• No results found

Esthetiek op reis. De esthetische beleving van Nederlanders tijdens reizen in Engeland en Duitsland (1683-1855)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Esthetiek op reis. De esthetische beleving van Nederlanders tijdens reizen in Engeland en Duitsland (1683-1855)"

Copied!
90
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Esthetiek op reis

De esthetische beleving van Nederlanders tijdens reizen in

Engeland en Duitsland

(1683-1855)

Renske Koster 27 februari 2015 Eerste begeleider Mevr. dr. H. Ronnes Tweede begeleider

Dhr. prof. dr. E.A. de Jong Universiteit van Amsterdam Faculteit der Geesteswetenschappen Master Erfgoedstudies Aantal woorden: 22329

(2)

‘Rijt voort, maer siet om’

-Oudhollandse reisspreuk-

(3)

DANKWOORD

In de afgelopen maanden hebben diverse mensen bijgedragen aan het tot stand komen van deze scriptie door vragen te stellen, ideeën te opperen of ‘gewoon’ interesse in het werkproces te tonen. Een aantal van hen wil ik bij deze graag in het bijzonder noemen. Ten eerste mijn begeleidster, dr. Hanneke Ronnes, zonder wie ik waarschijnlijk niet tot dit onderwerp was gekomen. Zij heeft mij bijgestaan met ideeën, adviezen en feedback, waarmee ik dit eindresultaat heb kunnen leveren. Voor de inbreng van haar deel van het bronnenonderzoek ben ik haar ook zeer erkentelijk. Tevens is zij degene geweest die bij mij enkele jaren geleden, in het eerste jaar van mijn bachelor, de interesse voor

egodocumenten heeft weten op te wekken. Ten tweede wil ik prof. dr. Erik de Jong noemen vanwege zijn suggesties, raadgevingen en inzichten. Ook de inbreng en reflectie van mijn studiegenoten heb ik als zeer waardevol ervaren. Tot slot wil ik graag mijn ouders bedanken voor hun luisterend oor, steun en vertrouwen.

(4)

INHOUDSOPGAVE

Inleiding 1

Onderzoek naar egodocumenten 3

Afbakening van tijd en plaats 4

Methode en theorie 5

Hoofdstuk 1 Van ‘Groote Tour’ naar massatoerisme 7

De klassieke ‘Groote Tour’ 7

Reisvoorbereiding en de tourist gaze 9

Het schone, sublieme en pittoreske 10

Van het schone naar het pittoreske in architectuur en natuur 14

Sensibiliteit en romaneske landschappen 17

Vermaak als hoofddoel 19

Plezierreisjes 21

Hoofdstuk 2 Het schone bewonderd.

De classicistische voorkeuren van reizigers (1680-1748) 23

Reizen naar Engeland en Duitsland 23

Engelse country houses 24

De koninklijke paleizen en huizen in Engeland 25

Tuinen en parken bij Engelse buitenplaatsen, kastelen en paleizen 28

Duitse Burgen en Schlösser 29

Gezichten op het landschap 32

Hoofdstuk 3 Het pittoreske aanschouwd.

Reizen met hoofd en hart (1748-1814) 35

Veranderende esthetische denkbeelden 35

Romantische landschappen in Engeland 35

Duitse pittoreske en sublieme landschappen 37

Wandelen in tuinen en parken 39

Canon van Engelse en Duitse paleizen, buitenplaatsen en kastelen 43 Hoofdstuk 4 Het pittoreske opgezocht en het sublieme ervaren.

De romantische reisbeleving (1814-1855) 48

De Franse tijd voorbij 48

Romantische landschappen in de stad 49

Schilderachtige panorama’s en onnavolgbare natuur 50

Pittoreske elementen 52

Vergankelijkheid en de speling van het licht 54

Spookverhalen en ridderfantasieën 56

Toeristische trekpleisters en anti-toerisme 58

Conclusie 62 Summary 67 Literatuurlijst 69 Primaire bronnen 69 Secundaire bronnen 73 Bijlage 1 Biografieën reizigers 78 Afbeeldingenlijst 85

(5)

1

INLEIDING

Thans zouden wij deze heerlijke natuur, die ons zoo vele, meer dan aardsche, genoegens geschonken had, het Vaarwel! toeroepen. Nu verscheen nog eenmaal al het schoone, dat wij gezien en gevoeld hadden, voor onzen geest; en onder al deze beelden trad de scheppingsmorgen van dezen laatsten dag, als het schoonste onder

het schoone, op den voorgrond: Ons gevoel overmeesterde ons: Goddelijke schoone natuur! riepen wij uit; Goddelijke schoone natuur! herhaalde de echo, weerkaatsten de

rotsen, weergalmden de bergen.1

Na bijna twee maanden langs de Ruhr en gedeelten van de Rijn te hebben gereisd, Duitse steden te hebben bezocht en de bergen in te zijn getrokken, kreeg de Nederlandse

landschapschilder Johannes Christ (1790-1845) enige Sehnsucht naar zijn vaderland. Dit

ondanks de, zoals uit voorafgaand citaat blijkt, indrukwekkende taferelen die hij gedurende deze periode had aanschouwd. Het soort reis dat hij in 1835 ondernam, de bezienswaardigheden die hij bezocht en vooral de manier waarop hij alles beleefde zijn doordrenkt met romantische invloeden en laten duidelijk de contemporaine opvattingen omtrent esthetica zien.2 De aantrekkingskracht van de bergen, de hang naar ongetemde

natuur en de eigen verbeeldingskracht komen niet alleen in dit citaat, maar in zijn gehele reisverslag naar voren.

Honderd jaar eerder waren voorliefdes voor dergelijke berglandschappen niet aan de orde en werden zeker niet als ‘schoon’ bestempeld. Bergen werden angstvallig gemeden, de natuur moest naar de hand van de mens gezet kunnen worden en de ratio verdrong het gevoel. De voorkeur voor het esthetisch concept van het schone en de idealen uit de Verlichting hadden lange tijd doorwerking op de manier waarop het cultuurlandschap in West-Europa werd ingericht en ervaren. Dit had ook invloed op de reizen die werden ondernomen: de bestemmingen, de reisvoorbereidingen en de wijze waarop reizigers bezienswaardigheden beschouwden, kwamen voort uit deze opvattingen. Vanaf het midden van de achttiende eeuw waren er verschillende ontwikkelingen op het gebied van de esthetica. De opvattingen over esthetica werden aangepast en aangevuld; naast het schone bepaalden het sublieme en enkele decennia later het pittoreske als esthetische concepten de manier waarop kunst en natuur werden beoordeeld. Het esthetisch debat dat ontstond tijdens de Verlichting mondde uit in de Romantiek. De veranderende ideeën over smaak en esthetica hadden grote invloed op de kunst en de inrichting van het

cultuurlandschap. De groeiende aandacht voor het pittoreske en het sublieme kwam niet alleen tot uiting in landschapschilderijen, maar bepaalde langzaamaan ook de

reisbestemmingen.3

1 J. Christ. Wandelingen van een landschapschilder langs de Ruhr en een gedeelte van den Ryn. Gorinchem 1836: 104. 2 Ibid.: 1, 104.

3 M. Andrews. The search for the picturesque: Landscape aesthetics and tourism in Britain, 1760-1800. Stanford 1989: 3-5, 9, 11;

C. Bell en J. Lyall. The accelerated sublime. Landscape, tourism and identity. Westport 2002: 4-10; A. Heumakers. De

esthetische revolutie. Hoe verlichting en romantiek de kunst uitvonden. Amsterdam 2015: 16, 17; J. Sweetman. ‘Nature and art in

(6)

2

In deze scriptie wordt onderzocht in hoeverre de veranderende opvattingen over esthetica van invloed waren op de reisbelevingen van Nederlanders in de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw. Aan de hand van reisverslagen van Nederlanders naar Engeland en Duitsland uit deze periode is onderzoek gedaan naar de voorkeuren die de reizigers vertoonden bij het bezichtigen van bezienswaardigheden en die manier waarop deze werden beoordeeld en ervaren. Het belang van deze scriptie is tweeledig. Ten eerste zijn er tot op heden relatief weinig publicaties verschenen over reizen van Nederlanders in de vroegmoderne en de moderne periode. Ondanks de recente interesse naar Nederlandse reizigers in deze perioden zijn er nog altijd verschillende aspecten van de Nederlandse reizen die weinig aandacht hebben gekregen. Over het reizen in het algemeen en het ontstaan van toerisme zijn in de afgelopen decennia honderden wetenschappelijke

publicaties vanuit verschillende invalshoeken verschenen. Deze onderzoeken richten zich echter met name op reizigers uit Engeland en hun reiscultuur. In Engeland zou zich, voornamelijk met de Grand Tour, of ‘Groote Tour’ zoals deze ook wel in de Nederlanden

werd genoemd4, de voorloper van het moderne toerisme hebben ontwikkeld.5 Diverse

publicaties hebben in de afgelopen jaren aangetoond dat ook reizigers uit andere landen

veelvuldig soortgelijke reizen hebben ondernomen. Historicus Anna Frank-van Westrienen heeft bijvoorbeeld met haar onderzoek De Groote Tour. Tekening van de

educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw (1983) de ‘Groote Tour’ in de Nederlanden

uitgebreid onderzocht aan de hand van Nederlandse reisverslagen uit de zeventiende eeuw. Onder meer uit de onderzoeken van cultuurhistoricus Gerrit Verhoeven is gebleken dat de Engelsen niet revolutionair waren op het gebied van reizen, toch blijven publicaties over Engelse reizigers in de achttiende en negentiende eeuw de hoofdtoon voeren. Deze scriptie vormt een aanvulling op de kennis over Nederlandse reizigers in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw en bouwt hiermee deels voort op het werk Anders reizen? Evoluties in vroegmoderne reiservaringen van Hollandse en Brabantse elites (1600-1750) van

Verhoeven uit 2009.6

Ten tweede richt deze scriptie zich met name op esthetiek en de manier waarop deze een rol speelde bij de beleving van bezienswaardigheden tijdens reizen van Nederlanders. Hoewel er diverse publicaties over het schone, het sublieme en het pittoreske zijn

4 In de Nederlanden werd de term ‘Groote Tour’ al in de zeventiende eeuw gebruikt, naast de Franse term Grand

Tour. Hoewel de term Grand Tour heden bekender is dan ‘Groote Tour’ zal in deze scriptie de Nederlandse term

worden aangehouden met betrekking tot de Nederlandse reizen van deze orde. Frank-van Westrienen gaf in haar invloedrijke werk over de ‘Groote Tour’ aan dat deze term in de vergetelheid raakt, waarmee de suggestie wordt gewekt dat er in de Nederlanden weinig van dergelijke reizen werden ondernomen, hoewel het tegendeel is

aangetoond. Voor het aanduiden van deze reizen in meer internationale context zal de benaming Grand Tour worden

aangehouden. Bron: A. Frank-van Westrienen. De groote tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Amsterdam 1983: 3.

5 C. Aitchison, N. MacLeod en S. Shaw. Leisure and tourism landscapes: Social and cultural geographies. Abingdon 2000;

Andrews. The search for the picturesque; J. Buzard ‘The grand tour and after (1660-1840).’ In: P. Hulme., T. Youngs. The Cambridge companion to travel writing. Cambridge 2006: 37-39; Frank-van Westrienen. De groote tour: 3.

6 Frank-van Westrienen. De groote tour; G. Verhoeven. Anders reizen? Evoluties in vroegmoderne reiservaringen van Hollandse

en Brabantse elites (1600-1750). Hilversum 2009; G. Verhoeven. ‘Vaut le voyage!? Nieuwe tendensen in het historisch

(7)

3

verschenen, is het debat over de ontwikkeling van de esthetische concepten vanaf het midden van de achttiende eeuw nog altijd in volle gang. Recentelijk verscheen

bijvoorbeeld het werk De esthetische revolutie. Hoe Verlichting en Romantiek de Kunst uitvonden

(2015) van historicus Arnold Heumakers over de veranderingen in esthetica in de achttiende eeuw. De moderne kunstopvatting verving in deze eeuw de klassieke kunstopvatting.7 Nederlanders in de achttiende en de negentiende eeuw waren door

verschillende publicaties uit binnen- en buitenland op de hoogte van de heersende opvattingen over smaak en esthetica, maar naar de vraag in hoeverre zij deze ideeën ook in de praktijk toepasten is nog weinig onderzoek gedaan.8 Deze scriptie levert een bijdrage

aan het debat door de heersende opvattingen over het schone, het sublieme en het

pittoreske te toetsen aan de reiservaringen van Nederlanders uit de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw. De uitwerkingen van het veranderende beeld op

schoonheid en smaak vanaf het midden van de achttiende eeuw op het cultuurlandschap en de manier waarop Nederlandse reizigers zich door de ideeën lieten leiden in hun ervaringen en belevingen worden uiteengezet.

Onderzoek naar egodocumenten

Het gebruik van egodocumenten in onderzoeken naar de ‘Groote Tour’, plezierreisjes en andere vormen van toerisme is minder voor de hand liggend dan het lijkt. Uiteraard zijn er verschillende publicaties verschenen waarbij egodocumenten gebruikt worden ter verduidelijking van theorieën en inzichten over toerisme. Deze top down benadering is te

verklaren doordat historici egodocumenten lange tijd niet als betrouwbare bronnen beschouwden. In dagboeken, reisverslagen, brieven en andere persoonlijke geschriften konden de schrijvers immers de feiten verdraaien en hun gevoelens en meningen als waarheid presenteren zonder hiervoor verantwoording af te leggen. Tevens kan de weergave van ervaringen van een individu niet als representatief gezien worden voor de beleving van een bepaalde groep, stand of klasse waartoe het individu behoorde. Toch is er in de afgelopen jaren beduidend meer belangstelling ontstaan voor persoonlijke

verhalen uit de geschiedenis. Deze microgeschiedenissen kunnen verdieping bieden aan

de macrogeschiedenissen door hen in context te plaatsen. In Nederland zijn historici Rudolf Dekker en Arianne Baggerman voortrekkers geweest voor het onderzoek naar egodocumenten. Dekkers inventarisatie van Nederlandse egodocumenten uit de vroegmoderne tijd is voor verschillende andere wetenschappers een uitgangspunt

7 Heumakers. De esthetische revolutie: 21, 22.

8 Een voorbeeld van een onderzoek waarin enige aandacht wordt besteed aan de invloed van opvattingen over

esthetica binnen reizen van Nederlanders is het artikel ‘‘Houdt ons voor geen sentimenteele knapen!’ Natuur en emoties in brieven, geschreven op eene wandeling door een gedeelte van Duitschland en Holland, in den zomer van 1809’ van historicus Marleen Brock. Hierin wordt de natuurbeleving van zes Groningse studenten in verband gebracht met de ideeën over het pittoreske en sublieme aan het begin van de negentiende eeuw. Bron: M. Brock. ‘‘Houdt ons voor geen sentimenteele knapen!’ Natuur en emoties in brieven, geschreven op eene wandeling door een gedeelte van Duitschland en Holland, in den zomer van 1809.’ Tijdschrift voor geschiedenis, jrg. 126, nr. 4 (2013): 555,

(8)

4

geworden voor hun onderzoeken. Ook bij het schrijven van deze scriptie is dankbaar gebruik gemaakt van deze gegevens.9

Afbakening van tijd en plaats

Om meer inzicht te kunnen bieden in de esthetische beleving van Nederlandse reizigers tijdens de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw wordt in deze scriptie onderzocht in hoeverre en op welke wijze de invloed van de veranderende ideeën over esthetica terug te zien zijn in Nederlandse reisverslagen over Duitsland en Engeland. Dit onderzoek behelst een relatief lang tijdsbestek. Het eerste reisverslag, van de bekende prediker en radicale Verlichte denker Balthasar Bekker (1634-1698), is geschreven in 1683 en het laatste onderzochte reisverslag is van bankdirecteur Claude Daniël Crommelin (1795-1859) uit 1855. Hoewel een dergelijk grote periode als nadeel heeft dat er niet diep in kan worden gegaan op een bepaalde periode, is er op deze manier wel na te gaan hoe de invloed van het esthetische debat op de reisbeleving van Nederlanders zich ontwikkeld heeft.

Het lijkt erop dat men tijdens langdurige oorlogen voornamelijk buiten de Nederlanden reisden voor zaken of militaire en diplomatieke doeleinden. Vooral van de jaren tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) zijn weinig reisverslagen naar anders veel bezochte landen als Engeland terug te vinden. Gedurende de Franse Revolutie en de daaropvolgende Coalitieoorlogen (1792-1815) reisden de Nederlanders vaker voor

recreatieve doeleinden, maar in tijden van vrede nam het aantal reizen aanzienlijk toe.10 In

dit onderzoek zijn daarom slechts enkele reisverslagen uit oorlogsperioden gebruikt. Om verschillende redenen is er gekozen voor reizen naar Engeland en Duitsland. Ten eerste maakten beide landen geen vast onderdeel uit van de traditionele ‘Groote Tour’, die zich vooral op Frankrijk en Italië richtte, maar werden al wel mondjesmaat in de

zeventiende eeuw bezocht. Vanaf de achttiende eeuw trokken Nederlanders echter vaker naar deze twee landen toe, soms als onderdeel van een ‘Groote Tour’, soms voor een plezierreisje. Ten tweede bewerkstelligden de veranderende esthetische opvattingen de interesse in pittoreske en sublieme landschappen, die in Engeland en Duitsland aanwezig zijn. Aangezien aan de opvatting omtrent de vrije natuur en aangelegde tuinen en parken is te herleiden of een reiziger beïnvloed is door de contemporaine opvattingen over het

9 A. Baggerman en R. Dekker. ‘“De gevaarlijkste aller bronnen”. Egodocumenten: nieuwe wegen en perspectieven.’

In: A. Baggerman en R. Dekker, red. Egodocumenten: nieuwe wegen en benaderingen. Amsterdam 2004: 5, 6, 9-11; A.

Baggerman. ‘Egodocumenten. Dagboeken, brieven en memoires als historische bron.’ Spiegel historiael, vol. 40 (2005):

109-112; A. Baggerman en R. Dekker. ‘Inventarisaties egodocumenten.’ Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis.

30 december 2014. <http://www.egodocument.net/egodocumententot1814.html>; L. Kleijn. ‘Hebben kleine verhalen de toekomst? Historici over microgeschiedenis.’, Spiegel historiael, vol. 40 (2005): 148-150.

10 A. Baggerman en R. Dekker. ‘Reisverslagen tot 1814 deel 2.’ Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis. 16

januari 2015. <http://www.egodocument.net/reisverslagen-2.html>; A. Baggerman en R. Dekker. ‘Reisverslagen tot 1814 deel 4.’ Onderzoeksinstituut Egodocument en Geschiedenis. 16 januari 2015.

(9)

5

schone, pittoreske of sublieme, zijn de beschrijvingen van en de meningen over landschappen in deze scriptie onderzocht. De cultus van het pittoreske heeft zich

voornamelijk in Engeland ontwikkeld, wat in hoofdstuk 1 verder zal worden uiteengezet. Deze cultus trok niet alleen de Engelsen zelf aan om het landschap te verkennen, maar ook buitenlanders. Naast de pittoreske landschappen die in Duitsland terug te vinden zijn, zijn er ook sublieme landschappen aanwezig voor de reiziger die niet verder wilde reizen naar Zwitserland en Italië.11 Tot slot hebben zowel Engeland als Duitsland afwisselende

landschappen waarin diverse kastelen, paleizen en buitenplaatsen te vinden zijn. Deze verschillende soorten residenties zijn in dit onderzoek, naast de natuur, tuinen en parken, als aandachtspunten gekozen. Architectuur en tuinarchitectuur worden beïnvloed door de heersende smaak. De eigenaren van landgoederen lieten hun onderkomens regelmatig in de nieuwste stijlen aanleggen of renoveren. Door de beschrijvingen van de Nederlandse reizigers over deze kastelen, paleizen, buitenplaatsen en omliggende tuinen en parken te onderzoeken, wordt duidelijk waar de voorkeuren van de Nederlanders lagen op het gebied van architectuur en natuur, hoe zij dit beleefden en welke associaties zij maakten. Om meer inzichten te krijgen in de esthetische reisbeleving van de Nederlanders en eventuele verschillen in ervaringen in verschillende landen, is vervolgonderzoek naar Nederlandse reizigers in andere landen vereist.

Methode en theorie

Voor deze scriptie zijn bijna zestig egodocumenten onderzocht, waarvan er 48 in de

resultaten opgenomen zijn. De reizigers die geen bezienswaardigheden bezochten die in dit onderzoek aan de orde komen, of zich niet uitlieten over hun meningen, zijn

weggelaten. Zo heeft arts Petrus Camper (1722-1789) verschillende van zijn reizen vastgelegd op papier, maar betreffen de meeste verslagen medische aantekeningen die voor dit onderzoek niet relevant zijn. Vanzelfsprekend kan dit beperkte aantal

reisverslagen geen volledig beeld geven. Er is voor dit onderzoek van relatief geringe omvang echter ook niet gekozen voor kwantitatieve, maar voor kwalitatieve gegevens. De mening van een reiziger staat uiteraard niet voor de mening van alle reizigers. Beweringen worden daarom alleen gedaan aan de hand van meerdere soortgelijke meningen van verschillende reizigers. Afwijkende meningen geven echter ook een beeld van de

verscheidenheid van de denkbeelden van de reizigers en zijn daarom wel opgenomen in deze scriptie. De egodocumenten zijn willekeurig gekozen: zolang het reizen betrof naar Duitsland of Engeland, die tussen het einde van de zeventiende eeuw en het midden van de negentiende eeuw door Nederlanders werden gemaakt kwamen ze in aanmerking. De soorten van reizen, de duurvan de reizen en de reizigers zelf zijn hierdoor divers. Er wordt in dit onderzoek geen beeld gegeven van één bepaalde groep die eenzelfde soort

11 J. Macarthur. The picturesque: architecture, disgust and other irregularities. New York 2007: 2-5; J. Towner. An historical

geography of recreation and tourism in the western world. 1540-1940. Chichester 1996: 124-136; Verhoeven. Anders reizen?:

(10)

6

reis maakte. Aangezien de sociale democratisering van het reizen lange tijd op zich liet wachten, zijn de meeste reizigers afkomstig uit de hoogste klassen. De reizigers uit dit onderzoek zijn globaal in vier groepen in te delen: adel, welgestelden, geleerden en kunstenaars. Een korte biografie van iedere reiziger is opgenomen in bijlage 1. De verslaglegging van de meeste reizen was bedoeld voor eigen gebruik van de reiziger en zijn doorgaans niet gepubliceerd. Enkele verslagen werden echter specifiek geschreven om uit te geven. Het is hierbij nog meer dan bij de ongepubliceerde bronnen van belang om de motieven van de reiziger in het oog te houden.

Om een beeld te kunnen krijgen van de ontwikkelingen die zich op het gebied van reizen en van esthetica in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw voordeden, wordt in het eerste hoofdstuk een historisch en theoretisch kader uiteengezet. De reisdoelen van zowel Nederlandse als buitenlandse reizigers worden in dit hoofdstuk uitgelicht. De inzichten in de romantische ‘Groote Tour’ en plezierreisjes worden expliciet naar voren

gebracht om deze in de daar opvolgende hoofdstukken te kunnen toetsen aan de reisverslagen. De ideeën van John Towner over de achttiende eeuw als Gouden Eeuw voor de Grand Tour is hierbij van belang. Nadruk ligt in dit hoofdstuk vooral op de

ontwikkelingen van de esthetische vormen van het schone, het pittoreske en het sublieme, de inhoud van deze opvattingen en de invloed op het cultuurlandschap. De opvattingen over de invloed van deze esthetische vormen op reizen worden uiteengezet om te kunnen vergelijken met de opinies van de reizigers. De theorieën van socialist John Urry over de

tourist gaze en van cultuurantropoloog Orvan Löfgren over de cultus van het pittoreske en

de cultus van het sublieme komen in dit hoofdstuk tevens aan de orde. Vanuit deze historische en theoretische context worden de reisverslagen in drie chronologische perioden geanalyseerd. De eerste periode die in het tweede hoofdstuk wordt behandeld loopt van 1683 tot 1748, in het tweede hoofdstuk komen de reizen tussen 1748 en 1814 aan de orde en het derde hoofdstuk gaat in op de reisverslagen tussen 1814 en 1855. Er is bij de periodisering om verschillende redenen gekozen voor breukpunten bij 1748 en 1814. In beide jaren werden belangrijke historische episoden in Europa en met name de Nederlanden afgesloten, respectievelijk de Oostenrijkse Successieoorlog in 1748 en het terugdringen van de Fransen uit de Nederlanden in 1814. Vanaf deze momenten zijn er significante verschillen in denkbeelden over esthetica en belevingen in de reisverslagen te vinden ten opzichte van de voorgaande perioden. In ieder hoofdstuk worden

verschillende bezienswaardigheden en de opvattingen daarover behandeld, waardoor het mogelijk is om te zien wat in de opeenvolgende perioden de trekpleisters voor de reizigers waren en hoe zij deze hebben ervaren. Tevens wordt er enige aandacht besteed aan de gebruikte terminologie, waaruit valt op te maken welke woordkeuze typerend is voor een bepaalde periode en welke criteria werden gebruikt om de bezienswaardigheden te beoordelen. In de conclusie wordt aan de hand van de gevonden resultaten weergegeven hoe de esthetische concepten van het schone, sublieme en pittoreske doorwerkten in de reisbeleving van Nederlanders.

(11)

7

1 VAN ‘GROOTE TOUR’ NAAR MASSATOERISME

De klassieke ‘Groote Tour’

De Grand Tour wordt vaak gezien als de bakermat van het moderne toerisme.12 Reizen

werden lange tijd voornamelijk ondernomen om zaken te regelen, pelgrimstochten te maken of sociale relaties te onderhouden, maar met de ‘Groote Tour’ kwam de nadruk van het reisdoel te liggen op eigen ontwikkeling, educatie en vermaak. Vanaf de zestiende eeuw ontstond deze vorm van reizen in Frankrijk, maar spreidde zich daarna snel uit naar Engeland. Aan het begin van de zeventiende eeuw was de Grand Tour in heel

West-Europa doorgedrongen en zou nog zeker een eeuw als gangbare vorm van reizen

aanhouden. Hoewel de meeste onderzoekers, zoals John Towner, Louis Turner en John Ash, de nadruk leggen op de Grand Tours van de Engelse elite, maakte ook de jonge elite

uit landen als de Nederlanden, Frankrijk en Duitsland de klassieke ‘Groote Tour’ als

overgangsritueel naar volwassenheid.13

De gemiddelde duur van de ‘Groote Tour’ was drie jaar en derhalve uitsluitend

voorbehouden aan de welgestelden, die zich een dergelijke reis konden veroorloven. Hoewel de Grand Tour in de meeste landen vooral werd ondernomen door jonge mannen

uit de adellijke families, reisden vanuit de Nederlanden hoofdzakelijk zonen van patriciërs van burgerlijke afkomst en zonen van rijke gegoede burgers.14 Het langdurig verblijf in

het buitenland moest de jonge elite klaarstomen voor toekomstige werkzaamheden als regent, diplomaat, jurist of in een andere hooggeplaatste functie. Deze educatiereis moest dienen als ‘voltooiing van een maatschappelijk georiënteerde opvoeding’.15 De elite

probeerde dan ook in het buitenland contacten aan te halen met andere gegoede families. Daarnaast trokken verschillende jonge academici naar gerenommeerde universiteiten en academies om hun opleidingen te voltooien en academische graden te behalen. Deze educatieve en academische doelstellingen kwamen voort uit het humanistische gedachtengoed, dat zich aan het begin van de zestiende eeuw begon te manifesteren. Civilisatie werd belangrijker en er ontstond een ideaal beeld van een galant homme, een

beschaafde man die zich binnen de hoogste kringen wist te bewegen. De ars apodemici,

reistheoretische traktaten, gaven aan dat de ‘Groote Tour’ bij uitstek geschikt was om

vaardigheden op te doen. Lessen in schermen, dansen en paardrijden werden dan ook aanbevolen, evenals audiënties aan de vorstenhoven en het bezoeken van de

12 G. Verhoeven. ‘Foreshadowing tourism. Looking for modern and obsolete features – or some missing link – in

early modern travel behavior (1675-1750).’ Annals of tourism research, vol. 42 (2013): 363.

13 Frank-van Westrienen. De groote tour: 1-3; R. de Leeuw. ‘Nederlanders op grand tour.’ In: R. de Leeuw, red.

Herinneringen aan Italië. Kunst en toerisme in de achttiende eeuw. Zwolle 1984: 11; J. Towner. ‘The grand tour. A key phrase

in the history of tourism.’ Annals of tourism, vol. 12 (1985): 299, 301; L. Turner en J. Ash. The golden hordes. International tourism and the pleasure periphery. Londen 1975: 30-33; Verhoeven. ‘Foreshadowing tourism.’: 266.

14 Frank-van Westrienen. De groote tour: 9; Towner. ‘The grand tour.’: 300; Verhoeven. Anders reizen?: 56, 57, 59, 60;

Verhoeven. ‘Foreshadowing tourism.’: 264, 271.

(12)

8

buitenplaatsen van de adel.16 Na de ‘Groote Tour’ zou de jonge reiziger gevormd moeten

zijn tot een galant homme, die over sprezzatura17 beschikte en zich dus schijnbaar moeiteloos

in de hoogste kringen wist te bewegen en in verschillende talen aangenaam en op niveau kon converseren. Aangezien de humanistische ideeën in Italië ontstaan waren, de Franse hofcultuur het voorbeeld werd voor de rest van West-Europa en beide landen zichtbare overblijfselen hadden uit de Klassieke Oudheid trokken de Grand Tourreizigers

aanvankelijk naar deze landen. Dit zou veranderen onder invloed van de veranderende opvattingen in esthetica.18

Ondanks dat de reizen nuttig moesten zijn en bedoeld waren om bij te dragen aan de opvoeding van de jonge elite, werd er ook voldoende tijd genomen om te ontspannen en om de omgeving te bezichtigen. Waar ouders in de zestiende tot het midden van de zeventiende eeuw er nog streng op toe probeerden te zien dat de educatieve doelen gehaald werden, werd vermaak en ontspanning vanaf het einde van de zeventiende eeuw steeds belangrijker. Naast de ‘Groote Tour’ waarbij verschillende universiteiten werden

aangedaan, ging de jonge elite soms voor kortere tijd studeren in het Loire-dal. Deze ‘Kleenen Tour’ was zeer populair, waarbij - naast het behalen van een academische graad - vooral trekpleisters in de omgeving werden bezocht. Aangezien het halen van een graad doorgaans weinig tijd in beslag nam19, hadden de reizigers genoeg mogelijkheden om de

beroemde kastelen, paleizen en andere bezienswaardigheden te bezichtigen. Naast het bezoeken van bezienswaardigheden uit culturele belangstelling, waren ook de theaters, drinkgelegenheden, bals, parken, winkels en kuuroorden populaire plaatsen om tijd te spenderen. Tot het einde van de zeventiende eeuw was er nog weinig aandacht voor natuurschoon. Als de reizigers al oog hadden voor de omgeving dan was dat vooral onderweg van de ene plaats naar de andere, waarbij er met name aandacht was voor gecultiveerde landschappen.20

Niet iedere Grand Tourreiziger nam echter de moeite om de academische scholing verder uit te breiden tijdens de reis. Rond het einde van de zeventiende eeuw verving kennis over culturele zaken als schilderkunst, muziek en architectuur grotendeels de academische kennis en het aanleren van de hofetiquette. De galant homme werd de hônnete homme. Door

16 M. Blaauboer. ‘Johan Meerman (1753-1815). Impressie van een grand tourist in hart en nieren.’ In: M. van der

Sman e.a. De grand-tour: de reizen van Gerard en Johan Meerman in de achttiende eeuw. Amsterdam 2003: 119, 120; Buzard.

‘The grand tour and after (1660-1840).’: 38, 39; Frank-van Westrienen. De groote tour: 203-209; Towner. An historical geography: 99; Verhoeven. Anders reizen?: 38, 84-88.

17 De term sprezzatura is gemunt door Baldassare Castiglione (1478-1529) in zijn boek Libro del Cortegiano (1527),

waarin de gewenste eigenschappen van een hoveling worden beschreven. Sprezzatura wordt omschreven als ‘a certain

nonchalance, that shall conceal design and show that what is done and said is done without effort and almost without thought’. Bron: B. Castiglione. The book of the Courtier. Vert. L. Eckstein Opdycke. New York 1903: 35, 338.

18 Frank-van Westrienen. De groote tour: 203-209; Towner. A historical geography: 99; Verhoeven. Anders reizen?: 38,

84-88.

19 Aangezien veel studenten al een academische opleiding in Nederland hadden voltooid, was het behalen van een

doctorstitel in het buitenland voornamelijk een formaliteit. Vaak hoefden de studenten zich slechts enkele uren op een kruisverhoor voor te bereiden, waarna ze hun diploma overhandigd kregen. Bron: Verhoeven. Anders reizen?: 91.

(13)

9

de reiservaringen konden de reizigers werken aan hun zelfontwikkeling, waarbij beleving en reflectie de boventoon voerden. Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw werd deze nadruk op de eigen algemene ontwikkeling Bildung genoemd. Hoven en

buitenplaatsen behoorden nog steeds tot de bezienswaardigheden, maar meer om de kunstcollecties en architectuur te bekijken dan om de sprezzatura aan te leren.21

In Engeland, bijvoorbeeld, waren de eigenaren van country houses genegen om bezoekers

toe te laten. Vanaf het einde van de zestiende eeuw wilde de nieuwe elite, die vanaf dat moment aan de macht kwam, haar macht en rijkdom tentoonspreiden.22 Overblijfselen

van de middeleeuwse gastvrijheid en de drang om de eigen goede smaak en rijkdom te tonen zorgden ervoor dat de deuren voor bezoekers vrijwel altijd open stonden. Rond het begin van de zeventiende eeuw ontstonden er reisgidsen die de verschillende streken van Engeland beschreven, waarbij er speciale aandacht was voor de country houses. Bij de

buitenlandse bezoekers ging de aandacht meer uit naar de architectuur, de kostbaarheden en de curiositeiten dan naar het contact met de eigenaren. Soms werden de bezoekers rondgeleid door de bedienden zonder dat de eigenaren aanwezig waren.23

Reisvoorbereiding en de tourist gaze

Voordat de Grand Tourreizigers daadwerkelijk op reis gingen, hadden zij hun reis al uitgestippeld en goed voorbereid. In de reistheoretische traktaten werd aangeraden om voor vertrek de geschiedenis van de te bezoeken landen te bestuderen, evenals de politieke en religieuze aspecten. Uiteraard was topografische kennis en andere algemene kennis over de reisbestemmingen ook een punt van aandacht. Het doornemen van reisgidsen, reisverhalen, kronieken en kosmologieën behoorden tevens tot de

voorbereidingen. Er waren verschillende gravures in omloop die de reizigers vooraf een beeld konden geven van de te bezoeken bezienswaardigheden.24 De reizigers hadden eer

ze zelfs maar een voet buiten de deur hadden gezet dus al een idee van de plaatsen die ze zouden bezoeken, hoe andere reizigers deze plaatsen hadden ervaren, hoe het er naar verwachting aan toe zou gaan tijdens de reis en hoe de bezienswaardigheden er globaal uit zouden zien. Tevens waren de reizigers op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van esthetica en smaak. Deze informatie had waarschijnlijk invloed op de manier waarop reizigers zelf naar de bezochte plaatsen keken en hoe ze deze ervoeren. Socioloog John Urry geeft in zijn boek The tourist gaze (1990) aan dat vanaf 1840 toeristen vaker een

bepaald beeld voor ogen hebben over een bepaalde toeristische plek en dat deze verwachtingen van invloed zijn op de manier waarop bezienswaardigheden worden gezien. De toerist ziet hierdoor wat hij verwacht te zien. De blik van toeristen zorgt

21 Brock. “Houdt ons voor geen sentimenteele knapen!’’: 551, 552; Heumakers. De esthetische revolutie: 41; Verhoeven.

Anders reizen?: 92-94.

22 A. Tinniswood. The polite tourist. A history of country house visiting. Londen 1998: 9, 10, 18-20. 23 Ibid.: 18-20, 25-27, 29, 92.

(14)

10

ervoor dat plaatsen tot toeristische bestemmingen worden gemaakt. Deze tourist gaze is

volgens Urry verbonden met de moderne tijd. Hij legt bij de vorming van de tourist gaze de

nadruk op de opkomst van het massatoerisme en het toegankelijk worden van de

fotografie voor een groter publiek.25 Ondanks dat reizen ter vermaak in de vroegmoderne

tijd alleen nog voorbehouden was aan de elite, lijkt het mogelijk dat er dan al sprake is van (een voorloper van) de tourist gaze. De reizigers hadden immers hun reis al gevisualiseerd

door middel van reisverhalen, reisgidsen en gravures. De reizigers hadden vaak precies voor ogen wat ze van een bepaald landschap verwachtten en wellicht zagen ze zodoende wat ze wilden zien.26

Het schone, sublieme en pittoreske

Het esthetisch concept van het schone was sinds de Klassieke Oudheid de basis om kunst en natuur te waarderen. Het schone werd in de achttiende eeuw in verband gebracht met

de classicistische stijl, symmetrie en harmonie. Vanaf het midden van de achttiende eeuw ontstonden er nieuwe ideeën over smaak, stijl en esthetiek. De inzichten over esthetiek en omgangsvormen die golden voor de bovenlaag van de samenleving werden

samengevoegd in het begrip ‘smaak’. Het discussiëren over de definitie van smaak getuigde van de goede smaak van de debaters. De relatie tussen het goede en het schone kwam hierbij vaak centraal te staan. De Ierse filosoof en politicus Edmund Burke (1729-1797) probeerde met zijn werk A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful (1757) inzichten te bieden in dergelijke onderwerpen.27 Zijn werk had al kort

na uitgave grote invloed op de manier waarop men kunst en natuur ging beschouwen. Schoonheid of het schone werd lange tijd geassocieerd met positieve eigenschappen, zoals aangename omgangsvormen.28 Al sinds de Klassieke Oudheid is er ook een andere vorm

van esthetiek, het sublieme. Het sublieme, of verhevene, zorgt voor genot door de angst en het ontzag die het opwekt. Zolang het sublieme onderwerp geen daadwerkelijk gevaar vormt is er een gevoel van veiligheid dat op een prettige manier contrasteert met de angst. Het begrip subliem kan toepast worden op objecten die niet als mooi worden beschouwd, maar wel ontzag en eerbied oproepen. Een effect van grootsheid is met het verhevene verbonden. Vanaf de Renaissance werd de term subliem voornamelijk gebruikt als

overtreffende trap voor het schone. Dit veranderde deels in de zeventiende eeuw toen het sublieme uitgewerkt werd tot een zelfstandige esthetische categorie die teruggreep op de klassieke definitie, toch hielden veel mensen vast aan het idee dat het sublieme in het verlengde van het schone lag. Volgens Burke was schoonheid een eigenschap die liefde op

25 J. Urry. The tourist gaze. Leisure and travel in contemporary societies. Londen 1990: 2-5, 149. 26 Verhoeven. Anders reizen?: 347-349.

27 W. Krul. ‘Inleiding.’ In: E. Burke. Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden over het sublieme en het

schone. Vert. W. Krul. Groningen 2004: 14, 15, 21.

28 De Ierse filosoof Francis Hutcheson (1694-1746) legde bijvoorbeeld in Inquiry into the original of our ideas of beauty

and virtue (1725) een directe relatie tussen het schone en het goede. Bron: F. Hutcheson. Inquiry into the original of our ideas of beauty and virtue. Londen 1753.

(15)

11

kon roepen bij de beschouwer. Hij maakte in zijn onderzoek een duidelijk onderscheid tussen het

schone en het sublieme.29 Zo schreef hij over de verschillen tussen het schone en het

sublieme:

For sublime objects are vast in their dimensions, beautiful ones comparatively small; beauty should be smooth, and polished; the great, rugged and negligent; beauty should shun the right line, yet deviate from it insensibly; the great in many cases loves the right line, and when it deviates, it often makes a strong deviation; beauty should not be obscure; the great ought to be dark and gloomy; beauty should be light and delicate; the great ought to be solid, and even massive.30

Uit bovenstaand citaat blijkt dat sublieme objecten onder andere worden gekenmerkt door een massief, ruw en somber voorkomen. De beschrijving van Burke over schone

objecten roept een sierlijk en elegant beeld op door kenmerken als klein formaat en glad oppervlak. Tevens gaf hij aan dat het schone geen verband zou houden tot het ‘goede’, het sublieme zou dit echter wel doen. Het sublieme herinnerde de mens aan zijn eigen nietigheid, wat overeenkwam met het grootste deel van het leven dat bestond uit plicht, het uitoefenen van gezag en onderwerping aan gezag. Het sublieme zou de mens, in tegenstelling tot het schone, aansporen tot sociaal wenselijk handelen. Burke stelde het sublieme boven het schone31, maar toonde ook aan dat beide niet zonder elkaar kunnen.32

Diverse wetenschappers, onder wie de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804), mengden zich in het esthetisch debat, waarbij het verhevene een belangrijke plaats in ging nemen. Kant stelde in zijn werk Kritik der Urteilskraft (1790) bijvoorbeeld dat het

verhevene een combinatie van behagen en onbehagen inhield.33 Hoewel er kleine

verschillen in opvattingen ontstonden, werden de ideeën van Burke grotendeels gevolgd. Het sublieme werd als een emotie of een ervaring gezien, terwijl het voor de uitgave van

A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful voornamelijk als een

kwaliteit van een object werd beschouwd. In 1765 werd het boek al vertaald in het Frans, waardoor het een groter bereik kreeg, ook in de Nederlanden.34

29 Bell en Lyall. The accelerated sublime: 4,5; E. Burke. A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and

beautiful. Londen 1987: 91; Heumakers. De esthetische revolutie: 40, 41, 73, 74; H. Krop. ‘De sensu pulchri. De eerste

Nederlandse esthetica’. In: H. Krop en P. Sonderen, red. Tussen classicisme en romantiek. Esthetica in Nederland van 1770 tot 1870. Rotterdam 1993: 34-35; Krul. ‘Inleiding.’: 14, 15, 21 23-25, 31-34; U. Price. An essay on the picturesque, as compared with the sublime and the beautiful. Londen 1794: 46-51.

30 Burke. A philosophical enquiry: 124.

31 Volgens Burke houdt het sublieme verband met zelfbehoud en het schone met voortplanting. Het sublieme zou

mannelijk zijn en het schone vrouwelijk. De koppeling van het schone met seksualiteit is tegenwoordig echter niet meer voor de hand liggend. Bron: Burke. A philosophical enquiry: 42, 43, 51, 52.

32 Burke. A philosophical enquiry: 42, 43, 51, 52; Krul. ‘Inleiding.’: 14, 15, 23-25, 31-34.

33 De definitie van het verhevene van Kant is complexer dan die van Burke – doordat Kant een koppeling maakt met

de noumenale wereld (de wereld van het goddelijke, het oneindige, de rede en de vrijheid) – maar beiden tonen aan dat het verhevene voor een gemengd gevoel zorgt. Bron: Heumakers. De esthetische revolutie: 62-64; C. Madelein. ‘Kant

in de fout?’ Het verhevene in de Nederlanden.’ De achttiende eeuw, vol. 39, nr. 1 (2007): 81.

(16)

12

Aan het begin van de achttiende eeuw ontstond een andere esthetische categorie, die aan het einde van deze eeuw voornamelijk in Engeland verder uitgewerkt werd: het

pittoreske.35 In 1768 schreef de geestelijke William Gilpin (1724-1804) zijn An essay upon

prints over het pittoreske in de schilderkunst. Bij de uitleg van de gebruikte termen legde

Gilpin zijn definitie van picturesque vast als ‘a term expressive of that particular kind of

beauty, which is agreeable in a picture’.36 In de jaren hierna definieerde hij de term verder

in verschillende essays en populariseerde het pittoreske. In zijn Three essays (1792)

beschreef Gilpin de verschillen tussen het schone en het pittoreske. Gilpin was

geïnspireerd door de ideeën van Burke en vulde deze aan met zijn eigen opvattingen over schoonheid. Hij verwees in zijn boeken ook duidelijk naar de denkbeelden van Burke. Waar het schone, zoals Burke ook al aangaf, ‘smoothness’ heeft, heeft het pittoreske ‘roughness’. Een ruwe en onregelmatige oppervlakte van een object zorgde ervoor dat het meer geschikt was om te schilderen dan een glad, gepolijst oppervlak. Belangrijk is dat pittoreske objecten de ‘roughness’ met het sublieme overeenkomstig hebben, maar de toeschouwer niet overweldigen. De essentie van het pittoreske is dat het zorgt voor een overpeinzing. Het heeft volgens Gilpin zowel het schone als het sublieme in zich.37 Het

pittoreske wijkt hiermee duidelijk af van het ‘schilderachtige’ landschap, zoals dat in kunsttheoretische traktaten in de zeventiende eeuw en aan het begin van de achttiende eeuw werd gedefinieerd. Zo beschouwde de Nederlandse kunstschilder Gerard de Lairesse (1640-1711) in zijn Groot Schilderboek, waer in de schilderkonst in al haar deelen grondig werd onderweezen (1707) grilligere elementen in een landschap als lelijk en onwaardig om als

schilderachtig te beschouwen. Het schone genoot in dit genre de voorkeur, waarbij de nadruk op het bevallige en sierlijke lag. De term ‘schilderachtig’ kon naar mate de

pittoreske landschappen aan het einde van de achttiende eeuw de voorkeur kregen echter ook dienen als een equivalent van ‘pittoresk’.38

Het pittoreske werd in eerste instantie gebruikt voor kunst, met name

landschapsschilderijen en landschapsarchitectuur. Gilpin introduceerde echter ook de

picturesque travel dat door ‘searching after effects’ als doel heeft om te amuseren. Dit kan

gevonden worden in het landschap dat uit verschillende objecten, zoals rotsen, bomen,

35 Macarthur. The picturesque: 2-5.

36 W. Gilpin. An essay upon prints: containing remarks upon the principles of picturesque beauty, the different kinds of prints, and the

characters of the most noted masters. Londen 1768: X.

37 A. Bermingham. Landscape and ideology. The English rustic tradition, 1740-1860. Londen 1987: 63,64; W. Gilpin. Three

essays. On picturesque beauty, on picturesque travel and on sketching landscape. Londen 1794: 6, 24, 25, 34, 42-44; Krul.

‘Inleiding.’: 34; Macarthur. The picturesque: 4, 36.

38 De term ‘schilderachtig’ is breder dan pittoresk en kan onder andere ook slaan op landschapstaferelen die meer

verbonden zijn met het schone dan met het pittoreske. Bron: B. Bakker. “Schilderachtig’: discussies over term en begrip in de zeventiende eeuw.’ In: C. van Eck e.a., red. Het schilderachtige. Studies over het schilderachtige in Nederlandse kunsttheorie en architectuur. 1650-1900. Amsterdam 1994: 11, 20-22; G. de Lairesse. Groot schilderboek, waer in de schilderkonst in al haar deelen grondig werd onderweezen, ook door redeneeringen en printverbeeldingen verklaard. Volume 1.

Amsterdam 1712: 418, 419; W-.J. Pantus. “In schilderachtige schakeering’ Over de ontwikkeling van de termen ‘schilderachtig’ en ‘pittoresk’ in de Nederlandstalige kunstliteratuur sinds de romantiek.’ In: C. van Eck e.a., red. Het schilderachtige. Studies over het schilderachtige in Nederlandse kunsttheorie en architectuur. 1650-1900. Amsterdam 1994: 55, 56,

(17)

13

bergen en valleien, bestaat. De objecten op zichzelf zijn er in oneindig veel variaties. Daarnaast zijn er evenveel combinaties die gemaakt kunnen worden met verschillende objecten en heeft licht- en schaduwwerking ook grote invloed op het visueel effect:39

But it is not only the form, and the composition of the objects of landscape, which the

picturesque eyes examines; it connects them with the atmosphere, and seeks for all those various effects, which are product from that vast, and wonderful storehouse of nature. Nor is there in travelling a greater pleasure, than when a scene of

grandeur bursts unexpectedly upon the eye, accompanied with some accidental circumstance of the atmosphere, which harmonizes with it, and gives it double value.40

Het onverwacht stuiten op een pittoresk landschap kon volgens Gilpin nog verder veraangenaamd worden door de speling van het licht. Naast natuurtaferelen, konden ook levende wezens en kunst een onderwerp zijn voor de pittoreske reiziger. Bij de kunst gaf Gilpin een duidelijke voorkeur aan voor de ‘elegant relics of ancient architecture’, waarbij hij niet doelde op overblijfselen uit de Klassieke Oudheid, maar op vervallen abdijen, ruïnes van kastelen en gotische bogen (afb. 1). Hij schreef hierover: ‘They are consecrated by time; and almost deserve the veneration we pay to the works of nature itself’.41 Deze

middeleeuwse landschapselementen waren in het lokale landschap te vinden, anders dan de authentieke tempels, zuilen en andere bouwwerken uit de Klassieke Oudheid.

Afb. 1. W. Gilpin. Goodrich castle. 1784.

Dat het pittoreske aan het einde van de achttiende eeuw een vorm van esthetica was die veel interesse kreeg, blijkt ook uit andere gerelateerde publicaties. Landschapsontwerper en baronet Sir Uvedale Price (1747-1829) publiceerde in 1794 An Essay on the Picturesque, as Compared with the Sublime and the Beautiful waarin hij niet alleen zijn visie op het pittoreske,

het schone en sublieme gaf, maar ook aantoonde hoe landschappen door middel van onderzoek naar landschapsschilderijen verbeterd konden worden. In zijn boek laat hij duidelijk zien hoe hij heeft voortgeborduurd op de ideeën van Burke en Gilpin. Dat de definitie van het pittoreske in de jaren negentig van de achttiende eeuw niet

39 Gilpin. Three essays: 41, 42. 40 Ibid.: 44.

(18)

14

gestandaardiseerd was, blijkt onder andere uit de verschillen in opvattingen tussen Gilpin en Price. Zo was Price van mening dat een meer schoon kon zijn door de smoothness,

terwijl Gilpin het onder pittoresk schakeerde. Ook het sublieme en pittoreske konden soms erg dicht bij elkaar liggen.42

In de beroemde roman Sense and sensibility (1811), die in 1795 door Jane Austen

(1775-1817) werd geschreven, komt duidelijk naar voren dat in ieder geval de Engelsen rond het begin van de negentiende eeuw het pittoreske als conversatieonderwerp gebruikten. Als personage Edward Ferrars tegen Marianne en Ellinor Dashwood heeft verteld dat hij niets van het pittoreske afweet, antwoordt Marianne hem: “It is very true […] that the admiration of landscape scenery has become a mere jargon. Everybody pretends to feel and tries to describe with the taste and elegance of him who first defined what

picturesque beauty was”.43 Hoewel er aan het einde van de achttiende en aan het begin

van de negentiende eeuw verschillende kritieken op Burke, Gilpin en Price zijn verschenen, golden hun publicaties als de standaardwerken wat betreft het schone, pittoreske en sublieme. De ideeën verspreidden zich al snel over Europa. Het lijkt erop dat in de Nederlanden voornamelijk de werken van Gilpin bekend waren onder het grote publiek. Een Nederlandse vertaling van An essay upon prints werd in 1787 uitgegeven onder

de titel Verhandeling over prenten en vertalingen van andere publicaties van Gilpin

verschenen aan het begin van de negentiende eeuw.44

Van het schone naar het pittoreske in architectuur en natuur

Voor het midden van de achttiende eeuw kwam de voorliefde voor de Klassieke Oudheid, die de elite tijdens haar reizen vertoonde, nog duidelijk tot uiting in eigen hoven en

buitenplaatsen. De voorkeur bij de aanleg van tuinen ging tot in het midden van de achttiende eeuw uit naar een geometrische stijl met lanen, heggen en zichtassen. Voor deze formele tuinen werden de goddelijke principes van orde, symmetrie en regelmaat toegepast en ze werden gedecoreerd met replica’s van (of soms zelfs authentieke) Griekse en Romeinse beelden en bustes, die tijdens de klassieke Grand Tour mee naar huis

42 Price. An essay on the picturesque: 42-44, 55, 66-70; C. Watkins en B. Cowell. Sir Uvedale Price (1748-1829). Decoding the

picturesque. Woodbridge 2012: 1, 150.

43 J. Austen en M. Shappard. The annotated sense and sensibility. New York 2011: 182, 183, 184.

44A philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful was de enige publicatie die Burke over

esthetica schreef. Hierna ging hij zich verdiepen in de Franse Revolutie en publiceerde hier verscheidene werken over. In de Algemene konst- en letter-bode van 11 februari 1791 werd bijvoorbeeld geschreven dat er van het ‘bekende

werk [van Burke] over de Fransche Staats omwenteling’ sinds het begin van het jaar al 1300 exemplaren in Engeland verkocht waren. Toch zullen de ideeën van Burke door de Franse vertaling en andere auteurs die zijn ideeën in eigen publicaties verwerkten wel bekend zijn geweest. Het werk van Price was weliswaar bekend in de Nederlanden, maar lijkt minder populair te zijn geweest dan de publicaties van Gilpin. Bron: Anoniem. ‘Berigten. Groot-Britannien.’

Algemene konst- en letter-bode, voor meer- en min-geoeffenden: behelzende berigten uit de geleerde waereld, van alle landen, nr. 137 (11

februari 1791); Anoniem. ‘Berigten. Engelsche letterkunde.’ Nieuwe algemene konst- en letter-bode, voor meer- en

mingeöeffenden. Behelzende berigten, uit de geleerde waereld, van alle landen, nr. 143 (24 september 1796); Anoniem. ‘Berigten

van eenige boomen, door hooge ouderdom en uitgebreidheid vermaard.’ Hedendaagsche vaderlandsche bibliotheek van wetenschap, kunst en smaak, nr. 8 (1806): 328; W. Gilpin. Verhandeling over prenten. Vert. P. Holsteijn en J. Holsteijn.

(19)

15

genomen werden (afb. 2). De Barok en het opvolgende Rococo waren in West-Europa lange tijd de belangrijkste architectuurstijlen; vooral in Duitsland werden paleizen,

buitenplaatsen en tuinen nog tot aan het einde van de achttiende eeuw veelvuldig in deze stijlen opgebouwd. De barokke bouwstijl en de formele tuinarchitectuur bewerkstelligden dat de hoven en buitenplaatsen weelderig overkwamen.45

Afb. 2. J. von Jagen. Voorbeeld van een ‘goed’ landschap met klassieke ornamenten. Ca. 1712.

In Engeland werd in de eerste helft van de achttiende eeuw geleidelijk aan afgestapt van de formele tuinaanleg en begon men pittoreske en rustieke tuinen aan te leggen. Er ontstond waardering voor onregelmatigheid en asymmetrie waarmee schilderachtige en verheven landschappen konden worden gecreëerd.Naast de meer natuurlijke tuinaanleg, nam het gebruik van pittoreske tuinornamenten, zoals klassieke tempels, Chinese

pagodes, ruïnes en kluizenaarswoningen, vanaf dat moment toe. In de classicistische tuinen werden deze objecten, met name de klassiek ogende tempels, ook al toegepast, maar vanaf het begin van de achttiende eeuw gebeurde dit op grotere schaal. Hetzelfde geldt voor het gebruik van ruïnes, al in de zeventiende eeuw was er sprake van een ruïne cultus of ruin sensibility. In de achttiende en negentiende eeuw waren ruïnes niet meer weg

te denken uit het landschap, het liefst in hevig vervallen toestand.46 Gotische

45 W. Darby. Landscape and identity. Geographies of nation and class in England. Oxford 2000: 27; R. van der Laarse.

‘Beleving van de buitenplaats.’ In: R. van der Laarse, red. Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering.

Amsterdam 2005: 69; K. Woodbridge. Princely gardens. The origins and development of the French formal style. Londen 1986:

121, 123, 143.

46 H. Ronnes. Architecture and élite culture in the United Provinces, England and Ireland, 1500-1700. Amsterdam 2006: 70, 71;

D. Watkin. The English vision. The picturesque in architecture, landscape and garden design. Londen 1982: 1-3, 31, 45, 52, 53,

(20)

16

tuinornamenten kwamen in zwang om meer variatie in het landschap aan te brengen. Het schilderachtige effect zorgde voor overpeinzing bij de wandelaars in de tuinen en parken. Architecten konden door het gebruik van tuinornamenten hun kennis van de

ontwikkelingen op het gebied van esthetica toepassen en zichtbaar maken in de praktijk. De eigenaar van een tuin of park kon met de tuinornamenten zijn politieke ideeën, filosofie, ‘goede smaak’ en persoonlijke voorkeuren aan de buitenwereld tonen. Veel Engelsen zetten zich af tegen de barokke bouwstijl en wilden een zuivere architectuur waarbij de regels en bouwwetten van de Klassieke Oudheid werden toegepast: het neopalladianisme.47

In andere landen had deze zuivere classicistische architectuur minder navolging; in onder andere Frankrijk, Italië en Duitsland genoten de Barok en het Rococo nog lange tijd de voorkeur. In de Nederlanden werd vooral gebouwd in het Hollands classicisme en vanaf de achttiende eeuw de Lodewijkstijlen. De Nederlandse tuinen bestonden voornamelijk uit klassieke mathematische tuinen met omsloten gedeelten, klassieke elementen en fonteinen. De classicistische buitenplaatsen met de ommuurde tuinen scheidden het landschap van de wildernis. De Engelse landschapsstijl werd vanaf het midden van de achttiende eeuw wel op grote schaal geïmiteerd. Het tonen van de goede smaak en de kennis van de esthetische concepten moest door middel van tuinen uitgedragen worden. Om de tuinarchitecten en eigenaren hierbij te helpen werden er uiteenlopende publicaties uitgeven waarin verschillende soorten tuinenornamenten als voorbeelden van de goede smaak werden uitgelicht (afb. 3). Picturesque and architectural views for cottages, farm houses, and country villas (1793), Magazin für Freunde des guten Geschmacks (1797) en Magazijn van tuin-sieraaden: of verzameling van modellen van aanleg en sieraad (1801) zijn slechts enkele

voorbeelden van de verschillende publicaties die verkrijgbaar waren in Engeland, Duitsland en de Nederlanden.48

47 Darby. Landscape and identity: 28, 29, 52, 53; E. de Jong. ‘Architectuur en landschap. Jacob Otten Husly (1738-1796)

als theoreticus. Een verkenning.’ In: H. Krop en P. Sonderen, red. Tussen classicisme en romantiek. Esthetica in Nederland van 1770 tot 1870. Rotterdam 1993: 84-87, 89; Watkin. The English vision: 45, 52, 53, 161.

48 V. Charles en K. Carl. Rococo. New York 2014: 15, 27, 28, 87, 88, 129, 130; De Jong. ‘Architectuur en landschap.’:

80, 81; E. de Jong. ‘For profit and ornament. The function and meaning of Dutch garden art in the period of William and Mary. 1650-1702.’ In: J. Dixon Hunt, red. The Dutch garden in the seventeenth century. Washington 1990: 34, 37-39,

43, 45, 47; E. de Jong. Natuur en kunst. Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur 1650-1740. Tweede herziende druk,

Bussum 1995: 32 -34, 41, 42, 55; G. de Laar. Magazijn van tuin-sieraaden: of verzameling van modellen van aanleg en sieraden […]. Amsterdam 1802; H. Reinhardt. ‘German gardens in the eighteenth century: classicism, rococo and

neo-classicism.’ In: M. Mosser en G. Teyssot. The history of garden design. The western tradition from the renaissance to the present day. Londen 2000: 293, 294, 298, 301; S. Richwood. ‘A magazine for the friends of good taste: sensibility and

rationality in garden design in late eighteenth-century Germany.’ Studies in the history of gardens & designed landscapes: An international quarterly, vol. 20, nr. 3 (2000): 230-234; H. Tromp. De Nederlandse landschapsstijl in de achttiende eeuw. Leiden

2012: 17,18, 21, 22, 24; D. Watkin. The English vision. The picturesque in architecture, landscape and garden design. Londen

(21)

17 Afb. 3. G. de Laar. Voorbeeld van een artificiële ruïne als tuinornament. 1802.

Sensibiliteit en romaneske landschappen

Geleidelijk veranderden de reisdoelen, bestemmingen en de interesses van de klassieke Grand Tourreizigers ten gevolge van de veranderde inzichten in esthetiek. De esthetische concepten hadden ook invloed op de reisbeleving. De manier waarop schoonheid werd ervaren veranderde en het pittoreske en het sublieme hadden, meer dan het schone, uitwerking op de emoties van de beschouwer. Vanaf de jaren zeventig van de achttiende eeuw was er sprake van een hang naar sensibiliteit. Tijdens de Empfindsamkeit of het

Sentimentalisme werd gepoogd gevoelens op te wekken bij de lezer. Naast gevoel kwam er ook meer aandacht voor verbeelding. Hoewel het Sentimentalisme een literaire

stroming is, beperkten de uiting van sentimentaliteit en verbeeldingskracht zich niet tot de literatuur. Deze meer ‘gevoelige’ periode van de Verlichting was ook terug te zien in de andere de kunsten en zelfs in de wetenschap. De beleving van de natuur werd

geïntensiveerd en zou de ziel weerspiegelen. Door middel van verbeelding werden er aan de natuur emoties toegeschreven, welke weerslag hadden op de emotionele

landschapsbeleving. Tevens kon men zich in de natuur terugtrekken om de eigen gevoelens te overdenken. De natuur werd als kunstenaar gezien en in sterke mate

esthetisch benaderd. In de Nederlanden werd door het oproepen van emoties geprobeerd een morele boodschap over te brengen. Meer dan in andere landen werd de sensibiliteit in de Nederlanden ingezet voor stichtelijke doeleinden. Droefgeestige gevoelens, die

aanspoorden tot een deugdzaam leven, werden in de literatuur opgewekt door het gebruik van kerkhoven, middeleeuwse ruïnes en donkere bossen.49

49 Brock. “Houdt ons voor geen sentimenteele knapen!’’: 550, 555-558; A. Meijer. ‘‘Houdt altyd in het oog dat gy een

christen zyt’: de Nederlandse discussie over het sentimentalisme, 1750-1800’. Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw,

vol. 31, nr. 1 (1999): 8-10, 18; B. Ramakers. ‘Staging nature. Observation, imagination and experience in E.M. Post’s Het land in brieven (1788).’ The Netherlands yearbook for history of art/Nederlands kunsthistorisch jaarboek, vol. 61 (2011):

(22)

18

De reizigers zochten de uitgebreide natuurbeschrijvingen, die in de literatuur veelvuldig aan bod kwamen, bewust op. Om landschappen te omschrijven werden al vanaf het midden van de zeventiende eeuw verschillende schrijfwijzen van de term ‘romantisch’ gebruikt. In eerste instantie werd romantisch of het vaker voorkomende romanesk

voornamelijk gebruikt voor landschappen die als bijzonder of als exotisch werden ervaren. Romantisch betekent dan ‘zoals in een roman’. Vanaf het midden van de achttiende eeuw, met de veranderingen in de natuuropvattingen, werd de term gebruikt om indrukwekkende en verheven landschappen mee te duiden. Later werd romanesk of romantisch ook ingezet om betoverende, bekoorlijke of idyllische landschappen mee te omschrijven. Met romantische landschappen kunnen dus zowel sublieme als pittoreske landschappen worden bedoeld, hoewel vooral de bekoorlijke betekenis in de Nederlanden veelvuldig voorkomt. Hoewel de term ‘romantisch’ anders doet vermoeden, is deze term dus niet per definitie verbonden aan de Romantiek. De Romantiek ontwikkelde zich pas

vanaf het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw in Europa.50 De

Romantiek in Nederland wordt doorgaans gedateerd tussen het begin en het midden van de negentiende eeuw en zou relatief gezien weinig invloed hebben gehad op de

Nederlandse kunst en cultuur. Het Sentimentalisme was rond het begin van de

negentiende eeuw verdwenen en zou volgens neerlandicus Annemieke Meijer vrijwel geen sporen hebben nagelaten.51

De Romantiek beïnvloedde het denken in Europa. Het romantisch nationalisme begon zich te manifesteren waarmee er aandacht kwam voor de Volksgeist52 van de natie. De

Duitse romantische filosoof Johann Gottfried Herder (1744-1803) ontwikkelde een theorie waarin hij aangaf dat volkeren zich onderling van elkaar onderscheiden door hun cultuur. De cultuur van een natie werd gezien als een uiting van de ware aard van de natie en werd bepaald door de lagere klasse, folklore, tradities en populaire gewoonten. Om de nationale identiteit of Volksgeist te achterhalen moesten de volkstaal, volksverhalen,

tradities en gewoonten onderzocht worden.53 Naast de interesse in de Volksgeist kwam er

ook meer aandacht voor verbeelding, gevoelens, het mystieke en mysterieuze, religie, individualiteit en natuur. Men zag de Klassieke Oudheid niet meer als hoogtepunt uit de geschiedenis, maar als een onderdeel van de geschiedenis die zich steeds verder

50 W. van den Berg. De ontwikkeling van de term ‘romantisch’ en zijn varianten in Nederland tot 1840. Assen 1973: 102, 103,

111, 119, 126, 132, 142, 148; M. Doornman. De romantische orde. Amsterdam 2008: 12-15; Heumakers. De esthetische revolutie: 234, 235; P. van Zonneveld. ‘Groots, woest of bekoorlijk. Het romantisch landschap en de Nederlandse

literatuur (1750-1850).’ In: W. Loos e.a. Langs velden en wegen. De verbeelding van het landschap in de 18de en 19de eeuw.

Amsterdam 1997: 95-98.

51 Van den Berg. De ontwikkeling van de term ‘romantisch’: 7, 150, 151; A. Labrie. ‘Van Wenen tot Frankfurt, 1815-1848.’

In: L. Wessels en T. Bosch, red. Nationalisme, natie en staten. Europa vanaf circa 1800 tot heden. Nijmegen 2012:176; G.

Knuvelder. De romantiek en haar aspecten. Den Bosch 1974: 10-12; M. Mathijsen. Nederlandse literatuur in de romantiek, 1820-1880. Nijmegen 2004: 21-23, 89; Meijer. ‘‘Houdt altyd in het oog dat gy een christen zyt.’’: 18, 19.

52 De Volksgeist kan gedefinieerd worden als het karakter of de identiteit van een natie. Deze essentie van een natie

bewerkstelligt dat een natie zich in de wereld kan positioneren en zich kan onderscheiden van andere naties. Bron: J. Leerssen. National thought in Europe. A cultural history. Amsterdam 2006: 112.

53 E. Hobsbaum. Nations and nationalism since 1780. Programme, myth, reality. Tweede herziende druk. Cambridge 1992:

(23)

19

ontwikkelde. Verschillende perioden uit de geschiedenis kregen meer aandacht. De

Middeleeuwen, die tijdens de Verlichting nog grotendeels als een primitieve en bijgelovige periode werden beschouwd, werden nu opgehemeld door de aandacht voor geloof, de mystieke en duistere associaties en de verheerlijking van de ridderidealen.54 In de

architectuur kwam de voorkeur voor de Middeleeuwen echter al vanaf het midden van de achttiende eeuw naar voren in de waardering voor middeleeuwse ruïnes en in de vroege Neogotiek. Met de Romantiek vanaf het einde van de achttiende eeuw werden er andere waarden aan deze gotische bouwstijl toegeschreven, zo zou het een artistieke expressie van het christendom zijn en begonnen Engelsen, Fransen en Duitsers de gotiek als ‘nationale’ stijl toe te eigenen. Deze Gotic Revival kwam niet alleen tot uiting in de

bouwkunst, maar met name ook in de schilderkunst.55

De natuur, die lange tijd door mensen moest worden geciviliseerd met mathematische plattegronden, moest ten tijde van de Romantiek natuurlijk en wild zijn. Deze

ontwikkeling had zich echter ook voor de Romantiek al ingezet. De Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) had in zijn invloedrijke verhandelingen de natuur boven de samenleving geplaatst en gaf voorkeur aan sensibiliteit boven ratio. Wegens geldgebrek

had Rousseau zijn reizen te voet gemaakt en hij was een voorstander van wandelen in de wilde en ruige natuur. De Grand Tourreizigers reisden vrijwel niet te voet, zij konden het zich immers veroorloven om snellere vervoersmethoden te nemen. Voor het einde van de achttiende eeuw werden de glooiende velden in Toscane en het Loire-dal als ‘goede’ landschappen gezien. Bergen werden voornamelijk gezien als angstaanjagend en obstakels in het bestaan van de geciviliseerde man, totdat het Lake District en de Alpen als

pittoreske en sublieme landschappen werden ‘ontdekt’ vanaf de jaren zeventig van de achttiende eeuw. De Engelse landschapstuinen, die tijdens de Verlichting in zwang kwamen, tonen ook aan dat men voor de Romantiek al een voorkeur kreeg voor romaneske landschappen.56

Vermaak als hoofddoel

De vermakelijke kunsttour verving rond het begin van de achttiende eeuw langzaamaan de educatieve klassieke ‘Groote Tour’. Door de veranderende ideeën over esthetiek en door het romantische gedachtegoed werd de ‘Groote Tour’ ruim een halve eeuw later nog

verder gevormd tot een reis die tegenwoordig de romantische Grand Tour genoemd wordt.

Vanaf de jaren zestig van de achttiende eeuw werd het klassieke erfgoed in Italië minder vaak als hoofddoel van de reis beschouwd. Frankrijk had inmiddels de culturele

54 Doornman. De romantische orde: 55-58, 63-65, 76, 78, 79, 124-127; J. Tollebeek. ‘Het tweede oog.’ In: J. Tollebeek,

e.a., red. Romantiek & historische cultuur. Groningen 1996: 27.

55 In de zeventiende eeuw en het begin van de achttiende eeuw werd er ook in de gotische bouwstijl gebouwd, met

name in Engeland, maar niet in dezelfde mate als vanaf de achttiende eeuw. Bron: H. Honour. Romanticism. Londen

1981: 148-151, 156-165.

56 A. Beattie. The Alps. A cultural history. Oxford 2006: 123-126; I. Donnachie en C. Lavin. From enlightenment to

(24)

20

dominantie van Italië overgenomen. Duitsland, Engeland, Zwitserland en de Nederlanden werden vanaf het begin van de achttiende eeuw al populaire bestemmingen onder de Nederlanders. De reizigers reisden nog steeds langs de verschillende buitenplaatsen en hoven, zoals ze ook in het verleden hadden gedaan, om de architectuur, kunstcollecties en tuinen te bewonderen.57

Men ging geestdriftig op zoek naar sublieme en pittoreske landschappen. De pittoreske landschappen waren voornamelijk te vinden in Engeland en langs de Rijn in Duitsland. De landschappen die voldeden aan de pittoreske eigenschappen werden soms nog ‘pittoresker’ gemaakt door het gebruik van een Claudespiegel. Dit van oorsprong schildersattribuut werd op reis meegenomen om het landschap te spiegelen en het hiermee een donkerder, meer schilderachtig uiterlijk te geven.58 Hierdoor kreeg het

landschap daadwerkelijk het voorkomen van een landschapsschilderij.59 Orvan Löfgren

geeft aan dat de wilde natuur op dat moment nog steeds als chaos werd beschouwd en dat de cultus van het sublieme zich pas manifesteerde toen de cultus van het pittoreske zo was gestandaardiseerd dat men er genoeg van kreeg.60 Het is echter maar de vraag of dit

wel juist is. De publicaties van onder andere Burke en Gilpin tonen bijvoorbeeld aan dat men tegelijkertijd interesse had voor zowel het pittoreske als het sublieme. Sublieme en dramatische landschappen met hoge watervallen, dreigende bergen, grillige rotsen en woeste vulkanen konden voornamelijk aanschouwd worden in landen als Schotland, Zwitserland en Italië.61 Het sublieme was ook te vinden in andere landschapstaferelen,

zoals overblijfselen uit vroegere tijden waar mysteries aan verbonden waren. De

bouwwerken uit de Keltische tijd zijn hier een voorbeeld van. Tot ver in de negentiende eeuw was men nog in de veronderstelling dat de menhirs en dolmens door Keltische druïden waren neergezet en waren gebruikt bij mysterieuze rituelen, waarbij mensenoffers niet waren uitgesloten. Dit soort taferelen konden de verbeelding prikkelen en gevoelens van sensatie en verwondering oproepen.62

Naast de zoektochten naar het pittoreske en het sublieme ging men op zoek naar de cultuur van andere volkeren. De gewoonten en gebruiken van lokale inwoners werden opgezocht. Aan het einde van de achttiende eeuw en in de negentiende eeuw moest folklore zichtbaar zijn. De culturen die niet waren aangetast door de industrialisatie

57 Ash en Turner. The golden hordes: 38, 44; O. Löfgren. On holiday. A history of vacationing. Berkeley 1999: 16-18;

Towner. A historical geography: 110, 116; Verhoeven. Anders reizen?: 161-164.

58 Een Claudespiegel, ook wel Claudeglas of miroir noir genoemd, is een handzame gebolde spiegel met een zwarte

achtergrond. Door via de spiegel naar een landschap te kijken wordt het landschap met weinig details en met zachte tinten getoond. Het weerspiegelde landschap is in de stijl van de landschapschilderijen van de Franse schilder Claude Lorrain (ca. 1600-1682). Bron: I. Brook. ‘Reinterpreting the picturesque in the experience of landscape.’ In: J. Malpas, red. The place of landscape: concepts, contexts, studies. Cambridge 2011: 172, 173.

59 J. Buzard. The beaten track. European tourism, literature, and the ways to culture, 1800-1918. Oxford 1993: 21; Löfgren. On

holiday: 16-24

60 Löfgren. On holiday: 27-29.

61 Towner. A historical geography: 125, 126.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor wie in de gaten heeft dat fundamentele kwesties rond de verhouding tussen wetgever, bestuur en rechter (trias politica, checks and balances; beoordelingsruimte versus

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

Zij is geen samenvatting van het voorgaande (dat is met deze veelheid aan gegevens welhaast onmogelijk) en evenmin een conclusie in de strikte zin van het woord. Aan

In dit paper gaan we voor ieder van deze waarden na in hoeverre deze zijn gerealiseerd in Groningen en Amsterdam, en vooral hoe zij zich verhouden tot de G1000’en in Amersfoort,

De dichter Paul Haimon droeg Oote onder veel hilariteit voor, begeleid door een jazzbandje, en was waarschijnlijk zo onder de indruk van zijn eigen succes dat hij het