• No results found

Psychopathie en persoonlijkheidstrekken in de normale populatie : de rol van affect

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Psychopathie en persoonlijkheidstrekken in de normale populatie : de rol van affect"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Psychopathie en Persoonlijkheidstrekken in de Normale Populatie:

De Rol van Affect

Thomas Rouw

Universiteit van Amsterdam

Studieonderdeel: Bachelor thesis Instituut: Universiteit van Amsterdam Studentennummer: 10344969

Begeleider: Arjen Noordhof Aantal woorden: 7998

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek werd de relatie onderzocht van primaire en secundaire psychopathie met

persoonlijkheid in een studentensample (N = 108) en een conveniencesample (N = 98). Tevens

werd onderzocht welke rol affect speelt in deze relatie. Zowel primaire als secundaire

psychopathie bleek negatief gerelateerd te zijn aan altruisme en consciëntieusheid. Echter, de

relatie met consciëntieusheid bleek sterker te zijn voor secundaire psychopathie dan voor

primaire psychopathie. Tevens bleek secundaire psychopathie zich te onderscheiden van

primaire psychopathie door positief te relateren aan neuroticisme. Deze positieve relatie werd

middels netwerkanalyses exploratief onderzocht. Aan de hand van regressieanalyses bleek dat

affect een marginale rol speelt in de relatie tussen psychopathie en persoonlijkheid.

Inleiding

Psychopathie wordt gerekend tot de persoonlijkheidsstoornissen. Zij wordt gedefinieerd door een

samenstelling van karaktertrekken op gedragsmatig, interpersoonlijk en affectief vlak (Lynam,

2002). Gedragsmatig is de psychopaat geneigd om risico’s te nemen en gedraagt hij zich

impulsief. Interpersoonlijk gedraagt de psychopaat zich grandioos, egocentrisch, manipulatief en

heeft hij moeite met intieme relaties. Affectief laat de psychopaat een oppervlakkig affect zien en

een gebrek aan empathie, angst en spijt. Deze samenstelling van karaktertrekken kan leiden tot

ernstig crimineel gedrag. Uit onderzoek blijkt dat psychopaten behoren tot de meest

gewelddadige criminelen, een grote verscheidenheid aan criminele activiteiten plegen en meer

criminele activiteiten plegen dan de gemiddelde crimineel (Hare, Mcpherson & Forth, 1988;

(3)

3

Neumann & Hare, 2008), laten psychopaten een hogere mate van recidive zien (Douglas,

Vincent & Edens, 2006, aangehaald in Lee & Salekin, 2010) en profiteren ze minder van

psychiatrische behandelingen dan andere criminelen (Harris & Rice, 2006, aangehaald in Lee &

Salekin, 2010). Deze feiten leiden vanzelfsprekend tot grote kosten voor de samenleving en tot

emotionele schade bij de slachtoffers. Dit heeft ervoor gezorgd dat psychopathie een van de

meest onderzochte persoonlijkheidsstoornissen is (Hare, 2003, aangehaald in Neumann, Hare &

Newman, 2007). Ondanks het vele onderzoek is er geen consensus bereikt wat psychopathie nu

precies is (Patrick, 2006, aangehaald in Neumann et al., 2007) en een manier om psychopathie

beter te begrijpen is aan de hand van de onderliggende persoonlijkheidsstructuur (Lynam, 2002;

aangehaald in Miller, Gaughan & Prayor, 2008; Lynam & Derefinko, 2006, aangehaald in Miller

et al., 2008; Widiger & Lynam, 1998, aangehaald in Miller et al., 2008). In dit onderzoek zal dan

ook de relatie tussen psychopathie en persoonlijkheid onderzocht worden. Een ander reden om

psychopathie te onderzoeken aan de hand van persoonlijkheid is dat psychopathie gezien word

als een stoornis die moeilijk te behandelen is (Harris & Rice, 2006, aangehaald in Lee & Salekin,

2010), en wellicht dat onderzoek naar de onderliggende persoonlijkheidsstructuur kan leiden tot

een betere behandeling van deze stoornis.

In dit onderzoek zal de relatie tussen psychopathie en persoonlijkheid onderzocht worden

in een normale populatie. Een van de redenen hiervan is dat onderzoek binnen forensische

instellingen vaak enkel de gedragsmatige component van psychopathie belicht, juist omdat deze

mensen gedragsmatig de wet overtreden hebben (Hare, 1996). Ook blijkt dat psychopaten moeite

hebben met inzicht in hun eigen emotionele leven (Jackson & Richards, 2007. Zo blijft de

emotionele kant van psychopathie onderbelicht, terwijl er gesuggereerd wordt dat psychopathie

(4)

4

Mitchell & Blair, 2000). Een ander nadeel van onderzoek binnen forensische instellingen is dat

de mate van psychopathie, gevonden binnen een forensische instelling, nauwelijks te vinden is in

de algemene populatie. Hierdoor zeggen de bevindingen die gevonden zijn binnen forensische

instellingen weinig over psychopathie in de algemene populatie, en is onderzoek binnen de

normale populatie noodzakelijk. Dat de mate van psychopathie gevonden in forensische

instellingen nauwelijks te vinden is in de algemene populatie wil niet zeggen dat er binnen de

algemene populatie geen psychopathische trekken te vinden zijn. Niet alle psychopaten zijn

namelijk criminelen , en er hoeft zelfs geen sprake te zijn van een crimineel verleden (Hare,

1996). Uit onderzoek van Coid, Yang, Ullrich et al. (2009) en Neumann en Hare (2008) blijkt dat

tussen de 0,6 en 1,2 procent van een de normale populatie psychopathisch is.

Om psychopathie te onderzoeken binnen de normale populatie is het van belang

psychopathie te zien als een dimensionaal construct en niet als een categorisch construct. Dit

betekent dat psychopaten uit een forensische instelling geen persoonlijkheidstrekken hebben die

“normale” mensen niet hebben, maar dat psychopaten uit een forensische instelling extreem

hoog scoren op bepaalde trekken vergeleken met mensen uit de normale populatie. Door

psychopathie als een dimensionaal construct te beschouwen is het dus gerechtvaardigd om

psychopathie te onderzoeken binnen de normale populatie. Taxometrisch onderzoek geeft veel

ondersteuning dat psychopathie inderdaad een dimensionaal construct is en geen categorisch

construct (Neumann & Hare, 2008; Walters, Gray, Jackson, Sewell et al., 2007).

Voor het onderzoeken van psychopathie als dimensioneel construct aan de hand van

persoonlijkheid kan er uitstekend gebruik worden gemaakt van het Five Factor Model (FFM,

McCrae & Costa, 1989). Dit is namelijk een dimensionaal persoonlijkheidsmodel. Dit model

(5)

5

extraversie, openheid, altruïsme, en consciëntieusheid. Neuroticisme is de mate waarin iemand

emotioneel stabiel versus emotioneel labiel is. Neuroticisme gaat vaak gepaard met negatieve

emoties. Extraversie is de mate waarin iemand naar buiten versus naar binnen is gericht.

Extraverte mensen houden eerder van gezelschap en zijn optimistischer dan introverte mensen.

Extraversie gaat daarom vaak gepaard met positieve emoties. Openheid is de mate waarin

iemand openstaat voor nieuwe ervaringen. Openheid gaat vaak gepaard met nieuwsgierigheid en

creativiteit. Altruïsme is de mate waarin iemand op de ervaringen, belangen en doelen van een

ander is gericht. Mensen die altruïstisch zijn werken graag samen met anderen en zijn niet

egocentrisch. Consciëntieusheid is de mate waarin iemand impulsief is. Hieronder vallen het

sturen van gedrag, organiseren en plannen (Hoekstra, Ormel & de Fruyt, 1995). In de volgende

alinea zal de relatie tussen psychopathie en persoonlijkheid beschreven worden.

In onderzoek naar de relatie tussen psychopathie en persoonlijkheid werd consistent

gevonden dat psychopathie sterk negatief correleert met altruïsme en consciëntieusheid

(Derifenko & Lynam, 2006; Harpur, Hart & Hare, 2002; Lynam, Whiteside & Jones, 1999;

Miller et al., 2008). Een verklaring voor de negatieve relatie tussen psychopathie en

consciëntieusheid is dat psychopaten impulsief zijn en moeite hebben met zelfdiscipline en

plannen. Dit zijn ook kenmerken van een lage mate van consciëntieusheid. Een verklaring voor

de negatieve relatie met altruïsme, is dat mensen met psychopathie zichzelf hoog inschatten,

manipulatief zijn, veel liegen en een gebrek aan empathie hebben. Dit zijn ook kenmerken van

een lage mate van altruïsme (Lynam, 2002). Wat betreft de relatie tussen psychopathie en de

persoonlijkheidsdomeinen neuroticisme, extraversie en openheid waren de bevindingen minder

(6)

6

Tabel 1. Relaties tussen psychopathie en de persoonlijkheidsdomeinen neuroticisme, extraversie,

openheid, altruïsme en consciëntieusheid.

N E O A C

Derifenko et al. (2006) -.08 .01 .11 -.52 -.43

Harpur et al. (2002) .10 .05 .19 -.26 -.38

Lynam et al. (1999) .12 -.12 -.07 -.48 -.39

Miller et al. (2008) .31 -.22 .03 -.62 -.44

Note: N = Neuroticisme, E = Extraversie, O = Openheid, A = altruisme, C= consciëntieusheid

De gevonden inconsistentie kan te maken hebben met methodische verschillen. Zo blijkt uit het

onderzoek van Derifenko en Lyman (2006) dat het gebruik van verschillende psychopathie

zelfrapportage vragenlijsten kunnen leiden tot kleine maar significante verschillen in correlaties

op de domeinen neuroticisme, extraversie en openheid. Dit is juist waarin de aangehaalde

onderzoeken in verschillen. Ook kunnen de resultaten wisselen per onderzoek door de gebruikte

sample. Zo maakt de studie van Harpur et al. (2002 gebruik van een erg kleine sample, waardoor

resultaten vertekend kunnen zijn.

Een theoretische verklaring voor de inconsistente resultaten is de door Karpman (1941)

gesuggereerde opdeling van psychopathie in een primaire en secundair subtype. Het primaire

subtype wordt door Karpman beschreven als manipulatief, sociaal vaardig, intelligent en

berekenend. Tevens zouden zij een gebrek aan angst en spijt hebben. Het secundaire subtype

(7)

7

Kort benadrukt primaire psychopathie de interpersoonlijke en affectieve karaktertrekken en

secundaire psychopathie de sociale afwijkende gedragskenmerken. Onderzoek laat zien dat

primaire psychopathie niet of negatief correleert met angst, positief correleert met fearlessness,

en niet gerelateerd is aan agressie en antisociaal gedrag (Benning, Patrick, Hicks, Blonigen, &

Krueger, 2003; Benning, Patrick, Salekin, & Leistico, 2005; Falkenbach, Poythress, Falki, &

Manchak, 2007; Schmitt & Newmann, 1999). Secundaire psychopathie is positief gerelateerd

aan verschillende persoonlijkheidsstoornissen, middelenmisbruik, agressie, antisociaal gedrag,

recidive en distress (Benning et al., 2003; Benning et al., 2005; Falkenbach et al., 2007;

Hemphill, Hare & Wong, 1998). Ook blijkt dat secundaire psychopaten beter reageren op

therapeutische behandelingen vergeleken met primaire psychopaten (Skeem, Johansson,

Andershed, Kerr & Louden, 2007).

Persoonlijkheid kan hiervoor een verklaring bieden. Deze twee subtypes vertonen

namelijk verschillende relaties met persoonlijkheidsdomeinen. Uit onderzoek bleek dat zowel

primaire als secundaire psychopathie negatief correleert met altruïsme en consciëntieusheid

(Derifenko et al., 2006; Miller et al., 2008; Lynam et al., 1999; Ross, Lutz & Bailley, 2004;

Seibert, Miller, Zeichner, Few & Lynam, 2011). Uitdezelfde onderzoeken blijkt dat

consciëntieusheid sterker negatief correleert met secundaire psychopathie dan met primaire

psychopathie en dat secundaire psychopathie positief correleert met neuroticisme. Een verklaring

voor de positieve relatie tussen secundaire psychopathie en neuroticisme is dat neuroticisme

positief correleert met geweld, agressiviteit en impulsiviteit (Skeem, Miller, Mulvey, Tiemann &

Monahan 2005), welke kenmerken zijn van secundaire psychopathie. Dit verklaart ook waarom

secundaire psychopaten hoger scoren op consciëntieusheid vergeleken met primaire

(8)

8

psychopaten (Dolan, Anderson & Deakin, 2001). Op basis van eerder onderzoek en de theorie

van Karpman zullen in dit onderzoek de volgende hypotheses getoetst worden:

1a: Altruïsme en consciëntieusheid correleren negatief met zowel primaire als secundaire

psychopathie en neuroticisme correleert positief met enkel secundaire psychopathie.

1b: De correlatie tussen secundaire psychopathie en consciëntieusheid zal sterker zijn dan de

correlatie tussen primaire psychopathie en consciëntieusheid.

In de voorgaande paragraaf werd de relatie gelegd tussen psychopathie en

persoonlijkheid. Het is interessant om te onderzoeken wat deze relatie kan verklaren. Uit

onderzoek van Watson (2005, aangehaald in Miller, Vachon & Kynam, 2009) blijkt dat affect

een belangrijke rol speelt in vele vormen van AS-I en AS-II psychopathologie. In het tweede

deel van dit onderzoek wordt onderzocht welke rol affect speelt in de relatie tussen psychopathie

en persoonlijkheid. Affect is de subjectieve bewuste ervaring van een emotie (Panksepp, 2005)

en kan opgedeeld worden in positief en negatief affect (Watson, Clark & Tellegen, 1988). Een

hoge mate van positief affect is gerelateerd aan het hebben van energie en concentratie terwijl

een lage mate gerelateerd is aan verdriet en lethargie. Een hoge mate van negatief affect is

gerelateerd aan distress, schuld, angst en nervositeit, terwijl een lage mate gerelateerd is aan

kalmte en rust (Hill, van Boxtel, Ponds, Houx & Jolles, 2005). Om te onderzoeken welke rol

affect speelt in de relatie tussen psychopathie en persoonlijkheid is het van belang om te kijken

welke relaties psychopathie en persoonlijkheid vertonen met affect.

Uit onderzoek van Patrick (1993), Vaidyanathan, Hall, Patrick en Bernata (2011) en

Vanman, Mejia, Dawson, Schell en Raine (2003) bleek dat primaire psychopathie correleert met

(9)

9

psychopathie. De startle respons is een onbewuste lichamelijke schrikreactie op externe stimuli.

Verder bleek dat primaire psychopathie negatief correleert met negatieve emoties terwijl

secundaire psychopathie positief correleert met negatieve emoties (Hale, Goldstein, Abramowitz,

Calamari et al., 2004); Hicks & Patrick, 2006; Verona, Patrick & Joiner, 2001; Vitale, Smith,

Brinkley & Newman (2002). Bovenstaande onderzoeken impliceren dat primaire psychopathie

negatief correleert met negatief affect en dat secundaire psychopathie positief correleert met

negatief affect (Verona et al, 2001). Uit onderzoek van Patrick (1994) en Del Gaizo en

Falkenbach ( 2008) bleek inderdaad dat primaire psychopathie negatief correleert met negatief

affect en secundaire psychopathie positief correleert met negatief affect. Er is nog weinig

onderzoek gedaan naar psychopathie en positief affect. Uit de studie van Verona et al. (2001)

bleek dat primaire psychopathie positief correleert met positief emoties en secundaire

psychopathie negatief correleert met positieve emoties. Uit de studies van Patrick (1994) en Del

Gaizo en Falkenbach (2008) en Verona et al. (2001) bleek dat primaire psychopathie positief

correleert met positief affect en secundaire psychopathie negatief correleert met positief affect.

Om te kijken welke rol affect in de relatie tussen persoonlijkheid en psychopathie is het

ook van belang te kijken of bepaalde domeinen van de NEO-FFM samenhangen met positief of

negatief affect. Op basis van aangehaald onderzoek in de relaties tussen psychopathie en

persoonlijkheid worden enkel de relaties tussen neuroticisme, altruïsme, consciëntieusheid en

positief en negatief affect toegelicht. Uit onderzoek van Tong, Bishop, Enkelmann, Why et al.

(2006) bleek dat neuroticisme negatief correleert met positieve emoties en positief correleert met

negatieve emoties. Consciëntieusheid en altruïsme correleerden positief met positieve emoties en

negatief met negatieve emoties. In onderzoek naar de relatie tussen persoonlijkheid en affect

(10)

10

correleert met negatief affect. Verder werd gevonden dat consciëntieusheid en altruïsme positief

correleren met positief affect en negatief met negatief affect (Deneve & Cooper, 1998; Miller et

al. 2009; Mroczek & Almeida, 2004). Het is op basis van eerder onderzoek en theorie

aannemelijk dat zowel persoonlijkheid als psychopathie gerelateerd zijn aan affect. Op basis

hiervan kan de kan de rol van affect worden onderzocht in de relatie tussen psychopathie en

persoonlijkheid. Om dit te onderzoeken wordt de voorspellende waarde van affect, in combinatie

met persoonlijkheid, op psychopathie onderzocht. De volgende hypothese zullen daarom getoetst

worden:

2a: Positief affect en negatief voorspellen, bovenop consciëntieusheid enaltruïsme, primaire psychopathie.

2b: Positief affect en negatief affect voorspellen, bovenop consciëntieusheid, altruïsme en neuroticisme, secundaire psychopathie.

Naast het confirmatief toetsen van de relaties tussen persoonlijkheid en psychopathie

zullen er in dit onderzoek ook exploratieve analyses gedaan worden. Dit zal met behulp van

netwerkanalyses gedaan worden. Een netwerkanalyse maakt, als onderscheid met standaard

analyses op schaalniveau, gebruik van correlaties op itemniveau. Zo kan bekeken worden welke

items van vragenlijsten verantwoordelijk zijn voor de correlaties tussen constructen, en kunnen

relaties tussen constructen uitgediept worden. In dit onderzoek zullen enkele netwerkanalyses

(11)

11 Methode

Deelnemers

Voor dit onderzoek werden studenten van de opleiding psychologie gevraagd

verschillende vragenlijsten in te vullen. Daarnaast worden ook vrienden en kennissen die geen

psychologie studeren gecontacteerd om de vragenlijsten in te vullen. Op deze manier ontstaan er

twee samples. De generaliseerbaarheid van dit onderzoek zal verhoogd worden door de

mogelijkheid om de studentensample te kunnen vergelijken met een meer heterogene sample

bestaande uit vrienden, familie en kennissen. Deze laatste sample wordt de conveniencesample

genoemd. Bachelorsstudenten psychologie van de universiteit van Amsterdam zullen als

beloning twee proefpersoonpunten ontvangen, welke zij nodig zullen hebben in het behalen van

hun bachelorsdiploma in de psychologie. Vrienden, kennissen en familie zullen geen beloning

ontvangen. De studentensample is gerekruteerd door de vragenlijsten online op facebook aan te

bieden. De convenience is gerekruteerd door de vragenlijst per mail en via facebook te versturen.

Aan de hand van een a priori analyse is gebleken dat het gewenst is om 108 proefpersonen per

sample te rekruteren. Uiteindelijk zijn er 124 proefpersonen gerekruteerd voor de

studentensample, en 128 proefpersonen voor de conveniencesample.

Materialen

Voor dit onderzoek zal er een omvattende vragenlijst worden afgenomen bestaande uit de

Depression Anxiety Stress Scales (DASS), de Positive And Negative Affect Schedule (PANAS), de Neuroticism, Extraversion, Openness – Five Factor Inventory (NEO-FFI), de Levenson

Zelfrapportage Psychopathy scale (LSRP), de Ruminative Respons Scale (RRS-NL-EXT), de Green Achterdochtige Gedachten Schaal (GPTS), de Brief Core Schema Scales (BCSS), de

(12)

12

Davos Assesment van Cognitieve Biases Schaal (DACBS) en de Dutch Mental Health

vragenlijst. Deze vragenlijst is zo omvattend omdat verschillende onderzoeken gebruik zullen

maken van de resultaten op deze vragenlijsten, waarbij ieder onderzoek gebruik zal maken van

een specifieke set van resultaten. In dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van de resultaten op

de PANAS, de LSRP en de NEO-FFI.

PANAS

Positief en negatief affect werd gemeten met de PANAS (Watson et al. 1988). De PANAS

is een zelfrapportage test waarbij 10 items het positieve affect meten en 10 items het negatieve

affect meten. Uit onderzoek van Crawford en Henry (2004) is gebleken dat de PANAS een hoge

constructvaliditeit heeft. Dit bleek uit de hoge correlaties met angst en depressie. De Nederlandse

vertaling bleek ook een hoge interne consistentie te hebben (Peeters, Ponds &Vermeeren, 1996).

De interne consistentie in dit onderzoek bleek goed te zijn voor positief (α = .844) en negatief affect (α = .882). Bevindingen voor beide samples bleken overeenkomstig te zijn. De items worden op een vijfpunts Likert-schaal beantwoord, variërend van één (nooit) tot vijf (zeer vaak)

(Bijvoorbeeld, “Kunt u aangeven hoe vaak u zich de afgelopen maand bedroefd heeft

gevoeld”?). De minimale score voor positief affect is 10 en de maximale score is 50. Dit geldt

ook voor negatief affect. Hoe hoger de score hoe meer er sprake is van positief of negatief affect.

Het voltooien van de PANAS duurt minder dan 10 minuten.

LSRP

Primaire en secundaire psychopathie werd gemeten met de LSRP (Levenson, Kiehl &

Fitzpatrick, 1995). De LSRP is gemaakt voor het meten van psychopathie binnen de normale

(13)

13

10 items secundaire psychopathie. Uit onderzoek van Lynam et al. (1999) is gebleken dat de

constructvaliditeit van de LSRP hoog is, gezien de sterke relaties met drugsgebruik, alcohol

gebruik en delinquent gedrag. De Nederlandse vertaling bleek verder een hoge interne

consistentie te hebben (Verschuere, Uzieblo, de Schryver, Douma, Onraedt & Crombez, 2014).

De interne consistentie voor primaire psychopathie (α = .729) bleek goed te zijn. De interne consistentie was minder voor secundaire psychopathie (α = .581). Soortgelijke bevindingen werden gevonden voor de conveniencesample. De interne consistentie voor de LSRP bleek hoger

te zijn (.608), met zelfs een goede interne consistentie voor de conveniencesample (.668). De

items worden op een vierpunts Likert-schaal beantwoord, variërend van één (Ik ga volledig niet

akkoord) tot 4 (Ik ga volledig akkoord) (Bijvoorbeeld, “Ik verveel me vaak”). De minimale score

voor de totale LSRP is 26 en de maximale score is 104. De minimale score voor primaire

psychopathie is 16 en de maximale score is 64. De minimale score voor secundaire psychopathie

is 10 en de maximum score is 40. Hoe hoger men scoort des te hoger de mate van psychopathie.

Dit geldt voor de totaal score en de aparte scores op primaire en secundaire psychopathie. Op

basis van de totaalscore op de LSRP kan men een indeling maken van de mate van psychopathie

(Brinkley, Schmitt, Smith & Newman, 2001). Totaalscores die vallen in de laagste categorie (48

of lager) werden beschouwd als niet-psychopathisch, scores die vallen in de hoogste categorie

(58 of hoger) werden beschouwd als psychopathisch, en scores daartussen (tussen de 49 en 57)

werden gezien als een gemixte groep. Het voltooien van de LSRP duurt 15 minuten.

NEO-FFI

De persoonlijkheidsdomeinen neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid werden

gemeten met de NEO-FFI (McCrae & Costa, 1989). De NEO-FFI is gemaakt voor onderzoek op

(14)

14

zelfrapportage test welke bestaat uit 60 items, waarbij elk van de vijf domeinen gemeten wordt

met 12 items. Uit de handleiding van de NEO-FFI, Nederlandse vertaling (Hoekstra, Ormel & de

Fruyt, 1996) bleek dat de betrouwbaarheid hoog is door de goede interne consistentie en de

test-hertest betrouwbaarheid van de verschillende domeinen. Ook de constructvaliditeit is goed, wat

bleek uit de correlaties van de verschillende domeinen met tests die soortgelijke constructen

meten. In deze studie bleek de interne consistentie voor neuroticisme (α = .855) en

consciëntieusheid ( α = .844) goed te zijn. De interne consistentie voor altruïsme (α = .574) was minder goed. Soortgelijk bevindingen werden gevonden voor de conveniencesample. De items

worden op een vijfpunts Likert-schaal beantwoord, variërend van één (helemaal oneens) tot vijf

(helemaal eens) (Bijvoorbeeld, “ Andere mensen zijn vijandig”). De minimum score op een

domein is 12 en de maximum score is 48. Het afnemen van deze test duurt tussen de 10 en 20

minuten.

Procedure

Voor aanvang van het invullen van de vragenlijsten werden de deelnemers gevraagd het

informed consent te lezen met informatie over het doel van het onderzoek, de gang van zaken tijdens het onderzoek, de vertrouwelijkheid van gegevens, de vrijwilligheid van proefpersonen,

de aansprakelijkheidsverzekering en nadere inlichtingen. Hierna hadden de deelnemers de

mogelijkheid om deel te nemen aan het onderzoek, of af te zien van deelname. Om onderscheid

te kunnen maken tussen de studentensample en de conveniencesample werd aan de deelnemers

gevraagd of hij/zij op dit moment psychologiestudent is aan de UvA. Wanneer dit het geval was,

werd gevraagd of hij/zij toestemming wilde verlenen om resultaten van dit onderzoek te

koppelen aan zijn/haar resultaten tijdens de testweek, en zo ja, of hij/zij dan zijn/haar

(15)

15

psychologiestudenten verschillende vragenlijsten invullen. Vervolgens werden de volgende

demografische gegevens opgevraagd: Geslacht, hoogst genoten opleiding, geboortejaar,

geboortejaar, nationaliteit en werd er gevraagd naar de geloofsovertuiging (religie) van de

proefpersoon. Deze variabelen zullen gebruikt worden om eventueel voor te controleren. Het

afnemen van de totale vragenlijst duurde tussen de 45 en 60 minuten. Na afloop van het invullen

van de vragenlijsten, werden de deelnemers gevraagd of hij/zij middels een debriefing

geïnformeerd wilde worden over verdere uitleg van dit onderzoek, en of hij/zij in de toekomst

benaderd wilde worden voor vervolgonderzoek. Wanneer dit het geval bleek te zijn, konden

deelnemers hun e-mailadres invullen. De vragenlijsten zijn random afgenomen, wat betekent dat

iedere deelnemer in een andere volgorde de vragenlijsten kreeg gepresenteerd.

Statistische analyses

Confirmatieve analyses

Voor het berekenen van de relaties tussen primaire psychopathie, secundaire

psychopathie en de persoonlijkheidsdomeinen neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid zal

er gebruik worden gemaakt van de Pearson’s correlatie coëfficiënten. Echter, wanneer blijkt dat

assumpties geschonden zullen worden zal gebruik gemaakt worden van non-parametrische

Spearman’s coëfficiënten. Verwacht wordt dat altruïsme en consciëntieusheid negatief correleren

met zowel primaire als secundaire psychopathie, en dat neuroticisme positief correleert met

secundaire psychopathie. Verder wordt verwacht dat consciëntieusheid sterker correleert met

secundaire psychopathie dan met primaire psychopathie. Om te kijken of dit verschil significant

(16)

16

significant verschil oplevert. Er zal verder gebruik worden gemaakt van multiple regressie

analyses, middels de enter-methode, om te kijken of affect bovenop persoonlijkheid

psychopathie voorspelt. Verwacht wordt dat positief en negatief affect, bovenop altruïsme en

consciëntieusheid, primaire psychopathie voorspellen. Dit betekent dat positief en negatief affect

extra variantie verklaart die niet door altruïsme en consciëntieusheid wordt verklaard. Verder

wordt verwacht dat positief en negatief affect, bovenop neuroticisme, altruïsme en

consciëntieusheid, secundaire psychopathie voorspellen. Dit betekent dat positief en negatief

affect extra variantie verklaard die niet door neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid wordt

verklaard.

Exploratieve analyses

Exploratief zullen enkele netwerkanalyses worden uitgevoerd om correlaties tussen psychopathie

en persoonlijkheid op itemniveau te verklaren.

Resultaten

Van de 252 deelnemers bleken er 49 deelnemers onvolledige, of niet ingevulde

vragenlijsten te hebben opgestuurd. Zij werden niet meegenomen in de analyses. Hierdoor

bestond de studentensample uiteindelijk uit 108 deelnemers en de conveniencesample uit 98

deelnemers. De deelnemers uit de studentensample hadden een leeftijd tussen de 18 en 46 jaar

(M = 21, SD = 3.43) en bestond uit zowel mannen (N = 19) als vrouwen (N = 89). De

deelnemers uit de conveniencesample hadden een leeftijd tussen de 18 en 65 jaar (M = 31, SD =

13.74) en bestond uit zowel mannen (N = 28) als vrouwen (N = 70). Verder bleek dat 78

(17)

17

hoger (VWO, HBO of WO). Om een idee te krijgen van de mate van psychopathie in beide

samples. De mate van psychopathie is voor beide samples weergegeven in de tabel 2.

Tabel 2. Mate van psychopathie voor beide samples.

Studentensample Conveniencesample

Categorie N N

1 63 55

2 15 8

3 30 35

Categorie 1 = Niet-psychopathisch, Categorie 2 = gemixte groep, Categorie 3 = Psychopathisch

Uit de assumptieanalyses bleek dat meerdere variabelen niet normaal verdeeld waren

voor beide samples. Dit gold voor de studentensample bijvoorbeeld voor positief affect, D(108)

= .929, p < .001 en voor primaire psychopathie, D (108) = .965, p < .01. Voor de

conveniencesample gold dit voor negatief affect, D(98) = .967. p < .05, en primaire

psychopathie, D (97) = .972, p < .05. Verder bleek er sprake te zijn van één outlier. Proefpersoon

92 scoorde extreem laag op positief affect. Deze score is wel meegenomen in de analyses omdat

er natuurlijk sprake van kan zijn dat iemand heel laag scoort op positief affect. Doordat de

assumptie van normaliteit voor verschillende variabelen is geschonden, zal voor het berekenen

van de correlaties gebruik gemaakt worden van de Spearman’s correlatie coëfficiënten. Uit de

assumptieanalyses voor de multiple regressie analyses bleek dat over het algemeen voldaan is

(18)

18

normaliteit van de residuen gewaarborgd te zijn. Wel bleken er kleine afwijkingen gevonden te

zijn. Er wordt vermoed dat de gebruikte multiple regressie analyses robuust genoeg zijn om

kleine afwijkingen op te vangen.

Confirmatieve analyses

Uit de Spearman’s correlatie coëfficiënten bleek dat primaire psychopathie en secundaire

psychopathie zowel overeenkomsten als verschillen vertonen in hun relatie met persoonlijkheid

(tabel 3). Voor de studentensample bleek dat altruïsme en consciëntieusheid, zoals verwacht

significant negatief correleerden met zowel primaire als secundaire psychopathie. Voor de

conveniencesample bleek consciëntieusheid niet significant negatief te correleren met primaire

psychopathie (r = -.116, p = .129. Dit was niet volgens verwachting. Verwacht werd dat deze

voor beide samples significant negatief correleerde met primaire psychopathie. Verder bleek dat

neuroticisme voor beide samples, zoals verwacht, significant positief correleerde met secundaire

psychopathie. Verder bleek, zoals verwacht, dat voor beide samples consciëntieusheid sterker

correleerde met secundaire psychopathie dan met primaire psychopathie. Uit de Steiger’s Z-test

bleek dat, zoals verwacht, voor de studentensample, Z(1, 107) = 4.228, p < .000, en voor de

conveniencesample, Z(1, 97) = 2.653, p = .004, consciëntieusheid significant sterker correleerde

(19)

19

Tabel 3. Correlaties tussen persoonlijkheidsdomeinen neuroticisme, altruïsme , consciëntieusheid, primaire en secundaire psychopathie en positief en negatief affect.

Student Psychopathie N A C PA NA

Ja Primaire .089 -.507** -.227* -.094 .040

Secundaire .381** -.482** -.577** -.273** .239*

Nee Primaire .133 -.264** -.116 -.098 .119

Secundaire .458** -.217* -.398** -.404** .172

Note. N=Neuroicisme, A=Altruïsme, C= Consciëntieusheid, PA = Positive Affect, NA = Negatief Affect *p<.05. **p<.01

In tabel 4a zijn de uitkomsten weergeven van de regressieanalyse met in het eerste model

altruisme en consciëntieusheid als voorspellers voor primaire psychopathie, in combinatie met

positief en negatief affect in het tweede model. Hieruit bleek dat zowel positief (B = -.02, t (103)

= -.19, p = .85) als negatief (B = -.10, t (103) = -1.17, p = .25) affect geen significante

voorspellers waren voor primaire psychopathie, en dat positief en negatief affect bovenop

persoonlijkheid geen extra variantie verklaard (R² = .01, p = .96). Dit bleek niet volgens

verwachting te zijn. Resultaten voor de twee samples waren overeenkomstig. Voor de

studentensample bleek dat zowel positief (B = .11, t (102) = 1.24, p = .22), als negatief (B =

-.11, t (102) = -.97, p = .33) affect geen significante voorspellers waren voor secundaire

psychopathie en dat positief en negatief affect bovenop persoonlijkheid geen extra variantie

verklaard(R² = .01, p = .35). Dit bleek niet volgens verwachting te zijn. Echter, voor de

(20)

20

voor secundaire psychopathie (B = -.23, t (102) = -2.44, p = .02), en bleek het tweede model

meer variantie te verklaren dan het eerste model (R² = .01, p = .96). Dit was zoals verwacht.

Tabel 4a. Multiple regressie met altruïsme en consciëntieusheid als voorspellers voor primaire psychopathie in model 1, in combinatie met positief en negatief affect in model 2.

Studentensample B t Sig. R² Sig. Model 1 .25 .00 Altruïsme -.48 -5.40 .00 Consciëntieusheid -.06 -.72 .48 Model 2 .01 .50 Altruïsme -.51 -5.48 .00 Consciëntieusheid -.06 -.64 .52 Positief affect -.02 -.19 .85 Negatief affect -.10 -1.17 .25 Conveniencesample B t Sig. R² Sig. Model 1 .10 .01 Altruïsme -.29 -2.96 .00 Consciëntieusheid -.06 -.60 .55 Model 2 .00 .96 Altruïsme -.29 -2.73 .01 Consciëntieusheid -.05 -.51 .61 Positief Affect -.00 -.03 .98 Negatief Affect .03 .30 .77 .

(21)

21

Figuur 4b. Multiple regressie met neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid als voorspellers voor secundaire psychopathie in model 1, in combinatie met positief en negatief affect in model 2 Studentensample B t Sig. R² Sig. Model 1 .48 .00 Neuroticisme .14 1.77 .08 Altruïsme -.37 -4.85 .00 Consciëntieusheid -.41 -5.31 .00 Model 2 .01 .35 Neuroticisme .25 2.08 .040 Altruïsme -.38 -4.98 .00 Consciëntieusheid -.44 -5.18 .00 Positief affect .11 1.24 .22 Negatief affect -.11 -.97 .33 Conveniencesample B t Sig. R² Sig. Model 1 .29 .00 Neuroticisme .40 4.27 .00 Altruïsme -.03 -.31 .76 Consciëntieusheid -.27 -2.94 .00 Model 2 .07 .01 Neuroticisme .45 3.66 .00 Altruïsme -.02 -.26 .79 Consciëntieusheid -.22 -2.38 .02 Positief Affect -.23 -2.44 .02 Negatief Affect -.14 .1.19 .24

(22)

22

Exploratieve analyses

Uit de regressieanalyses bleek dat affect geen extra variantie verklaard, bovenop

persoonlijkheid, in het voorspellen van psychopathie. Een uitzondering hierop was positief

affect, welke significant meer variantie verklaarde in het voorspellen van secundaire

psychopathie voor de conveniencesample. Wellicht dat positief en negatief affect wel variantie

verklaard, zonder persoonlijkheid op te nemen in het model. Uit tabel 5 bleek inderdaad dat

zowel positief (β = -.24, t(93) = -2.55, p = .012), als negatief affect (β = .20, t(93) = 2.14, p = .04) significant te fungeren als voorspellers voor secundaire psychopathie, en bleek dat positief

en negatief affect significante variantie verklaarden in het voorspellen van secundaire

psychopathie (R² = .12, p = .00). Resultaten waren overeenkomstig voor beide samples. Voor

primaire psychopathie, bleken positief affect en negatief, voor beide samples, niet als

voorspellers te fungeren.

Tabel 5. Multiple regressie met positief en negatief affect als voorspellers voor primaire psychopathie en secundaire psychopathie.

Studentensample Primaire psychopathie Secundaire psychopathie

B t Sig. R² Sig. B t Sig. R² Sig.

Model 1 .02 .32 .12 .00

Positief affect -.14 -1.37 .173 -.24 -2.55 .01 Negatief affect .04 .36 .719 .20 2.14 .04 Conveniencesample

B t Sig. R² Sig. B t Sig. R² Sig.

Model 1 .02 .42 .20 .00

Positief affect -.07 -.64 .52 -.40 -4.32 .00

(23)

23

Netwerkanalyses

Uit de correlaties is gebleken dat secundaire psychopathie zich onderscheidt van primaire

psychopathie door positief te correleren met neuroticisme. Om deze relatie verder uit te diepen

wordt in figuur 1 de netwerkanalyse weergegeven om dit verschil op item niveau te verklaren.

Hieruit bleek dat item N36 sterk positief correleert met item s18 en s14 voor de

conveniencesample (figuur 1). Items N36 staat voor “ Ik wordt vaak kwaad om de manier

waarop mensen mij behandelen”, item s14 staat voor “ Liefde wordt overgewaardeerd” en item

s18 staat voor “De meeste van mijn problemen zijn te wijten aan het feit dat andere mensen mij

gewoonweg niet begrijpen”. Deze sterk positief relatie van item N36 met item s18 en s14

betekent dat hoe hoger men scoort op item N36 hoe hoger men scoort op item s14 en s18. Voor

de studentensample liggen de correlaties anders. Uit figuur 2 blijkt namelijk dat er geen sprake is

van hele sterke correlaties tussen items van secundaire psychopathie en items van neuroticisme.

Ook valt op dat item N36 bij de studentensample niet zo’n grote rol speelt als bij de

conveniencesample. Wellicht is item N36, verantwoordelijk voor de sterkere correlatie (r = .485)

tussen secundaire psychopathie en neuroticisme bij de conveniencesample, vergeleken met de

studentensample (r = .381). Om dit te onderzoeken werd er middels partiële correlaties

gecontroleerd voor dit item. Hieruit bleek niet dat item N36 verantwoordelijk was voor dit

(24)

24

Figuur 1. Relaties tussen secundaire psychopathie en neuroticisme voor de conveniencesample.

Noot: Nodes met p representeren primaire psychopathie en nodes met N representeren neuroticisme.

Figuur 2. Relaties tussen secundaire psychopathie en neuroticisme voor de studentensample.

(25)

25 Discussie

Uit de confirmatieve analyses bleek dat secundaire psychopathie zich onderscheidt van

primaire psychopathie door positieve te correleren met neuroticisme. Beide subtypes bleken

negatief te correleren met altruïsme en consciëntieusheid. Ook bleek dat secundaire psychopathie

zich onderscheidt van primaire psychopathie door sterker te correleren met consciëntieusheid.

Hiermee werd ondersteuning gevonden voor de hypotheses dat zowel primaire als secundaire

psychopathie negatief correleren met altruïsme en consciëntieusheid (hypothese 1a), en dat

secundaire psychopathie sterker correleert met consciëntieusheid dan primaire psychopathie

(hypothese 1b). Wel werd er een verschil gevonden tussen de samples. Voor de

conveniencesample bleek de relatie tussen primaire psychopathie en consciëntieusheid niet

significant te zijn. Uit de regressieanalyses bleek dat er geen sprake was dat positief en negatief

affect, bovenop altruïsme en consciëntieusheid, primaire psychopathie voorspellen. Hiermee

werd hypothese 2a, waarin dit wel werd verwacht, weerlegd. Ook bleek dat er geen sprake was

dat positief en negatief affect, bovenop neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid, secundaire

psychopathie voorspellen. Hiermee werd hypothese 2b, waarin dit wel werd verwacht, weerlegd.

Wel werd er een verschil gevonden tussen de samples. Voor de conveniencesample bleek

positief affect, bovenop neuroticisme, altruïsme en consciëntieus, secundaire psychopathie te

voorspellen.

Het duidelijke onderscheid tussen primaire en secundaire psychopathie in hun relaties

met persoonlijkheid en affect ondersteunt de theorie van Karpman doordat psychopathie

inderdaad kan worden opgedeeld in twee onderscheidende subtypes. Ook de sterkere relatie

tussen secundaire psychopathie en consciëntieusheid ondersteunt deze theorie. Karpman

(26)

26

juist impulsief is. De afwezigheid van de relatie tussen primaire psychopathie met zowel positief

als negatief affect bleek ook in overeenstemming te zijn met de theorie van Karpman, maar sloot

niet aan bij de negatief gevonden relatie tussen primaire psychopathie en negatief affect, en de

positief gevonden relatie tussen primaire psychopathie en positief affect (Del Gaizo &

Falkenbach, 2008; Patrick, 1994; Verona et al., 2001). De sterk gevonden negatieve relaties

tussen altruisme en consciëntieusheid met zowel primaire als secundaire psychopathie, en de

positieve relatie tussen secundaire psychopathie en neuroticisme bleek overeenkomstig te zijn

met eerder onderzoek (Derifenko & Lynam, 2006; Harpur et al., 2002; Lynam et al., 1999;

Miller et al., 2008). De gevonden verschillen tussen primaire en secundaire psychopathie

verklaren wellicht de bevinding dat secundaire psychopaten beter reageren op behandelingen dan

primaire psychopaten (Skeem et al., 2007). Op basis van eerder onderzoek tussen psychopathie

en affect (Del Gaizo & Falkenbach, 2008; Patrick, 1994; Verona et al., 2001) en persoonlijkheid

en affect (Miller et al., 2009; Mroczek & Almeida, 2004; Tong et al., 2006) werd verwacht dat

positief en negatief affect, bovenop persoonlijkheid, primaire en secundaire psychopathie zou

voorspellen. Dit bleek niet het geval te zijn.

Uit de exploratieve analyses bleek dit te komen doordat persoonlijkheid de relatie

verklaard tussen psychopathie en affect. Positief en negatief bleken voor beide samples

secundaire psychopathie te voorspellen. In combinatie met persoonlijkheid, bleek dit niet meer

het geval te zijn. Een plausibele verklaring hiervoor is dat positief en negatief affect inbegrepen

zijn in de constructen neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid. Enkel positief affect, bleek

voor de conveniencesample, als voorspellers te fungeren in combinatie met persoonlijkheid.

Positief en negatief affect bleken niet als voorspellers te fungeren voor primaire psychopathie.

(27)

27

bleek dat voor de conveniencesample gold dat item 36, welke neuroticisme meet, een centrale rol

speelde in de relatie met secundaire psychopathie. Dit item test of mensen vaak kwaad worden

door de manier waarop mensen hen behandelen. De centrale rol van dit item kan goed verklaard

worden doordat secundaire psychopathie sterk gecorreleerd is aan agressie (Skeem et al., 2005).

Dit item bleek echter geen verklaring te bieden voor de sterkere relatie tussen secundaire

psychopathie en neuroticisme voor de convenienesample vergeleken met de studentensample.

Een van de beperkingen van dit onderzoek is dat er gebruik wordt gemaakt van

zelfrapportage vragenlijsten, welke altijd een subjectieve factor met zich meebrengen.

Zelfrapportage vragenlijsten kunnen bijvoorbeeld niet serieus en eerlijk zijn ingevuld. Met name

bij het meten van psychopathie blijken zelfrapportage vragenlijsten niet altijd valide te zijn

(Jackson & Richards, 2007). Mensen met psychopathie vertonen en grotere kans om een

overmatig positief beeld van zichzelf neer te zetten (Hare, 2003) en zijn geneigd tot liegen. De

resultaten op de studentensamplebleken niet altijd overeenkomstig te zijn met de

conveniencesample. De conveniencesample representeert een meer heterogene groep dan de

studentensample. Zo bestond de studentensample uit alleen hoogopgeleide mensen en

voornamelijk uit vrouwen. Dit kan een van de oorzaken zijn van de gevonden verschillen. Door

deze tekortkomingen van dit onderzoek is het daarom belangrijk om onderzoek naar

psychopathie in de normale populatie een sample te verkrijgen die zo goed mogelijk de normale

populatie representeert. Verder is het belangrijk om in vervolg onderzoek niet alleen maar

resultaten te verkrijgen via online vragenlijsten, maar deze te combineren met klinische

observatie, of door semi-gestructureerde interviews af te nemen, met behulp van bijvoorbeeld de

Psychopathy Checklist Revised (Hart, Cox & Hare, 1995). Uit dit onderzoek is gebleken dat

(28)

28

primaire psychopaten niet beter getest kunnen worden op vervlakt affect. Voor vervolgonderzoek

zal het daarom interessant zijn om een dergelijke vragenlijst te ontwikkelen. Om psychopathie

verder in de normale populatie te onderzoeken, en zeker om de emotionele component verder te

onderzoeken, zal het interessant zijn om psychopathie te onderzoeken in het bedrijfsleven. Hare

(1996) concludeerde namelijk dat psychopathie veel voorkomt in het bedrijfsleven. Het is goed

mogelijk dat die mensen vooral hoog scoren op primaire psychopathie. Verder zal het interessant

zijn om in vervolgonderzoek deze groep te vergelijken met psychopaten uit een forensische

instelling die juist hoog scoren op secundaire psychopathie. Zo kunnen beide subtypes heel goed

in kaart gebracht worden. Verder bleek dat netwerkanalyses een goede mogelijkheid biedt om

correlaties uit te diepen en te verklaren. Voor toekomstig onderzoek is het belangrijk hier mee

door te gaan om zo correlaties te verklaren op basis van enkel die items die hier verantwoordelijk

voor zijn. Deze geven een reëler beeld dan correlaties op schaalniveau.

Geconcludeerd kan worden dat primaire en secundaire psychopathie verschillende

relaties laten zien met betrekking tot persoonlijkheid en affect. De secundaire psychopaat is

impulsiever, neurotischer en vertoont relaties met positief en negatief affect, welke ontbreken bij

primaire psychopathie. Dit zou een verklaring kunnen zijn waarom secundaire psychopaten beter

reageren op behandelingen. Behandelingen zouden hierop kunnen inspelen om verandering te

(29)

29 Literatuurlijst

Benning, S. D., Patrick, C. J., Hicks, B. M., Blonigen, D. M., & Krueger, R. F. (2003). Factor

structure of the psychopathic personality inventory: validity and implications for clinical

assessment. Psychological assessment, 15(3), 340.

Benning, S. D., Patrick, C. J., Salekin, R. T., & Leistico, A. R. (2005). Convergent and

discriminant validity of psychopathy factors assessed via self-report: A comparison of

three instruments. Assessment, 12, 270–289.

Brinkley, C. A., Schmitt, W. A., Smith, S. S., & Newman, J. P. (2001). Construct validation of a

self-report psychopathy scale: does Levenson's self-report psychopathy scale measure the

same constructs as Hare's psychopathy checklist-revised?. Personality and Individual

Differences, 31(7), 1021-1038.

Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., & Hare, R.D. (2009). Prevalence and correlates of

psychopathic traits in the household population of Great Britain. International Journal of

Law and Psychiatry, 32(2), 65-73.

Cooke, D. J., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: towards a hierarchical

model. Psychological assessment, 13(2), 171.

Cooke, D. J., Michie, C., Hart, S. D., & Clark, D. A. (2004). Reconstructing psychopathy:

Clarifying the significance of antisocial and socially deviant behavior in the diagnosis of

(30)

30

Crawford, J. R., & Henry, J. D. (2004). The Positive and Negative Affect Schedule (PANAS):

Construct validity, measurement properties and normative data in a large non‐clinical sample. British Journal of Clinical Psychology, 43(3), 245-265.

Del Gaizo, A. L., & Falkenbach, D. M. (2008). Primary and secondary psychopathic-traits and

their relationship to perception and experience of emotion. Personality and Individual

Differences, 45(3), 206-212.

DeNeve, K. M., & Cooper, H. (1998). The happy personality: a meta-analysis of 137 personality

traits and subjective well-being. Psychological bulletin, 124(2), 197.

Derefinko, K. J., & Lynam, D. R. (2006). Convergence and divergence among self-report

psychopathy measures: A personality based approach. Journal of Personality Disorders,

20, 261-280.

Dolan, M., Anderson, I. M., & Deakin, J. F. W. (2001). Relationship between 5-HT function and

impulsivity and aggression in male offenders with personality disorders. The British

Journal of Psychiatry, 178(4), 352-359.

Falkenbach, D., Poythress, N., Falki, M., & Manchak, S. (2007). Reliability and validity of two

self-report measures of psychopathy. Assessment, 14, 341–350.

Hale, L. R., Goldstein, D. S., Abramowitz, C. S., Calamari, J. E., & Kosson, D. S. (2004).

Psychopathy is related to negative affectivity but not to anxiety sensitivity. Behaviour

Research and Therapy, 42(6), 697-710.

Hare R.D. (1996) Psychopathy: a clinical construct whose time has come. Criminal Justice and

(31)

31

Hare, R. D. (2003). Manual for the Psychopathy Checklist–Revised (2nd ed.). Toronto, Canada:

Multi-Health Systems.

Hare, R. D., McPherson, L. M., & Forth, A. E. (1988). Male psychopaths and their criminal

careers. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 56(5), 710.

Harpur, T. J., Hart, S. D., & Hare, R. D. (2002). Personality of the psychopath. In P. T. Costa, Jr.

& T. A. Widiger (Eds.) (2nd ed., pp. 299–324). Washington, DC: American

Psychological Association.

Hart, S. D., Cox, D. N., & Hare, R. D. (1995). Manual for the psychopathy checklist: Screening

version (PCL: SV). Toronto: Multi-Health Systems.

Hemphill, J. F., Hare, R. D., & Wong, S. (1998). Psychopathy and recidivism: A review. Legal

and criminological Psychology, 3(1), 139-170.

Hicks, B. M., & Patrick, C. J. (2006). Psychopathy and negative emotionality: Analyses of

suppressor effects reveal distinct relations with emotional distress, fearfulness, and

anger-hostility. Journal of abnormal psychology, 115(2), 276.

Hill, R. D., Van Boxtel, M. P. J., Ponds, R., Houx, P. J., & Jolles, J. (2005). Positive affect and

its relationship to free recall memory performance in a sample of older Dutch adults from

the Maastricht Aging Study. International journal of geriatric psychiatry, 20(5), 429-435.

Hoekstra, H.A., Ormel, J., & de Fruyt, F. (1995). NEO PI-R en NEO-FFI: Big five

(32)

32

Jackson, R. L., & Richards, H. J. (2007). Psychopathy and the five factor model: Self and

therapist perceptions of psychopathic personality. Personality and Individual

Differences, 43(7), 1711-1721.

Karpman, B. (1941). On the need for separating psychopathy into two distinct clinical types:

Symptomatic and idiopathic. Journal of Criminology and Psychopathology, 3, 112–137.

Kirkman, C. A. (2002). Non-incarcerated psychopaths: Why we need to know more about the

psychopaths who live amongst us. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 9,

155–160.

Kosson, D. S., Smith, S. S., & Newman, J. P. (1990). Evaluating the construct validity of

psychopathy in black and white male inmates: three preliminary studies. Journal of

abnormal psychology, 99(3), 250.

Kotov, R., Gamez, W., Schmidt, F., & Watson,D. (2010). Linking “big” personality traits to

anxiety, depressive, and substance use disorders: A meta-analysis. Psychological

Bulletin, 136, 768-821.

Lee, Z., & Salekin, R. T. (2010). Psychopathy in a noninstitutional sample: differences in

primary and secondary subtypes. Personality Disorders: Theory, Research, and

Treatment, 1(3), 153.

Levenson, M. R., Kiehl, K. A., & Fitzpatrick, C. M. (1995). Assessing psychopathic attributes in

a noninstitutionalized population. Journal of personality and social psychology, 68(1),

(33)

33

Lynam, D. R., Whiteside, S., & Jones, S. (1999). Self-reported psychopathy: A validation study.

Journal of Personality Assessment, 73, 110-132.

McCrae, R. R., & Costa, P. T. (1989). The structure of interpersonal traits: Wiggins's

circumplex and the five-factor model. Journal of personality and social

psychology, 56(4), 586.

Miller, J. D., Gaughan, E. T., & Pryor, R. (2008. The Levenson zelfrapportage psychopathy

scale: An examination of the personality traits and disorders associated with the LSRP

factors, Assessment, 15(4), 450–463.

Miller, D. J., Vachon, D. D., & Lynam, D. R. (2009). Neuroticism, negative affect, and negative

affect instability: Establishing convergent and discriminant validity using ecological

momentary assessment. Personality and individual differences, 47(8), 873-877.

Mitchell D. & Blair J. (2000) The state of the art: Psychopathy. The Psychologist, 13, 356–360.

Mroczek, D. K., & Almeida, D. M. (2004). The effect of daily stress, personality, and age on

daily negative affect. Journal of personality, 72(2), 355-378.

Neumann, C. S., & Hare, R. D. (2008). Psychopathic traits in a large community sample: Links

to violence, alcohol use, and intelligence. Journal of Consulting and Clinical Psychology,

76, 893–899.

Neumann, C. S., Hare, R. D., & Newman, J. P. (2007). The super-ordinate nature of the

psychopathy checklist-revised. Journal of personality disorders, 21(2), 102.

Panksepp, J. (2005a). Affective consciousness: Core emotional feelings in animals and humans.

(34)

34

Patrick, C. J. (1994). Emotion and psychopathy: Startling new insights. Psychophysiology, 31(4),

319-330.

Patrick, C. J., Bradley, M. M., & Lang, P. J. (1993). Emotion in the criminal psychopath: startle

reflex modulation. Journal of Abnormal Psychology, 102, 82–92.

Peeters, F. P. M. L., Ponds, R. W. H. M., & Vermeeren, M. T. G. (1996). Affectivity and

self-report of depression and anxiety. Tijdschr Psychiatr, 38(3), 240-250.

Ross, S. R., Lutz, C. J., & Bailley, S. E. (2004). Psychopathy and the five-factor model in a

noninstitutionalized sample: A domain and facet level analysis. Journal of

Psychopathology and Behavioral Assessment, 26, 213-223.

Seibert, L.A., Miller, J.D., Few, L.R., Zeichner, A., & Lynam, D.R. (2011). An examination of

the structure of zelfrapportage psychopathy measures and their relations with general

traits and externalizing behaviours. Personality Disorders: Theory, Research, and

Treatment, 2(3), 193-208.

Skeem, J., Johansson, P., Andershed, H., Kerr, M., & Louden, J. E. (2007). Two subtypes of

psychopathic violent offenders that parallel primary and secondary variants. Journal of

Abnormal Psychology, 116, 395–409.

Skeem, J. L., Miller, J. D., Mulvey, E., Tiemann, J., & Monahan, J. (2005). Using a five factor

lens to explore the relation between personality traits and violence in psychiatric patients.

Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 454-465.

Schmitt, W. A., & Newman, J. P. (1999). Are all psychopathic individuals low-anxious?. Journal

(35)

35

Tong, E. M., Bishop, G. D., Enkelmann, H. C., Why, Y. P., Diong, S. M., Ang, J., & Khader, M.

(2006). The role of the Big Five in appraisals. Personality and Individual

Differences, 41(3), 513-523.

Vaidyanathan, U., Hall, J. R., Patrick, C. J., & Bernat, E. M. (2011). Clarifying the role of

defensive reactivity deficits in psychopathy and antisocial personality using startle reflex

methodology. Journal of abnormal psychology, 120(1), 253.

Vanman, E. J., Mejia, V. Y., Dawson, M. E., Schell, A. M., & Raine, A. (2003). Modification of

the startle reflex in a community sample: Do one or two dimensions of psychopathy

underlie emotional processing?. Personality and Individual Differences, 35(8),

2007-2021.

Verona, E., Patrick, C. J., & Joiner, T. E. (2001). Psychopathy, antisocial personality, and suicide

risk. Journal of abnormal psychology, 110(3), 462.

Verschuere, B., Uzieblo, K., De Schryver, M., Douma, H., Onraedt, T., & Crombez, G. (2014).

The inverse relation between psychopathy and faking good: not response bias, but true

variance in psychopathic personality. The Journal of Forensic Psychiatry &

Psychology, 25(6), 705-713.

Vitale, J. E., Smith, S. S., Brinkley, C. A., & Newman, J. P. (2002). The reliability and validity

of the Psychopathy Checklist–Revised in a sample of female offenders. Criminal justice

and behavior, 29(2), 202-231.

Walters, G. D., Gray, N. S., Jackson, R. L., Sewell, K. S., Rogers, R.,Taylor, J. et al. (2007). A

(36)

36

evidence of dimensionality. Psychological Assessment, 19, 330-339.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures

of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of personality and social

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

gecontamineerd wordt door het inbrengen van valse document, of waarin een verdachte een reeds valse bedrijfsadministratie simpelweg voorhanden heeft, of wanneer een onderneming

We provide empirical evidence for how the work context of career starters enables them to fulfill their needs for purpose, values, self-efficacy, and self-worth.. Second, our

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

Temperature maps with different shims: all shim gradients set to zero (a), increase in the phase direction of 0.1 mT=m (b), increase in the readout gradient of 0.1 mT=m (c),

Novel biobased recyclable polymers “going green”is not enough, M.Beljaars, A.A.Broekhuis, H.J.Heeres, F.Picchioni, Biobased Performance Materials symposium 2014, Wageningen,

Serum concentrations of CC16 have been associated with injury of the alveolar- capillary membrane, and are nowadays often used as a biomarker of injury to the alveolar

Ending the violence in the Balkans, building on enduring peace, transforming states from socialism to democracy and market economy (exorcising the ghosts of a socialist

Similarly 50% Fstl1 CM increased IL-6 and IL-8 mRNA by 2.0-fold expressed by bronchial epithelial cells and its potential contribution to inflammatory cytokine release