• No results found

Gevolgen van aanpassingen in het ammoniakbeleid voor de intensieve veehouderij.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gevolgen van aanpassingen in het ammoniakbeleid voor de intensieve veehouderij."

Copied!
109
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gevolgen van aanpassingen in het ammoniakbeleid voor

de intensieve veehouderij

Onderzoek naar de economische aspecten van en de

gevolgen voor de ammoniakdoelstellingen bij intern

salderen van ammoniakemissie, versoepeling van de WAV

en het niet emissiearm maken van bestaande stallen

P.L.M. van Horne R. Hoste

B.J. de Haan (MNP)

H. Ellen (Animal Sciences Group) A. Hoofs (Animal Sciences Group) B. Bosma (Animal Sciences Group) In samenwerking met:

Projectcode 30629 Juli 2006

Rapport 3.06.03 LEI, Den Haag

(2)

Het LEI beweegt zich op een breed terrein van onderzoek dat in diverse domeinen kan worden opgedeeld. Dit rapport valt binnen het domein:

… Wettelijke en dienstverlenende taken

… Bedrijfsontwikkeling en concurrentiepositie ; Natuurlijke hulpbronnen en milieu

… Ruimte en Economie … Ketens

… Beleid

(3)

Gevolgen van aanpassingen in het ammoniakbeleid voor de intensieve veehouderij; Onder-zoek naar de economische aspecten van en de gevolgen voor de ammoniakdoelstellingen bij intern salderen van ammoniakemissie, versoepeling van de WAV en het niet emissie-arm maken van bestaande stallen

Van Horne, P.L.M., R. Hoste, B.J. de Haan, H. Ellen, A. Hoofs en B. Bosma Den Haag, LEI, 2006

Rapport 3.06.03; ISBN-10: 90-8615-087-X; ISBN-13: 978-90-8615-087-8 Prijs € 18 (inclusief 6% BTW)

109 p., fig., tab., bijl.

In EU-verband zijn afspraken gemaakt voor een maximale Nederlandse ammoniakemissie in 2010 (NEC-plafond). In deze studie worden de gevolgen van enkele aanpassingen in het Nederlandse ammoniakbeleid doorgerekend. Een inperking van de WAV zal nauwelijks effect hebben op de ammoniakdoelstelling voor 2010. Het niet emissiearm uitvoeren van bestaande stallen, met uitzondering van veehouderijen die onder de IPPC-richtlijn vallen, zal een duidelijke kostenbesparing geven. Echter, de reductie van de ammoniakemissie zal 7 kiloton minder zijn. Intern salderen kan vooral op grote varkensbedrijven een econo-misch voordeel opleveren, terwijl het voor pluimveebedrijven in individuele situaties inte-ressant kan zijn. Consequentie van intern salderen is echter dat de totale ammoniakemissie in 2010 iets hoger zal zijn.

Bestellingen: Telefoon: 070-3358330 Telefax: 070-3615624 E-mail: publicatie.lei@wur.nl Informatie: Telefoon: 070-3358330 Telefax: 070-3615624 E-mail: informatie.lei@wur.nl © LEI, 2006

Vermenigvuldiging of overname van gegevens: ; toegestaan mits met duidelijke bronvermelding … niet toegestaan

Op al onze onderzoeksopdrachten zijn de Algemene Voorwaarden van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO-NL) van toepassing. Deze zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel Midden-Gelderland te Arnhem.

(4)

Agreements reached within the EU specify the maximum level of Dutch ammonia emis-sions in 2010 (NEC ceiling). This study calculates the consequences of a number of amendments to the Dutch ammonia policy. A restriction of the Ammonia and Livestock Farming Act will have virtually no effects on the ammonia target for 2010. The withdrawal of the obligation to convert existing stalls to low-emission stalls - with the exception of livestock farms that fall within the scope of the IPPC Directive - will result in evident cost savings. However, the reduction of ammonia emissions will be 7 kilotonnes lower. Internal balancing can be of economic benefit to large pig farms, in particular, and can also be of interest to individual poultry farms. However, internal balancing will result in slightly higher total ammonia emissions in 2010.

(5)

Inhoud

Blz. Woord vooraf 7 Samenvatting 9 Summary 15 1. Inleiding 21 2. Wettelijk kader 23 2.1 Wetgeving 23 2.2 Emissienormen 25 3. Haalbaarheid NEC-plafond in 2010 27 3.1 Inleiding 27

3.2 Ammoniakuitstoot en depositie op natuur 28

3.3 Inperking Wet ammoniak en veehouderij 29

3.4 Algemene Maatregel van Bestuur Huisvesting 30

3.5 Onzekerheid 35 3.6 Conclusies 36

4. Methode en uitgangspunten 38

4.1 Methode en algemene uitgangspunten 38

4.2 Varkenshouderij 41 4.3 Pluimveehouderij 46 5. Resultaten 51 5.1 Algemeen 51 5.2 Resultaten varkenshouderij 52 5.3 Resultaten pluimveehouderij 63 6. Conclusies en beschouwingen 74

6.1 Versoepeling van de WAV en aanpassing van de AMvB Huisvesting 74

6.2 Intern salderen 74

Literatuur 85

Bijlagen

1. Detailinformatie berekeningen in hoofdstuk 3 87

(6)

Blz. 3. Toelichting effect van intern salderen naar nationaal niveau 94

4. Praktijkvoorbeeld vleeskuikenouderdieren 101

5. Praktijkvoorbeeld scharrelhennen 105

(7)

Woord vooraf

De Europese regelgeving (NEC-richtlijn) schrijft voor Nederland een ammoniakemissie-plafond voor van 128 kiloton in het jaar 2010. Voor de nationale realisatie hiervan is in Nederland onder meer de AMvB Huisvesting afgekondigd. Bij de inspraak op de ontwerp-AMvB en meer recentelijk tijdens een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer over de nieuwe ammoniak- en stankwetgeving is de wens geuit om de ammoniakemissie op be-drijfsniveau te mogen salderen. In hetzelfde overleg met de Tweede Kamer is ook ge-vraagd naar de effecten van de voorgenomen wijziging van de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV) en het niet emissiearm maken van bestaande stallen op de ammoniak-doelstellingen van de NEC-richtlijn. Deze vragen zijn gebundeld in een onderzoeksop-dracht aan het LEI en het MNP.

In dit rapport worden enkele beleidsalternatieven geanalyseerd op bedrijfseconomi-sche consequenties voor veehouders in Nederland. Het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) heeft nationale doorrekeningen gemaakt, terwijl het LEI samen met Animal Scien-ces Group het zogenaamde 'Intern Salderen' voor ammoniakemissiebeperking op varkens- en pluimveebedrijven heeft beoordeeld.

Deze studie is in opdracht van het ministerie van VROM uitgevoerd. Voor het on-derzoek is een begeleidingscommissie samengesteld, waarin de volgende personen zitting hadden:

- Dr. H. Hoving, VROM; - Mr. P.B. Bokelaar, VROM;

- Mevr. Ir. J.F. van Gemerden, LNV; - Ing. G.C. van 't Klooster, LTO Nederland; - Dr. Ir. G.B.C. Backus, LEI.

Binnen het LEI was P.L.M. van Horne verantwoordelijk voor de uitvoering van het pluimveegedeelte en R. Hoste voor het varkensonderzoek. Zij hebben inhoudelijk samen-gewerkt met respectievelijk H. Ellen (pluimvee) en A. Hoofs en B. Bosma (varkens) van Animal Sciences Group-Wageningen UR. B.J. de Haan was verantwoordelijk voor de ana-lyse van het MNP.

In aansluiting op de theoretische analyse van de economische consequenties voor de gedefinieerde praktijksituaties, zijn de bevindingen besproken met enkele varkens- en pluimveehouders. Deze veehouders zijn door LTO aangedragen als voorbeeldbedrijven. De overwegingen vanuit de praktijk zijn meegenomen in de beschouwingen.

(8)

Wij zijn erkentelijk voor de bijdrage van een aantal varkens- en pluimveehouders aan het onderzoek. We hopen dat deze studie bijdraagt aan een evenwichtige besluitvorming voor beperking van ammoniakemissie uit de varkens- en pluimveehouderij.

Dr. J.C. Blom Prof. ir. N.D. van Egmond

(9)

Samenvatting

De Europese regelgeving (NEC-plafond) schrijft voor Nederland een ammoniakemissie-plafond voor van 128 kiloton in het jaar 2010. Voor de nationale realisatie hiervan is in Nederland onder meer de AMvB Huisvesting afgekondigd. Bij de inspraak op de ontwerp-AMvB en meer recentelijk tijdens een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer over de nieuwe ammoniak- en stankwetgeving is de wens geuit om de ammoniakemissie op be-drijfsniveau te mogen salderen. In hetzelfde overleg met de Tweede Kamer is ook ge-vraagd naar de effecten van de voorgenomen wijziging van de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV) en het niet-emissiearm maken van bestaande stallen op de ammoni-akdoelstellingen van de NEC-richtlijn. Deze vragen zijn gebundeld in een onderzoeksop-dracht aan het LEI en het MNP.

Versoepeling van de WAV en aanpassing van de AMvB Huisvesting

MNP heeft in het kader van dit onderzoek twee vragen uitgewerkt met betrekking tot de gevolgen voor de totale ammoniakemissie in Nederland in 2010 (NEC-plafond) als gevolg van:

- inperking van de WAV, zodanig dat alleen nog zeer kwetsbare natuurgebieden aan-vullende bescherming krijgen;

- opheffen van de verplichting uit de AMvB Huisvesting tot het emissiearm maken van bestaande stallen met uitzondering van die van IPPC-bedrijven.

Allereerst wordt gesteld dat de onzekerheid in de ramingen voor 2010 groot is. De kans dat de emissies van ammoniak tot onder het overeengekomen plafond (NEC-richtlijn) beperkt blijven is 55%. De inperking van de WAV zal nauwelijks effect hebben op de ammoniakemissies en zal tevens de verplichting de emissies te beperken tot een plafond van 128 kiloton in 2010 niet in gevaar brengen.

Indien de AMvB Huisvesting middelgrote bedrijven niet meer zou verplichten om vóór 1 januari 2010 de bestaande stallen emissiearm te maken, uitgezonderd de IPPC-bedrijven, nemen de jaarlijkse ammoniakemissies netto met 7 kiloton toe; hierdoor neemt de kans op het beperken van de emissies tot het plafond af van 55 naar 35%.

Daar staat tegenover dat bedrijven, voorzover ze niet onder de IPPC-richtlijn vallen, hun investering in emissiearme stallen kunnen uitstellen, wat in 2010 ten minste € 23 mil-joen (schatting VROM op basis van nieuwbouw) tot € 48 milmil-joen (deze studie 2006, op ba-sis van voornamelijk aanpassing in bestaande stallen) kostenbesparing oplevert.

Onderzoek naar consequenties van Intern Salderen

De consequenties van intern salderen zijn onderzocht. Bij intern salderen krijgt de onder-nemer de gelegenheid om een overschrijding van de ammoniakemissienorm bij een

(10)

be-paalde stal of afdeling binnen dezelfde inrichting te compenseren met een onderschrijding van de ammoniakemissie uit een andere stal of afdeling. Op deze wijze kan iedere onder-nemer de economisch meest gunstige (combinatie van) maatregelen treffen om aan de emissiedoelstelling te voldoen. Hierbij is in principe uitgegaan van aanpassing in bestaande stallen. In deze studie is uitsluitend gekeken naar het emissiebeleid volgens de AMvB Huisvesting. Er is geen rekening gehouden met aanvullende eisen vanuit bijvoorbeeld de WAV, de Vogel- of Habitatrichtlijn of regionaal of lokaal beleid ten aanzien van ruimtelij-ke ordening of geur.

Resultaten varkenshouderij Zeugen

Intern salderen leidt op gespecialiseerde zeugenbedrijven tot een economisch voordeel van circa € 6 tot € 8 per zeugenplaats per jaar, terwijl de benodigde investering circa 40-180 euro per plaats lager kan zijn. Voor kleine zeugenbedrijven (kleiner dan 100 zeugen) is in-tern salderen niet lonend. In de zeugenhouderij bedragen de kosten van emissiebeperking circa € 8,20 tot € 12,80 per kg vermeden ammoniakemissie (bij verbouwing).

Het toestaan van intern salderen leidt tot emissieniveaus die in het algemeen dichter bij het emissieplafond liggen. Per zeugenplaats leidt intern salderen tot 0 à 0,51 kg NH3 per

zeugenplaats minder emissiebeperking. Dit geldt vooral voor de grote bedrijven.

Door emissiebeperking te combineren met bedrijfsuitbreiding of nieuwbouw is spra-ke van lagere investeringsbedragen. De jaarkosten liggen hierbij 2 tot 15% (uitbreiding) of 20 tot 35% (nieuwbouw) op bedrijfsniveau lager dan op basis van verbouwing in bestaande stallen. Het voordeel van intern salderen is hierbij kleiner.

Vleesvarkens

Voor vleesvarkensbedrijven waar de hokken gedeeltelijk onderkelderd zijn, en dus zonder verbouwing geschikt voor een koeldeksysteem, levert intern salderen geen voordeel op. Voor de overige vleesvarkensbedrijven leidt intern salderen tot een economisch voordeel van circa € 0,4 tot € 1,0 per vleesvarkenplaats per jaar. De investering is dan 5 tot 9 euro per vleesvarkenplaats lager. Bij kleinere bedrijven, neventakken, levert intern salderen geen voordeel op.

In de vleesvarkenshouderij bedragen de kosten van emissiebeperking € 5,30 tot € 6,80 per kg vermeden ammoniakemissie (bij verbouwing). Het toestaan van intern salde-ren leidt tot emissieniveaus die in het algemeen dichter bij het emissieplafond liggen. Per vleesvarkenplaats leidt het toestaan van intern salderen tot circa 0,11-0,18 kg NH3 minder

emissiebeperking per dierplaats; voor bedrijven met gedeeltelijk onderkelderde vleesvar-kenplaatsen heeft het toestaan van intern salderen geen effect op de emissiebeperking.

Emissiebeperking op basis van uitbreiding of nieuwbouw bespaart circa 15-30% (uitbreiding) of 25-50% (nieuwbouw) op bedrijfsniveau in jaarkosten en investeringsbe-dragen. Het voordeel van intern salderen is hierbij kleiner.

Gesloten varkensbedrijven

(11)

ge-mers meer combinaties maken doordat er meer diercategorieën en typen afdelingen aanwe-zig zijn.

Resultaten pluimveehouderij Vleeskuikens

Intern salderen levert in de vleeskuikenhouderij voor bestaande stallen geen economisch voordeel op. Deze conclusie geldt voor de systemen die momenteel in de RAV-lijst staan. Er zijn echter op dit moment enkele systemen in ontwikkeling die mogelijk perspectief bie-den als emissiearm systeem. Intern salderen levert mogelijk een economisch voordeel op indien deze systemen (zoals het VBS en Terra Sea concept) worden toegepast bij uitbrei-ding of nieuwbouw.

Vleeskuikenouderdieren

Intern salderen levert voor vleeskuikenouderdieren in bestaande stallen nauwelijks voor-deel op. In deze sector zijn een aantal emissiearme systemen op enkele bedrijven toegepast met echter slechte productieresultaten. Een ander emissiearm systeem (groepskooi) geeft grote bezwaren op het terrein van dierenwelzijn. Hierdoor blijft de keuze voor de vermeer-deraar beperkt. Bij grotere bedrijven, met bijvoorbeeld drie of vier stallen, is een luchtwas-ser toepasbaar. Bij intern salderen is dit qua kosten vergelijkbaar met andere emissiebeperkende systemen, maar het biedt ook voordelen uit hygiënisch oogpunt en dat is zeker voor vermeerderingsbedrijven van groot belang. In combinatie met uitbrei-ding/nieuwbouw kan interne saldering wel tot een kostenbesparing leiden.

Leghennen

Op basis van de momenteel beschikbare systemen is intern salderen voor traditionele scharrelhennenbedrijven economisch niet interessant. Scharrelhennen moeten een relatief grote emissiereductie behalen, wat de speelruimte voor intern salderen verkleint. Een be-drijf met een luchtwasser in twee stallen en geen aanpassingen in een derde stal blijft ge-middeld net boven de drempelwaarde (namelijk 126,3 gram). Ingeval systemen met mestbanden ook beschikbaar komen voor de scharrelhouderij in de RAV (hiervoor moet de beschrijving worden aangepast) kan dit echter veranderen. Indien intern salderen wordt toegestaan kan de leghennenhouder een dergelijk systeem toepassen in de nieuwere stallen en de emissie compenseren met de (oudere) stallen die, vooralsnog, niet aangepast worden. De milieuwinst komt in het geval deze stallen, in een later stadium na 2010, gemoderni-seerd worden.

In individuele situaties, bijvoorbeeld bij verschillende stalgroottes binnen een bedrijf, kan intern salderen wel voordeel opleveren. In het algemeen hebben grotere bedrijven hierbij eerder voordeel dan kleinere bedrijven.

Ondernemersstrategie

Naast de directe kostenbesparing zijn er meer voordelen verbonden aan intern salderen. Genoemd kunnen worden: minder kapitaalvernietiging; een betere financierbaarheid van-wege een lagere investeringsbehoefte; en, in het algemeen, meer ruimte voor

(12)

onderne-merschap (meer keuzevrijheid). Deze aspecten spelen een wezenlijke rol bij strategische beslissingen op bedrijven. Tevens leidt interne saldering, zeker in de varkenshouderij, naar verwachting tot het toepassen van meer duurzame technieken en vaker toepassing van luchtwassers.

Nationale effecten

Naast de analyses op bedrijfsniveau is ook een indicatieve berekening gemaakt van de mo-gelijke consequenties van intern salderen op nationaal niveau. Als wordt aangenomen dat in alle situaties de technieken worden gekozen met de laagste jaarkosten, komen de totale jaarkosten voor ammoniakemissiereductie uit op 98 miljoen euro. Hiervan komt 85 miljoen voor rekening van de varkenssector en 13 miljoen voor de pluimveesector. Met intern sal-deren komen de totale kosten voor de onderzochte sectoren op 91 miljoen euro per jaar, waarvan 78 miljoen voor de varkenssector. De geschatte directe besparing in kosten met intern salderen komt daarmee uit op circa 7 miljoen euro per jaar. Deze besparing komt praktisch volledig ten goede aan de varkenshouderij.

Een deel van de bedrijven heeft echter al geïnvesteerd in emissiebeperking voor (een deel van) de dierplaatsen en afhankelijk van de bedrijfssituatie zullen deze bedrijven nog baat hebben bij intern salderen. Geschat is dat, tot het jaar 2010, nog 62% van de zeugen-plaatsen en 63% van de vleesvarkenzeugen-plaatsen aangepast moeten worden om aan de AMvB Huisvesting te voldoen. De totale jaarkosten van emissiebeperking voor deze dierplaatsen in de varkenshouderij bedragen € 53 mln. zonder intern salderen en € 49 mln. mét intern salderen. Het effect van intern salderen voor deze bedrijven bedraagt dus € 4 mln. per jaar.

De daadwerkelijk gerealiseerde kostenbesparing hangt echter af van een aantal onze-kere factoren rondom de in dit onderzoek gehanteerde aannames, bijvoorbeeld het aandeel vleesvarkensbedrijven waar geen putaanpassing nodig is of het aantal bedrijven dat al werkt met een emissiearme huisvesting.

De directe kostenbesparing van intern salderen is niet gelijk verdeeld over de bedrij-ven in de sector. Varkensbedrijbedrij-ven verschillen qua leeftijd, bouwsituatie, aantal stallen en omvang. Intern salderen zal naar verwachting voor een deel van de bedrijven financieel en bedrijfseconomisch een noodzaak zijn om emissiebeperking te kunnen toepassen. Voor andere bedrijven is de noodzaak waarschijnlijk minder sterk aanwezig. Bovendien zullen met name de bedrijven die in de nabijheid van kwetsbare natuurgebieden zijn gelegen met strengere emissienormen op grond van de WAV (in de zones van 250 meter), de IPPC-richtlijn en de VHR-IPPC-richtlijn worden geconfronteerd, waardoor zij niet of in mindere mate van de voordelen van intern salderen zullen kunnen profiteren. Daar tegenover staat dat bedrijven die in het verleden al hebben geïnvesteerd in emissiearme stallen (bijvoorbeeld Groen Labelstallen) die beter presenteren dan de emissienormen in de AMvB Huisvesting, het 'overschot' (de extra reductie) alsnog kunnen benutten bij intern salderen.

Overigens zal het voordeel van intern salderen in de tijd begrensd zijn. Nieuwe stal-len zulstal-len ook bij intern salderen moeten voldoen aan de emissienormen uit de AMvB Huisvesting. Na verloop van tijd zullen alle oude stallen aan vervanging toe zijn. Naar verwachting zullen als gevolg daarvan alle stallen uiterlijk in 2030 emissiearm zijn uitge-voerd.

(13)

Tegenover de lagere kosten staat dat de ammoniakemissie tot 2010 iets minder zal dalen. Dit wordt geschat op 0,7 miljoen kg ammoniak per jaar. Naar verwachting zal door het toestaan van intern salderen de emissiebeperking na 2010 sterker dalen dan wanneer in-tern salderen niet wordt toegestaan. Deze verwachting is gebaseerd op de aanname dat on-dernemers zich er van bewust zijn dat ze na 2010 verdere investeringen zullen moeten doen om de emissie te verlagen tot beneden het plafond voor 2010. Vanuit dat perspectief kiest men momenteel liever voor het toepassen van verdergaande technieken in een deel van de stallen, waarbij de overige bestaande stallen dan na 2010, op het tijdstip dat ze eco-nomisch gezien zijn afgeschreven, zullen worden gerenoveerd of vervangen.

(14)
(15)

Summary

Consequences of amendments of the ammonia policy for intensive livestock farming

The European regulations (NEC ceiling) prescribe an ammonia emissions ceiling of 128 kilo tonnes for the Netherlands in 2010. The Netherlands has announced measures to im-plement this ceiling which include the Accommodation Order in Council. During the con-sultations on the draft Order in Council and, more recently, General Concon-sultations with the House of Representatives of the States General, the wish was expressed that the ammonia and odour legislation should offer an option whereby individual farms can set off their ammonia emissions against each other (internal balancing). During the same consultations with the House of Representatives a request was made for an insight into the effects of the proposed amendment of the Ammonia and Livestock Farming Act (WAV) and the non-conversion of existing stalls into low-emission stalls on the ammonia targets prescribed in the NEC Directive. These questions were combined in a request for a study by LEI and the Netherlands Environmental Assessment Agency (MNP).

Relaxation of the Ammonia and Livestock Farming Act and amendment of the Accommo-dation Order in Council

Within the scope of this study the MNP reviewed two questions relating to the conse-quences of specific measures for the total ammonia emissions in the Netherlands in 2010 (NEC Ceiling), namely:

- curtailment of the Ammonia and Livestock Farming Act, such that solely extremely vulnerable nature areas receive supplementary protection;

- withdrawal of the obligation arising from the Accommodation Order in Council for the conversion of existing stalls into low-emission stalls, with the exception of those of IPPC farms.

First of all, it was noted that there is considerable uncertainty with respect to the es-timates for 2010. The probability that ammonia emissions will remain under the agreed ceiling (NEC Directive) is 55%. The restriction of the Ammonia and Livestock Farming Act will have virtually no effect, and shall not jeopardise the obligation to restrict the emis-sions to a ceiling of 128 kilo tonnes in 2010.

The withdrawal of the Accommodation Order in Council's obligation imposed on medium-sized farms to convert existing stalls into low-emission stalls before 1 January 2010 - with the exception of IPPC farms - will result in a net increase of the annual emis-sions of ammonia amounting to 7 kilo tonnes, as a result of which the probability that the emissions will remain below the ceiling will decrease from 55 to 35%.

Conversely farms that do not fall under the IPPC Directive will be able to defer their investments in low-emission stalls, thereby enabling them to achieve savings of between at

(16)

least € 23 million in 2010 (estimate by the Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment, based on the construction of new stalls) and as much as € 48 million (this study, 2006, primarily based on the modification of existing stalls).

Study of the consequences of internal balancing

A study has been carried out of the consequences of internal balancing. Internal balancing offers livestock farmers an opportunity to compensate for an overshoot of the ammonia-emissions limit in one stall or unit by an undershoot of the ammonia-ammonia-emissions limit in an-other stall or unit on the same farm. This approach enables the entrepreneur to select the most economical (combination of) measures required to achieve the emissions target. This option is, in principle, based on the conversion of existing stalls. This study has reviewed solely the emission policy pursuant to the Accommodation Order in Council; no account has been taken of supplementary requirements imposed by, for example, the Ammonia and Livestock Farming Act, the Birds and Habitat Directive, or regional and local spatial-planning or odour policy.

Results for pig farms Sows

Internal balancing will offer specialised sow farms an economic benefit of between ap-proximately €6 and €8 per sow place per annum, whilst the necessary investments can be reduced by between €40 and €180 per sow place. Internal balancing will not be profitable for small sow farms (fewer than 100 sows). In the sow-farming sector the cost of the re-striction of emissions will amount to between € 8.20 and € 12.80 per kg reduction of am-monia emissions (by means of structural alterations).

Allowing internal balancing will, in general, result in emission levels closer to the emission ceiling. Internal balancing will result in between a 0 and 0.51 kg NH3 lower

re-duction of emissions per sow place. This is, in particular, applicable to the larger farms. Combining emissions restrictions with expansions or the construction of new stalls will reduce the level of investments. For individual farms the annual costs will then be be-tween 2 and 15% (expansion) or 20 and 35% (new stalls) lower than those incurred in the conversion of existing stalls. In this instance internal balancing offers a lower economic benefit.

Porkers

Internal balancing will offer no economic benefit to porker farms with pens that are par-tially cellared under and which are consequently suitable for cooled blanket systems with-out the need for structural alterations. Internal balancing offers other porker farms an economic benefit of between approximately €0.4 and €1.0 per pig place per annum. The investments are then reduced by between €5 and €9 per pig place. Internal balancing does not offer a benefit to smaller farms keeping pigs as a secondary activity.

In the porker-farming sector the cost of the restriction of emissions will amount to between €5.30 and €6.80 per kg reduction of ammonia emissions (by means of structural

(17)

the emission ceiling. Allowing internal balancing will result in a between 0.11 and 0.18 kg NH3 lower reduction of emissions per pig place; allowing internal balancing will have no

effect on the reduction of emissions by farms with partially cellared-under pig places. At individual farms the reduction of emissions by means of expansion or the con-struction of new stalls will save approximately 15-30% (expansion) or 25-50% (new stalls) on the annual costs and investments. In this instance internal balancing offers a lower eco-nomic benefit.

Closed pig farms

Internal balancing offers relatively slightly greater benefits to closed pig farms as com-pared to specialised farms keeping solely sows or porkers, since the larger number of cate-gories of animals and types of units on closed pig farms offer them more opportunities for suitable combinations.

Results for poultry farms Broilers

Internal balancing will not offer economic benefits for the existing houses at broiler farms. This conclusion is applicable to the systems currently included on the Ammonia and Live-stock Regulations (RAV) list. However, a few systems currently in development could of-fer prospects for use in low-emission systems. Internal balancing could possibly yield an economic benefit in the event that these systems (such as VBS and Terra Sea concept) are implemented in expanded or newly-constructed broiler houses.

Broiler breeders

Internal balancing will offer virtually no benefit for broiler breeders' existing houses. A number of farms within this sector have implemented low-emission systems, although these have yielded poor production results. Another low-emission system (group cages) gives rise to major animal-welfare objections. Consequently breeders are confronted with a restricted choice. Larger farms, for example with three or four houses, can make use of an air washer. With internal balancing the concomitant cost will be comparable with those of other emission-reduction systems, although air washers offer additional hygienic benefits that will certainly be of great importance to broiler-breeding farms. Internal balancing can result in cost savings when used in combination with the expansion of houses and/or con-struction of new houses.

Laying hens

In view of the systems that are currently available internal balancing is not of economical interest for the traditional free-range poultry farms. Free-range poultry farms will need to achieve a relatively great reduction of their emissions, and this consequently reduces the scope for internal balancing. Farms with air washers in two houses and no modifications in a third stall will on average remain just above the threshold value (i.e. 126.3 grams). How-ever, the situation could change in the event that systems with manure belts are included in the new Ammonia and Livestock Regulations list. Should internal balancing be allowed then laying-hen farmers will be able to implement a system of this nature in the new

(18)

houses and compensate for the emissions from the (older) houses which can then be altered at some time in the future. The environmental gains will ultimately be achieved once these houses are modernised at some point in time after 2010.

Internal balancing can offer benefits in individual situations, for example on farms with houses of different sizes. In general larger farms will benefit more than smaller farms. Entrepreneurial strategy

Internal balancing offers other benefits in addition to direct savings in costs. These benefits relate to less destruction of capital; improved finance ability in view of the lower invest-ment needs; and, in general, more scope for entrepreneurship (more discretionary scope). These issues play a major role in entrepreneurs' strategic decisions. In addition, it is ex-pected that internal balancing - and certainly in the pig-farm sector - will result in the more frequent introduction of sustainable technologies and air washers.

National effects

In addition to the analyses at farm level, an indicative calculation has also been made for the possible consequences of internal balancing at a national level. When it is assumed that the technologies with the lowest annual costs will be selected in all situations then the an-nual costs of the reduction of ammonia emissions will amount to €98 million. Of this total €85 million will be borne by the pig-farming sector and €13 million by the poultry-farming sector. Internal balancing will result in a reduction of total costs for the sectors reviewed in this study to €91 million per annum, of which €78 million will be borne by the pig-farming sector. Consequently the direct savings in costs achieved by the use of internal balancing will amount to approximately €7 million per annum. Virtually all these savings will be to the benefit of the pig-farming sector.

However, some farms have already invested in emission reductions for (some of) their animal places; consequently, depending on the situation at the specific farm, some farms will still benefit from internal balancing. Estimates indicate that in the years until 2010 62% of the sow places and 63% of the porker places will need to be modified to achieve compliance with the Accommodation Order in Council. The total annual costs of emission limitation at these animal places in the pig-farming sector amount to € 53 million without internal balancing and €49 million with internal balancing. Consequently internal balancing offers these farms savings of €4 million per annum.

It is expected that the benefit achieved with internal balancing will amount to be-tween €4 and €7 million per annum, whereby the lower amount is based on solely those farms that will need to make investments in the years until 2010 and the higher amount is based on all animal places in the Netherlands inclusive of the existing low-emission animal places.

However, the actual cost savings will depend on a number of uncertain factors relat-ing to the assumptions used on this study; for example, the number of porker farms that do not need to modify the drains and the number of farms that have already implemented low-emission accommodation.

(19)

The direct cost savings achieved with internal balancing are not distributed evenly between all farms in the sector. Pig farms vary with respect to their age, building situation, number of pens, and size. It is expected that at some farms internal balancing will consti-tute a financial and commercial necessity in achieving the limitation of their emissions. This need may well be less pronounced at other farms. Moreover the farms located closer to vulnerable nature areas that are confronted by more stringent emission limits pursuant to the Ammonia and Livestock Farming Act (in the 250-metre zones) the IPPC Directive and the Birds and Habitat Directive will be unable to gain (full) benefit from internal balanc-ing. Conversely, those farms that have already invested in low-emission stalls (such as green-label stalls) that achieve a better performance than the emission limits laid down in the Accommodation Order in Council will be able to make use of the 'surplus' (the addi-tional reduction) in internal balancing.

However, it should be noted that the benefits achieved with internal balancing will be limited to a certain period of time. Internal balancing is without prejudice to the need for new stalls to comply with the emission limits laid down in the Accommodation order in Council. Over the course of time all stalls will need to be replaced, and consequently it is expected that all farms will have low-emission stalls by no later than 2030.

Although internal balancing will reduce the costs this will also result in a slightly lower rate of decline of ammonia emissions during the years until 2010. The decrease in the reduction is estimate to amount to 0.7 million kg of ammonia per annum. It is expected that allowing internal balancing will result in the emission limitation declining further after 2010 than when internal balancing is not allowed. This forecast is based on the assumption that entrepreneurs will be aware that they shall need to make further investments after 2010 if they are to reduce the emissions to below the 2010 ceiling. Entrepreneurs who view the situation from this perspective currently prefer to implement additional technologies in some of their stalls and defer the renovation or replacement of their other existing stalls un-til they have been written off at some time after 2010.

(20)
(21)

1. Inleiding

Als gevolg van de EU-richtlijn 2001/81/EG zal Nederland de ammoniakemissie moeten verminderen. Voor elk land is een zogenaamd emissieplafond (NEC, National Emission Ceiling) vastgesteld voor het jaar 2010. Voor Nederland is dit plafond 128.000 ton per jaar. Om dit te bereiken wordt in Nederland generiek emissiebeleid gevoerd. De belangrijkste maatregelen in dat verband zijn: de verplichting om mest emissiearm aan te wenden (Be-sluit Gebruik Meststoffen); de verplichting mestbassins af te dekken (Be(Be-sluit Mestbassins Milieubeheer); en de verplichting om emissiearme technieken in stallen toe te passen (Be-sluit Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij). Het Be(Be-sluit Ammoniakemissie Huisves-ting Veehouderij (AMvB HuisvesHuisves-ting) is samen met de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV) het wettelijk instrumentarium om de ammoniakemissie uit dierenverblijven te re-guleren. Volgens de AMvB Huisvesting (besluit van 8 december 2005) moeten, na een be-paalde overgangstermijn, de bestaande huisvestingssystemen in de veehouderij voldoen aan een per diercategorie vastgelegde maximale emissiewaarde. In principe geldt als ter-mijn het jaar 2010, maar de bedrijven die onder de reikwijdte van de IPPC-richtlijn (96/61/EG) vallen moeten al per 30 oktober 2007 voldoen aan de emissienormen.

Bij de inspraak op het ontwerp van de AMvB Huisvesting en tijdens een Algemeen Overleg op 14 juni 2005 met de Tweede Kamer over de nieuwe ammoniak- en stankwet-geving is de wens naar voren gebracht om de ammoniakemissie binnen een veehouderij te mogen salderen, het zogenaamde intern salderen. Intern salderen is de werkwijze dat een bedrijf als geheel voldoet aan een (gecorrigeerd) emissieplafond, maar niet op iedere indi-viduele dierplaats. Volgens de insprekers bij het debat geeft interne saldering meer hande-lingsvrijheid voor de veehouder zonder nadelen voor het milieu en bovendien wordt de verdere ontwikkeling van emissiearme stallen gestimuleerd. In de toelichting op de AMvB Huisvesting van 8 december 2005 worden echter door het ministerie van VROM ook enke-le nadeenke-len van interne saldering genoemd. Naar aanenke-leiding van het Algemeen Overenke-leg heeft het ministerie van VROM het LEI verzocht een onderzoek te doen naar bedrijfseco-nomische en milieukundige effecten van interne saldering. Het LEI heeft dit onderzoek uit-gevoerd in samenwerking met Animal Sciences Group en MNP.

Tengevolge van de voorgenomen wijziging van de WAV zal een deel van de kwets-bare natuurgebieden niet meer worden beschermd via het zoneringregime van de WAV. In het Algemeen Overleg van 14 juni 2005 heeft de staatssecretaris van VROM aan de Twee-de Kamer toegezegd aan het LEI en het MNP opdracht te zullen geven het effect van Twee-deze wetswijziging op de ammoniakdoelstelling voor 2010 door te rekenen. Hierbij wordt ook een variant doorgerekend, waarbij bedrijven die niet onder de reikwijdte van de IPPC-richtlijn vallen, worden ontheven van de verplichting bestaande stallen emissiearm te ma-ken. Dit betekent dat de bestaande stallen van deze bedrijven in 2010 en daarna niet hoe-ven te voldoen aan de emissienormen zoals aangegehoe-ven in de AMvB Huisvesting.

In deze studie zijn effecten geanalyseerd van wijzigingen in de ammoniakregelge-ving op het halen van de ammoniakdoelstelling die voortvloeit uit de NEC-richtlijn

(22)

(natio-nale ammoniakuitstoot in 2010 niet meer dan 128 kiloton) en het concretiseren van de be-drijfseconomische mogelijkheden om interne saldering toe te passen om te voldoen aan de emissienormen uit de ammoniakregelgeving. Daartoe zijn de volgende deelonderzoeken onderscheiden:

- onderzoek naar de effecten van de voorgenomen wijziging van de WAV op de haal-baarheid van het ammoniakplafond voor 2010;

- onderzoek naar de gevolgen voor de haalbaarheid van het ammoniakplafond voor 2010, indien de verplichting in de AMvB Huisvesting om bestaande stallen van niet-IPPC-bedrijven emissiearm te maken, zou worden opgeheven;

- onderzoek aan de hand van een aantal praktijksituaties naar de bedrijfseconomische en andere effecten van interne saldering en naar mogelijke alternatieven voor interne saldering (daarbij eveneens onderscheid maken tussen IPPC- en overige veehouderij-en veehouderij-en tussveehouderij-en veehouderijveehouderij-en die binnveehouderij-en veehouderij-en buitveehouderij-en de 250 meter zones uit de WAV zijn gelegen).

In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van de regelgeving rond ammoniak. Dit is bedoeld als achtergrondinformatie voor de geïnteresseerde lezer. De vragen a en b die betrekking hebben op de vraag of de NEC-richtlijn in 2010 gerealiseerd zal worden bij en-kele beleidsvarianten, is door het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) geanalyseerd. Deze analyse is beschreven in hoofdstuk 3.

In hoofdstuk 4, 5 en 6 komt het vraagstuk 'Interne Saldering' (vraag c) aan de orde, waarbij in hoofdstuk 4 de werkwijze van de analyse en in hoofdstuk 5 de resultaten worden beschreven. In hoofdstuk 6 volgen de conclusies en enkele beschouwingen.

(23)

2. Wettelijk kader

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het wettelijk kader voor de maatregelen voor reductie van de ammoniakemissie als achtergrondinformatie voor de studie naar de effecten van Intern Salderen.

2.1 Wetgeving

De NEC-richtlijn 2001/81/EG (NEC staat voor National Emission Ceiling) is een Richtlijn van de EG en heeft onder meer tot doel de emissies van verzurende en eutrofiërende ver-ontreinigende stoffen te beperken en zo de bescherming van het milieu (en de menselijke gezondheid op leefniveau) te verbeteren. Door het vaststellen van nationale emissiepla-fonds en het regelmatig herzien daarvan beoogt men uiteindelijk te bereiken dat de kriti-sche niveaus en de belasting niet meer worden overschreden. Op grond van de richtlijn dient Nederland de jaarlijkse nationale emissie van ammoniak terug te brengen tot 128 ki-loton per jaar. Dit emissieplafond moet uiterlijk in 2010 worden bereikt.

De IPPC-richtlijn 96/61/EG (Integrated Pollution Prevention Control) is een richtlijn van de EG van 1996, inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. Deze richtlijn beoogt vervuiling te voorkomen van vooral de grotere varkens- en pluim-veehouderijen (en allerlei andere takken van industrie). Hieronder valt onder andere de ammoniakemissie. In tabel 2.1 is de minimumbedrijfsomvang gegeven voor bedrijven om onder de IPPC te vallen. De bedrijfsomvang wordt uitgedrukt in aantal dierplaatsen.

Tabel 2.1 Minimumomvang van varkens- en pluimveebedrijven die onder de IPPC-richtlijn vallen

Diercategorie Aantal Pluimvee 40.000 Zeugen 750 Vleesvarkens 2.000

Op grond van de IPPC-richtlijn geldt voor deze bedrijven een vergunningsplicht. De vergunning moet voldoen aan de eisen van de richtlijn. Bij nieuwe IPPC-veehouderijen en bij belangrijke wijzigingen van bestaande IPPC-IPPC-veehouderijen dient men direct te voldoen aan alle eisen. Bestaande bedrijven die onder de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn vallen, dienen uiterlijk per 30 oktober 2007 te voldoen aan deze eisen. In de Nederlandse situatie betekent dit dat bestaande stallen van IPPC-veehouderijen op die da-tum ten minste zullen moeten voldoen aan de emissienormen (maximale emissiewaarden) uit het besluit Huisvesting.

(24)

Een belangrijk beginsel van de IPPC-richtlijn is het toepassen van de Beste Beschik-bare Technieken (BBT). Wat onder BBT moet worden verstaan is per sector onder meer vastgelegd in zogenaamde BREF-documenten (BBT Referentie Documenten). In de BREF voor de intensieve veehouderij zijn voor de meeste categorieën varkens en kippen BBT be-schreven. Voor opfokhennen en vleeskuikenouderdieren bevat de BREF echter geen BBT en voor vleeskuikens wordt de huidige techniek als BBT beschreven. Daarom wordt in de AMvB Huisvesting, die voor deze diercategorieën wel maximale emissiewaarden bevat, geregeld dat voor deze diercategorieën een langere overgangstermijn geldt, namelijk tot 2010, zijnde de invulling van wat in de Nederlandse situatie als BBT wordt beschouwd.

De AMvB Huisvesting (8 december 2005, Staatsblad 2005, nr. 675) is een uitwer-king van de Wet milieubeheer (art. 8.44) en regelt een beperuitwer-king van de ammoniakemissie voor de dierenverblijven van alle veehouderijbedrijven. De AMvB Huisvesting maakt deel uit van het Nederlandse beleid om het emissieplafond uit de NEC-richtlijn te bereiken. Er wordt gewerkt met een generieke aanpak, waarbij emissienormen per dierplaats worden voorgeschreven. Er wordt onderscheid gemaakt naar emissie per (hoofd)diercategorie. Hiermee is een doelvoorschrift gegeven waarmee individuele ondernemers zelf kunnen be-palen welk stalsysteem uit de Regeling ammoniak en veehouderij dat voldoet aan de maximale emissiewaarde uit de AMvB Huisvesting ze wensen toe te passen. Deze gene-rieke aanpak leidt ertoe dat administratieve lasten rond vergunningsprocedure en hand-haafbaarheid beperkt worden.

Bedrijven die niet onder de IPPC-richtlijn vallen, moeten per 1 januari 2010 voldoen aan de emissienormen uit de AMvB Huisvesting. Er is sprake van een uitzondering voor zogenaamde kleine veehouderijen of kleine neventakken van een grotere veehouderij. In tabel 2.2 is per diercategorie het maximum aantal dieren gegeven om als kleine veehoude-rij of kleine neventak gekenmerkt te worden. Voor deze bedveehoude-rijven geldt als einddatum van de overgangstermijn 1 januari 2013.

Tabel 2.2 Maximumomvang van varkens en pluimveebedrijven in de categorie 'kleine veehouderijen'

Diercategorie Aantal Zeugen 100 Opfokbiggen 360 Vleesvarkens, opfokvarkens 250 Legkippen en (groot)ouderdieren 10.000 Opfokkippen 20.000 Vleeskuikens 25.000

Naar verwachting zal een belangrijk deel van deze kleine bedrijven stoppen voor de einddatum van de overgangstermijn.

Ten slotte gelden er in de AMvB Huisvesting nog enkele vrijstellingen van de emis-sienormen. Op de eerste plaats voorzover het zeer kleine aantallen dieren betreft (voorna-melijk hobbydieren) maximaal 15 stuks zeugen en vleesvarkens, 20 opfokbiggen en 500 stuks pluimvee. Ook wordt vrijstelling verleend aan biologische dieren of scharrelvarkens, mede vanwege het ontbreken van emissiebeperkende technieken.

(25)

De AMvB Huisvesting hangt samen met de WAV die vooral bestemd is voor aanvul-lende bescherming van kwetsbare natuurgebieden. Waar de emissienormen uit de AMvB Huisvesting (en IPPC) niet toereikend zijn voor bescherming van natuurgebieden, zorgt het zoneringsbeleid uit de WAV voor aanvullende eisen. Dit betekent dat bij uitbreiding van veehouderijen die in een kwetsbaar natuurgebied of in de zone van 250 meter daaromheen zijn gelegen strengere eisen worden gesteld dan aan bedrijven daarbuiten. Bedrijven die onder de werkingssfeer van de WAV vallen, hebben te maken met een gecorrigeerd be-drijfsplafond voor de ammoniakemissie, dat gelijk is aan het 'dierplaatsplafond' uit de AMvB Huisvesting. Het verschil met de bedrijven buiten de zones is dat de bedrijven bin-nen de zones bij uitbreiding binbin-nen dat plafond moeten blijven, waardoor uitbreiding al-leen mogelijk is door het toepassen van technieken die meer ammoniakreductie realiseren dan op basis van de AMvB Huisvesting is vereist.

De Regeling ammoniak en veehouderij (RAV, 2002) is een op de Wet ammoniak en veehouderij gebaseerde ministeriële regeling die de emissiefactoren bevat die nodig zijn om de ammoniakemissie van een veehouderij te kunnen berekenen. De RAV bevat een lijst met de verschillende stalsystemen per diercategorie en de daarbij behorende emissiefacto-ren.

De meeste bestaande stallen, volgens de AMvB Huisvesting naar schatting ongeveer 85-90% van het totaal (situatie 2003), voldoen nog niet aan de maximale emissiewaarden. Nieuwe stallen dienen na de inwerkingtreding van dit besluit meteen te voldoen aan de maximale emissiewaarden.

2.2 Emissienormen

Uitgaande van de RAV is in eerste instantie te bezien welke emissiearme huisvestingssys-temen ook op langere termijn breed toepasbaar zijn. Syshuisvestingssys-temen die op langere termijn op grond van dierenwelzijnsregelgeving niet meer mogen worden toegepast of vanwege ande-re milieuaspecten dan ammoniak niet in alle situaties kunnen worden toegepast, zijn bij de vaststelling van de emissienormen buiten beschouwing gelaten. Vervolgens is beoordeeld welke van de overblijvende emissiearme technieken binnen de sector economisch en tech-nisch haalbaar zijn. Als economisch criterium is daarbij gehanteerd dat toepassing van een dergelijk systeem voor een gemiddeld bedrijf in de betreffende veehouderijtak niet mag leiden tot een onredelijke kostenverhoging (toelichting bij AMvB Huisvesting, blz. 15). Er is rekening gehouden met het feit dat een gekozen emissienorm niet mag leiden tot een eventuele monopoliepositie van een leverancier van een bepaalde techniek. Er wordt dus geen middelvoorschrift (voorgeschreven techniek) gegeven. Ten slotte is de werkwijze van 'beste beschikbare technieken' afgestemd met de IPPC-richtlijn. Het overzicht met de gel-dende emissienormen, in de AMvB Huisvesting maximale emissiewaarden geheten, is weergegeven in tabel 2.3. De vastgestelde maximale emissiewaarden zullen, afhankelijk van de ontwikkeling van nieuwe huisvestingssystemen en de economische en technische haalbaarheid daarvan, periodiek worden aangescherpt.

(26)

Tabel 2.3 Emissienormen per diercategorie (kg NH3/dierplaats/jaar)

Diercategorie Emissienorm Opfokbiggen 0,23

Kraamzeug inclusief zuigende biggen 2,9

Guste en dragende zeugen 2,6

Vleesvarkens, opfokvarkens 1,4

Opfokhennen/-hanen, batterij 0,006

Opfokhennen/-hanen, niet-batterij geen norm

Leghennen inclusief (groot)ouderdieren, batterij 0,013

Leghennen, niet batterij 0,125

(Groot)ouderdieren van vleeskuikens 0,435

Vleeskuikens 0,045

Nageschakelde techniek, opfokkippen 0,010

(27)

3. Haalbaarheid NEC-plafond in 2010

3.1 Inleiding

In 2006 zal de WAV worden aangepast. Op basis van de dan gewijzigde WAV zullen al-leen nog zeer kwetsbare natuurgebieden door de zoneringsmaatregelen worden beschermd. In de vigerende WAV worden nog alle voor verzuring gevoelige gebieden binnen de eco-logische hoofdstructuur (EHS), de zogenaamde kwetsbare gebieden, beschermd tegen overmatige ammoniakdepositie door de groei van de uitstoot door de intensieve veehoude-rij te verbieden. Het verbod is beperkt tot 250-meterzones rond die natuurgebieden. Grote bedrijven in de intensieve varkens- en pluimveehouderij moeten ook voldoen aan de eisen van de IPPC-Richtlijn. Dit houdt in dat zij, afhankelijk van de geografische ligging van de veehouderij en de lokale milieusituatie, zo nodig technieken dienen toe te passen die verder gaan dan 'beste beschikbare technieken' (BBT). De werking van deze IPPC-richtlijn is dus ongeacht de zone van 250 meter tot kwetsbare natuurgebieden.

De AMvB Huisvesting eist dat stallen zo worden ingericht dat de emissies voldoen aan de maximale emissiewaarden van de AMvB. Dit impliceert dat de stalemissies ten op-zichte van gangbare stallen praktisch gehalveerd worden. De eisen aan de emissiearme huisvesting zijn specifiek voor de verschillende diercategorieën.

In het Hoofdlijnenakkoord (het Regeerakkoord 2003) is afgesproken de werking van de WAV in te perken. Alleen zeer kwetsbare natuurgebieden zullen nog aanvullend door de WAV worden beschermd. Deze zeer kwetsbare gebieden zullen door de provincies worden aangewezen aan de hand van een aantal in de wet opgenomen afwegingsaspecten. In beginsel mogen geen gebieden kleiner dan 50 ha worden aangewezen, tenzij sprake is van gebieden met zeer grote natuurwaarde. Het is hierbij de vraag of dit eventueel tot over-schrijding van het plafond van de NEC-richtlijn leidt. Daarnaast heeft de Tweede Kamer aan de Staatssecretaris gevraagd om de verplichtingen die voortvloeien uit de AMvB Huis-vesting niet te laten gelden voor bestaande stallen. Ook hierbij is het de vraag welke gevol-gen deze ontheffing heeft voor het voldoen aan de eisen van de NEC-richtlijn.

De algemene trend in de ammoniakemissie is sinds 1990 sterk dalend. Het MNP schat dat - mede dankzij de invoering van de AMvB Huisvesting - de ammoniakemissie in 2010 beperkt blijft tot 126 kiloton, juist onder het overeengekomen plafond in de NEC-richtlijn (Van Dril et al., 2005). Uitstel van (onderdelen van) deze maatregel kan dit resul-taat negatief beïnvloeden.

(28)

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de twee hierboven gestelde vragen over de gevolgen voor het beperken van de emissie tot het plafond in de NEC-richtlijn in 2010: 1. inperken van de WAV zodanig dat nog alleen zeer kwetsbare natuurgebieden

aanvul-lend worden beschermd;

2. opheffen van de verplichting uit de AMvB Huisvesting tot het emissiearm maken van bestaande stallen, met uitzondering van die van IPPC-bedrijven.

3.2 Ammoniakuitstoot en depositie op natuur

De landbouwsector is verantwoordelijk voor meer dan 90% van de ammoniakemissie. Binnen deze sector is de melkveehouderij verantwoordelijk voor meer dan 50%, de var-kenshouderij voor circa 25%, de pluimveesector voor circa 17%. Het gebruik van kunst-mest draagt voor circa 7% bij. De emissies zijn tot 2003 sterk afgenomen. Dit is vooral te danken aan: a) de krimp van de veestapel, en b) de regelgeving voor emissiearme opslag en uitrijden van mest. De ammoniakemissie lijkt niet verder af te nemen (MNP, 2006).

Tabel 3.1 Ammoniakemissie in Nederland in een aantal jaren vanaf 1990 tot 2004 (kiloton)

1990 1995 2000 2002 2003 2004 a)

Dierlijke mest 224 166 128 114 108 111

- stal en opslag 89 89 73 63 59 60

- uitrijden van mest 119 62 45 43 41 43

- beweiding 16 14 10 8 9 9 Kunstmest 13 13 11 9 9 9 Overige bronnen 13 14 13 13 13 13 Totaal 249 193 152 136 130 134 a) Voorlopige cijfers. Bron: MNP, 2005 (MilieuCompendium).

De regelgeving voor het beperken van de ammoniakemissies heeft tot doel dat de na-tuur minder met stikstof belast wordt. De depositie op de Nederlandse nana-tuur is voor circa 50% afkomstig van de Nederlandse landbouw. Andere bronnen zijn het buitenland en Ne-derlandse stikstofoxidenbronnen en overige ammoniakbronnen. Stalemissies van de Neder-landse veehouderij beperken zich tot 45% van het NEC-plafond en tot (50% x 60/134=) 22% van de totale depositie op Nederlandse natuur.

Expliciet moet vermeld worden dat beperking van stalemissies automatisch leidt tot verhoging van het stikstofgehalte in de opgeslagen mest. Een gedeelte van deze extra stik-stof komt bij het uitrijden van de mest vrij. Bij uitrijden komt 10 tot 20% van de stikstik-stof in de mest als ammoniak vrij. De feitelijke emissiereductie door de AMvB bedraagt dus circa 85% van de in de stal bereikte reductie.

Tevens moet vooraf vermeld worden dat de onzekerheid in de emissies en de ramin-gen voor 2010 groot zijn, namelijk ± 20% (Van Dril et al., 2005). De kans dat de ammoni-akemissies tot onder het NEC-plafond beperkt blijven is 55% (MNP, 2005).

(29)

3.3 Inperking Wet ammoniak en veehouderij

De WAV voorkomt dat de stalemissies van de intensieve veehouderij in een zone van 250 meter rond daartoe aangewezen 'voor verzuring gevoelige' natuurgebieden toeneemt. Als zodanig beperkt zij de nationale emissies niet, maar er gaat wel een ontmoedigende wer-king van het verbod uit. Ondernemers zullen eerder geneigd zijn hun bedrijven op ruime afstand van die natuurgebieden - verder - te ontwikkelen. Indien intensieve veehouderijen gelegen binnen de zones toch zouden kiezen voor uitbreiding, dan kan dat alleen indien de emissies onder het zogenaamde 'gecorrigeerde' plafond van het bedrijf blijven en zal het bedrijf emissiearme technieken moeten toepassen die verder gaan dan de AMvB Huisves-ting vereist. Het neveneffect daarvan is dat in deze gevallen een hogere ammoniakemissie-reductie wordt gerealiseerd dan wanneer het bedrijf buiten de zone had gelegen.

De voormalige Interimwet ammoniak en veehouderij beschermde door zonering 382.000 ha voor verzuring gevoelige natuur. In de huidige wet is dat areaal beperkt tot de 354.000 ha voor verzuring gevoelige natuur die gelegen is binnen de Ecologische Hoofd-structuur.

Figuur 3.1 Inperking van de Interimwet ammoniak en veehouderij (IAV) door uitsluiting van natuurgebie-den buiten de EHS conform de huidige WAV en door inperking tot alleen de zeer kwetsbare na-tuurgebieden (voorstel tot wijziging van de WAV, 2006)

In het voorstel tot wijziging van de WAV wordt het aantal beschermde natuurgebie-den ingeperkt. De werking van de WAV zal zich beperken tot 'zeer kwetsbare'

natuurge-Voor verzuring gevoelige natuur

382.000 ha 9.000 bedrijven Binnen de EHS 354.000 ha 7.300 bedrijven Buiten de EHS 26.000 ha 1.700 bedrijven Kwetsbaar 41.000 ha

2.850 bedrijven waarvan 550 met hokdieren

Zeer kwetsbaar

313.000 ha 4.450 bedrijven

(30)

bieden 'gelegen binnen de Ecologische Hoofd Structuur'. Hierdoor worden er 41.000 kwetsbare hectaren natuurgebied binnen de EHS niet langer door de WAV beschermd. In de 250-meterzones rond de kwetsbare natuurgebieden binnen de EHS, die als gevolg van de wetswijziging niet meer aanvullend zullen worden beschermd, bevinden zich ongeveer 2.850 veeteeltbedrijven, waarvan er naar schatting 550 hokdierbedrijven zijn. Deze bedrij-ven worden na de wijziging niet meer door de WAV in hun groei beperkt.

Het is nu de vraag of hierdoor de ammoniakemissie zodanig zal toenemen dat de na-tionale emissie in 2010 het toegestane plafond van 128 kiloton overschrijdt.

Het landelijk aantal hokdierbedrijven (intensieve veehouderij) was in 2004 volgens de meitelling 12.350 (CBS, 2004). De totale stalemissie van deze bedrijven wordt geschat op 32,5 kiloton ammoniak (MNP, 2005). Uitgaande van gemiddelde bedrijven gaat er in geval van wijziging op die 550 hokdierbedrijven rond kwetsbare, maar niet zeer kwetsbare natuurgebieden circa 1,5 kiloton ammoniak 'van slot'. Dat wil zeggen dat deze bedrijven kunnen uitbreiden onder dezelfde voorwaarden als andere Nederlandse bedrijven.

Om te kunnen schatten in welke mate uitbreiding de ammoniakemissie zou kunnen doen toenemen, veronderstellen we hier dat 10% van de Nederlandse bedrijven met 50% uitbreidt. Door het systeem van dierrechten kan dit overigens alleen met gelijktijdige af-name elders.

Indien ook in de zones rond die 41.000 ha kwetsbaar natuurgebied 10% van de be-drijven met 50% uitbreidt, dan neemt de emissie van die 55 bebe-drijven van 0,15 naar 0,225 kiloton toe. Indien de natuurgebieden wel beschermd zouden zijn, zou de emissie gelijk zijn gebleven (0,15 kiloton). Onder deze aanname wordt dus minder dan 0,1 kiloton am-moniak extra uitgestoten, die onder de WAV zou worden voorkomen.

De inperking van de WAV heeft dus nauwelijks invloed op de landelijke emissie en daarmee op het al dan niet halen van het plafond. Het effect van deze bedrijven op de de-positie in nabijgelegen natuurgebieden kan overigens wel significant zijn (Van Pul et al., 2004).

3.4 Algemene Maatregel van Bestuur Huisvesting

Het emissiearm maken van bestaande stallen is belangrijk voor het behalen van het NEC-plafond. Indien deze verplichting wordt beperkt tot de IPPC-bedrijven alleen, zal dat zeker gevolg hebben voor de landelijke ammoniakuitstoot en voor de rentabiliteit van overige bedrijven. Kleine bedrijven hebben op grond van de AMvB Huisvesting al uitstel tot 2013. Dus afstel voor deze bedrijven zal geen gevolg hebben voor het voldoen aan het emissie-plafond in 2010 (NEC-richtlijn), maar mogelijk wel voor de periode daarna. Om de gevol-gen voor middelgrote bedrijven te berekenen, is onderzocht hoeveel dieren traditioneel in plaats van emissiearm gehuisvest blijven, hoe groot de emissie is die in dat geval niet ver-meden wordt, welke financiële besparing dat oplevert en in welke relatie dit staat tot het landelijk emissieplafond.

(31)

Ramingen aantal dieren

Sinds 1990 is de omvang van de intensieve veehouderij aanzienlijk gekrompen. De op-koopregelingen hebben hier aan bijgedragen. Het is de verwachting dat deze krimp zich ook na 2000 voortzet en zich rond 2010 zal stabiliseren op de niveaus van 2003. In deze analyse zijn drie ramingen van de ontwikkeling van dieraantallen gebruikt: het referentie-scenario 2000-2010 (Hoogeveen et al., 2003), de referentieraming 2005-2010 (Van Dril et al., 2005) en de raming volgens een interne LEI notitie (Backus et al., 2004). Omdat recent de resultaten van de meitelling 2005 (CBS, 2005) zijn gepubliceerd, kunnen de ramingen getoetst worden. De kortetermijnverwachtingen van de ramingen komen goed overeen met de aantallen in de meitelling 2005.

In figuur 3.2 tot en met 3.5 wordt per diercategorie de ontwikkeling van de dieraan-tallen getoond vanaf 2000 plus de raming voor 2009/2010 uit drie bronnen. Hierbij zijn de volgende afkortingen gebruikt:

- CBS: getelde gegevens, uit CBS-Statline (historische data tot en met 2005); - RR-05: referentieraming 2005 (Van Dril et al., 2005);

- RS-03: referentiescenario 2003 (Hoogeveen et al., 2003);

- LEI-04: LEI-notitie, ontwikkeling dieraantallen 2009-2015 (Backus et al., 2004).

Figuur 3.2 Ontwikkeling van het aantal vleesvarkens vanaf 1998 plus drie verschillende ramingen voor het aantal in het jaar 2010 (2000 = 100%)

0 20 40 60 80 100 120 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 CBS RR-05 RS-03 LEI-04

(32)

Figuur 3.3 Ontwikkeling van het aantal zeugen vanaf 1998 plus drie verschillende ramingen voor het aan-tal in het jaar 2010 (2000 = 100%)

Figuur 3.4 Ontwikkeling van het aantal leghennen vanaf 1998 plus drie verschillende ramingen voor het

0 20 40 60 80 100 120 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 CBS RR-05 RS-03 LEI-04 0 20 40 60 80 100 120 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 CBS RR-05 RS-03 LEI-04

(33)

Figuur 3.5 Ontwikkeling van het aantal vleeskuikens vanaf 1998 plus drie verschillende ramingen voor het aantal in het jaar 2010 (2000 = 100%)

In de varkenshouderij wordt er tot 2010 een krimp van de varkensstapel tot 80% tot 90% van het niveau in 2000 geraamd. Deze krimp is in 2005 al gerealiseerd. De verschil-len tussen de ramingen zijn relatief klein. In de vleeskuikenhouderij is de meest recente raming (Backus, 2004) duidelijk lager dan in de beide andere ramingen. De reden hiervan is dat in de raming van het LEI rekening is gehouden met de te verwachten EU-dierenwelzijnsrichtlijn voor vleeskuikens. Hierdoor mogen op dezelfde oppervlakte minder dieren in een stal gehouden worden.

De ramingen verschillen vooral voor de sector pluimvee. Na 2012 is het houden van leghennen in niet-aangepaste kooihuisvesting (dit is batterijhuisvesting) niet meer toege-staan (Legkippenbesluit). De verwachting is dat leghennenhouderij zal overschakelen naar grondhuisvesting. Hierdoor kunnen in de bestaande stallen minder dieren gehouden wor-den. In de meest recente schatting (Backus, 2004) wordt het aantal leghennen in 2009/2015 lager ingeschat dan het aantal in 2005. De emissiefactoren voor grondhuisvesting zijn ho-ger dan die van kooihuisvesting, zodat - bij gelijke productie - ondanks de invoering van de AMvB Huisvesting de emissies van deze sector na 2010 zullen toenemen.

De onderlinge vergelijking van de ramingen laat zien dat deze robuust zijn. Het - ge-ringe - verschil in de uitkomst van deze studie wordt besproken in sectie 3.5.

Scenarioanalyse

Twee scenario's zijn onderzocht. Het eerste scenario houdt in dat de AMvB Huisvesting onverkort wordt uitgevoerd. Hierbij zijn alle middelgrote (niet-IPPC) en grote bedrijven (IPPC) in 2010 emissiearm. Het tweede scenario impliceert dat de verplichting uit de

0 20 40 60 80 100 120 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 CBS RR-05 RS-03 LEI-04

(34)

AMvB Huisvesting om bestaande stallen emissiearm uit te voeren voor niet-IPPC-bedrijven (middelgrote en kleine niet-IPPC-bedrijven) wordt opgeheven.

In de varkenshouderij heeft de toepassing van emissiearme huisvesting conform de AMvB Huisvesting als resultaat dat de emissie uit de stal wordt gehalveerd. De stalmest wordt weer uitgereden, waarbij ammoniak vrijkomt. De effectiviteit van de emissiearme huisvesting bedraagt daardoor niet 50 maar 40 tot 45% afhankelijk van de manier waarop de mest wordt uitgereden. Kosten van aanpassingen zijn overgenomen uit de toelichting bij het besluit AMvB Huisvesting (2005). De kosten bedragen circa € 2,50 per vermeden kg ammoniak. Voor fokzeugen zijn de kosten hoger, circa € 3,70 per kg vermeden ammoniak. Voor een middelgroot bedrijf met 1500 vleesvarkens betekent dit dat de investering met jaarlijkse kosten van € 4.500 kan worden uitgesteld tot de stallen worden vervangen.

In de pluimveehouderij is de effectiviteit van de AMvB Huisvesting lager dan 50%. De kosten bedragen circa € 2,60 per kg ammoniak. De effecten van uitstel voor middelgro-te bedrijven zijn moeilijker in middelgro-te schatmiddelgro-ten, omdat het onduidelijk is hoe het Legkippenbe-sluit doorwerkt. Kostenschattingen zijn onzeker, omdat het LegkippenbeLegkippenbe-sluit leghennenhouders in veel gevallen dwingt tot nieuwbouw met grondhuisvesting, waarbij de emissiearme systemen kunnen worden geïntegreerd. Voor een middelgroot bedrijf met 30.000 vleeskuikens betekent dit dat de investering à € 2.700 per jaar kan worden uitge-steld tot de stallen worden vervangen.

Een gedeelte van de bedrijven is al (lang) overgegaan op emissiearme stallen. Naar schatting geldt dit voor 15 à 20% van de varkenshouderijen (AMvB Huisvesting, situatie in 2003). Er zijn daarentegen nog maar weinig pluimveebedrijven, die de dieren emissiearm huisvesten. We hebben aangenomen dat zowel een deel van de IPPC-bedrijven als een deel van de overige bedrijven de huisvesting hebben aangepast. In 2007 zullen alle IPPC-bedrijven dit hebben gedaan, conform de AMvB Huisvesting. Het aandeel pluimvee dat op IPPC-bedrijven gehouden wordt, is in het algemeen hoger dan bij varkens (50% legkippen, 75% vleeskuikens, 20% vleesvarkens, 15% fokvarkens). In bijlage 1 zijn meer details ge-geven van de berekeningen.

In tabel 3.2 zijn de resultaten gegeven van de emissiebeperking in de beide scena-rio's, in vergelijking met de situatie zonder toepassing van de AMvB. Deze situatie geldt voor 2010.

Tabel 3.2 Emissies in drie scenario's voor toepassing van de AMvB Huisvesting, voor grote (IPPC-), middelgrote en kleine bedrijven in de varkens- en pluimveehouderij (kiloton ammoniak per jaar), situatie in 2010

Groot (IPPC) Middelgroot Klein Totaal

Geen AMvB 8 16 7 31

AMvB met ontheffing 4 16 7 27

AMvB 4 8 7 19

De uitvoering van de AMvB Huisvesting reduceert de emissie van 31 kiloton ammo-niak tot 19 kiloton ammoammo-niak in 2010 (zie tabel 3.2). De maatregel is effectief, omdat hij de landelijke emissie terugbrengt tot onder het toegestane plafond. Indien middelgrote

(35)

be-beperkt blijft tot 27 kiloton ammoniak. De hoeveelheid niet vermeden emissie bedraagt 8 kiloton ammoniak. Deze ontheffing levert voor de middelgrote bedrijven een besparing van € 23 miljoen per jaar gedurende de jaren tot vervanging van de stallen of beëindiging van het bedrijf. Dit bedrag is berekend op basis van kosten per kg vermeden ammoni-akemissie zoals genoemd in de AMvB Huisvesting.

Doelbereik

Het referentiescenario van Hoogeveen et al. (2003) geeft voor 2010 een emissie van 121 kiloton ammoniak. Bij ontheffing van de AMvB zou die emissie met 8 kiloton opgehoogd worden (zie tabel 3.2, het verschil tussen 27 en 19 mln. kg). Door de correctie voor de verminderde uitstoot bij het uitrijden is het verschil 7 kiloton. Het emissieplafond bedraagt 128 kiloton; dit plafond zou dus juist worden bereikt. De kans op doelbereik is dus 50%, maar zonder ontheffing van de AMvB voor de bestaande stallen van middelgrote bedrijven is die kans 70%. De kans op doelbereik is dus met 20% afgenomen.

Van belang voor dit onderzoek is dat de twee emissieramingen (RS-03 en RR-05) verschillen op het punt van de ontwikkeling van de pluimveestapel. Mede door andere ontwikkelingen, zoals de emissies na uitrijden en de toename van de melkveestapel, is de laatste raming 5 kiloton hoger dan de vorige (MNP, 2005, blz. 60), waardoor de kans dat aan de NEC-richtlijn wordt voldaan afneemt.

De nieuwe referentieraming (Van Dril et al., 2005) geeft voor 2010 een emissie van 126 kiloton ammoniak. Volgens dit scenario wordt het plafond dus ook niet overschreden, maar de kans daarop is slechts 55%. Bij ontheffing van de AMvB Huisvesting voor niet IPPC-bedrijven wordt de emissie dus 7 kiloton hoger en geschat op 133 kiloton en wordt het plafond met 5 kiloton overschreden. De kans op doelbereik bedraagt nog maar 35%.

3.5 Onzekerheid

Onzekerheden in de dieraantallen in 2010

De ramingen in de aantallen dieren zijn onzeker. Dit is hier onderzocht door ook de emis-sies behorende bij de recente referentieraming te berekenen. Het zogenaamde GE-scenario (Van Dril et al., 2005) voorziet voor 2010 7% minder dieren en een verschuiving van leg- naar vleespluimvee (doorwerking Legkippenbesluit) in vergelijking met het referentiesce-nario (Hoogeveen et al., 2003) (zie figuur 3.3).

Vergeleken met de eerder gebruikte raming verandert het eindresultaat niet wezen-lijk. De berekende niet-vermeden emissie bedraagt 7,5 kiloton ammoniak per jaar (in plaats van 8 kiloton zoals eerder aangegeven). De vermeden kosten bedragen € 21,7 miljoen per jaar (in tegenstelling tot de genoemde € 23 miljoen per jaar).

Onzekerheid in de schatting van de kosten

De schatting van de totale kosten in paragraaf 3.4 (zie ook tabel B1.3 in bijlage 1) is geba-seerd op de kosten per kg vermeden ammoniakemissie voor de verschillende sectoren zoals genoemd in het ontwerpbesluit van de AMvB Huisvesting (situatie 2003). Gemiddeld over de bedrijfstakken bedragen de kosten circa € 3 per kg ammoniak. In Van Pul et al. (2004) wordt uitgegaan van hogere kosten per jaar: gemiddeld € 4,90 per kg ammoniak.

(36)

Uitgaan-de van Uitgaan-deze hogere kosten komen Uitgaan-de vermeUitgaan-den kosten uit op € 40 miljoen per jaar. Deze schatting is 60% hoger dan die genoemd in de hoofdtekst.

In dit rapport worden in hoofdstuk 5 nieuwe schattingen van de kosten gegeven. De-ze zijn vooral voor de varkenshouderij substantieel - tot een factor twee - hoger dan de op-gegeven kosten in de AMvB Huisvesting. Op grond van deze schattingen worden de vermeden kosten substantieel hoger begroot, namelijk € 48 miljoen per jaar. Tabel 3.3 geeft een vergelijking van de verschillende schattingen. In bijlage 1 is dit gedetailleerd uit-gewerkt.

Tabel 3.3 Jaarlijkse kosten (€ per vermeden kg ammoniak) van het aanpassen van bestaande stallen aan de eisen van de AMvB Huisvesting volgens drie recente schattingen (kostenbesparing in mil-joen €)

A: Toelichting bij het ontwerpbesluit van de AMvB Huisvesting (VROM 2005)

B: Kosteneffectiviteit van het ammoniakbeleid (Van Pul et al., 2005)

C: Dit rapport, bijlage 3

Vleesvarkens 2,50 4,90 5,82 Zeugen 3,70 4,90 9,14 Leghennen (scharrel) 2,60 4,90 2,39 Vleeskuikens 2,60 4,90 3,26 Gemiddeld (€/kg) 2,85 4,90 5,29 Kostenbesparing 23 40 48

Indien de AMvB Huisvesting middelgrote bedrijven niet meer zou verplichten om vóór 1 januari 2010 de bestaande stallen emissiearm te maken, dan zouden deze bedrijven hun investering in emissiearme stallen kunnen uitstellen. Dit levert een jaarlijkse kostenbe-sparing op. Deze wordt geschat op € 23 miljoen (kostenschatting A), € 40 miljoen (kosten-schatting B) en € 48 miljoen (kosten(kosten-schatting C).

3.6 Conclusies

De onzekerheid in de ramingen voor 2010 is groot, er is een kans van 55% dat de emissies van ammoniak bij ongewijzigd beleid tot onder het overeengekomen plafond (NEC-richtlijn) beperkt blijven.

De inperkingen van de WAV zal nauwelijks effect hebben op de ammoniakemissies en de verplichting de emissies te beperken tot een plafond van 128 kiloton in 2010 (NEC-richtlijn) in elk geval niet in gevaar brengen.

Indien de AMvB Huisvesting bedrijven - uitgezonderd IPPC-bedrijven - niet meer zou verplichten om vóór 1 januari 2010 de bestaande stallen emissiearm te maken, dan nemen de jaarlijkse ammoniakemissies netto met 7 kiloton toe; het plafond wordt met 5 ki-loton overschreden. Hierdoor neemt de kans op het beperken van de emissie tot onder het

(37)

in emissiearme stallen kunnen uitstellen, wat jaarlijks ten minste € 23 miljoen (schatting VROM 2003) tot maximaal € 48 miljoen (deze studie 2006) kostenbesparing oplevert.

Afbeelding

Figuur 3.1   Inperking van de Interimwet ammoniak en veehouderij (IAV) door uitsluiting van natuurgebie- natuurgebie-den buiten de EHS conform de huidige WAV en door inperking tot alleen de zeer kwetsbare  na-tuurgebieden (voorstel tot wijziging van de WAV
Figuur 3.2   Ontwikkeling van het aantal vleesvarkens vanaf 1998 plus drie verschillende ramingen voor  het aantal in het jaar 2010 (2000 = 100%)
Figuur 3.3   Ontwikkeling van het aantal zeugen vanaf 1998 plus drie verschillende ramingen voor het aan- aan-tal in het jaar 2010 (2000 = 100%)
Figuur 3.5   Ontwikkeling van het aantal vleeskuikens vanaf 1998 plus drie verschillende ramingen voor  het aantal in het jaar 2010 (2000 = 100%)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een voorbeeld van een redenering waarin de A74 negatief bijdraagt aan duurzame ontwikkeling is:. • De aanleg van nieuwe infrastructuur leidt tot meer verkeer

In India liggen de SEZ’s meer verspreid over het hele land en in China liggen ze alleen in de kustgebieden. 2 maximumscore

We hypothesise that observations in a whole heart model with regard to increased NO production and eNOS involvement in ischaemia are the result of events on cellular level and that

In this study we recorded that the number of Amietia present at site will determine the inter- individual distance.. Frogs tend to keep as far away from each other as the population

With this high incidence of cervical cancer and the low utilisation of the screening services, the study undertook to determine the factors affecting the utilisation of

medio 2017 klaar te zijn. Er vinden nog gesprekken plaats om te be- palen of dat sneller kan, dat heeft dan natuurlijk wel een prijskaart- je. Deelproject 3: de rotonde

,,Lid van de euthanasiecommissie,, ,,'Soms zijn er elfjarigen die kunnen beslissen over leven en dood',, ,,Luc Deliens,,. ,,Voorzitter End-of-Life Care

180.. deringen zullen er ongetwijfeld zijn die door de Gemeenschap worden aangemeld ten behoeve van de geassocieerden. Zo zou men waarschijnlijk nog wel kunnen