• No results found

De rol van persoonlijkheid in de relatie tussen rouw en hartproblemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van persoonlijkheid in de relatie tussen rouw en hartproblemen"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Persoonlijkheid in de Relatie tussen Rouw en

Hartproblemen

Irini Sorial

Bachelorthese Psychologie

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer:

6072968

Begeleidster:

Sandra Boerwinkel

Aantal woorden:

5868

(2)

Inhoud

Abstract 3

Inleiding 4

De Relatie tussen Rouw en Hartproblemen 8 De Relatie tussen Persoonlijkheid en Hartproblemen 11 De Relatie tussen Verlies en Coping 15

Conclusie en Discussie 18

(3)

Abstract

Rouw is een proces dat voorkomt in elk mensenleven. Verschillende onderzoeken hebben een positieve relatie gevonden tussen het ontstaan van

hartproblemen na een periode van rouw, zowel op de korte als op de lange termijn (Motofsky et al., 2012; Rostila et al., 2013). De onderliggende mechanismen zijn echter niet goed bekend. Deze paper tracht, door middel van een literatuurstudie, de rol van persoonlijkheid in de relatie tussen rouw en hartproblemen uiteen te zetten. Vooral de persoonlijkheidstrek neuroticisme blijkt te leiden tot een onbetrokken manier van coping, waardoor rouw niet goed wordt verwerkt. Ook blijkt dat neuroticisme een versterkend effect heeft op het hebben van rouw en het ontwikkelen van hartklachten. Concluderend kan gezegd worden dat persoonlijkheid een rol speelt bij hartproblemen na een rouwperiode.

(4)

De Rol van Persoonlijkheid in de Relatie tussen Rouw en Hartproblemen ‘No one ever told me, that grief so felt like fear.’ - C.S. Lewis (1961)

De dood hoort bij het leven, en brengt daarmee verlies voor iedereen die achterblijft. Deze specifieke ervaring van verlies wordt rouw genoemd. Omdat verlies en rouw bij het leven horen, horen ze ook bij mensen. Dit maakt rouw universeel, en het is belangrijk kennis te hebben van iets wat zo veelvuldig en natuurlijk voorkomt. Niet iedereen weet genoeg over de risicofactoren die rouw met zich meebrengt en hoe deze effectief voorkomen kunnen worden. Het is belangrijk te weten of iedereen even vatbaar is voor deze risico’s, vooral in de psychologie, om effectieve

begeleiding, en indien nodig, behandelingen te kunnen bieden aan degenen die een moeilijke tijd doormaken doordat ze iemand hebben verloren. Misschien zijn er interne factoren die ervoor zorgen dat het rouwproces anders verloopt bij mensen: ook dan is het van belang te weten welke factoren in mensen dat zijn en of er baat is bij een bepaalde vorm van begeleiding in de verwerking van het verlies. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het aanbieden van preventieve therapie of cognitieve behandelsessies. Ook zou meer kennis over de risico’s van rouw er voor kunnen zorgen dat mensen naast hun rouw geen andere klachten, bijvoorbeeld somatische, ontwikkelen die hun leven zwaarder maken. Het verlies dat de rouw veroorzaakt, is namelijk iets anders dan het verlies dat door de rouw veroorzaakt kan worden.

In de Nederlandse taal wordt rouw gedefinieerd als de droefheid over de dood van iemand (Van Sterkenburg & Verburg, 1996). Deze droefheid kan op

verschillende manieren worden geuit, of niet worden geuit: mensen zijn verschillend en hebben daarmee ook hun eigen manier om met een dergelijk verlies om te gaan of te verwerken. De mate van rouw waarover iemand beschikt, is daarmee ook variabel. Psychologisch gezien is rouw daarom een interessant concept, juist omdat het zo verschillend tot uiting komt bij mensen. Een van de vragen die opkomt, is wat de oorzaak is van deze verschillende uitingen van rouw. Logischerwijs kan men bedenken dat bijvoorbeeld de aard van de relatie tussen de overledene en de

rouwende persoon en de sterkte van deze relatie van invloed is op het rouwproces. Op een dieper niveau, kan men zich afvragen of sommige mensen van nature meer

(5)

vatbaar zijn dan anderen voor nare ervaringen die door rouw versterkt kunnen worden. De verklaringen van oorzaken voor verschillende rouwprocessen bij verschillende mensen kunnen dus op meerdere manieren worden gezocht. In de DSM-IV-TR, zoals aangehaald in Stroebe et al. (2000), worden rouw en sterfgevallen geclassificeerd onder As V. Dit betekent dat rouw van invloed kan zijn op het

algemeen dagelijks functioneren van iemand, maar niet kan worden meegeteld in de grote diagnostische klassen. Daarmee wordt rouw niet beschouwd als een

manifestatie van een psychische stoornis. Het doormaken van rouw moet echter wel in beschouwing worden genomen als risicofactor voor het ontwikkelen van andere psychische stoornissen, zoals bijvoorbeeld een depressie of een angststoornis, zoals ook wordt gesteld in het artikel van Shear (2012). Zij maakt een distinctie tussen rouw, als geen ziekte zijnde, en depressie en angststoornissen, die wel worden beschouwd als ziekten. Zij legt in dit artikel de nadruk op de rol van rouw in het proces van aanpassing van de rouwende persoon, mits dit proces goed gaat. Als het misgaat, kan deze rouw inderdaad een trigger zijn voor het ontwikkelen of erger maken van een depressie of een angststoornis. Bovendien, stelt zij, kan rouw die niet goed wordt verwerkt, ook fysieke klachten in de hand werken. Utz, Caserta en Lund (2012) bevestigden deze stelling met hun studie, die als doel had de relatie aan te geven tussen fysieke gezondheid en psychisch welzijn bij mensen die recentelijk hun partners hadden verloren. Hieruit bleek, dat er een toename was in de manifestatie van depressieve symptomen, vooral bij de mensen die bij voorbaat al minder fit waren. Rouw heeft dus blijkbaar een versterkend effect op de ontwikkeling van depressie. Ook bleek dat er een toename was in somatische symptomen, die ook in meerdere mate voorkwamen bij de minder fitte mensen. Utz et al. (2012) vonden onder meer dat er bij de mensen die een partner hadden verloren, een verhoogde hartslag was en een toename in pijn op de borst. Omdat deze symptomen hartfalen kunnen indiceren, is het van belang uit te zoeken of hartaandoeningen inderdaad het directe gevolg kunnen zijn van rouw of van de depressie die door rouw wordt

veroorzaakt of versterkt. Als dit zo is, wordt het makkelijker om adequaat en op tijd in te grijpen.

(6)

In de literatuur wordt de link gelegd tussen het hebben van een depressie en het ontwikkelen van een hartaandoening (Kennedy & Llewelyn, 2006). Omdat rouw een depressie in de hand kan werken (Utz et al., 2012), is het interessant om deze relatie, in het kader van rouw, nader te onderzoeken. Rouw komt namelijk veel voor, en kan zorgen voor verhoogde stressreacties van het lichaam, waaronder

bijvoorbeeld een verhoogde bloeddruk (Shear, 2012). Dit zorgt ervoor dat het hart harder moet werken: in theorie kan dit leiden tot hart- en vaatziekten. Hart- en vaatziekten zijn wereldwijd de nummer één doodsoorzaak: 45% van alle

sterfgevallen heeft een cardiovasculaire oorzaak (Kennedy & Llewelyn, 2006). Omdat ze zoveel voorkomen, en niet in het minst na een stressvolle gebeurtenis, zoals

bijvoorbeeld in het geval van verlies, is het van belang te weten of rouw het ontwikkelen van een hartepisode direct in de hand werkt.

Indien de suggestie die hierboven wordt genoemd, namelijk dat er een

verband bestaat tussen rouw en het ontwikkelen van hartklachten, waar blijkt te zijn, is het interessant om te weten wat mensen hiervoor kwetsbaar maakt. Deze kennis kan dan in de kliniek gebruikt worden om in het geval van rouw in te grijpen met relevante en doeltreffende interventies, om het ontwikkelen van hartklachten tegen te gaan. Bekend is, dat persoonlijkheid invloed heeft op de manier waarop mensen omgaan met hun problemen (Carver & Connor-Smith, 2009). Dit wordt coping genoemd. Om uitspraken te kunnen doen over de rol van coping in het geval van rouw, is het van belang te weten welke elementen in de persoonlijkheid de manier van coping beïnvloeden. Als er duidelijkheid over deze mechanismen bestaat en de invloed ervan op hartklachten, kan tevens hiervoor adequate zorg worden verleend, in de vorm van gesprekken met psychologen of groepstherapie.

In dit literatuuroverzicht wordt daarom getracht om een antwoord te vinden op de vraag, of bepaalde elementen van persoonlijkheid in het geval van rouw, een versterkend effect kunnen hebben op het ontwikkelen van een hartaandoening. Dit wordt gedaan door drie subvragen te beantwoorden. De eerste dient voor het vinden van de relatie tussen rouw en hartproblemen, de tweede dient voor het vinden van een verband tussen bepaalde persoonlijkheden en een eventueel verhoogd risico op

(7)

hartproblemen en tot slot wordt besproken hoe verlies en verschillende soorten coping- mechanismen zich tot elkaar verhouden. In deze paper worden studies geïncludeerd met verschillende soorten hartklachten, niet een in het bijzonder. Voor deze aanpak is gekozen omdat alle besproken aandoeningen berusten op hetzelfde mechanisme dat eraan ten grondslag ligt, namelijk vernauwing van de bloedvaten. Per studie wordt wel kort genoemd welke aandoening is onderzocht.

(8)

De Relatie tussen Rouw en Hartproblemen

Rouw is een natuurlijke staat van droefheid die wordt veroorzaakt door het verlies van een dierbare (Van Sterkenburg & Verburg, 1996). Dit zorgt niet alleen voor emotionele stress, maar is ook een bron van somatische symptomen die

samenhangen met stress. Het menselijk lichaam drukt deze stress onder andere uit door een verhoogde bloeddruk. Het hebben van een hoge bloeddruk is een van de belangrijkste risicofactoren voor hart- en vaatziekten (Kennedy & Llewelyn, 2006). Het lijkt er dus op, dat rouw een rol speelt in het ontwikkelen van hartproblemen. Om antwoord te kunnen geven op de vraag welke rol persoonlijkheid speelt in de relatie tussen rouw en hartproblemen, is het echter cruciaal om eerst de exacte relatie tussen rouw en hartproblemen te onderzoeken.

Een van de studies die hiernaar keek, is de studie van Jurkiewicz en Romano (2009). Zij suggereren dat verlies als indicator gebruikt kan worden voor de

aanwezigheid van psychologische factoren die de patiënt kunnen predisponeren voor hartklachten. In hun studie werd namelijk de relatie tussen rouw en depressie bevestigd bij patiënten die acuut werden opgenomen met een hartklacht. Zij kwamen tot deze conclusie door 44 in het ziekenhuis opgenomen patiënten met coronair vaatlijden, een aandoening waarbij de kransslagaderen verkalkt raken en het hart geen zuurstof meer krijgt (www.hartstischting.nl), te analyseren. Bij de onderzochte patiënten werd de mate van rouw vastgesteld met behulp van een

semi-gestructureerd interview, en door middel van een schaal voor het meten van depressie werd de mate van depressie gemeten. Hieruit bleek, dat 66% van de mensen in rouw was en dat 48% depressieve klachten had en tevens in rouw was. Wat opvalt, is dat deze mensen allemaal acuut werden opgenomen voor hun hartepisode die plaats vond na het verlies van iemand. Ook Motofsky et al. (2012) vonden een relatie tussen rouw en een acuut verhoogd risico op een hartinfarct (bij een hartinfarct is een kransslagader volledig verkalkt) in de eerste dagen na het verlies. Dit resultaat kwam tot stand door 1985 patiënten te interviewen die tussen 1989 en 1994 in het ziekenhuis waren opgenomen met een hartinfarct. De

onderzoekers berekenden per patiënt zijn of haar kans op een hartinfarct met behulp van een formule met alle risicofactoren en vergeleken deze met de tijd die tussen de

(9)

hartinfarct en het verlies van een dierbare zat. Van de 1985 patiënten hadden er 270 een dierbare verloren in de zes maanden voorafgaand aan hun hartinfarct, waarvan er 19 binnen een dag na het verlies al werden opgenomen. Uit de berekeningen kwam, dat de kans op een hartinfarct binnen 24 uur na het verliezen van een dierbare, 21,1 keer zo groot was dan als er geen verlies had plaatsgevonden. Deze kans neemt wel exponentieel af: de kans op een hartinfarct binnen een week na het verliezen van een dierbare is 1 op de 1394 bij mensen met een lage kans op een hartinfarct onder normale omstandigheden, en 1 op 320 bij mensen met een

verhoogde kans onder normale omstandigheden. Hiermee hebben Motofsky et al. (2012) een direct verband tussen een hartinfarct en het verlies van iemand aan kunnen tonen. Deze conclusie werd eerder ook getrokken door Strike en Steptoe (2004). Zij deden onderzoek naar hartfalen, met name de manier waarop deze veroorzaakt kunnen worden door psychosociale factoren. Onder andere een verhoogde bloeddruk veroorzaakt door stress, bleek een groot risicofactor te zijn. Deze stress kan onder andere worden veroorzaakt door het verlies van een dierbare (Shear, 2012), waardoor deze gebeurtenis een directe aanleiding kan zijn tot het ontwikkelen van hart- en vaatziekten. Al deze onderzoeken lijken causale verbanden aan te geven, omdat de hartklachten kwamen na het verlies van iemand, en ook op redelijk korte termijn. De drie besproken onderzoeken boden echter geen bewijs voor dit effect op de lange termijn.

Carey et al. (2014) onderzochten of rouw op de lange termijn ook kon zorgen voor het ontwikkelen van een hartkwaal. Dit deden zij door 30447 mensen te

evalueren tussen 2005 en 2012. Deze mensen hadden aan het begin van de studie hun partner nog en verloren deze gedurende de periode van het onderzoek. De data van deze mensen werd vergeleken met de data van een controlegroep met mensen die geen partner verloren had in het aangegeven tijdsbestek. Uit deze studie kwam dat 0,16% van de mensen die hun partner waren verloren na het verlies van hun partner binnen 30 dagen een hartinfarct kregen, ten opzichte van 0,08% van de mensen die hun partner niet waren verloren. In de 90 dagen na het verlies, was ook de kans verhoogd op minder vaak voorkomende hartkwalen, zoals acuut coronair vaatlijden of een longembolie, waarbij het bloedvat dat naar de long toe loopt verstopt zit, wat

(10)

de zuurstoftoevoer blokkeert (www.longfonds.nl). Hiermee werd bewijs gevonden dat tot maanden na het verlies, rouwende mensen een verhoogde kans hadden op het krijgen van een hartprobleem. Rostila et al. (2013), bevestigden deze bevinding met hun longitudinale follow-up onderzoek tot 18 jaar na het overlijden van een volwassen broer of zus. Zij vonden een verhoogde mortaliteit bij de mensen die een volwassen broer of zus hadden verloren dan bij degenen die deze ervaring niet hadden doorgemaakt. Er was een toegenomen aantal mensen met een, al dan niet fatale, hartkwaal vanaf twee jaar na het verlies tot 6,5 jaar na het verlies. Hieruit concludeerden zij dat ook op de lange termijn, in termen van jaren, verlies, en daarmee ook rouw, een invloed heeft op het ontwikkelen van een hartkwaal. Bovendien was deze studie, met het includeren van broers en zussen, een mooie aanvulling op het onderzoek van Carey et al. (2014), dat alleen partners includeerde.

Uit de in deze paragraaf besproken studies kan gehaald worden dat er een verband bestaat tussen rouw en hartkwalen, zowel op de korte als op de lange termijn. Dit gevonden verband tussen rouw en hartklachten lijkt te bestaan ongeacht de relatie tussen de rouwende en de overledene, omdat dezelfde resultaten zijn gevonden in studies die verschillende relaties onderzochten, namelijk tussen de rouwenden en hun overleden partners en de rouwenden en hun overleden broers of zussen. Een persoon in de rouw, maakt in het algemeen meer kans op een hartkwaal dan iemand die niet in de rouw is: er lijkt een causaal verband te zijn tussen rouw en het ontwikkelen van een hartkwaal. Wat dit verband veroorzaakt, is vooralsnog echter onduidelijk. In het vervolg van deze paper zal persoonlijkheid als mogelijke oorzaak worden besproken.

(11)

De Relatie tussen Persoonlijkheid en Hartproblemen

Hoe mensen omgaan met rouw, is erg variabel. Iedereen doet dat op een andere manier. Het is erg plausibel dat dit komt door de persoonlijkheid die iemand heeft, omdat persoonlijkheid altijd een invloed heeft op gedrag (O’Connell & Sheikh, 2011). Het is dan ook een van de meest gecompliceerde en universele psychologische

begrippen. Wat persoonlijkheid zo gecompliceerd maakt, is het feit dat iedereen er een heeft, en van elke trek wel iets: het is een dimensie (O’Connell & Sheikh, 2011). Doordat het hebben van een persoonlijkheid op deze manier zo universeel is, is het zeer waarschijnlijk dat persoonlijkheid een invloed heeft op het ontwikkelen van hartproblemen. Dit kan indirect zijn, bijvoorbeeld door het kiezen van een bepaalde levensstijl, of direct, door een verhoogd stressniveau wat veroorzaakt wordt door het in bepaalde mate hebben van een bepaalde persoonlijkheidstrek. Persoonlijkheid heeft altijd een invloed, de vraag is in dit geval echter op welke manier dit het geval is bij hartproblemen.

Hausteiner, Klupsch, Emeny, Baumert en Ladwig (2010) onderzochten het verband tussen mensen met een zogenaamd type D persoonlijkheid en de rol van het hebben daarvan als risicofactor voor het ontwikkelen van hartproblemen. In de medische psychologie wordt een type D persoonlijkheid omschreven als het type mens die ‘distressed’ is en daarmee hoge scores heeft wat betreft negatief affect en sociale inhibitie: dit betekent dat ze ook hoog zouden moeten scoren op de trek neuroticisme (Hausteiner et al., 2010). In een grote steekproef van ruim 2500 patiënten, werden somatische risicofactoren onderzocht met labonderzoeken, zelf-rapportage vragenlijsten en een klinisch interview. Neuroticisme werd

gediagnosticeerd met een schaal voor type D persoonlijkheden. Zij vonden een prevalentie van de trek neuroticisme van 23,4% in mannen en 26,9% in vrouwen. Bij neurotische mensen werd een verhoogde prevalentie van typische risicofactoren voor hartproblemen gevonden, namelijk een hoge bloeddruk, verminderde fysieke activiteit en een verhoogd cholesterolgehalte in het bloed. Verder vonden zij bij beide seksen, bij mensen met een hoge mate van neuroticisme een verhoogde prevalentie van depressie, angststoornissen en laag zelfbeeld van de eigen gezondheid.

(12)

kwart van de algemene bevolking, wat gelijk was aan de prevalentie van

cardiovasculaire risicofactoren in de bevolking. Volgend op deze studie leidden Beutel et al. (2012) een van de grotere cohort studies, onder 5000 personen, tussen de 35-74 jaar, naar de relatie tussen type D persoonlijkheden en het voorkomen van hartproblemen. Hiervoor kozen zij representatieve proefpersonen uit de bevolking om een duidelijk beeld te geven van de rol van neuroticisme in de ontwikkeling van hartproblemen. Neuroticisme werd gediagnosticeerd door middel van een zelf-rapportage vragenlijst en de prevalentie van neuroticisme was ongeveer dezelfde als in de studie van Hausteiner et al. (2010). Zij bevestigden ook wat Hausteiner et al. (2010) vonden, namelijk dat type Dpersoonlijkheden onafhankelijk geassocieerd zijn met coronaire hartziekten. Zij konden echter het onderliggende mechanisme

hiervoor niet direct aanwijzen, maar zij meenden onder andere, dat mensen met hoog neuroticisme een ander coping mechanisme hebben dan andere mensen. Zij verklaren echter niet, op welke manier deze coping dan verschilt. Als conclusie trekt de groep van Beutel et al. (2012) dat ondanks het feit dat neuroticisme sterk gelinkt is aan depressie en angststoornissen, er voor bij deze associaties er een duidelijke relatie is waarbij neuroticisme onafhankelijk samenhangt met hartproblemen. Hoe het mechanisme exact in elkaar zit op pathofysiologisch niveau, moet nog worden onderzocht.

Om echter ook uitspraken te kunnen doen over neuroticisme in mensen die verder geen type D persoonlijkheid hebben, halen we het artikel van Lee et al. (2010) erbij om te kijken naar andere typen persoonlijkheidsstoornissen. In hun

observationele studie onder 244 deelnemers probeerden zij aan te tonen welke persoonlijkheden een risicofactor waren voor hartproblemen. De 244 personen werden geworven in 1981 en de diagnoses hun van de persoonlijkheidsstoornissen waren dus gebaseerd op DSM III criteria. De onderzoekers vonden, na een

logistische regressie analyse, dat vooral de persoonlijkheden met een hoge mate van de trek neuroticisme, geassocieerd waren met hartproblemen. Ook bleken deze persoonlijkheden gelinkt aan een verhoogde mortaliteit. Lee et al. (2010) concluderen dan ook dat neuroticisme een onafhankelijke risicofactor is voor de hoge incidentie van hartproblemen.

(13)

Een andere studie die deze resultaten bevestigt, is de studie van Pieterzak, Wagner en Petry (2007). In deze grootste cohort studie tot nu toe die kijkt naar de rol van persoonlijkheidsstoornissen in het ontstaan van hartproblemen, werden zeven typen persoonlijkheidskenmerken onderzocht. Deze typen, gediagnosticeerd door de DSM IV, waren uit alle klassen: theatrale, paranoïde, vermijdende, neurotische, schizoïde, afhankelijke en de antisociale. In de ruim 10500 volwassenen ouder dan 60 jaar vond deze onderzoeksgroep dat vooral persoonlijkheidsstoornissen van het vermijdende, schizoïde en neurotische type, gerelateerd waren aan hartproblemen. Als een van de verklaringen voor de relatie tussen deze drie

persoonlijkheidsstoornissen en hart- en vaatziekten geven zij, dat mensen met een dergelijke persoonlijkheidsstoornis meer stress in het leven brengen, bijvoorbeeld op het werk, wat ertoe kan leiden dat somatische risicofactoren als hypertensie ontstaan. Deze vorm van omgaan met gebeurtenissen en situaties is een sterke onderliggende factor voor hartziekten. Ook na correctie voor leeftijd bleef dit verband aanwezig, waarmee de gevonden relatie niet aan leeftijd kan worden toegeschreven. Zij trekken ook als conclusie dat persoonlijkheidsstoornissen het risico op hartproblemen

kunnen verhogen.

Ook Moran et al. (2007) deden vergelijkbare bevindingen. In een grote nationale observationele studie in Groot-Brittannië keek deze groep naar alle persoonlijkheidsstoornissen en hun relatie met hartproblemen, in een cohort van ruim 8500 proefpersonen. De leeftijd van de deelnemers varieerde van 16 tot 74 jaar. Persoonlijkheidsstoornissen werden gediagnosticeerd door middel van de Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis II Personality Disorders Questionnaire (First et al., 1997, aangehaald in Moran et al., 2007). Verder scoorden zij hart- en vaatziekten door vragenlijsten aan de proefpersonen voor te leggen en te vragen naar een

voorgeschiedenis van beroerten of hartinfarcten. Ook verzamelden zij data van somatische risicofactoren van hart- en vaatziekten op deze manier. Zij vonden dat vooral persoonlijkheden van het vermijdende, paranoïde, schizotypische en borderline type, allemaal typen die hoog scoorden op de trek neuroticisme,

geassocieerd waren met hartproblemen, met name hartinfarcten en beroerten. Dit is in overeenstemming met de resultaten van Lee et al. (2005) en Pieterzak et al. (2007).

(14)

Zij vinden een verklaring geven voor de relatie tussen persoonlijkheidsstoornissen en hartproblemen echter bijzonder complex en niet goed uit te leggen op basis van een observationele studie. Daarom zijn Moran et al. (2007) van mening dat er meer onderzoek nodig is om een robuust pathologisch mechanisme aan te tonen waarom mensen met persoonlijkheidsstoornissen meer risico lopen op hartproblemen.

Al met al kan worden geconcludeerd dat het hebben van een

persoonlijkheidsstoornis kan leiden tot een verhoogd risico op het krijgen van hartproblemen. In het bijzonder speelt ook in grote mate het hebben van de

persoonlijkheidstrek neuroticisme. Hoewel onduidelijk is waar dit door komt, lijken er aanwijzingen te zijn dat de manier van coping bij mensen met een hoge mate van neuroticisme, anders is dan bij mensen die dat niet hebben. Dit pakt nadelig uit wat betreft het ontwikkelen van hart- en vaatziekten, maar hoe is niet duidelijk. Het kan zijn dat mensen met een hoge mate van neuroticisme hun emoties niet tonen of op een verkeerde manier, waardoor er geen ontlading van eventuele stress plaats kan vinden. Het ontbreken van deze ontlading leidt dan, naast of door de opgekropte emotionele stress, ook tot lichamelijke klachten, zoals een hoge bloeddruk, wat weer kan leiden tot hartproblemen. Echter, om met zekerheid verdere uitspraken te

kunnen doen over coping- strategieën, is het van belang te weten hoe de manier van coping zich ontwikkelt in het geval van verlies.

(15)

De Relatie tussen Verlies en Coping

Coping is hoe mensen omgaan met hun problemen (Carver & Connor-Smith, 2009). Mensen met verschillende persoonlijkheden gaan verschillend om met hun

problemen (Carver & Connor-Smith, 2009). Om uitspraken te kunnen doen over de onderzoeksvraag, is het belangrijk om te weten hoe persoonlijkheid invloed heeft op de manier van het omgaan met rouw. Op deze manier wordt het risico dat men op een hartkwaal loopt als ze bepaalde trekken hebben en daardoor anders copen met hun verlies duidelijker. Het lijkt er namelijk op dat de manier van coping hart- en vaatziekten in de hand werkt (Pieterzak et al., 2007).

In de studie van O’Connor, Allen en Kaszniak (2002) werd onder andere onderzocht of hartslag en verschillende soorten coping-mechanismen samenhingen bij mensen die iemand verloren hadden. De onderzoekers vonden een verhoogde hartslag bij mensen die iemand verloren hadden ten opzichte van de controlegroep, ongeacht de manier van coping. Hieruit concludeerden zij dat het risico op een hartkwaal sowieso toenam in het geval van verlies, omdat een verhoogde hartslag vaak een hoge bloeddruk induceert (O’Connor et al., 2012). Carver en Connor-Smith (2009) onderzochten op een meer specifieke manier hoe verschillende

persoonlijkheidstrekken coping beïnvloedden in het geval van rouw. Door middel van een factor-analyse werd aangetoond dat van de Big Five, optimisme, extraversie, consciëntieusheid en openheid leiden tot een stabiel emotionele manier van coping. Hierdoor kan rouw sneller worden verwerkt, aangezien het gebruik van emoties een manier zijn om rouw te verwerken. Neuroticisme echter, is een trek die het

tegenovergestelde doet: het zorgt ervoor dat er een ontkoppelingsmechanisme optreedt, waarbij de persoon die in hoge mate over deze trek beschikt, minder goed in staat is tot het uiten van en omgaan met emoties. Hierdoor wordt de rouw niet goed verwerkt en blijft de rouw in de rouwende persoon bestaan. Concluderend zijn Carver en Connor-Smith (2009) van mening dat persoonlijkheidstrekken een invloed hebben op de manier van coping in het geval van rouw, waarbij neuroticisme de enige trek is die het verwerken van rouw tegenwerkt.

(16)

Met het oog op deze bevinding, kan men het artikel van Robinson en Marwit (2006) erbij betrekken. Hier werd namelijk onderzocht hoe verschillende coping- strategieën bemiddelden tussen de persoonlijkheidstrekken neuroticisme en extraversie, en rouw. De soorten coping- strategieën die zij onderzochten waren emotie-gerichte coping, waarbij het expliciet uiten van de aanwezige emoties centraal staat, taak-gerichte coping, waarbij een duidelijk plan met te behalen doelen wordt opgesteld en vermijdende coping, waarbij de nadruk ligt op afleiding zoeken van de negatieve situatie (Lazarus & Folkman, 1984, aangehaald in Robinson et al., 2006). Hun hypothese was, dat neuroticisme en de ernst van rouw sterk samenhingen, door een slecht ontwikkelde coping- strategie. Onder 138 rouwende moeders werden verschillende vragenlijsten afgenomen. Het bleek dat coping- strategieën deels een rol speelden in de relatie tussen persoonlijkheid en rouw, en dat alle coping- strategieën anders werden toegepast indien er sprake was van een hoge score op de trek

neuroticisme: coping wordt dus beïnvloed door neuroticisme. Een voorbeeld hiervan is dat neurotische personen een zwakkere coping strategie hadden doordat zij hun emoties minder uitten. Dit resultaat is strookt met de bevinding in de studie van Carver en Connor-Smith (2009). Verder toonden Robinson et al. (2006) aan, dat neuroticisme er voor zorgt, dat de emoties die normaal gesproken worden geuit en de coping sterker maken, worden afgezwakt en zo in mindere mate voorkomen. Hierdoor kunnen neurotische personen niet snel over rouw heen komen en kunnen ze er minder goed mee omgaan dan de mensen die laag scoren op de trek

neuroticisme.

In de besproken onderzoeken komt uit, dat neuroticisme een

persoonlijkheidstrek is die een adaptieve coping mogelijk tegenwerkt en hierdoor de rouw in stand kan houden. Echter, volgens Tomarken et al. (2012), heeft

persoonlijkheid als geheel geen invloed op de manier waarop verdriet wordt verwerkt. In een observationele studie onder 56 deelnemers, tussen de 20- en 50- jarige leeftijd, werden interviews gehouden. Getrouwde stellen en partners die een partner zes maanden tot drie jaar voor het begin van de studie hadden verloren deden hier aan mee. Van alle deelnemers liet 12,3% zien te lijden aan prolonged grief. Deze prolonged grief werd gedefinieerd als een langer dan drie maanden durende

(17)

periode van traumatische stress en separatieangst, geassocieerd met aanpassingsproblemen, suïcidale gedachten en depressieve stoornissen.

Persoonlijkheidsstoornissen zoals narcistische, theatrale en compulsieve stoornissen waren niet gerelateerd aan de frequentie van rouw. Tomarken et al. (2012)

concludeerden, verrassend genoeg, dan ook dat persoonlijkheid geen grote rol speelt in het verwerken van rouw. Alleen de toekenning en betekenis die aan het verlies wordt gegeven speelt een rol in het ontwikkelen van een goede of slechte coping. Waar ze echter geen bewijs voor vonden, was dat het hebben van de trek

neuroticisme op zichzelf geen rol speelt in de coping met rouw, waardoor hun bevindingen uitgebreid kunnen worden met die van anderen. Carver en Connor-Smith (2009) en Robinson et al. (2006) vonden namelijk wel dat neuroticisme een rol speelde in de coping met rouw.

Gecombineerd zou gezegd kunnen worden, dat neuroticisme als trek leidt tot een onbetrokken manier van coping. Hiermee wordt bedoeld dat het affect minder tot uiting komt, waardoor de rouw niet goed wordt verwerkt. Hoewel sommige studies vonden dat persoonlijkheidsstoornissen hier los van stonden, werd er niets gezegd over de trek neuroticisme en spraken ze de rol ervan niet tegen. Bij de

mensen die deze trek in hoge mate bezitten en onder veel stress komen te staan door hun manier van omgaan met hun verdriet, kan deze stress leiden tot hartproblemen.

(18)

Conclusie en Discussie

Het doel van dit literatuuroverzicht was om te onderzoeken of persoonlijkheid, of bepaalde elementen van persoonlijkheid, in het geval van rouw, een versterkend effect kunnen hebben op het ontwikkelen van een hartaandoening. Ten eerste is gevonden dat rouw inderdaad een risicofactor is voor het ontwikkelen van

hartproblematiek. Uit de literatuurstudie blijkt ook dat mensen die een grote mate van neuroticisme bezitten meer risico lopen op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten. Hiermee lijkt het erop, dat neuroticisme inderdaad een belangrijk versterkend effect heeft op de relatie rouw en het ontwikkelen van hartklachten. Vanuit de literatuur kan worden gezegd dat deze trek meer samenhangt met

hartproblematiek dan andere trekken, en dit effect wordt waarschijnlijk versterkt als een dierbare overlijdt en een persoon in de rouw komt. Tenslotte blijkt, dat de manier van coping uit kan maken voor het verwerken van rouw, en dat het hebben van de trek neuroticisme een goede coping tegenwerkt, omdat de coping op een onbetrokken manier plaatsvindt, waardoor rouw niet goed wordt verwerkt. Een betrokken manier van coping zorgt er namelijk voor dat emoties en gevoelens worden erkend en geuit, waardoor er een kans wordt gecreëerd om deze stress los te laten. Hierdoor wordt de kans op het ontstaan van lichamelijke stressreacties kleiner, die hartkwalen in de hand kunnen werken.

Deze bevindingen kunnen zeer interessant zijn voor het ontwikkelen of

verbeteren van bestaande interventies van zowel de geestelijke als lichamelijke zorg. Het is daarom goed om even stil te staan bij de exacte betekenis van de gevonden effecten. Aangezien rouw niet kan worden voorkomen, en persoonlijkheid in eerste instantie niet iets is waar men iets aan verandert, is het kernpunt hier dat de coping van cruciaal belang is in het geval van verlies. Een neurotisch iemand zal meer moeite hebben met het verwerken van dit verlies dan ieder ander, en zal hierdoor ook meer risico lopen op een hartkwaal, dan het standaard risico na het verliezen van iemand. Deze verbanden tonen het gevaar aan dat iemand met neuroticisme eigenlijk loopt na een dierbare verloren te hebben: rouw is dan wel geen stoornis (Shear,

(19)

2012), maar kan wel erg storen. Daarom wordt in deze discussie verder besproken hoe dit komt en hoe dit voorkomen of beperkt kan worden.

Mensen met een neurotische persoonlijkheid zijn vaak angstig en vermijdend van aard (Pieterzak et al., 2007; Hausteiner et al., 2010). Deze personen leven vaak in een lage socio-economische klasse, zijn geïsoleerd en hebben vaak geen contacten met anderen. Vooral het laatste is belangrijk en interessant aangezien deze mensen zorgaanbieders vermijden en dus minder snel naar de huisarts of het ziekenhuis gaan met eventuele klachten die zij hebben (Beutel et al., 2012; Lee et al., 2010). Hierdoor kunnen sommige klachten en symptomen niet op tijd worden

gerapporteerd en worden syndromen en ziekten te laat ontdekt. Ook heeft een beperkt contact met anderen invloed op de manier waarop mensen met hun rouw omgaan. Rouw verwerken hangt namelijk voor een groot deel af van het vermogen emoties met anderen te kunnen delen (Robinson et al., 2006; Tomarken et al., 2012). Mensen die niet hoog scoren op de trek neuroticisme, zijn goed in staat om hun emoties te reguleren en nuanceren, en komen zo tot een effectieve coping. Personen met een neurotische persoonlijkheid hebben dit vermogen in mindere mate, en kunnen daarom hun emoties niet goed uiten en de rouw op een juiste manier

verwerken (Robinson et al., 2006; Tomarken et al., 2012). Hierdoor duurt de periode van rouw langer. Dat zorgt voor meer stress in het lichaam, waardoor er een hoge bloeddruk kan optreden en het hart sneller gaat kloppen dan gezond is (Moran et al., 2007), wat op zichzelf al een risicofactor is voor het ontwikkelen van een hartkwaal (Kennedy & Llewelyn, 2006).

Dit fenomeen bewerkstelligt een vicieuze cirkel: voor het tegengaan van de somatische risicofactoren van hart- en vaatziekten, zoals een hoge bloeddruk, een hoog cholesterolgehalte en diabetes is een strenge therapietrouw nodig. Neurotische mensen voelen er minder voor om echt te luisteren naar anderen en geven niet veel om andermans mening, bijvoorbeeld die van hun arts. Daardoor kunnen de

somatische risicofactoren niet goed onder controle worden gehouden waardoor ernstige complicaties kunnen ontstaan, zoals een hartinfarct. Deze lage

(20)

tussen deze neurotische persoonlijkheidskenmerken en hartproblematiek (Lee et al., 2010).

Voordat er tot een robuuste aanbeveling kan worden gekomen, is het

belangrijk eerst de belangrijkste voor- en nadelen van de geïncludeerde studies af te wegen om te zien hoe de gevonden en aangetoonde effecten het beste kunnen worden toegepast. Ten eerste kan worden aangedragen dat in de verschillende studies die keken naar het effect van persoonlijkheidstrekken, in het bijzonder neuroticisme, op coping na een rouwperiode, verschillende soorten vragenlijsten zijn gebruikt. Dat maakt dat de studies niet zomaar naast elkaar worden gelegd kunnen of tegenover elkaar, want de ene test is de andere niet. De gebruikte begrippen in de ene test zouden bijvoorbeeld een andere betekenis kunnen hebben in een andere test. Ook de volgorde waarin de vragen worden gesteld zou van invloed op de resultaten kunnen zijn. Echter, het gebruik van verschillende vragenlijsten maakt wel dat de resultaten meer generaliseerbaar zijn. Deze studies zijn een goede weergave van de werkelijkheid, namelijk dat in ieder land eigen vragenlijsten worden gebruikt. Hierdoor stijgt de validiteit van deze literatuurstudie.

Als tweede kan worden opgemerkt dat de leeftijdsgroepen niet in alle studies overeenkomen met elkaar. Eveneens zijn de onderzochte populaties in de

onderzoeken uit verschillende landen. In het onderzoek van Pieterzak et al. (2007) werd bijvoorbeeld een populatie onderzocht van alleen 60 jaar en ouder. Daarin werd een positieve relatie gevonden tussen persoonlijkheidsstoornissen en

hartproblemen. Echter, men moet in het achterhoofd houden dat dit onderzoek is gedaan onder oudere mensen, die al een verhoogd risico lopen op hartproblemen door hun leeftijd. Ook al wordt er gecorrigeerd voor confounders, er blijft altijd een effect van andere risicofactoren die met ouderdom komen, waarvoor niet wordt gecorrigeerd, en die een onderliggende oorzaak kunnen hebben voor de hoge incidentie van de hartkwalen. Maar ook hier geldt wederom: de grote variatie in gebruikte leeftijden maken de resultaten wel generaliseerbaar.

Waar ook een opmerking aan gewijd kan worden, is het feit dat al het gedane onderzoek observationeel en correlationeel is geweest. In dit geval kan het ook

(21)

moeilijk anders: het zou onethisch zijn om rouw te manipuleren. Een nadeel is echter wel dat hierdoor moeilijk causale verbanden gelegd kunnen worden, maar aan de andere kant, gaat in alle onderzoeken de rouw vooraf aan de observatie, waardoor er met enige zekerheid gezegd kan worden dat deze inderdaad een rol heeft gespeeld bij de hartziekten die zijn gevonden.

Een suggestie om de gevonden resultaten meer kracht bij te zetten, is om in een experimenteel onderzoek, de manier van coping te manipuleren bij rouwende mensen. Neuroticisme en hartproblemen zouden dan gemeten moeten worden bij deelnemers door middel van respectievelijk vragenlijsten en fysiologisch onderzoek. Daarnaast zouden verschillende onderzoeken gedaan moeten worden om de

verschillende risicofactoren op hart- en vaatziekten in de deelnemers te

diagnosticeren. Hiervoor kan later worden gecorrigeerd en kan de directe invloed van coping op hartproblemen in het geval van rouw worden aangetoond. Coping kan worden gemanipuleerd door een groep cognitieve gedragstherapie aan te bieden zodat deze op een juiste manier om leert gaan met de aanwezige rouw, en een andere groep geen therapie te bieden. Door deze experimentele opzet kan de gevonden relatie met meer zekerheid worden benoemd, wat zeer waardevol kan zijn in het ontwikkelen van de meest waardevolle verwerkingstherapie in het geval van rouw, voornamelijk voor neurotische mensen. Zo zou hun risico op het ontwikkelen van een hartprobleem gereguleerd en eventueel verkleind kunnen worden.

Rouw is een moeilijk proces, maar helaas onontkoombaar. Door de juiste coping en de juiste steun uit de omgeving, zou het makkelijker verwerkt moeten worden. Er zou gekeken moeten worden naar de beste manier om mensen met een hoge mate van neuroticisme een efficiënte, betrokken manier van coping aan te leren om zo om te kunnen gaan met hun verlieservaringen. Door het verwerken van emoties en op die manier verlichten van de stress, kunnen ernstige hartkwalen en andere negatieve bijwerkingen die door rouw in de hand kunnen worden gewerkt, zoals depressie en angststoornissen, worden voorkomen. Want hoewel de dood bij het leven hoort, hoeven de levenden zich er niet naar te haasten.

(22)

‘Only people who are capable of loving strongly can also suffer great sorrow, but this same necessity of loving serves to counteract their grief and heals them.’ - L. Tolstoy (z.j.)

(23)

Literatuur

Beutel, M. E. , Wiltink, J., Till, Y., Wild, P. S., Munzel, T., Ojeda, F.M., et al. (2012). Type D personality as a cardiovascular risk marker in the general population: results from the Gutenberg health study. Psychother Psychosom, 81(2), 108-117.

Carey, I.M., Shah, S.M., Dewilde, S., Harris, T., Victor, C.R. & Cook, D.G. (2014). Increased Risk of

Acute Cardiovascular Events After Partner Bereavement: A Matched Cohort Study. JAMA Intern Med.

Carver, C. S. & Connor-Smith, J. (2009). Personality and Coping. Annual Review of Psychology, 61, 679-704.

Hausteiner, C., Klupsch, D., Emeny, R., Baumert, J., Ladwig, K. H. (2010). Clustering of negative affectivity and social inhibition in the community: prevalence of type D personality as a cardiovascular risk marker. Psychosom Med, 72(2), 163-171.

Jurkiewicz, R. & Romano, B.W. (2009). Coronary artery disease and experiences of losses. Arq. Bras. Cardiol., vol. 93(4), pp. 352-9, 345-52.

Kennedy, P. & Llewelyn, S. (2006). The Essentials of Clinical Health Psychology. West Sussex: John Wiley & Sons Ltd.

Lee, H. B., Bienvenu, O.J., Cho, S.J., Ramsey, C.M., Bandeen-Roche, K., Eaton, W.W., et al. (2010). Personality disorders and traits as predictors of incident cardiovascular disease: findings from the 23-year follow-up of the Baltimore ECA study.

Psychosomatics, 51(4), 289-296.

Moran, P., Stewart, R., Brugha, T., Bebbington, P., Bhugra, D., Jenkins, R., et al. (2007). Personality disorder and cardiovascular disease: results from a national household survey. J Clin Psychiatry, 68(1), 69-74.

(24)

Mostofsky, E., Maclure, M., Sherwood, J. B., Tofler, G.H., Muller, J.E. & Mittleman, M. A. (2012). Risk of acute myocardial infarction after the death of a significant person in one's life: the Determinants of Myocardial Infarction Onset Study. Circulation, vol. 125(3), pp. 491-6.

O’Connell, M. & Sheikh, H. (2011). ‘Big Five’ personality dimensions and social attainment: Evidence from beyond the campus. Personality and Individual Differences, Vol.50(6), pp. 828-833.

O’Connor, M., Allen, J. J. B. & Kaszniak, A. W. (2002). Autonomic and emotion

regulation in bereavement and depression. Journal of Psychosomatic Research,Vol.52(4), pp.183-185.

Pieterzak, R.H., Wagner, J.A., Petry, N.M. (2007). DSM-IV personality disorders and coronary heart disease in older adults: results from The National Epidemiologic Survey on Alcohol And Related Conditions. J Gerontol B Psychol Sci Soc Sci, 62(5), 295-299.

Robinson, T. & Marwit, S. J. (2006). An investigation of the relationship of

personality, coping, and grief intensity among bereaved mothers. Death Stud, 30(7), 677-96.

Rostila, M., Saarela, J. & Kawachi, I. (2013). Mortality From myocardial infarction after the death of a sibling: a nationwide follow-up study from Sweden. J Am Heart Assoc., 2(2).

Shear, M. K. (2012). Getting straight about grief. Depress Anxiety, 29(6), 461-4.

Strike, P.C. & Steptoe, A. (2004). Psychosocial factors in the development of coronary artery disease. Prog Cardiovasc Dis., 46(4), 337-47.

(25)

Stroebe, M., van Son, M., Stroebe, W., Kleber, R., Schut, H., van den Bout, J. (2000). On the classification and diagnosis of pathological grief. Clinical Psychology Review, 20, pp.57-75.

Tomarken, A., Roth, A., Holland, J., Ganz, O., Schachter, S., Kose, G., et al. (2012). Examining the role of trauma, personality, and meaning in young prolonged grievers. Psycho-Oncology, 21(7), 771-777.

Utz, R. L.,Caserta, M. &Lund, D. (2012). Grief Depressive Symptoms, and PhisicalHealth Among Recently Bereaved Spouses. The Gerontologist, Vol. 52(4), pp.460-471.

Van Sterkenburg, P. G. J., & Verburg, M.E. (1996). Van Dale Handwoordenboek Hedendaags Nederlands (tweede druk in de nieuwe spelling). Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie.

Quotes van C. S. Lewis en L. Tolstoy,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

I have met many people working with projects and similar kinds of tasks that are helped very little by the most conventional handbook knowledge about project management. I would

spreekt men wel van een type 1-trauma. Verwacht wordt dat patiënten met ptss hoger zullen scoren op alexithymie en een meer emotiegerichte copingstijl vertonen dan

Het volgen van dit standaardmodel zou er namelijk voor zorgen dat de rouwende een nieuw evenwicht vond, de verlorene een plaats kon geven, het verlies kon accepteren en dus

The future research challenge is to expand coping with job stress beyond its tradi- tional meaning of an individual reaction to adversity by exploring how employees come to grapple

Het onderzoek is te rechtvaardigen om de volgende redenen: (1) het lijkt – zo geeft de literatuur aan – dat longkankerpatiënten een verwaarloosde en

Maar daar komt Nicodemes aan, Die zal het my wel doen verstaan, De knegt van Konstantyn; of deezen Moest als zyn heer betovert weezen..

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

In this Letter we reveal the role of air for advancing contact lines in a paradigmatic system: a partially wetting solid plate is plunged into a reservoir of viscous liquid..