• No results found

De uitzichtloosheid van levenslang : De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland getoetst aan de waarborgen van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De uitzichtloosheid van levenslang : De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland getoetst aan de waarborgen van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De uitzichtloosheid van levenslang

De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland getoetst

aan de waarborgen van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten

van de Mens en de fundamentele vrijheden

Masterscriptie

Naam: Beka Altunashvili Studentnummer: 10080015

Master: Publiekrecht: Strafrecht Begeleider: dhr. mr. drs. K.C.J. Vriend Tweede lezer: mw. mr. M.J. van Weerden Inleverdatum eindversie: Juli 2015

(2)
(3)

“To assert in any case that a man must be absolutely cut off from society because he is absolutely evil amounts to saying that society is absolutely good, and no-one in his right mind

will believe this today.”

(4)
(5)

VOORWOORD

Voor u ligt mijn scriptie ter afsluiting van de master Strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Het vormt de laatste stap voor het verkrijgen van de titel meester in de rechten.

Graag wil ik verscheidene personen bedanken. Allereerst wil ik mijn moeder bedanken, omdat zij mij altijd heeft gesteund, zowel in mijn studie als daarnaast en mijn tweelingzus voor haar eeuwigdurende vriendschap.

Voorts wil ik mijn dankwoord richten aan mr. drs. K.C.J. Vriend. Het is mede dankzij zijn opbouwende feedback op conceptversies dat ik een academisch waardig onderzoek heb kunnen inleveren.

Verder wil ik iedere medestudent bedanken met wie ik tijdens mijn studententijd een leuke tijd heb doorgebracht. In het bijzonder wil ik A. Muradov en J.R. Goudkuil bedanken voor hun betekenisvolle vriendschap die op zeer spontane wijze is ontstaan.

Ter afsluiting wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun begrip telkens weer wanneer ik een feest niet kon bewonen vanwege mijn studie.

De lezer van dit onderzoek wens ik veel plezier toe!

(6)
(7)

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord v

Inhoudsopgave vii

Lijst van gebruikte afkortingen xi

1 Inleiding 1 1.1 Inleiding 1 1.2 Probleemstelling 2 1.3 Afbakening 3 1.4 Opbouw 3 1.5 Onderzoeksmethoden 4

2 Levenslang nationaal bezien 6

2.1 Inleiding 6

2.2 Implementatie van de levenslange gevangenisstraf 6

2.3 Straftheorieën 8

2.3.1 Preventie 8

2.3.2 Vergelding 10

2.4 Wettelijk kader 11

2.5 Levenslange gevangenisstraf in absolute en niet-absolute zin 12

2.6 Gegevens 12

2.7 Afzien van de verdere tenuitvoerlegging 14

2.7.1 De civiele rechtsgang 14

2.7.2 Gratie 15

2.7.2.1 Aard 15

2.7.2.2 Gronden 16

2.7.2.3 Procedure 17

2.7.2.4 Onvoorwaardelijke en voorwaardelijke gratieverlening 18

2.7.2.5 Gratiebeleid tot 1986 19

2.7.2.6 Herbezinning op het ‘oude’ beleid 20

(8)

2.9 Tussenconclusie 25

3 Levenslang en het EVRM 27

3.1 Inleiding 27

3.2 Internationaal recht 27

3.3 Levenslang in Europa 29

3.4 Het verbod van foltering, of onmenselijke of vernederende behandeling 31

3.4.1 Léger t. Frankrijk 32

3.4.2 Kafkaris t. Cyprus 33

3.4.3 Iorgov t. Bulgarije II 34

3.4.4 Vinter e.a. t. het Verenigd Koninkrijk 35

3.4.5 Harakchiev en Tolumov t. Bulgarije 36

3.4.6 Hutchinson t. het Verenigd Koninkrijk 38

3.5 Het recht op vrijheid en veiligheid 39

3.5.1 Artikel 5, eerste lid, onder a, van het EVRM 39

3.5.2 Artikel 5, vierde lid, van het EVRM 40

3.6 Tussenconclusie 42

4 Het tenuitvoerleggingsbeleid getoetst 45

4.1 Inleiding 45

4.2 Hoge Raad en levenslang 45

4.2.1 Hoge Raad 2009 46

4.2.2 Hoge Raad 2011 47

4.3 Het huidige tenuitvoerleggingsbeleid en artikel 3 EVRM 47

4.3.1 Een prospect of release 48

4.3.2 Een possibility of review 55

4.4 Het huidige tenuitvoerleggingsbeleid en artikel 5 EVRM 57

4.4.1 Artikel 5, eerste lid, onder a, van het EVRM 58

4.4.2 Artikel 5, vierde lid, van het EVRM 60

4.5 Tussenconclusie 63

5 Conclusie 66

5.1 Inleiding 66

(9)

5.3 Levenslang internationaal bezien 67

5.4 Het huidige tenuitvoerleggingsbeleid getoetst 68

5.4.1 Levenslang en artikel 3 EVRM 68

5.4.2 Levenslang en artikel 5 EVRM 69

5.5 Nawoord 70

Literatuur 72

Aangehaalde literatuur 72

Geraadpleegde literatuur 74

Digitale bronnen 76

Onderzoeken, rapporten en adviezen 77

Regelgeving en parlementaire documentatie 78

(10)

(11)

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN AA Ars Aequi Afl. aflevering art. artikel DD Delikt en Delinkwent d.d. de dato e.a. en anderen

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden

HR Hoge Raad

IVBPR Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten jo. juncto

jrg. jaargang m.nt. met noot van

NJ Nederlandse Jurisprudentie NJB Nederlands Juristenblad nr. nummer p. pagina Pbw Penitentiaire Beginselenwet Rb. Rechtbank r.o. rechtsoverweging

RSJ Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming Stb. Staatsblad

Sv Wetboek van Strafvordering Tbs terbeschikkingstelling Trb. Tractatenblad

(12)
(13)

HOOFDSTUK 1 - INLEIDING

1.1 Inleiding

In Nederland voert het resocialisatiebeginsel de boventoon bij het tenuitvoerleggen van vrijheidsbenemende straffen of maatregelen. Ingevolge dit beginsel wordt de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de terugkeer van de gestrafte in de samenleving.1 In 1870 werd de levenslange gevangenisstraf ingevoerd. 2 In het licht van het resocialisatiebeginsel werden levenslanggestraften geplaatst onder het toezicht van de Directie Gevangeniswezen en de hoofdafdeling Staats- en Strafrecht om te beoordelen of na verloop van tijd de straf van de levenslanggestrafte kon worden kwijtgescholden.3 Zo zijn in de periode 1889 tot 1970, 40 van de 48 levenslanggestraften gegratieerd.4

Het huidige politieke strafklimaat kenmerkt zich door verharding. Strafmaxima zijn verhoogd5 en de ernstigste strafbare feiten kunnen niet meer verjaren.6 De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf vormt hét voorbeeld van de strafverharding. Steeds vaker wordt de straf opgelegd, terwijl steeds minder gratieverzoeken worden gehonoreerd. In het verleden vormde het verlenen van gratie nog een reële mogelijkheid. In de periode tot 1986 was sprake van beleidsgratie, waarbij in beginsel aan levenslanggestraften gratie werd verleend.7 Hierdoor werd de straf omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. Dit is nog niet het geval voor de levenslanggestraften van na 1980.8

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) heeft in verschillende uitspraken uitgemaakt aan welke eisen, ingevolge de artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna:

1

Het resocialisatiebeginsel is bijvoorbeeld verwoord in art. 2, tweede lid, van de Pbw.

2

Bij wet van 17 september 1870 (tot afschaffing der doodstraf), Stb. 1870, 160 werd in Nederland de doodstraf afgeschaft. Daarvoor in de plaats kwam de levenslange tuchthuisstraf.

3

Van Hattum 2012, p. 312.

4

Factsheet 2011, p. 16.

5

Wet van 22 december 2005 (herijking wettelijke strafmaxima), Stb. 2006, 11 (Kamerstukken 28484).

6

Artikel 70, tweede lid, Sr: “In afwijking van het eerste lid verjaart het recht tot strafvordering niet voor misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld”. Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 595 (Kamerstukken II 28 495).

7

Kamerstukken II 1950/51, 1546 (MvA), p. 6.

8

(14)

het EVRM), de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf moet voldoen. In de recente zaken Vinter e.a. t. het Verenigd Koninkrijk9 en Harakchiev en Tolumov t. Bulgarije10 is uitgemaakt dat reeds vanaf het moment van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf aan levenslanggestraften een prospect of release toekomt. Dit houdt in dat de levenslange gevangenisstraf de jure en de facto te eniger tijd ‘verkortbaar’ moet kunnen zijn.

De uitspraken van het EHRM hebben in Nederland veel stof doen opwaaien. De vraag naar de werkelijke reduceerbaarheid van de levenslange gevangenisstraf wordt vaak gesteld.11 Uitspraken van bewindslieden geven blijk van de idee dat de levenslange gevangenisstraf in beginsel ook daadwerkelijk levenslang moet duren. 12 Dit vormt een fundamentele herbezinning op het ‘oude’ beleid. Dit onderzoek besteedt dan ook aandacht aan de bezwaren die mogelijkerwijs bestaan tegen de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland. Immers vormt het ontnemen van elk perspectief op terugkeer in de samenleving een schending van de artikelen 3 en 5 van het EVRM. Terecht kan de vraag worden gesteld of het Nederlandse tenuitvoerleggingsbeleid van de levenslange gevangenisstraf wel in overeenstemming is met het EVRM.

1.2 Probleemstelling

In de afgelopen tien jaar is de discussie rond het tenuitvoerleggingsbeleid van de levenslange gevangenisstraf nieuw leven ingeblazen. De recente uitspraken van het EHRM hebben hieraan bijdragen. De vraag of het huidige beleid in overeenstemming is met de waarborgen voortvloeiende uit het EVRM, wordt niet door een ieder op dezelfde wijze beantwoord. Politici stellen zich op het standpunt dat het huidige tenuitvoerleggingsbeleid niet in strijd is met het EVRM. Daarentegen worden door critici wel degelijk vraagtekens gezet bij het beleid.13 Het bovenstaande rechtvaardigt een onderzoek naar de volgende probleemstelling: Is het huidige tenuitvoerleggingsbeleid bij de levenslange gevangenisstraf in Nederland in overeenstemming met de artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden?

9

EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/09, 130/10 en 3896/10, § 122 (Vinter/Verenigd Koninkrijk).

10

EHRM 8 juli 2014, nr. 15018/11 en 61199/12, § 246 (Harakchiev en Tolumov/Bulgarije).

11

Zie bijv. De Bont en Meijer 2013, p. 124-128, Hamer en De Bont 2005, p. 2258, en Van Hattum 2013, p. 220-225.

12

Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 34, p. 30-31 en RSJ 2008a, p. 4.

13

(15)

1.3 Afbakening

Een masterscriptie is door haar omvang beperkt. Die beperking dwingt tot afbakening van een dergelijk onderzoek. Dit onderzoek is dan ook als volgt afgebakend. Het onderzoek richt zich allereerst alleen op de levenslange gevangenisstraf. Het opnemen van een persoon in de longstay-afdeling van een tbs-inrichting kan eveneens een leven lang duren. Desalniettemin komt die opname in dit onderzoek niet aan bod, nu de aard van de levenslange gevangenisstaf en de maatregel van tbs principieel verschillend zijn. Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf ziet primair op vergelding, terwijl tbs ziet op resocialisatie van de persoon en beveiliging van de samenleving.14 Het onderzoek ziet op de verenigbaarheid van het Nederlandse tenuitvoerleggingsbeleid omtrent de levenslange gevangenisstraf met de waarborgen voortvloeiende uit het EVRM. Het onderzoek beperkt zich ten tweede dan ook, naast de nationale regelgeving, tot het hoofdzakelijk bespreken van het EVRM. Het onderzoek richt zich in het bijzonder op de artikelen 3 en 5 van het EVRM, omdat deze artikelen de belangrijkste normen formuleren waaraan het tenuitvoerleggingsbeleid van de levenslange gevangenisstraf moet voldoen.

1.4 Opbouw

Het onderzoek kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 komt de levenslange gevangenisstraf in Nederland aan bod. Allereerst worden de historische totstandkoming en de strafdoelen van de levenslange gevangenisstraf besproken. Daarna wordt het wettelijk kader uiteengezet. Verder worden enige gegevens omtrent de tenuitvoerlegging van de straf weergegeven. Tevens komen de mogelijkheden tot verkorting van de straf aan bod. Tot slot wordt de jurisprudentie met betrekking tot het opleggen van de straf besproken. In hoofdstuk 3 worden de waarborgen voortvloeiende uit het EVRM voor levenslanggestraften behandeld. Hierbij nemen de verboden op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling (art. 3 EVRM), willekeurige vrijheidsberoving (art. 5, eerste lid, onder a, EVRM) en het recht op beoordeling van de rechtmatigheid van detentie (art. 5, vierde lid, EVRM) een centrale positie in. In hoofdstuk 4 wordt het huidige tenuitvoerleggingsbeleid van de levenslange gevangenisstraf in Nederland zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 getoetst aan de eisen die voortvloeien uit het EVRM zoals ook is behandeld in hoofdstuk 3. Onderzocht wordt of de huidige situatie in

14

(16)

overeenstemming is met het EVRM. Ter afsluiting wordt in hoofdstuk 5 een samenvatting gegeven van het onderzoek en wordt een antwoord geformuleerd op de probleemstelling van dit onderzoek.

1.5 Onderzoeksmethoden

Het onderzoek wordt verricht vanuit een dogmatisch-positivistisch perspectief. Informatie wordt vergaard uit literatuur, tijdschriftartikelen, nationale en Europese regelgeving en jurisprudentie en parlementaire documentatie.

(17)
(18)

HOOFDSTUK 2 – LEVENSLANG NATIONAAL BEZIEN

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de totstandkoming van de levenslange gevangenisstraf alsmede de daaraan ten grondslag liggende straftheorieën besproken. Vervolgens wordt de wettelijke regeling van de levenslange gevangenisstraf in Nederland uiteengezet en worden enige gegevens omtrent de oplegging van de straf weergegeven. Voorts zullen de mogelijkheden tot strafverkorting ingeval van levenslang aan bod komen. Tot slot komt de recente rechtspraak aan de orde. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een tussenconclusie.

2.2 Implementatie van de levenslange gevangenisstraf

In 1810 werd het Koninkrijk Holland definitief bij het Franse Keizerrijk ingelijfd. De Franse Code Pénal werd in 1811 in Nederland van toepassing verklaard. Hiermee werd in Nederland voor het eerst de levenslange vrijheidsstraf geïntroduceerd in de vormen van eeuwige ballingschap en eeuwige dwangarbeid. De vrijheidsstraffen zijn in 1813 weer afgeschaft. In de considerans bij het Vorstelijk Besluit van 1813 is te lezen

“dat de Strafbepalingen, in het tot nog toe in vigeur zijnde Wetboek van Strafrecht voorkomende, voor dit Land ongeschikt, en alzoo geheel ondoelmatig zijn.”15

In 1847 zag de Nederlandse regering af van het invoeren van de tuchthuisstraf van twintig jaren of meer. Het Pennsylvania-stelsel genoot de voorkeur van de Tweede Kamer. Dit stelsel hield in dat gedetineerden dag en nacht in afzondering bleven. Binnen de inrichting waren communicatie en bezoek uitgesloten en zelfs het luchten van gedetineerden gebeurde in eenzaamheid. De regering stelde zich op het standpunt dat eenzame detentie voor de duur van vijftien jaren of meer schadelijk is voor de geestelijke gezondheid van de gedetineerde. Gelet hierop zou de invoering van tuchthuisstraffen voor de duur van twintig jaren of meer met zich meebrengen dat het laatste gedeelte van de straf in gemeenschap moet worden doorgebracht. Hiervoor bestond geen politiek draagvlak. Daartegenover werd door de Tweede Kamer een

15

Art. 7 van het Besluit van 11 december 1813 (houdende bepalingen ten aanzien van de

Lijfstraffelijke Regtsoefening in de Vereenigde Nederlanden), Stb. 1813, 10. Bron: Van Laanen 2003, p. 414.

(19)

tijdelijke tuchthuisstraf van vijftien jaren als straf naast de doodstraf (poena morti proxima) te licht bevonden. Volgens de regering resteerde niets anders dan de levenslange gevangenisstraf.16

Het Wetsontwerp tot afschaffing der doodstraf is in 1869 aanhangig gemaakt. Bij Wet van 17 september 1870, Stb. 162, is in Nederland de doodstraf afgeschaft. De doodstraf werd vervangen door de levenslange gevangenisstraf. Volgens de wetgever was er “eene onder de beschaafde volkeren zich vestigende gemeene overtuiging dat de doodstraf in den normale maatschappelijke toestand geen regt van bestaan meer heeft.”17 Bovendien werd de doodstraf nauwelijks meer ten uitvoer gelegd. Bij de afschaffing van de doodstraf heeft de wetgever onderscheid gemaakt tussen strafbaarstellingen die bedreigd zullen worden met levenslange gevangenisstraf, langdurige tuchthuisstraf van minimaal vijf jaren of tuchthuisstraf.18 De levenslange gevangenisstraf is na het afwegen van de voordelen en de nadelen in het huidige Wetboek van Strafrecht behouden gebleven.19 Wel is de doodstraf voor bepaalde delicten tijdelijk heringevoerd geweest. Dit geschiedde bij het Besluit Buitengewoon Strafrecht. Reden voor de herinvoering vormde de ernst van de misdrijven die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren gepleegd.20

De invoering van de levenslange opsluiting in 1870 stond in nauw verband met de doodstraf. De positie die de levenslange opsluiting zou innemen onderscheidde zich echter van de doodstraf. Daar waar bij de gepoogde introductie van de levenslange opsluiting de straf naast de doodstraf zou komen te bestaan, kwam in 1870 de levenslange tuchthuisstraf niet naast, maar in plaats van de doodstraf.21 De regering heeft expliciet aandacht besteed aan de vraag of niet een andere straf dan de levenslange vrijheidsstraf de doodstraf moest vervangen. Gedacht werd aan deportatie, maar bij verdere overdenking zag de regering hier telkens van af. Naast problemen met betrekking tot doeltreffendheid, werden de kosten te hoog geacht gelet op het geringe aantal veroordeelden die de straf zouden krijgen opgelegd. Hiertoe

16

Van Laanen 2003, p. 415.

17

Kamerstukken II 1869/79, Bijlagen vel 208, p. 786. Bron: Bleichrodt en Vegter 2013, p. 5.

18

Bleichrodt en Vegter 2013, p. 5.

19

Art. 10, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

20

Besluit van 22 december 1943 (Houdende vaststelling van het Besluit Buitengewoon Strafrecht), Stb. 1943, D 61.

21

(20)

merkte de regering op: “Wat kan men met zulk een luttel aantal (…) verrigten voor aanleg van werken, voor ontginning van woeste gronden, voor land- en boschcultuur (…)”.22

2.3 Straftheorieën

Het rechtvaardigen van opzettelijke leedtoevoeging door de overheid is zo oud als het straffen van overheidswege zelf. Onderscheid wordt gemaakt tussen absolute en relatieve straftheorieën. In beide theorieën wordt geprobeerd de beste rechtvaardiging voor de straf te geven. De theorieën zijn tot stand gekomen aan het eind van de achttiende eeuw. Het betrof een tijd van revolutie waarbij de vrijheid van burgers voorop stond. Inmenging middels gebruikmaking van het strafrecht was enkel onder uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd.

2.3.1 Preventie

Relatieve straftheorieën stellen sturing van de bevolking centraal. De mens wordt gezien als een rationeel denkend wezen, die zoveel mogelijk genot nastreeft bij zo weinig mogelijk ondervinding van pijn. Bentham stelt dat de staat middels bestraffing de taak heeft pijn uit te bannen.23 Het doel van de straf is het voorkomen dat mensen strafbare feiten plegen, nu die leed veroorzaken bij anderen. Het voordeel dat door de strafbare gedraging is verkregen wordt door de bestraffing weer ongedaan gemaakt. Hierdoor zullen burgers kiezen de strafbare gedraging na te laten.24 Het sturen van burgers middels straf kan afschrikwekkend werken, doordat afschrikking kan plaatsvinden door middel van preventie. Het verband tussen afschrikking en preventie wordt ook door Beccaria gelegd wanneer hij zegt dat het doel van de straf preventie van criminaliteit is en dat het wordt gerealiseerd door bedreiging van wetsovertredingen met straf.25 De strafbedreiging mag echter niet hoger zijn dan noodzakelijk ter realisering van dit preventieve doel.26 De strafbedreiging en toepassing daarvan zijn zo

22

Kamerstukken II 1846/47, XII, nr. 33, p. 323-324 en Kamerstukken II 1869/79, 80, nr. 3, p. 795-796. Bron: Van Laanen 2003, p. 414.

23

Bentham 2000, p. 61 en 134.

24

Bentham 2000, p. 140-141: “The first object, it has been seen, is to prevent, in as far as it is worth while, all sorts of offenses; therefore, the value of the punishment must not be less in any case than what is sufficient to outweigh that of the profit of the offense.”

25

Beccaria 1767, p. 42-43.

26

(21)

niet alleen instrumenten om de veiligheid van de samenleving te waarborgen, maar voorkomen ook wrede, ongelijke en onvoorspelbare bestraffing.

Ten Voorde stelt zich op het standpunt dat bij de levenslange gevangenisstraf de generaal preventieve werking afwezig is, omdat het gaat om een straf die in feite niet bestaat.27 Volgens Ten Voorde leiden de ongrijpbaarheid van de duur van de straf en het tenuitvoerleggingsbeleid immers ertoe dat van levenslange gevangenisstraf niet kan worden gesproken en dat deze straf, net als alle andere straffen, in de praktijk een tijdelijke is. Deze werking wordt ook door Van Laanen in twijfel getrokken.28 Van Laanen meent dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf geen meerwaarde biedt ten opzichte van een tijdelijke gevangenisstraf op het gebied van generale preventie. Bovendien is, volgens Van Laanen, de generaal-preventieve werking afhankelijk van specifieke kenmerken van delicten en daders. Die factoren zijn haast onmeetbaar, waardoor de generaal-preventieve werking slecht kan worden ingeschat. Anders dan Van Laanen ben ik van oordeel dat de levenslange gevangenisstraf wel generaal-preventieve werking heeft. De afschrikwekkende werking van de tijdelijke gevangenisstraf leidt niet zonder meer tot tenietdoening van de generaal-preventieve werking bij de levenslange gevangenisstraf. Strafbedreiging en strafoplegging zijn per definitie afschrikwekkend en hebben daarmee een preventieve werking. Dit is niet anders bij de levenslange gevangenisstraf.

Naast generale preventie onderscheidt men ook speciale preventie. Speciale preventie kan worden onderverdeeld in twee categorieën. In de eerste categorie werkt de straf speciaal preventief, doordat deze zo intimiderend is dat de gestrafte afziet van het plegen van strafbare feiten in de toekomst. Het betreft een geïndividualiseerde vorm van generale preventie. Ook hier gaat men uit van het mensbeeld waarbij de mens een rationeel denkend wezen is die alle voor- en nadelen van zijn handelen afweegt. In de tweede categorie is het mensbeeld anders. De straf is niet bedoeld als intimidatie, maar als steun aan de gestrafte bij zijn terugkeer in de maatschappij. De speciale preventie is dan gericht op heropvoeding van de gestrafte. Burgers worden in deze visie gezien als unieke wezens die niet gelijk zijn aan elkaar. Hierdoor worden de sancties geïndividualiseerd naar de dader waarbij diens behandeling voorop staat. Deze laatste categorie van speciale preventie vormt een drastische wijziging van de klassieke

27

Ten Voorde 2002, p. 1294.

28

(22)

theorie zoals ontwikkeld door Bentham en Beccaria nu het mensbeeld ter discussie wordt gesteld.

Volgens Ten Voorde heeft de levenslange gevangenisstraf ook geen speciaal-preventieve werking. Bij levenslange gevangenisstraf zou het vaak gaan om onvolkomen ontwikkelde gestraften. Zij kunnen de betekenis van hun straf niet goed bevatten, waardoor de gedachte dat zij door de straf worden weerhouden van recidive niet opgaat voor de levenslange gevangenisstraf, aldus Ten Voorde.29 Bij de invoering van de levenslange gevangenisstraf was speciale preventie echter wel het belangrijkste strafdoel.30 Bij de invoering van het huidige Wetboek van Strafrecht is dit nog eens herhaald. Ervan uitgaande dat de straf daadwerkelijk volledig ten uitvoer wordt gelegd, is de levenslange gevangenisstraf wel degelijk bij uitstek het middel om te voorkomen dat de gestrafte recidiveert. Met Van Laanen ben ik van oordeel dat het belang van beveiliging vanuit speciaal-preventief perspectief moet worden gerelativeerd nu recidive onder veroordeelden tot levensdelicten gering is. 31 Bovendien stelt Van Laanen dat het moeilijk is vast te stellen of er een causaal verband bestaat tussen de levenslange gevangenisstraf en het gedrag van de gestrafte na zijn invrijheidstelling. Niettemin is een mogelijkheid tot verwijdering van een persoon uit de maatschappij noodzakelijk ingeval die persoon een dreiging blijkt te vormen voor de maatschappij. In een dergelijk geval moet de persoon wel in voldoende mate kunnen worden verweten het misdrijf te hebben gepleegd. Indien immers de persoon niet kan worden verweten het misdrijf te hebben gepleegd, dan kan er geen levenslange gevangenisstaf worden opgelegd en komt de maatregel van de tbs in beeld.

2.3.2 Vergelding

Absolute straftheorieën rechtvaardigen de oplegging van straf in het hebben gepleegd van een strafbaar feit, waarbij de straf geheel los staat van het effect. Het begane onrecht moet worden gevolgd door een straf. De straf vormt de vergelding van het onrecht. De mate van vergelding staat in absolute straftheorieën ter discussie. Kant’s uitwerking van de absolute straftheorie is proportioneel nu het conform de lex Talionis32 is: een oog wordt enkel met een oog vergolden 29 Ten Voorde 2002, p. 1294-1295. 30 Van Laanen 2003, p. 421. 31 Van Laanen 2003, p. 422. 32

(23)

en een tand enkel met een tand.33 Desondanks is zijn uitwerking ook wraakzuchtig, nu de straf moet worden ten uitvoer gelegd, zelfs als morgen de wereld vergaat. Andere auteurs, waaronder Hegel, stellen zich op het standpunt dat de straf weliswaar dient ter vergelding, maar daarbij terughoudendheid moet worden betracht en de maat moet worden ontleend aan het door de dader veroorzaakte onrecht.34

Het vergeldingsdoel zou volgens Ten Voorde bij de levenslange gevangenisstraf deels ontbreken, nu van een degelijke vergelding geen sprake kan zijn indien de gestrafte niet weet hoe lang de vergelding kan duren.35 Van Laanen stelt echter dat de rechter fungeert als spreekbuis van de samenleving die roept om het wegnemen van het rechtsgoed bij de veroordeelde, welke hij het slachtoffer heeft ontnomen. Van Laanen bedoelt hiermee het recht op leven.36 Nu de doodstraf in Nederland is afgeschaft, kent ons rechtsstelsel daartoe maar één mogelijkheid die daar het meest in de buurt komt: de levenslange gevangenisstraf. Vergelding vormt dan ook een belangrijk strafdoel bij het opleggen en tenuitvoerleggen van de straf. Temeer nu het politieke klimaat zich kenmerkt door strafverharding en het slachtoffer een steeds grotere rol in het strafproces inneemt.37

2.4 Wettelijk kader

Sinds 1870 stelt het Wetboek van Strafrecht op een aantal zeer ernstige delicten een tijdelijke of levenslange gevangenisstraf.38 De keuze tussen beide vormen van straf wordt overgelaten aan de rechter. Vanaf 1870 gold als maximum van de tijdelijke gevangenisstraf de termijn van twintig jaren. De invulling van de levenslange gevangenisstraf werd overgelaten aan de praktijk. Per 1 februari 2006 is het maximum van de tijdelijke gevangenisstraf verhoogd van twintig naar dertig jaren. De wetswijziging beoogt het ‘strafgat’ tussen de tijdelijke en levenslange vrijheidsstraf te verkleinen.39 De toenmalige Minister van Justitie Donner gaf aan

33

I. Kant, The right to punish in: J.G. Murphy, Punishment and rehabilitation Belmont (CA): Wadsworth Publishing 1973, p. 35-39. Bron: Ten Voorde 2008, p. 58.

34

Volgens Hegel ziet het straffen op het ongedaan maken van het gepleegde strafbare feit en het terugbrengen van de maatschappij in de staat voordat het strafbare feit was gepleegd. Zie hiervoor: Hegel 1991, p. 123-130. 35 Ten Voorde 2002, p. 1294-1295. 36 Van Laanen 2003, p. 426. 37 Van Hattum 2012, p. 315. 38

Art. 10 van het Wetboek van Strafrecht.

39

Wet Herijking strafmaxima; ingevoerd bij Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 en Stb. 2006, 23.

(24)

het begrip ‘levenslang’ een meer letterlijke betekenis door te stellen dat “(…) levenslang. Dat is gewoon voor de rest van het leven.”40 Naast moord en gekwalificeerde doodslag worden ongeveer een dertigtal andere strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht bedreigd met tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaren of levenslang. Voorbeelden zijn een aantal misdrijven met een terroristisch oogmerk41, misdrijven tegen de veiligheid van de staat42 en tegen de koninklijke waardigheid.43 Voorts worden een aantal misdrijven tegen de algemene veiligheid van personen bedreigd met een levenslange of tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaar.44 Buiten het Wetboek van Strafrecht kennen andere wetten ook de mogelijkheid tot het opleggen van een levenslange vrijheidsstraf. Te denken valt aan de Wet internationale misdrijven van 2003, waarbij genocide en misdrijven tegen de menselijkheid kunnen worden gestraft met een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke van maximaal 30 jaren.45

2.5 Levenslange gevangenisstraf in absolute en niet-absolute zin

In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen de levenslange gevangenisstraf in absolute en niet-absolute zin. De levenslange gevangenisstraf in absolute zin kent enkel de gratie als mogelijkheid tot verkorting van de straf. Bovendien wordt van deze mogelijkheid tot verkorting alleen in hoogst uitzonderlijke gevallen gebruik gemaakt. Bij de levenslange gevangenisstraf in niet-absolute zin wordt naast gratie ook de mogelijkheid geboden tot voorwaardelijke invrijheidstelling en beleidsgratie.

2.6 Gegevens

De levenslange gevangenisstraf is tot op heden enkel opgelegd in gevallen van (medeplegen van) enkelvoudige en meervoudige moord, (medeplegen van) enkelvoudige en meervoudige gekwalificeerde doodslag, opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft en moord met een terroristisch oogmerk. 46 Nederland telt momenteel ongeveer 30

40

Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 34, p. 31.

41

Bijvoorbeeld gijzeling met terroristisch oogmerk, art. 282b van het Wetboek van Strafrecht.

42

Art. 92 en verder van het Wetboek van Strafrecht.

43

Art. 108 e.v. van het Wetboek van Strafrecht.

44

Art. 168 van het Wetboek van Strafrecht. Gedacht kan worden aan het opzettelijk doen verongelukken van een (lucht)vaartuig.

45

Art. 3 en 4 van de Wet van 19 juni 2003 (Wet internationale misdrijven), Stb. 2003, 270.

46

(25)

levenslanggestraften. In de laatste tien jaar zijn er veertien gratieverzoeken ingediend. In slechts één geval is gratie verleend.47 Drie gratieverzoeken zijn nog lopende. Momenteel is er ook een levenslange gevangenisstraf overgenomen uit Bonaire.48 Het gratieverzoek van C., 27 jaar gedetineerd en die niet als delictgevaarlijk wordt beschouwd, is op 10 juni 2014 afgewezen.49 Gronden voor de afwijzing vormden “de impact van zijn vrijlating op de samenleving” en “zijn mogelijke delictgevaarlijkheid”.50 De rechtbank heeft aan vier personen een levenslange gevangenisstraf opgelegd. Het gaat hier om drie veroordelingen in verband met het liquidatieproces Passage. Het hoger beroep in deze zaken loopt nog.51 De vierde veroordeling betreft die van Faig B in de Galjoen-zaak.52 Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft op 19 januari 2015 Faig B wederom veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.53 Tegen deze uitspraak is geen cassatie ingesteld. Het aantal opgelegde levenslange straffen neemt toe. In de periode van 1945 tot 2000 zijn in totaal 25 levenslange straffen opgelegd. Van 2000 tot 2011 waren dat er 24.54 In de periode van 1970 tot 1980 is geen levenslange straf opgelegd. Uit het overzicht van levenslanggestraften in Nederland van Anker en Anker is op te maken dat de levenslange gevangenisstraf voornamelijk is opgelegd voor meervoudige (roof)moorden. In gevallen waarbij levenslang is opgelegd voor enkelvoudige moord, werden de veroordeelden voorts verdacht van andere ernstige feiten of waren zij reeds eerder veroordeeld wegens gewelds- of zedendelicten.55 Uit het overzicht is geen significant verschil op te maken tussen de feiten waarvoor levenslange gevangenisstraf is opgelegd tussen 1954 en 2000 en tussen 2000 en 2013. De gemiddelde leeftijd van tot levenslang veroordeelden is ca. 38 jaar. De jongste tot levenslang veroordeelde was ten tijde van de oplegging 23 jaar, de oudste was bij oplegging 61 jaar.56

47 Aanhangsel Handelingen II 2013/14, 1336, p. 2. 48 Aanhangsel Handelingen II 2013/14, 1336, p. 5. 49

Het betreft hier Loi Wah Chung die in 1989 door het gerechtshof ’s-Gravenhage tot levenslange gevangenisstraf is veroordeeld voor de moord op de vier leden van het Chinese gezin Tang uit Rotterdam. Zie voor de uitspraak: ECLI:NL:GHSGR:1989:1.

50

Van Hattum 2013a, p. 1962.

51

Het betreft het vonnis van de rechtbank Amsterdam gedaan op 29 januari 2013 tegen de verdachten Jesse R., Siegfried S. en Mohammed R., ECLI:NL:RBAMS:2013:BY9841.

52

Rechtbank Dordrecht 11 oktober 2012 ECLI:NL:RBDOR:2012:BX9919.

53

Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 januari 2015 ECLI:NL:GHDHA:2015:37.

54

Factsheet 2011, p. 3. In de periode 2000 tot 2011 waren van de 24 tot levenslang veroordeelden er 2 per 1 juli 2011 nog niet definitief.

55

Anker en Anker 2005.

56

(26)

2.7 Afzien van de verdere tenuitvoerlegging

In Nederland kan de levenslanggestrafte twee procedures starten met het oog op verkorting van zijn straf. Bij de eerste procedure wordt het oordeel van de civiele rechter omtrent de rechtmatigheid van de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf ingeroepen. De tweede procedure betreft het verzoeken om gratie. Beide procedures zullen hieronder worden besproken.

2.7.1 De civiele rechtsgang

De levenslanggestrafte kan een procedure starten bij de civiele rechter over de rechtmatigheid van de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Hij beroept zich hierbij op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De levenslanggestrafte stelt dan dat de Staat met de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf een onrechtmatige daad verricht. De vordering ex. artikel 6:162 BW kan slechts worden toegewezen:

“indien de rechter vaststelt dat bij de veroordeling tot levenslange gevangenisstraf dan wel bij de tenuitvoerlegging daarvan dermate fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet langer als rechtmatig kan worden beschouwd.”57

Hierbij moet worden gedacht aan ernstige schendingen van het EVRM. Aan de civiele rechter komt hiermee de mogelijkheid toe de levenslanggestrafte in vrijheid te stellen. Deze weg leidt slechts in uitzonderlijke gevallen tot invrijheidstelling. Tot op heden is dit dan ook nog nooit gebeurd.58 De Minister heeft in 2004 deze weg een “theoretische mogelijkheid” genoemd.59 Of de civiele rechter een voldoende de jure en de facto-perspectief biedt is dan ook niet met zekerheid te zeggen. Daarenboven kleven aan deze procedure enkele bezwaren. Zo is de civiele rechter in beginsel gebonden aan het oordeel van de strafrechter. De Staat dient immers op grond van art. 553 Sv rechterlijke beslissingen ten uitvoer te leggen. Enkel voor zover de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstaf een onrechtmatige daad oplevert, lijkt de civiele rechter te kunnen ingrijpen. Hierbij kan de vraag worden gesteld of

57

Aanhangsel Handelingen II, 2003/04, 1972, p. 4170.

58

Aanhangsel Handelingen II 2003/04, 4169, antwoord op vraag 4 (van Kamerlid Griffith): “Van de onherroepelijke veroordelingen na 1960 is de executie van geen enkele zaak beëindigd naar aanleiding van een civiele procedure”.

59

(27)

onrechtmatig handelen door de Staat als criterium geschikt is voor de beoordeling van de wenselijkheid van de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Immers, ingeval de Staat onrechtmatig zou handelen, dan is daarmee nog niet gezegd dat met de verdere tenuitvoerlegging van de detentie geen legitiem strafdoel wordt nagestreefd en er de jure en de facto niet voldoende perspectief wordt geboden op invrijheidstelling. Daarbij is de civiele rechter, anders dan de strafrechter, niet deskundig op het gebied van vergelding en recidivegevaar en is in de civiele procedure niet voorzien in een standaardprocedure waarbij rapportages van gedragsdeskundigen worden opgesteld, terwijl in een groot aantal van de gevallen waarin levenslang is opgelegd gedragsdeskundige problematiek (in ernstige mate) een rol speelt. De Hoge Raad stelt tot slot dat de levenslanggestrafte zich kan wenden tot de civiele rechter omtrent de rechtmatigheid van de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf. Deze mogelijkheid ziet volgens de Hoge Raad zowel op de verplichtingen van Staat voortvloeiende uit artikel 5, vierde lid, van het EVRM als artikel 3 van het EVRM.60

2.7.2 Gratie 2.7.2.1 Aard

Gratie is het meest voorkomende instrument om de gevolgen van een strafrechtelijk vonnis te verlichten. Bij gratie wordt de strafbaarheid van het feit noch die van de dader tenietgedaan. Gratie is geen rechtsmiddel. Zij ziet niet op het aanvoeren van grieven tegen het vonnis die in de strafzaak zelf hadden kunnen worden aangevoerd.61 Het honoreren van een gratieverzoek tast het veroordelend vonnis als zodanig dan ook niet aan. Wel tast het verlenen van gratie de tenuitvoerlegging van het vonnis aan nu het tot gevolg heeft dat de opgelegde sanctie niet, althans niet volledig, mag worden geëxecuteerd. Gratie wordt verleend voor door de strafrechter opgelegde hoofd- en bijkomende straffen.62

Gratie is verankerd in verschillende wetten. Artikel 122, eerste lid, van de Grondwet stipuleert dat gratie wordt verleend bij Koninklijk Besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften. Deels zijn deze voorschriften neergelegd in de artikelen 558 tot en met 560b Sv. Hierin is onder meer aangeven voor welke straffen gratie kan worden verzocht en onder welke omstandigheden de

60

HR 16 juni 2009 ECLI:NL:HR:2009:BF3741, r.o. 2.10.

61

Van Wingerden en Schoep 2013, p. 100.

62

(28)

tenuitvoerlegging van de sanctie wordt opgeschort tijdens de behandeling van het gratieverzoek. De gronden voor het verlenen van gratie en de gratieprocedure zijn vastgelegd in de Gratiewet.63

2.7.2.2 Gronden

Van oudsher vormde gratie een privilege van de Koning om gunsten te betonen. Feestelijke gebeurtenissen vormden een grond om gratie te verlenen aan groepen gedetineerden. Zo werden ter gelegenheid van het 25-jarig ambtsjubileum van Koningin Wilhelmina, hoofdstraffen ter zake van smokkelarij gegratieerd. In het licht van de bevrijdingsfeesten na de Tweede Wereldoorlog werden vrijheidsstraffen van ten hoogste drie maanden en boetes van ten hoogste 500 gulden kwijtgescholden.64 Deze vorm van gratie wordt collectieve gratie genoemd. De tegenhanger hiervan is de individuele gratie.

In de loop der tijd is gratie van karakter veranderd. Van een koninklijk gunstbetoon is het verworden tot een vorm van recht doen middels een Koninklijk Besluit. Bij deze metamorfose horen limitatief in de wet opgesomde gratiegronden. Deze zijn neergelegd in art. 2 van de Gratiewet. Gratie kan worden verleend op twee gronden. Allereerst kan gratie worden verleend op grond van enige omstandigheid, waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of heeft kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan. Voorts kan gratie worden verleend indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. De gronden voor het verlenen van gratie onderstrepen het strafrechtelijke karakter van gratie. Gratie staat niet lijnrecht tegenover het rechterlijk vonnis, maar ligt in het verlengde daarvan. Voorts valt uit de gratiegronden af te leiden dat verlening van gratie niet meer kan geschieden enkel op grond van een feestelijke gebeurtenis van landsbelang.

De grond opgenomen in art. 2, onder a, van de Gratiewet vertoont enige gelijkenis met de ‘nova’ die tot herziening kunnen leiden, maar is niettemin ruimer. Hieronder valt ook een

63

Art. 2 van de Gratiewet.

64

(29)

onjuiste toepassing van de wet door de rechter zoals het geval waarin een sanctie wordt opgelegd die in het onderhavige geval niet wordt voorzien door de wet. De meest voorkomende redenen voor een gratieverzoek zijn de gevolgen van executie van de sanctie voor het werk van de veroordeelde en ernstige ziekte.65 De tijd tussen de veroordeling en de aanvang van de tenuitvoerlegging kan meewegen bij de vraag of een gratieverzoek wordt ingewilligd. De grond opgenomen in art. 2, onder b, van de Gratiewet heeft voornamelijk betrekking op veroordeelden tot een lange gevangenisstraf.66 Bepalend is of de verdere executie nog een legitiem strafdoel dient. Tot 1986 is aan het merendeel van de levenslanggestraften gratie verleend, waarbij de straf is omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf.67 Hiermee werd beoogd de levenslanggestrafte een perspectief te bieden en resocialisatie mogelijk te maken. Na 1986 is gratieverlening aan levenslanggestraften minder vanzelfsprekend geworden. Bewindslieden van het Ministerie van Justitie hebben in een brief van 16 oktober 2009 gesteld dat levenslang in beginsel ook daadwerkelijk levenslang is. In individuele gevallen kan gratie worden verleend. Bij de beoordeling van het gratieverzoek spelen het risico op recidive, de ernst van de feiten, de leeftijd en de lichamelijke en geestelijke conditie van de veroordeelde een rol.68

2.7.2.3 Procedure

Een gratieverzoek kan enkel worden ingediend tegen een onherroepelijke veroordeling, waarbij de sanctie in het geval van een geldboete minstens € 340,00 bedraagt.69 Daarenboven moet het vonnis minstens drie maanden voorafgaande aan het verzoek zijn uitgesproken.70 Ook moet op een eerder verzoekschrift betreffende dezelfde straf of maatregel langer dan een jaar geleden zijn beslist.71 Op deze wijze wordt de kans dat er nieuwe omstandigheden zijn die de gratie rechtvaardigen vergroot. Een gratieverzoek wordt ingediend door het invullen van een gratieformulier.72 De veroordeelde kan dit zelf invullen of het kan door een ander worden gedaan, zoals een advocaat of familielid. In het laatste geval dient de veroordeelde

65

CBS, Ministerie van Veiligheid en Justitie (webmagazine 12 mei 2010). Te raadplegen op

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/veiligheid-recht/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-3235-wm.htm 66 Kamerstukken II 1984/85, 19 075, nrs. 1-3, p. 21. 67 Noorduyn 2007, p. 217-255. 68 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10. 69

Art. 558, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

70

Art. 4, vierde lid, onder a, van de Gratiewet.

71

Art. 4, vierde lid, onder b, van de Gratiewet.

72

(30)

wel het formulier mede te ondertekenen73. Indien de veroordeelde het formulier niet mede ondertekend, dan wordt het gratieverzoek buiten behandeling gelaten.74 Het gratieformulier beoogt verzoekers eenvoudiger in staat te stellen hun gratieverzoek te laten voldoen aan de formele vereisten. Aan de andere kant lijkt het eenvoudigere karakter het recht op rechtsbijstand in deze procedure te hebben beperkt. Zo stipuleert art. 12, tweede lid, onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (WRB) dat, behoudens complexe gevallen, rechtsbijstand niet wordt verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. De Raad voor Rechtsbijstand hanteert op grond van deze bepaling als beleidsregel dat in geval de aanvraag uitsluitend ziet op de indiening van een gratieverzoek geen rechtsbijstand op basis van een toevoeging wordt verleend.75

Het gratieverzoek moet gepaard gaan met het aangeven voor welke straf gratie wordt aangevraagd. Tevens dienen de redenen voor het verzoek te worden opgegeven. Vervolgens moet het gratieformulier worden opgestuurd naar het Bureau Gratie van Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Bureau Gratie toetst of het gratieverzoek voldoet aan de formele eisen die zijn neergelegd in de Gratiewet. Ingeval het gratieformulier niet of niet geheel is ingevuld of bewijsstukken ontbreken, dan wordt de verzoeker de mogelijkheid geboden binnen een termijn van zes weken de ontbrekende gegevens aan te vullen.76 Het verzoekschrift kan buiten behandeling worden gelaten ingeval de verzoeker niet binnen die termijn de ontbrekende gegevens aanlevert.77 Verder blijft een verzoekschrift om gratie van een taakstraf buiten behandeling indien de rechter nog niet heeft beslist op een beroepschrift van de veroordeelde tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis.78

2.7.2.4 Onvoorwaardelijke en voorwaardelijke gratieverlening

Aan de indiener van een gratieverzoek kan, indien hij daarvoor in aanmerking komt, onvoorwaardelijke of voorwaardelijke gratie worden verleend. Bij onvoorwaardelijke

73

Art. 3, tweede lid, van de Gratiewet.

74

Art. 560 van het Wetboek van Strafvordering.

75

Aantekening 36 bij Art. 12, tweede lid, onder g, van de Wet op de rechtsbijstand. Zie

http://kenniswijzer.rvr.org/binaries/content/assets/kenniswijzer/achtergrondinformatie/handboek-toevoegen/art-12-wrb-aant-36.pdf.

76

Art. 3, derde lid, van de Gratiewet.

77

Art. 3, vierde lid, van de Gratiewet.

78

(31)

gratieverlening wordt de sanctie categorisch kwijtgescholden, verminderd of veranderd. Bij voorwaardelijke gratieverlening worden voorwaarden gesteld die het gedrag van de veroordeelde betreffen. De voorwaarde kan worden gesteld dat de veroordeelde onbetaalde arbeid verricht of een leerproject volgt.79 Ook kan de voorwaarde worden gesteld dat de veroordeelde een bepaalde geldsom betaalt aan de Staat of dat hij de door het strafbare feit veroorzaakte schade geheel of gedeeltelijk zal vergoeden.80 De proeftijd bedraagt maximaal twee jaren.81 Gratie kan worden herroepen indien de voorwaarden niet worden nageleefd. De herroeping geschiedt niet eerder dan nadat de veroordeelde is gehoord.82 Voor zover een gedeelte van de voorwaarden niet is nageleefd kan bij de herroeping worden bepaald dat slechts een gedeelte van de straf zal worden tenuitvoergelegd.83 De afwijzing van een gratieverzoek dient te worden gemotiveerd en de verzoeker dient daarvan in kennis te worden gesteld.84

2.7.2.5 Gratiebeleid tot 1986

In de Nota Schravendijk werd het gratiebeleid vanaf 1886 beschreven. Daaruit blijkt onder meer dat niet één levenslanggestrafte zijn straf volledig heeft uitgezeten.85 Vanaf 1957 gold de Samkalden-regeling, waardoor veroordeelden tot een gevangenisstraf van 6 jaren of meer na eenderde van hun straf in aanmerking konden komen voor (voorwaardelijke) gratie. De Minister formuleerde als grond voor gratie aan (levens)langgestraften “voorkoming van de verstoring van reclasseringskansen”.86 Deze grond kwam te bestaan naast de reeds bestaande relevante factoren van “goed gedrag, betoond berouw en inzicht, mogelijkheid van reclassering, aanzienlijk verminderd recidivegevaar en de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde”. 87 De Samkalden-regeling werd vast beleid. Een gratieverzoek van een levenslanggestrafte kon na een werkelijke detentieduur van 10 jaar

79

Art. 13, tweede lid, van de Gratiewet.

80

Art. 13, derde lid, van de Gratiewet.

81

Art. 14, eerste lid, van de Gratiewet.

82

Art. 17, eerste lid, van de Gratiewet.

83

Art. 17, derde lid, van de Gratiewet.

84

Art. 18, tweede lid, van de Gratiewet.

85

O.E. Schravendijk, ‘Praktijk der levenslange gevangenisstraf. Enige gegevens omtrent het verloop sinds 1886 van de aan commune delinquenten opgelegde levenslange gevangenisstraf, Maandschrift voor het gevangeniswezen 1957, jrg. 8, p. 200. Bron: Van Hattum 2005, p. 238.

86

Handelingen II 1956/57, 4500 (Justitiebegroting), p. 2307-2308. Bron: Factsheet 2011, p. 6.

87

O.E. Schravendijk, ‘Praktijk der levenslange gevangenisstraf. Enige gegevens omtrent het verloop sinds 1886 van de aan commune delinquenten opgelegde levenslange gevangenisstraf, Maandschrift voor het gevangeniswezen 1957, jrg. 8, p. 196-196. Bron: Van Hattum 2005, p. 237.

(32)

worden beoordeeld op eventuele omzetting in een tijdelijke vrijheidsstraf.88 Dit moment ziet niet op het moment van daadwerkelijke gratieverlening, maar op de mogelijkheid van het in gang zetten van de gratieprocedure. Het omzetten van de levenslange gevangenisstraf in een tijdelijke gevangenisstraf geschiedde gemiddeld na 15 tot 17 jaar detentie. Gemiddeld werd de straf omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf van 23 jaren en de werkelijke detentieduur kwam neer op 17 jaar na aftrek van de voorwaardelijke invrijheidstelling.89 Slecht één tot levenslang veroordeelde heeft zijn straf volledig uitgezeten vanwege krankzinnigheid.90 De levenslange gevangenisstraf had aldus geen absoluut karakter.

Op 7 juni 1978 is de Circulaire Volgprocedure langgestraften in werking getreden.91 Gedetineerden met een gevangenisstraf van zes jaren of meer werden na eenderde van de straf in het Penitentiair Selectie Centrum klinisch onderzocht om te beoordelen hoe de verdere tenuitvoerlegging van de straf diende te worden vormgegeven.92 De detentiesituatie werd structureel gevolgd en aanwijzingen werden gegeven omtrent de inhoud van de tenuitvoerlegging. De vraag naar het eventueel verlenen van gratie en de beantwoording daarvan werden expliciet opgenomen in het advies.93 De Volgprocedure schonk niet specifiek aandacht aan de groep van levenslanggestraften. Niettemin was de procedure ook voor hen van belang. De tenuitvoerleggingspraktijk bij de levenslange gevangenisstraf leidde na verloop van tijd tot omzetting van de straf in een tijdelijke gevangenisstraf door middel van gratiëring. Vervroegde invrijheidstelling werd hierdoor mogelijk. 94 In 2000 is de Volgprocedure afgeschaft. Hiermee kwam een einde aan het toetsen van de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf aan legitieme penologische doeleinden en is het initiatief tot gratieverlening komen te liggen bij de gedetineerde. Slechts door het indienen van een gratieverzoek kan de levenslanggestrafte eventueel worden gegratieerd.

2.7.2.6 Herbezinning op het ‘oude’ beleid

In 1957 verwoordde de Staatssecretaris van Justitie het Nederlandse gratiebeleid als volgt: 88 Van Hattum 2009, p. 331. 89 Factsheet 2011, p. 5-6 en 15-19. 90 Factsheet 2011, p. 5-6 en 15.19. 91

Circulaire van 7 juni 1978, nr. 133/378, pj 1980, 79.

92 Van de Sande 2007, p. 40. 93 Van de Sande 2007, p. 41. 94 Kamerstukken I 1994/95, 22 855 (R 1451), nr. 22a.

(33)

“In het Nederlandse strafstelsel wordt een levenslange gevangenisstraf, opgelegd aan commune delinquenten, in het algemeen niet tot het einde toe ten uitvoer gelegd. Naar onze opvatting behoort een dergelijke tot vrijheidsstraf veroordeelde uitzicht te houden op terugkeer in de samenleving, zo dit mogelijk is.”

Het laatste gehonoreerde gratieverzoek was in 1986.95 Sindsdien zijn er geen beleidsregels uitgevaardigd die erop duiden dat het ‘oude’ gratiebeleid is gewijzigd. Evenmin hebben de gratiëringsgronden en de regels voor het bejegen van gedetineerden een verandering ondergaan. Met de inwerkingtreding van de Penitentiaire Beginselenwet in 1999 is de Volgprocedure in 2000 ingetrokken. De intrekking beoogde slechts een organisatorische verandering in de bejegeningswijze van langgestraften.96

In 2010 was de toenmalige Minister van Justitie Hirsch Ballin van oordeel dat aan de door hem en de Staatssecretaris ingenomen standpunten “ten onrechte de conclusie is verbonden dat sprake zou zijn van een fundamentele breuk met het in het verleden gevoerde beleid”.97 De tenuitvoerleggingspraktijk en de hieronder weergegeven uitspraken van bewindslieden impliceren echter een herbezinning op het ‘oude’ beleid.

Tot 1986 werd in het kader van de ‘beleidsgratie’ – op een enkele uitzondering na – aan alle levenslanggestraften gratie verleend. Voorwaardelijke invrijheidstelling van de levenslanggestraften werd hierdoor mogelijk. Na 1986 is slechts één keer gratie verleend. Dit was in 2009. Betrokkene betrof een van oorsprong Turkse man aan wie in Duitsland een levenslange gevangenisstraf was opgelegd. In het kader van de zogenaamde ‘exequaturprocedure’ is zijn straf door Nederland overgenomen en door de Nederlandse strafrechter omgezet in een levenslange gevangenisstaf naar Nederlands recht. Ingevolge de Duitse regelgeving had na achttien jaar detentie moeten worden gekeken of betrokkene recht had op invrijheidstelling. Betrokkene is echter na zeventien jaar gegratieerd. Reden voor het verlenen van gratie was het naderend overlijden van betrokkene. Aanvankelijk werd het verzoek afgewezen. De Minister beriep zich daarbij op beleidsregels inzake terminale ziekte welke voorschreven dat invrijheidstelling slechts plaatsvindt in ‘de allerlaatste fase’. Volgens de Minister moest worden gedacht aan nog één à twee weken te leven hebben door de gedetineerde. Kort na gratiering is betrokkene overleden.

95 Factsheet 2011, p. 26. 96 Van de Sande 2007, p. 6-31. 97 Hirsch Ballin 2010, p. 80.

(34)

Voormalig Minister van Justitie Donner antwoordde in 2004 op Kamervragen: “(…) de Nederlandse rechter kan geen minimumduur bepalen voor levenslang; de levenslange gevangenisstraf duurt immers levenslang.”98 Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel verhoging strafmaxima stelde Donner: “Daarom is er een onderscheid gemaakt tussen twintig jaar en levenslang. Dat is gewoon voor de rest van het leven.”99

In 2008 deed Staatssecretaris van Justitie Albayrak de volgende uitspraken:

“Levenslang is in beginsel levenslang. Soms is een misdrijf zo ernstig en is het risico dat iemand gevaarlijk blijft zo groot, dat uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Of dat een tijdelijke gevangenisstraf wordt of levenslang, die keuze is aan de rechter. Zeker nu de rechter tegenwoordig tot 30 jaar kan opleggen, kunnen we veronderstellen dat hij een zeer weloverwogen beslissing neemt als zijn vonnis levenslang luidt.”100

en

“Ik zie geen dringende noodzaak om de levenslange gevangenisstraf tussentijds te toetsen, bijvoorbeeld na vijftien jaar. Wel ga ik kijken of de huidige gratieprocedure bij levenslanggestraften voldoet en of bijvoorbeeld een advies van de inrichting waar zo iemand verblijft, aanvullende informatie kan opleveren.”101

Tot slot merkte Albayrak het volgende op:

“Bij modernisering van het gevangeniswezen waar we nu mee bezig zijn, besteden we ook aandacht aan de levenslanggestraften en met name aan hun verblijf in gevangenissen. Dat verblijf is uiteraard niet gericht op terugkeer in de samenleving.”102

In een brief van de Minister en Staatssecretaris van Justitie aan de voorzitter van de Tweede Kamer is te lezen dat bij levenslanggestraften in principe geen sprake is van terugkeer in de samenleving. Levenslanggestraften komen dan ook niet in aanmerking voor interventies die gericht zijn op het voorbereiden van een succesvolle terugkeer in de samenleving.103 Verder 98 Aanhangsels Handelingen II 2003/04, nr. 1972, p. 4170. 99 Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 34, p. 30-31. 100 RSJ 2008a, p. 4. 101 RSJ 2008a, p. 4. 102 RSJ 2008a, p. 4. 103

(35)

wordt in de brief gesteld dat de keuze tussen een tijdelijke of levenslange gevangenisstraf een keuze is van de rechter:

“Het betreft hier een weloverwogen keuze van de rechter tussen een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal dertig jaar en een levenslange gevangenisstraf. Met het in 2005 verhogen van het maximum van de tijdelijke gevangenisstraf van twintig naar dertig jaar is het verschil met levenslang minder groot geworden. Dit maakt dat de rechter meer dan voorheen een weloverwogen keuze maakt voor een levenslange gevangenisstraf.”104

Vanaf 1986 lijkt een kentering waar te nemen in het gratiebeleid. Gratieverlening is eerder uitzondering geworden dan regel. Gelet op de verharding van het strafklimaat en de steeds sterker wordende positie van het slachtoffer in het strafproces, valt niet te vermoeden dat het veranderde beleid spoedig zal worden gewijzigd. Bovendien dragen de media – waarbij de toegang tot details van de ernstigste delicten wordt vergemakkelijkt – en de maatschappelijke roep op zwaardere straffen bij aan de negatieve advisering op ingediende gratieverzoeken.

2.8 Jurisprudentie

Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf moet, gelet op de gevolgen daarvan, slechts in de meest uitzonderlijke gevallen geschieden. De oplegging impliceert immers dat de levenslanggestrafte nimmer kan terugkeren in de samenleving. Dat van uiterste terughoudendheid in de laatste jaren minder sprake lijkt te zijn, is al aan de orde geweest. Bovendien lijkt de gevangenisstraf te worden gezien als een permanente verwijdering van de veroordeelde uit de samenleving.105 Uit de rechtspraak blijkt een dubbelzinnige houding ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf. Enerzijds blijkt de idee dat de dader nimmer meer mag vrijkomen.106 Anderzijds lijkt in sommige gevallen te zwaar te worden geleund op de gratieerbaarheid van de levenslanggestrafte, waardoor daaraan verwachtingen kunnen worden ontleend. Zo wijst de Hoge Raad in 1999107 en 2009108 expliciet op het middel van gratie bij de vraag of in Nederland een opgelegde gevangenisstraf nimmer wordt verkort. Deze tegenstrijdige houding, waarbij enerzijds de gevangenisstraf wordt aangemerkt als permanente verwijdering uit de samenleving en anderzijds te zwaar wordt geleund op de

104

Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10, p. 4, onder punt 4.

105

Bleichrodt, 2006 (oratie Rijksuniversiteit Groningen).

106

Zie bijv. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 juli 2002 ECLI:NL:GHSHE:2002:AE5920 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 juli 2005 ECLI:NL:GHSHE:2005:AT9335.

107

HR 9 maart 1999 ECLI:NL:HR:1999:ZD1464, NJ 1999, 435.

108

(36)

mogelijkheid van gratiëring van de levenslanggestrafte, wordt door Van Hattum “het irrationele van de levenslange straf” genoemd.109

Er zijn rechterlijke uitspraken die op voorhand de mogelijkheid uitsluiten dat de tot levenslang veroordeelde ooit terugkeert in de samenleving, zelfs niet door middel van gratie.110 Van Hattum is van oordeel dat de rechter daarmee treedt buiten zijn bevoegdheid.111 Hiermee neemt de rechter immers een voorschot op een eventuele gratieprocedure, terwijl de beslissing daarop een prerogatief is van de Kroon. Van Hattum stelt verder dat daarmee ook de aard van de levenslange gevangenisstraf wordt miskend. De levenslange gevangenisstraf bestaat volgens haar namelijk uit een deel ter vergelding en een deel ter beveiliging. De duur van laatstgenoemde is niet bij voorbaat vast te stellen, daar de noodzaak tot beveiliging afhankelijk is van factoren die aan verandering onderhevig zijn, aldus Van Hattum.112 Bleichrodt voegt hieraan toe dat de vergeldingsbehoefte afneemt naar mate de tijd verstrijkt.113 Het rechterlijk vonnis, als momentopname, kan volgens hem dan ook niet het laatste woord zijn over de duur van de straf.

Dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf wordt gelijkgesteld aan de levenslange executie daarvan, vormt voor rechters soms een grond om de geëiste levenslange straf af te wijzen.114 De keuze tussen het opleggen van een tijdelijke of levenslange gevangenisstraf is dus afhankelijk van de rechterlijke opvatting met betrekking tot de straf. In het licht hiervan stelt Van Hattum dat het rechtspraakoverzicht weinig houvast biedt voor de vraag welke gevangenisstraf wordt opgelegd.115 Het geheel aan subjectieve toevalsfactoren, zoals de feitenwaardering en het inschatten van de toerekeningsvatbaarheid en de opzet, bepalen of een tijdelijke of levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd, aldus Van Hattum.116 Hoewel dit voor de rechtsgelijkheid nadelig kan werken, is het nog maar de vraag of gelijkheid in gevallen van levenslang kan worden bereikt. Immers zijn de zaken waarin de rechter een

109

Van Hattum 2005, p. 241.

110

Te denken valt aan het arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 18 juni 2004 ECLI:NL:GHSGR:2004:AP2846 (Lucia de B.). 111 Van Hattum 2005, p. 243. 112 Van Hattum 2005, p. 243. 113

Bleichrodt 2006 (oratie Rijksuniversiteit Groningen).

114

Zie bijv. Gerechtshof Amsterdam 11 mei 2005 ECLI:NL:GHAMS:2005:AT5190, Gerechtshof ’s-Gravenhage 3 maart 2011 ECLI:NL:GHSGR:2011:BP6640 en Gerechtshof ’s-’s-Gravenhage 23 maart 2011 ECLI:NL:GHSGR:2011:BP8649.

115

Van Hattum 2006, p. 763-769.

116

(37)

levenslange gevangenisstraf oplegt dermate specifiek dat het mijns inziens onmogelijk is om oriëntatiepunten vast te stellen inzake het opleggen van de levenslange gevangenisstraf. De ernst van de feiten waarvoor een levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd maakt dan ook dat de discretionaire bevoegdheid van de rechter over het algemeen meer recht zal doen aan het specifieke geval, dan de bijna geheel routinematige oplegging van een levenslange gevangenisstraf op grond van oriëntatiepunten. Dit komt de rechtvaardigheid van het vonnis ten goede.

2.9 Tussenconclusie

In dit hoofdstuk is geprobeerd de levenslange gevangenisstraf in Nederland in kaart te brengen. De levenslange vrijheidsstraf is in Nederland voor het eerst geïntroduceerd in 1811 bij de invoering van de Franse Code Pénal. De huidige levenslange gevangenisstraf heeft zijn intrede gemaakt in 1870. Gebleken is dat de strafdoelen van generale en speciale preventie en vergelding belangrijke factoren zijn bij het opleggen van een levenslange gevangenisstraf door de rechter. Circa een dertigtal strafbare feiten worden bedreigd met de levenslange gevangenisstraf. In het kader van het afzien van de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf lijkt de civiele rechtsgang slechts een theoretische mogelijkheid tot verkorting van de straf te zijn; deze rechtsgang heeft tot op heden nimmer tot strafverkorting geleid. Tot 1986 was gratieverlening een reële mogelijkheid. Het gratiebeleid was geënt op de resocialisatie van de gedetineerde. Na het laatste gehonoreerde gratieverzoek in 1986 lijkt een kentering waar te nemen in het gratiebeleid. Sindsdien is immers maar één keer gratie verleend en dat was vanwege het naderend overlijden van de gedetineerde. Daarbij lijken politici het resocialisatiebeginsel niet van toepassing te achten op de levenslanggestrafte. De levenslange gevangenisstraf duurt volgens hen ook daadwerkelijk levenslang. De idee dat een levenslanggestrafte ook daadwerkelijk permanent uit de samenleving wordt gehaald vormt voor sommige rechters grond om de straf op te leggen. Voor anderen vormt het juist grond om af te zien van het opleggen van de straf.

(38)
(39)

HOOFDSTUK 3 – LEVENSLANG EN HET EVRM

3.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 zijn de belangrijkste facetten van de levenslange gevangenisstraf in Nederland uiteengezet. Daartoe zijn de totstandkoming, strafdoelen, het wettelijk kader, enkele gegevens, en de mogelijkheden tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf besproken. In dit hoofdstuk worden de mensenrechtelijke standaarden van het EVRM behandeld ter beantwoording van de latere vraag of het huidige Nederlandse tenuitvoerleggingsbeleid bij de levenslange gevangenisstraf in overeenstemming is met die standaarden. Hiertoe zal allereerst de positie die Nederland inneemt ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf worden vergeleken met de overige Verdragspartijen bij het EVRM. Verder zal het internationaalrechtelijke kader omtrent de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf worden besproken. Tot slot zullen de mensenrechtelijke waarborgen die voortvloeien uit het EVRM en de daarbij behorende jurisprudentie bij de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstaf worden besproken.

3.2 Internationaal recht

Het waarborgen van een menswaardige behandeling van (levens)langgestraften wordt onder andere gerealiseerd door Resoluties en Aanbevelingen van de Raad van Europa. Een menswaardige behandeling kan ingevolge deze documenten onder meer worden geboden door het bieden van een perspectief op invrijheidstelling. Zo stelt de Resolution on treatment of long-term prisoners dat alle langgestraften voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld indien sprake is van “a favourable prognosis”.117 Dit houdt in dat een langgestrafte voorwaardelijk in vrijheid moet worden gesteld, indien een positief (gratie)advies wordt gegeven met betrekking tot de (voorwaardelijke) invrijheidstelling van de langgestrafte.118 De resolutie stelt verder dat het uitzicht op invrijheidstelling niet kan worden geweigerd op gronden van generale preventie. Dit mag alleen gebeuren ter beveiliging van de samenleving. Verder moet ingevolge de resolutie, na acht tot veertien jaar detentie worden getoetst of voorwaardelijke

117

Resolutie CM/Res(76)2 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (17 februari 1976), On the treatment of long-term prisoners, in het bijzonder art. 9, 10, 11 en 12.

118

Vergelijk ook art. 4, eerste lid, van de Gratiewet waarin staat dat advies moet worden ingewonnen van het gerecht dat de straf of maatregel heeft opgelegd, alvorens op het gratieverzoek wordt beslist.

(40)

invrijheidstelling mogelijk is.119 Indien voorwaardelijke invrijheidstelling niet wordt verleend, dan moet de toetsing periodiek worden herhaald. In 2003 is de resolutie aangevuld met een aanbeveling waarin ook de mogelijkheid van het voorwaardelijk in vrijheid stellen van levenslanggestraften wordt aanbevolen.120

Het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (hierna: CPT) heeft niet-verminderbare straffen veroordeeld. Het CPT acht een levenslange gevangenisstraf zonder perspectief op invrijheidstelling onmenselijk. Het CPT heeft dan ook ernstige bedenkingen tegen de gedachte dat levenslanggestraften een permanente bedreiging zijn voor de samenleving en aan wie iedere hoop op invrijheidstelling moet worden ontzegd. Het CPT heeft deze afkeuring onlangs tot uitdrukking gebracht in zijn verslag aan de Bulgaarse regering.121 Het CPT refereert hierbij aan de Europese gevangenisregels van 2006 (EPR) en de Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa over voorwaardelijke invrijheidstelling van 2003. Zo bepaalt art. 6 EPR dat elke detentie zal zijn gericht op het faciliteren van de terugkeer in de samenleving van de gedetineerde. In dit kader stipuleert art. 103 EPR dat rapporten worden opgesteld met een strategie voor de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving van de gedetineerde. Tot slot bepaalt art. 107 EPR dat gedetineerden, voorafgaande aan de invrijheidstelling, worden ondersteund in de overgang van het leven in de gevangenis naar het leven in de buitenwereld. Dit geschiedt in de vorm van resocialisatieprogramma’s. In het geval van (levens)langgestraften moeten specifieke stappen worden genomen ter verzekering van de geleidelijke terugkeer in de samenleving van de gedetineerde. Dit kan worden bereikt door voorwaardelijke invrijheidstelling van de (levens)langgestrafte.122

Van belang is ook art. 10 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Het betreft de internationaalrechtelijke variant van het resocialisatiebeginsel, waarin is bepaald dat het gevangenisstelsel in de eerste plaats moet zijn

119

Resolutie CM/Res(76)2 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (17 februari 1976), On the treatment of long-term prisoners, art. 12.

120

Aanbeveling CM/Rec(2003)22 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (24 september 2003), On the conditional release (parole), art. 4a.

121

Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing, “Report to the Bulgarian Government on the visit to Bulgaria carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) from 4 to 10 May 2012”, § 32.

122

Aanbeveling CM/Rec(2006)2 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (11 januari 2006), On the European Prison Rules.

(41)

gericht op de heropvoeding en reclassering van de gedetineerde. Het artikel maakt geen onderscheid tussen levenslanggestraften en tijdelijk gestraften, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat ook op internationaal niveau is bepaald dat resocialisatie van levenslanggestraften wenselijk is. Tot slot is in dit kader het Statuut van Rome, waarbij het Internationaal Strafhof is opgericht, het vermelden waard. Hierin is bepaald dat voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide in beginsel een tijdelijke gevangenisstraf wordt opgelegd van niet meer dan 30 jaar. Een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd als de ernst van de misdaad en de specifieke omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen.123 Wel moet een dergelijke straf na 25 jaar worden herzien.124 Aldus wordt zelfs aan de ergste oorlogsmisdadiger enige hoop geboden, doordat hij weet dat de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf door het Internationaal Strafhof zal worden herzien na een periode van 25 jaar. Bovendien zal regelmatig een herziening plaatsvinden indien hij niet in vrijheid wordt gesteld bij de eerste herziening.125

Het bovengeschetste internationaalrechtelijke kader geeft blijk van een recht op terugkeer in de samenleving van de levenslanggestrafte. Daarentegen onderscheidt Nederland zich van de overige leden van de Raad van Europa doordat levenslanggestraften niet voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Ook wordt aan levenslanggestraften sinds 1986 nauwelijks meer gratie verleend. Het resocialisatiebeginsel vindt in Nederland geen toepassing bij de groep van levenslanggestraften. Het is de vraag of dit beleid in overeenstemming is met de waarborgen voortvloeiende uit het EVRM. De mensenrechtelijke standaard van het EVRM zal hierna worden uiteengezet.

3.3 Levenslang in Europa

Het merendeel van de lidstaten van de Raad van Europa kent regelgeving die voorziet in de mogelijkheid tot het opleggen van een levenslange gevangenisstraf. De reikwijdte van die regelgevingen verschilt echter. De mogelijkheid tot het opleggen van een levenslange gevangenisstraf betekent voorts niet dat levenslanggestraften ook daadwerkelijk altijd tot de dood erop volgt gedetineerd zitten De meeste lidstaten hebben een herbeoordelingssysteem van de straf, waarbij deze kan worden verkort middels voorwaardelijke invrijheidstelling.

123

Art. 77, eerste lid, onder a en b, van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof.

124

Art. 110, derde lid, van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof.

125

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A study of typical sound paths and their time intervals indicates that a transition time point may exist between early reflected sound and late reflected sound

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

Bij deze druk gaven de buizen het water gelijkmatig af door een groot aantal kleine poriën.. De ingegraven poreuze buizen zijn voortdurend gevuld gehouden met

Uit deze test moet de conclusie worden getrokken dat de waargenomen symptomen zeer waarschijnlijk niet van parasitaire oorsprong zijn en zeker niet door een schimmel

The problem, however, is that the South African population in transition is reported to have high levels of alcohol abuse (WHO, 2000), with its many adverse consequences (Parry et

increases so do the point of view shots, the kinesthetic camera movement and framing, all contributing to a high level of experiential and embodied combat realism.. The soldiers