluatiepunt. Desondanks lijkt de meerderheid van de politieagenten voor een repressieve aanpak te kiezen (Beke et al., 2000).

Daarnaast blijkt uit evaluatieonderzoek dat bestuurlijke interventies zoals de

burgemeestersbrief veel worden ingezet. De burgemeestersbrief blijkt echter weinig effectief (Burik et al., 2013). Als zorginterventies worden interventies zoals Functionele Familie Therapie en Multisysteem Therapie ingezet. Deze interventies zijn echter niet gericht op jongeren in jeugdgroepen, maar op gezin en jongeren met problemen op het gebied van delinquent gedrag (Burik et al., 2013). Een mogelijk interventie die beter aansluit bij jongeren uit jeugdgroepen is de pulling levers strategie (Braga, 2012; Burik et al., 2013). Deze

(11)

interventie bestaat uit een justitieel respons waarin de politie een belangrijke rol speelt. Een gecoördineerd respons van politie, justitie en zorgpartijen wordt gevraagd. Samenwerking en regie is hierbij noodzakelijk (Burik et al., 2012). Ook uit het onderzoek van Ferwerda (2009) blijkt dat een integrale aanpak met een gezamenlijke visie doorslaggevend is in het

bewerkstelligen van een effectieve aanpak van jeugdgroepen.

Door de transitie van de jeugdzorg is het onduidelijk of de rollen van de ketenpartners anders verdeeld moeten worden. Tevens is het onbekend of alle partners eenzelfde visie hebben op de huidige aanpak van jeugdgroepen vanaf januari 2015. Een gezamenlijke visie met duidelijkheid over de rollen, taakverdeling en de aanpak is nodig. Daarnaast blijkt dat de verschillende ketenpartners te weinig over de aard en omvang van de jeugdgroepen weten (Burik et al., 2013), waardoor meer informatie over de jeugdgroepen noodzakelijk is.

In dit onderzoek staat de vraag ‘In hoeverre verschillen de politie en de gemeente in hun visie op de aanpak van jeugdgroepen (na de transitie van de jeugdzorg) in Utrecht-West?’ centraal. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, zijn drie deelvragen opgesteld.

Deelvraag 1: Hoe worden de jeugdgroepen in Utrecht-West gekenmerkt? Deelvraag 2: In hoeverre verschillen de politie en de gemeente in hun visie op de inhoudelijke aanpak van jeugdgroepen?

Deelvraag 3: In hoeverre verschillen de politie en de gemeente in hun visie op de samenwerking in de aanpak van jeugdgroepen?

Er wordt op basis van de literatuur verwacht dat de politie een repressieve aanpak voorstelt, waar grootschalige aanhoudingen, afsluitingen van locaties en dergelijken een rol spelen (Beke et al., 2000). Daarnaast wordt verwacht dat de politie en de gemeente open staan voor samenwerking met elkaar en dat het delen van informatie hierbij een belangrijke rol speelt (Burik et al., 2013).

(12)

Methode Kwantitatieve data

Deelnemers

Om antwoord te krijgen op de eerste deelvraag is gebruik gemaakt van data uit de registratiesystemen van de politie. In het onderzoek zijn alle jongeren meegenomen die in 2014 in Utrecht-West onderdeel van een hinderlijke, overlastgevende of criminele jeugdgroep waren. Dit zijn in totaal 92 jongeren uit vier verschillende jeugdgroepen. Er zaten in14

meisjes en 78 jongens in de jeugdgroepen. De leeftijd varieerde van dertien tot eenendertig jaar (M = 20.22; SD = 3.61). Deze leeftijd is vastgesteld op tien juni 2015.

Procedure

Om de politieregistraties te verkrijgen is gevraagd aan het District Informatie Knooppunt (DIK) van de politie De Meern of een geanonimiseerd overzicht gemaakt kon worden van alle jongeren die in 2014 lid van een jeugdgroep waren in Utrecht-West. In dit overzicht werd de geboortedatum, het geslacht en de leeftijd gedurende het eerste delict weergegeven. Tevens is een overzicht gemaakt van het aantal politiecontacten en de hoeveelheid geregistreerde antecedenten. In het overzicht stond bij de antecedenten ook de overtreding vermeld, zodat gerangschikt kon worden op mate van ernst. Het aantal

politiecontacten is geregistreerd vanaf september 2007. In 2007 is de politie gebruik gaan maken van een nieuw computersysteem. Gegevens van voor 2007 zijn hierdoor niet meer beschikbaar. De informatie is gerangschikt per groep aangeleverd, zodat naast uitspraken over de totale groep ook de gegevens van de jeugdgroepen met elkaar vergeleken konden worden.

Meetinstrument

De informatie voor de kwantitatieve data is uit politiesystemen zoals het herkenningssysteem (HKS), blue view, bedrijfsvoorziening handhaving (BHV) en bedrijfsprocessensysteem (BPS) gehaald.

(13)

Analyse

De data over de jeugdgroepen is ingevoerd in het computerprogramma SPSS. De delicten zijn onderverdeeld in drie categorieën: lichte delicten, middelzware delicten en zware delicten. De verdeling is gemaakt op basis van strafdreiging van het volwassen strafrecht (Wartna, Blom & Tollenaar, 2011), omdat de delicten in de aangeleverde informatie aan de hand van het volwassen strafrecht ingedeeld waren. Onder de lichte delicten vallen alle delicten met een strafdreiging van nul tot en met vier jaar, zoals overtredingen in het verkeer, diefstal (SR310) en smaad (SR261). De middelzware delicten zijn alle delicten waar een strafdreiging van vier tot en met acht jaar aan verbonden is. Een voorbeeld van delicten uit deze categorie zijn openlijk geweld (SR141.1) en inbraak (SR311.5). Alle delicten met een strafdreiging langer dan acht jaar vallen onder de categorie zware delicten. Onder deze categorie vallen onder andere brandstichting (SR175) en ernstige vormen van geweld

(SR141.2). Indien er twee wetten voor één delict genoteerd stonden, is gekozen om het delict in te delen in de categorie van de lichtste strafdreiging. Bij medeplichtigheid en een poging tot het plegen van een delict is het wetboek van strafrecht aangehouden. Dit houdt in dat er een derde strafvermindering in rekening is gebracht. Wanneer een zaak door onvoldoende bewijs geseponeerd was, is gekozen deze niet mee te nemen in het onderzoek. Indien een zaak geseponeerd was in verband met de leeftijd of een reclasseringsmaatregel, is het delict wel in het onderzoek meegenomen. In een aantal gevallen was een persoon voor een delict

vrijgesproken. Deze delicten zijn niet meegenomen in het onderzoek.

Om de date te analyseren is geen gebruik gemaakt van een ANOVA, omdat de data niet normaal verdeeld was. Hierdoor kon niet aan de voorwaarden worden voldaan.

Uiteindelijk zijn de Kruskal-Wallis, Mann-Whitney en Pearson’s correlatie gebruikt om de data te analyseren. De effectgrootte van de Kruskal-Wallis en Mann-Whitney is handmatig berekend door de z-waarde door de wortel van N te delen, r = z / √(N) (Fields, 2009).

(14)

Vervolgens is de effectgrootte geïnterpreteerd aan de hand van de richtlijnen van Cohen (zoals geciteerd in Fields, 2009). Daarnaast is de volgende richtlijn aangehouden om de correlaties te kunnen interpreteren: 0 tot .20 is zwak, .30 tot .60 is matig en .70 tot 1.00 is sterk (Brace, Kemp, & Snelgar, 2012).

Kwalitatieve data Deelnemers

Om antwoord te krijgen op de tweede en derde deelvraag zijn acht respondenten geïnterviewd. In totaal zijn er vijf medewerkers van de politie en drie medewerkers van de gemeente Utrecht geïnterviewd. De leeftijd van de respondenten varieert tussen de 26 en 50 jaar (M = 36.00; SD = 9.22). Deze leeftijd is vastgesteld op 6 juni 2015. De respondenten zijn een half jaar tot acht jaar betrokken bij de aanpak van jeugdgroepen (M = 4.69; SD = 0.83).

Procedure

In het onderzoek was sprake van doelgerichte selectie (Boeije, 2009), omdat de medewerkers vanwege hun expertise gericht benaderd zijn. De gemeente is telefonisch benaderd via de contactpersonen die bekend zijn bij de politie. Er zijn momenteel twee gebiedsmanagers veiligheid van de gemeente betrokken bij de regio Utrecht-West. Deze personen zijn allebei geïnterviewd. Ook alle drie de wijkagenten jeugd van de politie De Meern zijn geïnterviewd, omdat zij de meeste expertise hebben en tevens vanuit de politie De Meern het nauwst betrokken zijn bij de huidige aanpak van de jeugdgroepen. Naast de drie wijkagenten jeugd zijn er ook negen Jongeren Aanspreekpunten (JAP-agenten) werkzaam bij de politie De Meern. Er zijn random drie JAP-agenten geselecteerd om deel te nemen aan het onderzoek.

Nadat per mail of telefonisch was aangegeven dat er interesse was in het onderzoek werd een afspraak gemaakt voor het interview. Voorafgaand aan het interview werd

(15)

voor het gebruiken van een voicerecorder gedurende het interview. Hierbij werd nadrukkelijk gezegd dat de gegevens anoniem verwerkt worden en dat vertrouwelijk met de informatie omgegaan zou worden. Het interview duurde ongeveer een half uur tot een uur en heeft plaatsgevonden op de werkplek van de geïnterviewde.

Meetinstrument

Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een semigestructureerd interview

(Boeije, 2009). Er is gebruik gemaakt van een topiclijst. Deze topiclijst is afgeleid van het zes stappenplan uit het beleidsplan van Utrecht (Kornmann et al., z.d.). Het interview bestond uit vier hoofdtopics. Per topic werden meerdere vragen gesteld over de regie, de partners die betrokken zijn, de wijze waarop het proces plaatsvindt en de eventuele wijzigingen door de transitie van de jeugdzorg. Tevens is gevraagd naar de ideale aanpak van de respondenten. Door deze wensvraag te stellen, kon er geconstrueerd worden hoe de aanpak er volgens het ideaalbeeld van de respondent uit zou zien. Zie tabel 1 voor een overzicht van de topics.

Tabel 1

Schema van de huidige aanpak inclusief topiclist onderwerpen van de topiclijst

Topic Onderwerpen

In kaart brengen

(Inventarisatie Jeugdgroepen, prioriteren, implementatieplan, analyse)

Regie

Betrokken partners Wijze van het proces

Veranderingen door de transitie De groepsaanpak

(plan van aanpak en uitvoering)

Regie

Betrokken partners Wijze van het proces

Veranderingen door de transitie

Monitoren en evalueren Regie

Betrokken partners Wijze van het proces

Veranderingen door de transitie

Ideale aanpak Regie

Betrokken partners Wijze van het proces

Veranderingen door de transitie Factoren aansluiten bij een jeugdgroep Factoren verlaten van een jeugdgroep

(16)

Analyse

Voorafgaand aan de kwalitatieve analyse werden de interviews letterlijk uitgetypt. Op deze manier bleef alle kennis aanwezig en bestond de mogelijkheid om citaten in het

onderzoek mee te nemen. Na het uitwerken van de interviews zijn de stukken gecodeerd en voorzien van labels. Het coderen is niet met coderingssoftware gedaan, maar handmatig.

In de analyse over de tevredenheid over de huidige samenwerking is de informatie van de JAP-agenten achterwege gelaten, omdat zij niet op de hoogte waren welke partijen hierbij betrokken waren. De overige informatie uit de interviews is wel in het onderzoek

meegenomen.

Resultaten Kwantitatieve data

Beschrijving van de jeugdgroepen

In Utrecht-West zaten 92 jongeren in het jaar 2014 in een jeugdgroep. Dit zijn 78 jongens (84.8%) en 14 meisjes (15.2%). De jongeren zijn gemiddeld 20.22 jaar oud (SD = 3.61). In de periode tussen januari 2007 en juni 2015 hebben de jongeren in totaal 8848 keer contact gehad met de politie. Dit is gemiddeld 68.31 keer per persoon (SD = 71.45). Daarnaast hebben deze 92 jongeren in totaal 510 antecedenten geregistreerd staan. Dit komt neer op gemiddeld 5.54 (SD = 9.29) antecedenten per persoon. De groepsleden hebben gemiddeld 2.64 (SD = 5.14) lichte, 2.35 (SD = 3.97) middelzware en 0.36 (SD = 0.83) zware delicten per persoon gepleegd. Daarnaast zijn er gemiddeld 0.20 (SD = 0.50) zaken geseponeerd in

verband met leeftijd, reclasseringsbelang of verzoening op een andere wijze dan straf. Tot slot waren de jongeren gemiddeld 15.41 (SD = 2.15) jaar oud tijdens het eerste delict. In totaal hebben 60 van de 92 jongeren antecedent geregistreerd staan. De jongeren zijn verspreid over vier groepen. Groep twee en groep vier hadden alleen jongensleden. Groep één en groep drie hadden daarentegen zowel jongens als meisjes in de groep. De gegevens per jeugdgroep zijn

(17)

terug te lezen in tabel 2. Naast het gemiddelden is in deze tabel ook de mediaan genoemd, omdat deze van belang is voor de analyses. Tevens staat in bijlage 1 per delictscategorie vermeld hoeveel jongeren uit de jeugdgroep delicten geregistreerd hebben staan.

Tabel 2

Beschrijvende statistieken per jeugdgroep.

Jeugdgroep N M SD Min Max Med

Groep 1 Hinderlijke groep Leeftijd 28 20.75 2.54 16.00 27.00 20.50 Politiecontacten 27 71.19 82.10 8.00 348.00 35.00 Antecedenten 28 4.39 8.76 0.00 39.00 0.50 Startleeftijd 15 15.36 2.56 9.00 20.00 16.00 Lichte delicten 28 2.00 4.72 0.00 23.00 0.00 Middelzware delicten 28 1.64 3.15 0.00 12.00 0.00 Zware delicten 28 0.46 0.92 0.00 3.00 0.00

Sepot met reden 28 0.29 0.60 0.00 2.00 0.00

Groep 2 Overlastgevende groep Leeftijd 12 20.17 2.48 18.00 27.00 19.50 Politiecontacten 12 121.67 61.22 29.00 233.00 135.50 Antecedenten 12 8.08 5.60 1.00 21.00 7.00 Startleeftijd 12 15.50 1.31 14.00 17.00 15.50 Lichte delicten 12 4.00 2.52 1.00 10.00 3.50 Middelzware delicten 12 3.50 3.12 0.00 10.00 2.50 Zware delicten 12 0.33 0.49 0.00 1.00 0.00

Sepot met reden 12 0.25 0.45 0.00 1.00 0.00

Groep 3 Overlastgevende groep Leeftijd 43 19.67 4.60 13.00 31.00 19.00 Politiecontacten 42 37.06 50.50 2.00 300.00 23.00 Antecedenten 43 3.77 7.99 0.00 39.00 1.00 Startleeftijd 26 15.54 2.32 9.00 19.00 15.50 Lichte delicten 43 1.81 4.24 0.00 22.00 0.00 Middelzware delicten 43 1.60 3.36 0.00 17.00 0.00 Zware delicten 43 0.28 0.83 0.00 3.00 0.00

Sepot met reden 43 0.14 0.47 0.00 2.00 0.00

Groep 4 Criminele groep Leeftijd 9 21.22 1.64 19.00 24.00 22.00 Politiecontacten 9 134.33 48.34 55.00 200.00 141.00 Antecedenten 9 14.22 15.07 0.00 46.00 10.00 Startleeftijd 8 14.50 1.60 12.00 17.00 14.50 Lichte delicten 9 6.78 9.76 0.00 29.00 4.00 Middelzware delicten 9 6.56 6.82 0.00 21.00 5.00 Zware delicten 9 0.44 1.01 0.00 3.00 0.00

Sepot met reden 9 0.22 0.44 0.00 1.00 0.00

Groep 2 + 3 Leeftijd 55 19.78 4.22 13.00 31.00 19.00

Overlastgevende Politiecontacten 54 55.87 63.33 2.00 300.00 27.00

groep totaal Antecedenten 55 4.71 7.70 0.00 39.00 2.00

Startleeftijd 38 15.53 2.04 9.00 19.00 15.50

Lichte delicten 55 2.29 4.01 0.00 22.00 1.00

Middelzware delicten 55 2.02 3.73 0.00 17.00 1.00

Zware delicten 55 0.29 0.76 0.00 3.00 0.00

(18)

Vergelijken van groepen aan de hand van de Shortlistindeling

Om de gegevens van de hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen te vergelijken is de non-parametrische Kruskal-Wallis toets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen verschillen in het aantal politiecontacten, H(2)= 13.38; p < .01. Uit nadere analyse met de Mann-Whitney toets blijkt dat de hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen niet van elkaar verschillen, U = 600.0; z = -1.29; p = .20; r = .14. De hinderlijke en criminele jeugdgroepen verschillen daarentegen wel significant van elkaar, U = 37.00; z = -3.09; p < .01; r = .51. Dit is een groot effect. Het verschil tussen de overlastgevende en criminele jeugdgroepen kan daarentegen geïnterpreteerd worden als een matig effect, U = 70.00; z = -3.40; p < .01; r = .43. De jongeren uit de criminele jeugdgroep hebben meer politiecontacten dan de jongeren uit de hinderlijke en overlastgevende

jeugdgroepen.

Daarnaast blijkt dat de jeugdgroepen verschillen in het aantal antecedenten, H(2)= 7.55; p < .05. De hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen verschillen niet van elkaar in het aantal antecedenten dat geregistreerd staat, U = 659.50; z = -1.15; p = .25; r = .13.

Wanneer de hinderlijke en de criminele jeugdgroepen vergeleken worden, blijkt dat deze wel significant verschillen, U = 57.50; z = -2.51; p < .05; r = .41. Er is sprake van een matig effect. De overlastgevende en criminele jeugdgroep verschillen ook significant van elkaar in het totale aantal antecedenten, U = 128.50; z = -2.33; p < .05; r = .29. Hier is echter sprake van een klein effect. De jongeren uit de criminele jeugdgroep hebben meer antecedenten geregistreerd staan dan de jongeren uit de hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen.

Naast het verschil in politiecontact en in geregistreerde antecedenten is er een verschil tussen de jeugdgroepen in het aantal middelzware delicten dat jongeren gepleegd hebben, H(2)= 8.88; p < .05. Uit nadere analyse blijkt dat de jongeren uit de criminele jeugdgroep significant meer middelzware delicten hebben gepleegd dan de jongeren uit de hinderlijke (U

(19)

= 54.00; z = -2.78; p < .01; r = .46) en overlastgevende (U = 121.00; z = -2.55; p < .05; r = .32) jeugdgroepen. Beide verschillen kunnen geïnterpreteerd worden als een matig effect. De leden uit de hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen verschillen niet van elkaar, U = 659.50; z = -1.15; p = .25; r = 13.

Verder verschilt de leeftijd van de jongeren in de jeugdgroepen H(2)= 7.31; p < .05. In deze categorie verschillen de hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen wel significant van elkaar U = 555.00; z = -2.08; p < .05; r = .23. Jongeren uit de hinderlijke jeugdgroep zijn ouder dan de jongeren uit de overlastgevende jeugdgroep. De effectgrootte van dit verschil is klein. Daarnaast blijkt dat de jongeren uit de criminele jeugdgroep ook significant ouder zijn dan jongeren uit de overlastgevende jeugdgroep U = 121.00; z = -2.55; p < .05; r = .32. Het effect van dit resultaat kan geïnterpreteerd worden als matig. De leeftijd van de jongeren uit de criminele en de hinderlijke jeugdgroepen verschillen daarentegen niet van elkaar, U = 109.00; z = -0.61; p = .54; r = .10.

Tot slot blijkt uit de Kruskal-Wallis toets dat de hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen niet van elkaar verschillen in het aantal lichte delicten (H(2)= 3.68 ; p = .16), het aantal zware delicten (H(2)= 0.96 ; p = .62) en het aantal geseponeerde zaken (H(2)= 1.23 ; p = .54). Tevens is er geen verschil in de leeftijd tijdens het eerst delict (H(2)= 2.41; p = .30).

Overlastgevende jeugdgroep

Wanneer de twee overlastgevende jeugdgroepen geanalyseerd worden met een Mann-Whitney toets blijkt dat deze groepen onderling significant van elkaar verschillen in het aantal politiecontacten (U = 48.00; z = -4.25; p < .001; r = .58), het aantal antecedenten (U = 87.50; z = -3.54; p < .001; r = .48), het aantal lichte delicten (U = 85.00; z = -3.74; p < .001; r = .50) en het aantal middelzware delicten (U = 125.50; z = -2.85; p < .01; r = .38). In alle

(20)

categorieën scoort groep B hoger dan groep C. De effectgrootten van deze resultaten zijn matig tot sterk.

De twee overlastgevende jeugdgroepen verschillen daarentegen niet van elkaar in hun huidige leeftijd (U = 194.00; z = -1.31; p = .19), hun leeftijd tijdens het eerste delict (U = 142.00; z = -0.45; p = .66), het aantal zware delicten (U = 210.00; z = -1.52; p = .13) en het aantal geseponeerde delicten (U = 220.50; z = -1.32; p = .19).

Samenhang

De samenhang tussen leeftijd tijdens het eerste delict en het aantal antecedenten is gemeten met de Pearson’s productmomentcorrelatie. Hieruit blijkt dat er een matige negatieve

samenhang is tussen deze twee variabelen (r = -.57; p < .01; n =60). Dit betekent dat iemand die jong was gedurende het eerste delict meer antecedenten geregistreerd heeft staan dan iemand die ouder startte met het plegen van delicten. Tevens is er een matige negatieve samenhang tussen de leeftijd tijdens het eerste delict en de hoeveelheid antecedenten in de categorie ‘zware delicten’ (r = -. 44; p < .01; n =60). Dit houdt in dat iemand die jonger was gedurende het eerste delict meer delicten in de categorie zware delicten heeft gepleegd. Tot slot hangen de hoeveelheid politiecontacten en de hoeveelheid antecedenten sterk positief samen (r = .79; p < .01; n =90). Jongeren die meer politiecontacten hebben, hebben meer antecedenten geregistreerd staan.

Kwalitatieve data

Inhoudelijke aanpak

Het in kaart brengen

Het lijkt erop dat de politie en de gemeente de huidige manier van in kaart brengen minder geschikt vinden. De helft van de respondenten geeft aan dat de Shortlist soms foutieve uitkomsten heeft. De vragen van de Shortlist lijken met name minder geschikt voor de

(21)

citaat geeft dit mooi weer. Respondent 5 (Gemeente): “We hebben al twee keer een criminele groep gehad die dan hinderlijk scoort op die lijst. Dus de methodiek voldoet niet aan alle situaties in de wijk.” Tevens benoemen drie respondenten dat de Shortlist subjectief is. Zij zouden graag meer gebruik willen maken van objectieve gegevens tijdens het in kaart brengen van de jeugdgroepen.

Als positieve punten van de Shortlist komen de samenwerking, de manier van het in kaart brengen en het complete beeld dat met dit risicotaxatie-instrument verkregen wordt naar voren. Tevens wordt er door twee JAP-agenten benoemd dat de Shortlist een instrument is dat als indicatie kan dienen. Met de Shortlist worden de jeugdgroepen namelijk aan de hand van vaste criteria bekeken.

De aanpak

Interventies

Wanneer naar de aanpak van jeugdgroepen gekeken wordt, blijkt dat zowel de politie als de gemeente tevreden zijn over de huidige aanpak. Er zijn door de politie en de gemeente een aantal positieve aspecten benoemd. Eén van de JAP-agenten gaf bijvoorbeeld aan dat de politie in Utrecht-West vooruitstrevend is op het gebied van de aanpak van jeugdgroepen. “Als ik om mij heen hoor hoe er in het land gewerkt wordt en als ik dan vertel hoe wij in het team werken. Dan zie je echt wel dat mensen in de goede zin verbaasd zijn dat we dat doen.”, aldus respondent 6 (JAP-agent). Verder is er veel keuze in het aanbod van maatregelen die ingezet kunnen worden.

Naast de positieve punten die uit de interviews naar voren kwamen, zijn er een aantal minder goede punten naar voren gekomen. Over het algemeen benoemde de politie in zeer geringe mate meer negatieve aspecten van de huidige aanpak dan de gemeente. Bij de politie wordt onder andere benoemd dat er weinig capaciteit is en dat de aanpak niet altijd effectief is. Tevens wordt het maken van het plan van aanpak als een verplichting gezien. De gemeente

(22)

geeft daarentegen als enige minpunt aan dat er weinig preventieve elementen in de huidige aanpak aanwezig zijn.

Wanneer de interventies onderverdeeld worden in zorg-, bestuursrechtelijke- en strafrechtelijke interventies blijkt dat de oudergesprekken worden genoemd als een effectieve zorginterventie. Vier respondenten hebben de oudergesprekken in het interview benoemd. De helft van deze vier respondenten is tevreden over de oudergesprekken. De andere helft is gematigd tevreden. Zij geven aan dat de effectiviteit van deze gesprekken afhankelijk is van de jeugdgroep en de ouders. Onderstaand citaat geeft dit mooi weer.

Respondent 2 (Wijkagent Jeugd): “Het betrekken van de ouders heeft met name bij de beginnende groepen effect. Maar als je oudergesprekken gaat doen bij de criminele groepen heeft het geen zin. Dan bel je daar aan en dan wordt de deur dichtgesmeten, omdat die ouder helemaal niets van de politie wilt weten.”

De burgemeestersmaatregel, ook wel de voetbalwet, wordt als een effectieve bestuursrechtelijke maatregelgezien. Zowel in de evaluatie van de huidige aanpak als in de ideale aanpak komt deze maatregel positief naar voren. Door middel van contactverboden en gebiedsverboden kan met deze maatregel geprobeerd worden de groepsdynamica te verstoren, waardoor de groep mogelijk uit elkaar valt. Volgens respondent 4 (Gemeente) wordt de pakkans met een gebiedsverbod tevens vergroot. Naast de burgemeestersmaatregel wordt de gedragsaanwijzing vanuit het OM genoemd als een soortgelijke interventie.

De burgemeestersbrief wordt door de wijkagenten daarentegen als niet effectief gezien. De wijkagenten jeugd geven aan dat de brief een averechts effect heeft. “Je krijgt toestanden aan de deur. Het werkt contraproductief, vooral voor ons, omdat het het contact verstoort”, aldus respondent 3 (Wijkagent Jeugd).

(23)

hoeveelheid meer strafrechtelijke interventies bij de ideale aanpak dan de gemeente.

Desondanks benoemen de wijkagenten jeugd ook het belang van één op één begeleiding en het in ogenschouw nemen van de achtergrond van de jongeren. Toch spreken de wijkagenten jeugd wel over de ‘softere’ partners als ze het over zorginterventies hebben. De gemeente noemt daarnaast dat straf met perspectief geboden moet worden en dat positief gedrag versterkt dient te worden.

Wanneer in de interviews naar de ideale aanpak gevraagd wordt, steken beide

respondenten van de gemeente in op een meer preventieve aanpak. Respondent 5 (Gemeente) over de preventieve aanpak: “Bij schaarste aan middelen hebben we de neiging om in te zetten op groepen die de meeste overlast veroorzaken. We moeten eens aan de voorkant zitten en daar geld in stoppen, zodat je voorkomt dat er nog een aantal van die jongeren komen.” Daarnaast wordt door één JAP-agent en door één respondent van de gemeente benoemd dat de wijk anders ingericht kan worden, omdat nu te veel probleemjongeren geclusterd in de wijk woonachtig zijn. De woningcorporatie zou mogelijk rekening kunnen houden met de problematiek rondom jeugdgroepen tijdens de plaatsing van gezinnen in de woningen.

Factoren om te stoppen

Opvallend is dat de factoren die meespelen in het stopproces vooral te maken hebben met de ontwikkeling en het perspectief van de jongeren. Het vinden van een baan, een relatie krijgen en de leeftijd wordt vrijwel door iedereen genoemd. Slechts een aantal van de

respondenten benoemt dat een interventie vanuit de aanpak de aanleiding zou zijn om te stoppen. Daarnaast benoemt één respondent ook het doorgroeien in de zwaardere criminaliteit als reden dat iemand de jeugdgroep verlaat.

Monitoren/evalueren

De gemeente en politie zijn over het algemeen minder tevreden over het monitoren en evalueren van de aanpak. Allereerst wordt het monitoren als tijdrovend gezien. Daarnaast lijkt

(24)

het evalueren onvoldoende plaats te vinden. Het volgende citaat geeft dit goed weer. Respondent 5 (Gemeente): “We zijn wat minder sterk in het evalueren. Dat wil niet zeggen dat ik het onzorgvuldig vind, maar het zou wat meer benut kunnen worden. Om toch even te kunnen zeggen: Goh, we hebben ook wel een heleboel dingen gedaan en de aanpak is dus effectief gebleken. Het evalueren is een beetje een ondergeschoven kindje.”

Samenwerking

Over het algemeen blijkt dat de wijkagenten en de gebiedsmanagers veiligheid van de gemeente een goed overzicht hebben van de partners die bij de samenwerking betrokken zijn. Tevens zijn zij op de hoogte wie de regie heeft. De JAP-agenten geven daarentegen allen aan dat zij dit niet weten en dat het voor hen onduidelijk is.

Zowel de gemeente als de wijkagenten zijn tevreden over de betrokkenheid van de politie, het jongerenwerk en de gemeente bij de aanpak van jeugdgroepen. Uit de interviews kwam naar voren dat de gemeente de middelen en het geld heeft, waar de politie en

jongerenwerk de straatinformatie hebben. De gemeente is ook tevreden over de

samenwerking met toezicht en handhaving. De wijkagenten jeugd zijn echter minder tevreden over de samenwerking met toezicht en handhaving. “Toezicht en handhaving heeft geen detailinformatie over de jongeren”, aldus respondent 2 (Wijkagent jeugd). De wijkagenten gaven aan dat toezicht en handhaving mogelijk zou kunnen afvallen als vaste partner. Respondent 1 (Wijkagent jeugd) benadrukt daarentegen wel dat toezicht en handhaving de ogen en oren in de wijk zijn. Hij ziet echter de meerwaarde van toezicht en handhaving niet tijdens het maken van een plan van aanpak.

Naast toezicht en handhaving zijn geen andere partners genoemd die eventueel af zouden kunnen vallen. De buurtteams zijn daarentegen door zowel de wijkagenten als de gemeente genoemd als partner die in de toekomst betekenis kunnen hebben in de

(25)

benoemd dat de buurtteams als vaste partner betrokken konden worden. Daarnaast werd de optie genoemd dat de buurtteams mogelijk op aanvraag aan kunnen sluiten bij het overleg. Ook is het OM genoemd als een belangrijke partner in de aanpak van criminele jongeren. Tot slot werd over het algemeen positief gekeken naar het invliegen van expertise om een aanpak op maat te kunnen bewerkstelligen.

Uit de vraag naar de ideale aanpak kwam bij de wijkagenten en de JAP-agenten naar voren dat er meer capaciteit nodig is om de aanpak van jeugdgroepen vorm te kunnen geven. “Momenteel hebben we de jeugd er als taakaccent bij. Ik zou één vast team opstellen, dat er altijd iemand aanwezig is en dat iedereen ook van dezelfde afspraken afweet.”, aldus respondent 8 (JAP-agent). De gemeente heeft geen uitspraken gedaan over de capaciteit.

Discussie

In dit onderzoek staat de vraag “In hoeverre verschillen de politie en de gemeente in hun visie op de aanpak van jeugdgroepen (na de transitie van de jeugdzorg) in Utrecht-West?” centraal. Daarnaast is geprobeerd antwoord te krijgen op de volgende deelvragen: ‘Hoe

worden de jeugdgroepen in Utrecht-West gekenmerkt?’, ‘In hoeverre verschillen de politie en de gemeente in hun visie op de inhoudelijke aanpak van jeugdgroepen?’ en ‘In hoeverre verschillen de politie en de gemeente in hun visie op de samenwerking in de aanpak van jeugdgroepen?’

Allereerst worden de kenmerken van de jeugdgroepen weergegeven. Er kan geconcludeerd worden dat de jeugdgroepen heterogeen zijn. Dit komt overeen met de bevindingen uit het onderzoek van Pyrooz en collega’s (2013). De jeugdgroepen verschillen onderling van elkaar in leeftijd, het aantal antecedenten die geregistreerd staan, het aantal politiecontacten en het aantal zware delicten. Uit nadere analyse blijkt dat met name de criminele jeugdgroep van de hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen verschilt. De overlastgevende jeugdgroepen verschillen daarentegen minder van elkaar. Wanneer de

(26)

overlastgevende jeugdgroepen onderling met elkaar vergeleken werden, blijkt dat deze twee jeugdgroepen onderling verschillen in het aantal antecedenten, het aantal politiecontacten, het aantal lichte delicten en het aantal middelzware delicten. Door de grote verschillen tussen de overlastgevende jeugdgroepen en de afwezigheid van verschillen tussen de hinderlijke en de overlastgevende jeugdgroepen lijkt de indeling met de Shortlist minder geschikt. Een aantal respondenten gaf ook in de interviews aan dat de Shortlist subjectief was en dat de vragen niet bij alle jeugdgroepen toepasbaar zijn. Mogelijk is de Shortlist geen geschikt instrument voor het in kaart brengen van jeugdgroepen en zal een vervangend instrument geïmplementeerd kunnen worden.

Ten tweede wordt het verschil in visie van de gemeente en de politie op de

inhoudelijke aanpak weergegeven. Uit het onderzoek blijkt dat de gemeente en de politie niet in hun visie op de inhoudelijke aanpak van jeugdgroepen verschillen. Zij zijn allen tevreden over de huidige aanpak en geven aan dat er veel verschillende maatregelen ingezet kunnen worden. Een maatregel waar de politie en de gemeente onder andere tevreden over zijn, is de burgemeestersmaatregel. Met behulp van gebiedsverboden en contactverboden kan ingezet worden op het verstoren van de groepsdynamica. Vanuit de literatuur blijkt echter dat gebiedsverboden weinig ingezet worden en dat de inzet van deze maatregel met name op het oppakken en veroordelen van jongeren gericht is (Burik et al., 2013). Het straffen van

jongeren kan echter negatieve gevolgen hebben voor de binding met de samenleving (Laub & Sampson, 2001). Door de negatieve gevolgen die met het straffen van jeugdigen gepaard kunnen gaan, is de burgemeestersmaatregel mogelijk niet de meest geschikte maatregel. Uit de literatuur blijkt dat het vinden van werk, het krijgen van een relatie en het ouder worden belangrijk zijn (Laub & Sampson, 2001). Deze factoren worden ook door de gemeente en politie in de interviews benoemd. Met het oog op de reeds benoemde factoren lijkt het bieden van perspectief en dagbesteding belangrijker dan het straffen van gedrag. Mogelijk kunnen

(27)

maatregelen ingezet worden die jongeren ondersteuning bieden in het opbouwen van hun toekomst.

Ondanks de hoge mate van tevredenheid benoemen de politie en de gemeente twee aandachtspunten. De wijkagenten geven aan dat het uitreiken van de burgemeestersbrief contraproductief werkt. De reeds opgebouwde band met de jongeren wordt verstoord door de ruzie die bij het uitreiken van deze brief kan ontstaan. Ook uit het onderzoek van Burik en collega’s (2013) blijkt dat deze brief niet effectief is. Naast dat de politie kritisch is over de burgemeestersbrief, geven de respondenten van de gemeente aan dat zij graag meer

preventieve maatregelen in willen zetten. Zo zou er aan de voorkant geïnvesteerd kunnen worden om te voorkomen dat de jongeren verder in het criminele circuit komen. Tevens wordt benadrukt dat het van belang is om kinderen onder de twaalf mee te nemen in de aanpak. Deze visie van de gemeente komt overeen met de gegevens over de groepsleden uit dit onderzoek. De startleeftijd van de jongeren hangt samen met het totale aantal geregistreerde antecedenten en het aantal antecedenten in de categorie ‘zware delicten’. Met het zicht op de aankomende jeugd (buurtmonitor, z.d.) en de gevolgen die met een vroege startleeftijd gepaard gaan, lijkt het belangrijk om preventieve maatregelen in te gaan zetten. Met preventieve middelen kan mogelijk jeugdgroepvorming voorkomen worden.

Ten derde wordt het verschil in visie van de gemeente en de politie op de

samenwerking weergegeven. Uit het onderzoek blijkt dat de politie en de gemeente niet in hun visie op de samenwerking verschillen. Beide partijen zijn tevreden over de samenwerking met elkaar en met jongerenwerk. De gemeente en de politie zijn zowel tevreden over de taakverdeling als over de regie. De hoge mate van tevredenheid van de gemeente en de politie is in lijn met de verwachtingen (Burik et al., 2013). Deze positieve samenwerking is ook belangrijk, omdat een goede samenwerking nodig is om een effectieve aanpak te kunnen bewerkstelligen (Burik et al., 2013).

(28)

In tegenstelling tot de verwachting dat de politie meer repressieve maatregelen zou benoemen (Beke et al., 2000), focust de politie niet meer op het straffen van crimineel gedrag dan de gemeente. De politie benoemt net als de gemeente slechts een aantal repressieve maatregelen en benadrukt daarnaast ook het belang van maatwerk en zorginterventies. Een mogelijke verklaring voor de discrepantie tussen de literatuur en de resultaten is dat de geïnterviewde agenten allemaal affiniteit hebben met jeugd. Zij hebben zelf gekozen voor het taakaccent jeugd. Daarnaast gaf respondent 6 (JAP-agent) aan dat het beleid van de politie De Meern op het gebied van jeugdgroepen mogelijk verder is ontwikkeld dan het beleid bij andere politiebureaus. Hierdoor zien zij mogelijk het belang van de zorginterventies meer in dan politieagenten van andere bureaus.

Andere factoren die de resultaten van het onderzoek beïnvloed kunnen hebben, zijn de kleine steekproef en het gebruik van politieregistraties. Doordat er slechts acht respondenten geïnterviewd zijn, kunnen bepaalde interessante topics over de aanpak van jeugdgroepen niet benoemd zijn. Informatieverzadiging treedt op als er voldoende variatie in de steekproef is en als alle partijen vertegenwoordigd zijn (Jansen, 2005). Gedurende dit onderzoek is

jongerenwerk niet geïnterviewd, terwijl zij wel als vaste partner in de huidige aanpak van jeugdgroepen betrokken zijn. Mogelijk bekijken de medewerkers van jongerenwerk de aanpak vanuit een andere visie en ontbreekt hierdoor in dit onderzoek nog interessante en relevante informatie. Daarnaast zijn de gegevens van de jeugdgroepen gebaseerd op politiegegevens. Niet alle gepleegde delicten staan echter bij de politie geregistreerd. Tevens zijn de in HKS geregistreerde antecenten vormgegeven in proces-verbalen (Bijleveld, 2009). De

mogelijkheid bestaat dat personen vrijgesproken zijn of voor een lichter delict veroordeeld zijn dan in het proces-verbaal omschreven is. De uitspraken van dit onderzoek zijn hierdoor gebaseerd op verdenkingen in plaats van op daadwerkelijke veroordelingen (Bijleveld, 2009). Ook kunnen de politieregistraties beïnvloed zijn door beleid en maatschappelijke

(29)

gevoeligheid (Van der Laan, 2008). Een jeugdgroep, die meer aandacht van de politie krijgt, zal meer delicten geregistreerd hebben staan dan een jeugdgroep met minder politieaandacht.

Desondanks kan over het algemeen geconcludeerd worden dat de gemeente en de politie tevreden zijn over de inhoudelijke aanpak en de samenwerking met elkaar en dat hun visie niet van elkaar verschilt. De opgedane kennis kan worden gebruikt om het huidige beleid aan te passen aan de aankomende jeugd. Het lijkt met name erg belangrijk om meer aandacht te besteden aan preventieve factoren. Daarnaast is het belangrijk dat de interventies meer gericht zijn op het bieden van perspectief in plaats van op het verstoren van de

groepsdynamica. Toekomstig onderzoek zou uit moeten wijzen hoe het beleid hier op aangepast kan worden. Tevens kan in dit onderzoek de mogelijke rol van de buurtteams meegenomen worden.

(30)

Referenties

Alleyne, E., & Wood, J. L. (2014). Gang involvement: Social and environmental factors. Crime and Delinquency, 60, 547-568. doi: 10.1177/0011128711398029

Battin, S. R., Hill, K. G., Abbott, R. D., Catalano, R. F., & Hawkins, J. D. (1998). The contribution of gang membership to delinquency beyond delinquent friends.

Criminology, 36, 93-115. doi: http://dx.doi.org/10.1111/j.1745-9125.1998.tb01241.x Boeije, H. (2009). Kwalitatief onderzoek. In: Boeije, H., ’t Hart, H., & Hox, J. (red).

Onderzoeksmethoden. Boom onderwijs: Den Haag.

Bouchard, M., & Spindler, A. (2010). Groups, gangs, and delinquency: Does organization matter? Journal of Criminal Justice, 38, 921-933. doi:10.1016/j.jcrimjus.2010.06.009 Beke, B. M. W. A., Van Wijk, A. P., & Ferwerda, H. B. (2000). Jeugdcriminaliteit in

groepsverband ontrafeld. Tussen rondhangen en bendevorming. SWP, Amsterdam. Bijleveld, C. C. H. J. (2009). Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie

(vierde druk). Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

Brace, N., Kemp, R., & Snelgar, R. (2012). SPSS for psychologists (fifth edition). New York: Palgrave Macmillan.

Braga A. A & Weisburd D. L. (2012). The effects of 
focused
 deterrence
 on 
crim e: A 
 system atic review and m eta-analysis of the empirical evidence. Journal

of Research in Crime and Delinquency, 49, 323-358. doi: 10.1177/0022427811419368 Burik, A. E., Hoogeveen, C., De Jong, B. J., Vogelvang, B., Addink, A., & Van der Steege,

M. (2013). Evaluatie aanpak criminele jeugdgroepen. Woerden: Van Montfoort Buurtmonitor (z.d.). Inwoners per leeftijdsgroep in 2014 voor wijken. Geraadpleegd op 6

maart 2015 van http://utrecht.buurtmonitor.nl

Carson, D. C. Peterson, D., & Esbensen, F. A. (2013). Youth gang desistance: An examination of the effect of different operational definitions of desistance on the

(31)

motivations, methods, and consequences associated with leaving the gang. Criminal Justice Review, 38, 510-534. doi: 10.1177/0734016813511634

De Jong, J. D., & Van Gemert, J. (2010). Een studie naar het concept groepsdruk. Amsterdam: Vrij Universiteit/WODC.

Esbensen, F. A., & Weerman, F. M. (2005). Youth gangs and troublesome youth groups in the United States and the Netherlands. European Journal of Criminology, 2, 5-37. doi: 101177/1477370805048626

Ferwerda, H. (2009). Shortlistmethodiek in zeven stappen. Onderdeel van het masterplan jeugdgroepen Nederlandse politie. Arnhem: Bureau Beke.

Ferwerda, H., & Van Ham, T. (2010). Problematische jeugdgroepen in Nederland. Omvang, aard en politieproces beschreven. Arnhem: Bureau Beke.

Fields, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (3th edition). Londen: SAGE publications.

Gordon, R. A., Lahey, B. B., Kawai, E. Loeber, R., Stouthamer-Loeber, M., & Farrington, D. P. (2004). Antisocial behavior and youth gang membership: Selection and

socialization. Criminology, 42, 55-87. doi: http://dx.doi.org/10.1111/j.1745-9125.2004.tb00513.x

Hughes, L. A. (2013). Group cohesiveness, gang member prestige, and delinquency and violence in Chicago, 1959-1962. Criminology, 51, 795-832. doi: 10.1111/1745-9125.12020

Jansen, H. (2005). De kwalitatieve survey. Methodologische identiteit en systematiek van het meest eenvoudige type kwalitatief onderzoek. Kwalon, 30, 15-34.

Kornmann, L., Hogenhuis, P., Velthuizen, T., Van de Wal, W., & Wubbels, S. (z.d.). Handboek voor aanpak problematische jeugdgroepen regio Utrecht. Structuur en werkwijze groepsaanpak. Utrecht: Vergroten Veiligheid en Vertrouwen.

(32)

Laub, J. H., & Sampson, R. J. (2001). Understanding desistance from crime. Crime and Justice, 28, 1-69.

Matsuda, K. N., Melde, C., Terrance, J. T., Freng, A., & Esbensen, F. A. (2013). Gang membership and adherence to the code of the street. Justice Quarterly, 30, 440-468. doi: http://dx.doi.org/10.1080/07418825.2012.684432

Melde, C., & Esbensen, F. A. (2011). Gang membership as a turning point in the life course. Criminology, 49, 513-552. doi: 10.1111/j.1745-9125.2011.00227.x

Nuytiens, A., Christiaens, J., & Eliaerts, C. (2008). Stoppen of doorgaan? Recent onderzoek naar desistance from crime bij persistente jeugddelinquenten. In: Weijers, I. & Eliaerts, C. (Red.) (2008). Jeugdcriminologie: Achtergronden van jeugdcriminaliteit. (pp. 415-427) Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

Pyrooz, D. C., & Decker, S. H. (2011). Motives and methods for leaving the gang:

Understanding the process of gang desistance. Journal of Criminal Justice, 39, 417-425. doi: 10.1016/j.jcrimjus.2011.07.001

Pyrooz, D. C., Sweeten, G., & Piquero, A. R. (2013). Continuity and change in gang

membership and gang embeddedness. Journal of Research in Crime and Delinquency, 50, 239-271. doi: 10.1177/0022427811434830

Scott, D. W. (2014). Attitude is everything: Youth attitudes, gang involvement, and length of institutional gang membership. Group Processes and Intergroup Relations, 17, 780-798. doi: 10.1177/1368430214548285

Shortlist groepscriminaliteit (2003). Arnhem: Bureau Beke.

Van der Laan, P. (2008). Jeugd, criminaliteit, politie en justitie. In: Weijers, I. & Eliaerts, C. (Red.) (2008). Jeugdcriminologie: Achtergronden van jeugdcriminaliteit. (pp. 37-50) Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

(33)

Van der Laan, A. M., Goudriaan, H., & Weijters, G. (2014). Monitor jeugdcriminaliteit. Ontwikkelingen in de aantallen verdachten en strafrechtelijke daders 1997-2012. Den-Haag: WODC.

Wartna, B. S. J., Blom, M., & Tollenaar, N. (2011). De WODC-recidivemonitor.

Memorandum 2011-3. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum: Den Haag.

Warr, M. (1993). Age, peers, and delinquency. Criminology, 31, 17-40. doi: http://dx.doi.org/10.1111/j.1745-9125.1993.tb01120.x

(34)

Bijlagen Bijlage 1

Frequentietabel per jeugdgroep Tabel 1

Frequentie delicten onderverdeeld in categorieën per jeugdgroep Jeugdgroep Delictcategorie n Percentage

Groep A Licht Niet 16 57.1%

Wel 12 42.9% Middelzwaar Niet 18 64.3% Wel 10 35.7%

Zwaar Niet 21 75%

Wel 7 25%

Sepot met reden Niet 22 78.6% Wel 6 21.4%

Groep B Licht Niet 0 0%

Wel 12 100% Middelzwaar Niet 2 16.7%

Wel 10 83.3%

Zwaar Niet 8 75%

Wel 4 25%

Sepot met reden Niet 9 75%

Wel 3 25%

Groep C Licht Niet 26 60.5%

Wel 17 39.5% Middelzwaar Niet 23 53.3% Wel 20 46.7%

Zwaar Niet 38 88.4%

Wel 5 11.6% Sepot met reden Niet 39 90.7% Wel 4 9.3%

Groep D Licht Niet 3 33.3%

Wel 6 66.7% Middelzwaar Niet 2 22.2% Wel 7 77.8%

Zwaar Niet 7 77.8%

Wel 2 22.2% Sepot met reden Niet 7 77.8% Wel 7 22.2%

Totaal Licht Niet 45 48.9%

Wel 47 51.1% Middelzwaar Niet 45 48.9% Wel 47 51.1%

Zwaar Niet 74 80.4%

Wel 18 19.6% Sepot met reden Niet 77 83.7% Wel 15 16.3%

(35)

Tabel 2

Frequentie delicten in overlastgevende groepen.

Jeugdgroep Delictcategorie n Percentage overlastgevend Licht Niet 26 47.3%

Wel 29 52.7% Middelzwaar Niet 25 45.5% Wel 30 54.5%

Zwaar Niet 46 83.6%

Wel 9 16.4% Sepot met reden Niet 48 87.3% Wel 7 12.7%

(36)

Bijlage 2 Topiclijst

Schema van de huidige aanpak inclusief topiclist onderwerpen van de topiclijst De zes stappen van de aanpak in Utrecht Onderwerpen

Elk jaar in kaart gebracht:

1. Inventarisatie Jeugdgroepen 2. Prioriteren

3. Implementatieplan 4. Analyse

• Wie heeft de regie? In hoeverre is het duidelijk wie de regie heeft? In hoeverre ben je tevreden over de regie?

• Welke partners zijn betrokken bij het in kaart brengen? Wat vind je van de taakverdeling van

verantwoordelijkheden? In hoeverre zouden er nog partijen toegevoegd moeten worden? En in hoeverre zouden er nog partijen af moeten vallen?

• Op welke wijze worden de jeugdgroepen in kaart gebracht? Vind je deze manier effectief? Waarom wel/niet?

• Wat zijn de veranderingen door de transitie van de jeugdzorg op het in kaart brengen van de jeugdgroepen? In

hoeverre ben je het met deze veranderingen eens?

Start groepsaanpak

(plan van aanpak en uitvoering)

• Wie heeft de regie? In hoeverre is het duidelijk wie de regie heeft? In hoeverre ben je tevreden over de regie?

(37)

• Welke partners zijn betrokken bij de groepsaanpak? In hoeverre zouden er nog partijen toegevoegd moeten worden? En in hoeverre zouden er nog partijen af moeten vallen? Wat vind je in het

algemeen van de taakverdeling binnen de groepsaanpak?

• Op welke wijze komt de groepsaanpak tot uiting?

Welke interventies worden ingezet? Vind je deze manier effectief? Waarom

wel/niet?

• Wat zijn de veranderingen door de transitie van de jeugdzorg op de aanpak van de jeugdgroepen? In hoeverre ben je het met deze veranderingen eens?

Monitoren en evalueren • Wie heeft de regie? In hoeverre is het duidelijk wie de regie heeft? In hoeverre ben je tevreden over de regie?

• Welke partners zijn betrokken bij het monitoren en evalueren? Wat vind je van de taakverdeling bij het

monitoren en evalueren? Zijn er nog partijen die ontbreken of overbodig

(38)

zijn? Zo ja, welke.

• Op welke wijze wordt de aanpak gemonitord en geëvalueerd? Vind je deze manier effectief? Waarom wel/niet?

• Wat zijn de veranderingen door de transitie van de jeugdzorg bij

monitoren en evalueren? In hoeverre ben je het met deze veranderingen eens?

Visie geïnterviewde Hoe ziet de ideale aanpak van jeugdgroepen eruit?:

• Wie zijn betrokken bij deze aanpak? Wie heeft de regie? Wat is je eigen rol in deze aanpak?

• Wat voor aanpak wordt ingezet? Welke interventies?

Wat zijn factoren die een rol spelen in het aansluiten bij een jeugdgroep?

Wat zijn factoren die een rol spelen in het verlaten van een jeugdgroep?

(39)

Bijlage 3:

Codeboom interviews

Wijkagent jeugd JAP-agent Gemeente

Samenwerking 1. In kaart

brengen

1.1Regie 1.1a = Duidelijk wie de regie heeft in fase 1

Duidelijk + (3x) Duidelijk – (3x) Duidelijk + (2x)

1.1b = Tevreden over wie de regie heeft in fase 1

Hoort daar thuis + Politie operationele informatie +

Gemeente budgetbeheer + Duidelijk -

Gemeente connectie met zorg + Politie grootste aandeel +

1.2 Partners 1.2a = Duidelijk wie de partners zijn in fase 1 Duidelijk + (3x) Duidelijk – Duidelijk + Duidelijk +/- Duidelijk + 1.2b = Tevreden over de taakverdeling

Dagdagelijks mee bezig + Inbreng T&H -

Gelijk verdeeld ? +

Jongerenwerk achtergrond –

Accent politie en Jongerenwerk i.v.m. straatinformatie + Politieding -

1.2c =Partners afvallen of toevoegen?

Niemand toevoegen + (3x) Niemand toevoegen + School toevoegen + Buurtteams in toekomst? + Niemand toevoegen + Niemand afvallen + Toezicht en handhaving - (2x) Jeugdzorg toevoegen+ Niemand afvallen + (2x) Gemeente afvallen - Niemand afvallen + (2x)

(40)

2. Aanpak 2.1Regie 2.1a = Duidelijk wie de regie heeft in fase 2

Duidelijk + (3x) Duidelijk – (3x) Duidelijk + (2x)

2.1b =Tevreden over wie de regie heeft in fase 2

Afhankelijk van

gebiedsmanager +/- (2x) Niet bedenken wel invloed +

Niet gemeente, maar politie i.v.m. contact jongeren -

Overall beeld +

Gemeente heeft middelen/geld + Verschillende domeinen + 2.2 Partners 2.2a = Duidelijk wie

de partners zijn in fase 2 Onduidelijk – (3x) 2.2b =Tevreden over de taakverdeling Het werkt +

Wijkagent veel invloed + Prima + Prima + 2.2c =Partners afvallen of toevoegen? Toezicht en handhaving – Niemand afvallen + Buurtteams toekomst? + (2x) Expertise invliegen + Buurtteams toekomst? + Buurtteam toekomst invliegen niet vast +

Niemand toevoegen + Niemand afvallen + (2x) 3. Monitor

en

3.1Regie 3.1a = Duidelijk wie de regie heeft in fase 3

Duidelijk + (3x) Duidelijk - (2x) Duidelijk +

Duidelijk + (2x)

3.1b =Tevreden over wie de regie heeft in fase 3

Tevreden + Afhankelijk van gebiedsmanager +/-

Tevreden + (2x)

3.2 Partners 3.2a = Duidelijk wie de partners zijn in fase 3

Onduidelijk – (3x)

3.2b =Tevreden over de taakverdeling

Prima/goed + (2x) Korte lijnen +

Afhankelijk goede mensen +/- 3.2c =Partners afvallen of Invliegen + Toezicht en handhaving – Niemand afvallen + Niemand toevoegen +

(41)

toevoegen? Politie meeste informatie Jongerenwerk informatie delen - Invliegen+ 4. Ideale aanpak

4.1 Regie Preventief/12 minners niet

politie in kaart brengen (basisscholen, buurthuizen) 4.2 Partners 4.2a Wie Gemeente + (2x)

Jongerenwerk + (2x) Politie + (2x) Buurtteams + (2x) Buurtteam incidenteel + Toezicht en handhaving + Expertise invliegen + (2x) Vertegenwoordiging vanuit jeugd + OM + Gemeente + (2x) Politie + (2x) Jongerenwerkers + (2x) OM + Speciaal jeugdteam Gemeente + Jongerenwerk + Politie + Toezicht en handhaving + Woningcorporatie + Buurtteam +

4.2b Taakverdeling Politie achtergrond + Jongerenwerk voorgrond + Politie kopstuk +

Softere partners overige groep + Veel capaciteit + (2x) Inhoudelijk 5. In kaart brengen 5.1 informatie verzamelen

5.1a Effectief Namenlijstjes +/- Uitgebreid +

5.2

Shortlisten

5.2a Effectief Subjectief – (2x) Verkeerde uitkomst – Politie en jongerenwerk andere doelstelling – Flexibel: Vast moment per jaar - Indicatie + (2x) Compleet beeld + Verkeerde uitkomst - Verkeerde uitkomst – (2x) Subjectief –

(42)

Manier waarop + Samenwerking + 6. Aanpak 6.1 Plan van

aanpak Verplicht nummertje – Tijdrovend - 6.2 interventies 6.2a Algemeen tevreden Capaciteit – Onmogelijk – Hinderlijke en overlastgevende niet/nauwelijks individuele aanpak –

Niet altijd effectief – Kopstukken / Top-X maatwerk + Gezamenlijke oplossing + Groepsafhankelijk +/- Maatwerk + Adoptanten + Criminele groep – Meelopers losweken + Groepsafhankelijk +/- Werkopdrachten – (niet uitgevoerd)

Beter dan andere corpsen + Kennis wijkagenten goed +

Symptoombestrijding + Veel keuze + (2x) Groepsdynamica verstoren + Gemeenschappelijke methodiek + Samenwerking +

Bewoners jongeren laten aanspreken + Preventie - 6.2b Strafrechtelijke interventies Snel ingrijpen + Gedragsaanwijzing +

Op de huid zitten + Afschrikkende werking +

6.2c Zorginterventies GCO toestemming – (3x) Oudergesprekken (+) Oudergesprekken hinderlijke groep + Oudergesprekken criminele groep – Contact jongeren + Oudergesprekken +/- (verschilt per keer) Oudergesprekken + 6.2d Bestuursinterventies Burgemeestersbrief – (2x) Burgemeestersmaatregel/vo etbalwet + Burgemeestersmaatregel/voetbal wet +

Gebiedsverbod te weinig ingezet –

(43)

7. Monitor en

7.1 Vorm 7.1a Tevreden (+/-) Belangrijk + Effectief + Tijdrovend – Checklistje –

Evalueren onbekend -

Vastleggen in systemen + Evalueren -

8. Ideale aanpak

8.1 Aanpak 8.1a Algemeen Partners dezelfde doelstelling + Snel anticiperen + Kopstuk +

Korte lijnen officier Overleg -

Hetzelfde + (2x) Hinderlijke en

overlastgevende groepen met rust laten +

Minder overleggen, meer naar buiten +

Kopstukken +

Meer spreiding woningen + Activiteit voor de jeugd +

Preventie + (2x)

Meer spreiding woningen +

8.1b Strafrechtelijke interventies Bij kopstukken + Stevig doorpakken + Gedragsaanwijzing + Goede strafrechtelijke onderzoeken +

Hard aanpakken criminele groepen +

Meer gedragsaanwijzing vanuit OM +

8.1c

Zorginterventies

1 op 1 begeleiding + Achtergrond meenemen +

Sneller interveniëren binnen gezinnen +

Straf met perspectief + Positief gedrag versterken + 8.1d Bestuursinterventies Burgemeestersmaatregel/vo etbalwet + Burgemeestersmaatregel/Voetba lwet + 8.2 Factoren om aan te sluiten. 8.2a Dynamische factoren Thuissituatie (2x) Gevoel welkom samenleving Schooluitval Verveling Cultuur Identiteit ontwikkelen

Crimineel netwerk opbouwen Verveling (2x) Geen school Geen werk Buurt Verveling Status Aanzien Groepsdruk Pedagogisch  experimenteren Cultuur

(44)

Status (2x) Herkenning/erkenning Gediscrimineerd voelen Status Cultuur Geld 8.2b Statische factoren Intelligentie

Vermogen keuzes te kunnen maken Intelligentie Intelligentie Psychosociaal 8.3 Factoren om te stoppen 8.3a Dynamische factoren Interventies jongerenwerk Werk (2x) Relatie (3x) Gebiedsverbod

Kopstukken hard aanpakken Gepakt worden Werk (3x) Opleiding Relatie (3x) Gezin stichten Dagbesteding Huis

Groepsleden verlinken elkaar Zwaardere criminaliteit Systeem Vrienden School Rolmodellen Straf (2x) Perspectief hebben Opleiding Werk Relatie Groeiproces Meer inlevingsvermogen 8.3b Statische factoren Leeftijd Leeftijd (2x) Overlijden familielid Leeftijd

(45)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit onderzoek ging het om de vraag ‘In hoeverre verklaren anno 2016 de inrichting van het netwerk en de aard van de problematische jeugdgroepen de aanpak van die jeugdgroepen

In deze paragraaf zal op basis van het voorgaande empirisch materiaal besproken worden welke knelpunten zich voordoen bij de samenwerking tussen gemeente en politie

‘Als je in staat bent de burger aan je werk te binden, heb je de ultieme manier om de burger aan je te binden - dat is een rijkdom als dat je lukt - in capaciteit, maar ook

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

Aldus vindt er een dubbele transformatie plaats: vanuit de eigen gelederen neigt de slinger richting een afstandelijker en meer op opsporing gericht

D e kwartiermakers van de nieuwe nationale politie hebben een devies voor hun organisatie bedacht?. Het luidt: Alert en

Prestaties van de p olitie doen ertoe, h oe su bjectief ze ook worden beleefd of waargen om en. Om effectief op te ku n n en treden tegen zich tbare en aan stootgeven de crim