• No results found

‘Wie aan de Overheid gehoorzaamheid weigert’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Wie aan de Overheid gehoorzaamheid weigert’"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Wie aan de Overheid

gehoorzaamheid weigert’

Een historische analyse van de anarchistische dreiging voor de Nederlandse veiligheid tussen 1914 en 1940

Bram Wisselink Studentnummer: 10118179

MA Geschiedenis Internationale Betrekkingen Begeleider: dhr. dr. J.C van Zanten Tweede lezer: dhr. dr. R. van der Maar

(2)

2

Inhoudsopgave

INLEIDING ... 4 HISTORIOGRAFIE ... 5 BRONNENSELECTIE ... 8 STRUCTUUR ... 10

HOOFDSTUK 1: ANARCHISME IN DE POLDER ... 12

§1.1.RICHTING EEN DEFINITIE VAN ‘DE ANARCHIST’ ... 13

§1.2ANARCHISTEN IN AANTALLEN ... 16

§1.3.GESCHIEDENIS VAN HET ANARCHISME IN NEDERLAND ... 18

§1.3.1 Heropleving ... 18

§1.3.2. Onrust over de grens ... 24

HOOFDSTUK 2: “WAT ER ACHTER VERSLOTEN DEUREN WORDE VERHANDELD”. ... 27

§ 2.1.1. Oprichting Centrale Inlichtingendienst ... 27

§ 2.1.2. Taakopvatting en werkwijze... 28

§2.2BERICHTGEVING OVER ANARCHISME ... 31

§ 2.2.1 Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940 ... 32

§2.3ZWARTE LIJSTEN ... 35

HOOFDSTUK III: ‘WIE AAN DE OVERHEID GEHOORZAAMHEID WEIGERT’ ... 40

§3.1‘ANARCHISTISCH OPTREDENDE INDIVIDUEN’ ... 41

§3.2.WETTEN TEGEN WETTELOZEN ... 45

SLOTBESCHOUWING ... 51

(3)
(4)

4

Inleiding

Het was 10 september 1922 toen marechaussee-kolonel Van der Minne een bericht ter ogen kwam. Eén blik op de linkerbovenhoek van het papier was genoeg om te ontwaren dat het hier om een ‘geheim’ bericht draaide: het communiqué kwam rechtstreeks van de chef van de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst. In de brief werd de kolonel op de hoogte gebracht van de komst van een zekere ‘extremist’ naar Nederland. Het zou hier gaan om de Franse anarchist Gouy, die ‘talrijke sabotages’ op zijn naam had staan in Frankrijk en nu met een vals paspoort vanuit België zijn weg naar Nederland vervolgde. Naast het saboteren van spoorwegen, zou Gouy ook ‘propaganda voeren om de extremisten op te wekken een dergelijke sabotage te gaan plegen’.1

Rond de vorige eeuwwisseling vond in Nederland, net als in veel andere landen van Europa, een grote modernisering plaats. Een belangrijke drijfveer voor deze modernisering was het

‘internationalisme’. Het internationalisme wordt door Mark Mazower omschreven als een proces waarin verschillende naties besloten samen te gaan werken. Dit deden ze uit idealistisch oogpunt: de internationalisten geloofden dat samenwerking de weg naar verbetering en vooruitgang was. Dankzij het internationalistisch idealisme konden politieke overtuigingen, zoals het liberalisme of socialisme, in korte tijd uitgroeien tot wijdverbreide fenomenen.2

Dit internationalisme heeft ook zijn uitwerking gehad op meer radicale ideeën. Ook de meer extremistische overtuigingen wisten zich snel over verschillende landsgrenzen te verspreiden, waar het anarchisme er één van was. De anarchisten beschouwden alle mensen uit beginsel gelijk en geloofden zodoende niet in zeggenschap van de ene mens over de ander. Vanuit dit beginsel zagen zij dan ook een ideale maatschappij voor zich, waarin gezag en macht niet overheersten. Individuen of groepen moesten zich slechts organiseren op compleet vrijwillige basis.3 Deze theoretische visie van het anarchisme sluit aan bij het denkwerk van Peter Kropotkin. Naast de theoretici waren er ook de ‘anarchisten van de daad’. Deze volgelingen van de Russische anarchistisch denker Michael Bakoenin waren ervan overtuigd dat de door Kropotkin omschreven ideale samenleving, er alleen zou kunnen komen door omverwerping van alle autoriteit en gezag. Dit gezag van de staat was volgens de

anarchistische principes namelijk niet legitiem maar diende slechts ter verdediging van kapitalistische belangen binnen willekeurig bepaalde landsgrenzen. Het gebruik van geweld bij de omverwerping

1 ‘Frans anarchist/propagandist naar Nederland’ in Vreemdelingendienst en Grensbewaking 1920-1940, inv. nr.: 1342,

Algemeen Rijksarchief (Den Haag) geraadpleegd via

http://resources.huygens.knaw.nl/rapportencentraleinlichtingendienst/data/DetailResultaat?reconstructieid=297&zoekterm=a narch op 26-01-2018.

2

M. Mazower, ‘Governing the World. The History of an Idea’ (New York 2012) p. xii.

3

(5)

5

van dit gezag was, indien nodig, dan ook gelegitimeerd.4

Dat dit geweld ook daadwerkelijk in de praktijk als middel werd toegepast, blijkt tussen 1880 en 1914. In deze periode was er een grote toename van anarchistisch geweld dat zich met name leek te richten op de vertegenwoordigers van het gezag. De president van zowel Frankrijk als de Verenigde Staten, werden door anarchisten om het leven gebracht. Ook de adellijke staatshoofden Umberto I van Italië en kaiserin Elisabeth van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, werden door anarchistische radicalen vermoord. Niet alleen hoge functionarissen hadden echter te vrezen voor het geweld dat zich in deze periode manifesteerde. Onder de 200 doden en 500 gewonden die de geweldsgolf eiste, bevonden zich ook een groot aantal burgerslachtoffers.5 De geweldsescalatie die ontsprong vanuit het anarchisme, en op verschillende continenten zijn weerslag had, kan dus worden gezien als een

mondiale bedreiging voor de veiligheid. Terrorisme expert David Rapoport beschouwd deze periode van anarchistische geweld dan ook als de ‘first wave of terrorism’.6

Nederland blijft in deze periode, in vergelijking met omringende landen, opmerkelijk genoeg verschoond van radicaal anarchistisch geweld. Desondanks is er tot aan de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog wel degelijk sprake van enig anarchistisch activisme in ons land. Belangrijke anarchistische kopstukken in Nederland waren Christiaan Cornelissen en Ferdinand Domela

Nieuwenhuis. Zij hadden in 1908 een gezamenlijke achterban bestaande uit een totaal van 87 groepen die over het hele land verspreid waren.7 Aan de internationale beweging werd ook vanuit Nederland een bijdrage geleverd. Het internationaal anarchistisch congres dat in 1907 plaatsvond, werd door een Utrechtse groep anarchisten georganiseerd en was de aanzet tot de oprichting van een anarchistische internationale.8

Historiografie

Het historisch onderzoek naar de invloed van het internationaal anarchisme in Nederland van de afgelopen vijftig jaar, is spaarzaam te noemen. Een eerste onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van het anarchisme in Nederland is verricht door Hans Ramaer in 1977. In zijn werk ‘De piramide der tirannie’ heeft hij niet alleen teksten van Nederlandse anarchisten gebundeld, hij wijdt ook enkele hoofdstukken aan een beknopt maar volledig historisch overzicht van het anarchisme in Nederland.

4 C. Bantman, ‘The French Anarchists in London, 1880-1914: Exile and Transnationalism in the First Globalisation’

(Liverpool 2013) 6-7.

5

B. de Graaf, de, B., ‘Van ‘helsche machines’ en Russische provocateurs. De strijd tegen het anarchisme in Nederland’

Tijdschrift voor Geschiedenis Vol. 125, No. 3 (augustus 2012) p. 315-317.

6 D.C. Rapoport, ‘It Is Waves, Not Strains’ Terrorism and Political Violence, Vol. 28, No. 2 (2016) p.218-219. 7

R.W. Frijn, Het Internationaal Libertair en Kommunistisch Arbeiderscongres Amsterdam 1907 (Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam 1989) p.10.

8

(6)

6

Ramaer’s boek geeft vooral een overzicht van binnenuit: Hans Ramaer was zelf namelijk jarenlang redacteur van het anarchistische tijdschrift ‘AS’. Zijn werk is bruikbaar, maar moet wel kritisch geanalyseerd worden omdat het niet op academische basis gestoeld is.9

Een werk dat wel academisch onderlegd is, is het proefschrift van de Nijmeegse promovendus Joris Gijsenbergh. Dit proefschrift draagt de titel: ‘Democratie en gezag: extremismebestrijding in Nederland, 1917-1940’ en is er één waarmee de veranderingen in het veiligheidsbeleid van de Nederlandse overheid nagegaan kunnen worden. Gijsenbergh gaat in het werk met name in op de paradox waarin de Nederlandse regering zich bevindt. Ze willen de democratie beschermen tegen extremisme, maar om dat succesvol te kunnen doen moeten ze een aantal ondemocratische maatregelen doorvoeren zoals censuur of demonstratieverboden.10 Wat dit werk van Gijsenbergh waardevol maakt voor dit onderzoek, is dat hij gebruik maakt van wat hij ‘schrikbeelden’ noemt. ‘Elk onderzoek naar de reacties op het extremisme moet beginnen met een studie naar de schrikbeelden van de deelnemers aan het debat over extremismebestrijding.’11 Een schrikbeeld is een uitgewerkte analyse van hetgeen waarvoor gevreesd wordt en maakt duidelijk hoe groot de angst was en van welke groep deze dreiging verwacht werd. De theoretische toepassing van deze schrikbeelden, in combinatie met zijn overzichtswerk van het Nederlandse beleid op het gebied van extremisme bestrijding, maken de publicatie van Gijsenbergh tot een nuttig overzichtswerk. In het werk legt Gijsenbergh zich echter met name toe op de bestrijding van het opkomende communisme en fascisme. Daarnaast is zijn uitgewerkte concept van een schrikbeeld beter geschikt voor onderzoek naar sterk gestructureerde extremistische bewegingen zoals de communisten en fascisten.

Constant Hijzen onderschrijft het belang van dergelijke constructen in het onderzoek naar veiligheid. Zowel in zijn artikel ‘Geheim gewroet in het duister? - Percepties en maatregelen ten aanzien van veiligheidsdiensten in Nederland, 1918-1989’ als in zijn boek ‘Vijandbeelden. De veiligheidsdiensten en de democratie’ belicht Hijzen de praktische kant van het veiligheidsbeleid in Nederland. Zijn onderzoek naar de Centrale Inlichtingendienst (CI) en GS-III (geheime militaire politie) geven dan ook een goed inzicht in de manier waarop het veiligheidsbeleid tot uitvoering kwam en in welke mate deze diensten dreigingsbeelden uit, de door hen gewonnen informatie, wisten te construeren.12

Een vierde bijdrage komt van prof. dr. Beatrice de Graaf. In de vorm van een introductie in het TvG-nummer De historisering van veiligheid. Hierin onderneemt ze een verdere verkenning van het onderzoek naar veiligheid in de geschiedenis. In het artikel wordt gepoogd om vat

9 H. Ramaer, ‘De Piramide der tirannie: anarchisten in Nederland’ (Amsterdam 1977) p.9. 10

J. Gijsenbergh, ‘Democratie en gezag: extremismebestrijding in Nederland, 1917-1940’ (Enschede 2016) p. 10.

11

Ibidem, p.12.

12

(7)

7

te krijgen op het belang van het onderzoeken van dreiging binnen de geschiedschrijving. Met name de volgende frase in het artikel is hierbij interessant:

‘Dreigingen hebben in veel gevallen betrekking op gevaren die zich nog niet hebben gemanifesteerd.

De voorstelling die van de dreiging wordt gemaakt speelt daarom een belangrijke rol in de legitimatie van het veiligheidsbeleid.’13

Zelfs in het geval van het anarchisme in Nederland, waarbij er zich uiteindelijk geen gevaar heeft gemanifesteerd, kan de perceptie van de dreiging alsnog een grote invloed hebben op het

veiligheidsbeleid en het legitimeren van eventuele nieuwe maatregelen. Een onderzoek naar de dreiging die het anarchisme vormde en de rol die deze dreiging had in de legitimatie van het Nederlandse veiligheidsbeleid, is in De Graaf’s optiek dus zeer relevant.

Een notie die ze verder uitwerkt in haar het artikel Van ‘helsche machines’ en Russische

provocateurs. De strijd tegen het anarchisme in Nederland. Hierin maakt ze op heldere wijze

aanschouwelijk dat het uitblijven van anarchistisch geweld niet betekende dat de strijd tegen het anarchisme nutteloos of niet invloedrijk was. Om dit aan te tonen presenteert ze de anti-radicale strijd tegen anarchisme als een ‘veiligheidsdispositief’. Deze term, die afkomstig is van Michel Foucault, wordt door haar gebruikt om aan te geven dat er een bepaalde veiligheids discussie ontstond op het moment dat politie en justitie besloten om de dreiging van het anarchisme in Nederland op de ‘veiligheidsagenda’ te zetten.14 De Graaf concludeert dan ook: ‘... ‘de technologieën van de verbeelding’ maakten de verre of zelfs imaginaire dreiging van het geweld tastbaar tot in Den Haag.’15 Het idee om dreiging meetbaar te maken is zeer nuttig voor een onderzoek naar de invloed van het anarchisme en komt ook terug in

Het laatste, en tevens meeste recente, onderzoek naar de invloed van het anarchisme in Nederland komt ook van De Graaf en de Utrechtse promovendus Wouter Klem. In hun artikel: ‘Joining the international war against anarchism: the Dutch police and its push towards

transnational cooperation, 1880-1914’ tonen zij aan dat de transnationale dreiging van het

ongrijpbare anarchisme voor veel regeringen lastig was om te bestrijden. De dreiging werd met name door de Nederlandse politieambtenaren succesvol ingezet om, nieuwe maatregelen in Den Haag te realiseren en het politieapparaat te moderniseren.16

Door gebruik te maken van een sociaal construct weten Gijsenbergh, Hijzen, Klem en De

13

B. de Graaf, ‘De historisering van veiligheid - Introductie’ Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 125, No. 3 (augustus 2012) p. 313.

14

B. de Graaf, ‘Van ‘helsche machines’ en Russische provocateurs…’ p. 315.

15

Ibidem, p.331.

16

B. de Graaf en W. Klem, ‘Joining the international war against anarchism: The Dutch police and its push towards

transnational cooperation, 1880-1914’ in R. van Dijk, S. Kruizinga, V. Kuitenbrouwer en R. van der Maar (Eds), Shaping the

(8)

8

Graaf meer vat te krijgen op een lastig te onderzoeken fenomeen als de dreiging van het internationaal anarchisme. Er bestaat echter nog een hiaat in het onderzoek na 1914. Dit onderzoek beoogt dan ook om voort te bouwen op het huidige discours over anarchistische dreiging in Nederland, door een antwoord te vinden op de vraag: wat was de invloed van het anarchisme op veiligheidsbeleid van de Nederlandse regering tussen 1914 en 1940? Deze vraag roept een aantal verdere vragen op.

Ten eerste: in hoeverre vormden de anarchisten in Nederland tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw een bedreiging? Hiervoor zal eerst uiteengezet worden welke personen of groepen als anarchisten aangemerkt werden. Wat was de grootte van deze groepen? Door welke daden

onderscheiden zij zich in Nederland?

Een tweede vraag die opkomt is: wat was de dreigingsperceptie van de Nederlandse

veiligheidsdienst ten opzichte van de anarchisten? Hoe berichtte de Centrale Inlichtingendienst over het anarchisme? Brachten zij een eventuele dreiging ook bij andere instanties in kaart?

Ten derde: wat was het dreigingsbeeld dat de Nederlandse regering had van het anarchisme tussen 1914 en 1940? Hoe werd er over hen gesproken in de Tweede Kamer? en welke maatregelen nemen de kabinetten naar aanleiding van het door hen ervaren dreigingsbeeld?

Bronnenselectie

In dit onderzoek zullen naast bovenstaand secundaire sleutelpublicaties, ook primaire bronnen een belangrijk onderdeel vormen om tot de beantwoording van de onderzoeksvraag te komen. Alhoewel er meerdere primaire bronnen geanalyseerd worden, zal er hier dieper worden ingegaan op de vier belangrijkste collecties van primair materiaal.

De eerste bronnen collectie die aangesproken zal worden, zijn de gedigitaliseerde kranten- en tijdschriftarchieven van de Koninklijke Bibliotheek. Deze zijn verzameld en inzichtelijk gemaakt via de site http://www.delpher.nl. Op deze website zijn zowel de archieven van landelijke, als regionale kranten en periodieken te vinden. Deze zijn integraal doorzoekbaar en voor dit onderzoek van grote waarde. Zeker in grote landelijke kranten wordt namelijk veel gesproken over beleidsmakers. Ze kunnen dus een goede representatie vormen van het eventuele publieke debat over veiligheid. Daarnaast biedt deze bron een mogelijkheid om begrippen als anarchisten, radicalisme en veiligheid beter te historiseren. Het is van groot belang gebruik te maken van contemporaine begrippen om anachronistisch onderzoek tegen te gaan. De rijkheid van deze database is paradoxaal genoeg ook meteen een beperking omdat de hoeveelheid informatie zeer methodisch en toegespitst onderzocht dient te worden om effectieve resultaten op te leveren.

Een tweede bron van archiefmateriaal dat gebruikt zal worden is het ‘Archief Hans Ramaer’. In dit archief, dat zich in het IISG te Amsterdam bevindt, omvat een aantal documenten en scripties die Ramaer verzameld heeft over de anarchistische beweging in Nederland. De primaire en secundaire bronnen uit dit archief zullen ingezet worden om de anarchistische groepen in Nederland uit die tijd

(9)

9

beter te kunnen begrijpen.

De volgende archiefcollectie die geraadpleegd zal worden zijn de Handelingen van de Eerste- en Tweede Kamer. De handelingen omvatten de verslagen van de bijeenkomsten van deze twee volksvertegenwoordigende gremia. Deze handelingen zijn samen met ingezonden stukken, brieven en kaarten gedigitaliseerd en zijn in te zien via de website http://www.statengeneraaldigitaal.nl. Een groot voordeel bij het zoeken in deze database, is dat de tekst van de verslagen integraal te

doorzoeken valt. Hierdoor kan in één oogopslag nagelopen worden hoe vaak bijvoorbeeld de term ‘anarchist’ in het debat gebruikt werd. Daarnaast zijn de handelingen van de Tweede Kamer bijzonder bruikbaar als bron, omdat hier zowel wetsvoorstellen als publieke debatten besproken worden. Zowel voor het onderzoeken van het dreigingsbeeld, als voor de analyse van het veiligheidsbeleid, kan deze bron dus unieke inzichten opleveren. Groot nadeel is dat impliciete vermeldingen van anarchistische dreiging lastig zijn om terug te vinden. Voor dit probleem zou het secundaire materiaal van

Gijsenbergh en Hijzen echter een goed referentiekader kunnen vormen.

Een laatste belangrijk primair bronnenbestand zijn de ‘Rapporten Centrale Inlichtingendienst 1919-1940’. Ook voor deze rapporten geldt dat ze volledig integraal gedigitaliseerd zijn. Ze zijn openbaar gemaakt door het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis en zijn in te zien via de website: http://resources.huygens.knaw.nl/rapportencentraleinlichtingendienst. De rapporten zijn opgesteld door de inspecteurs van de Centrale Inlichtingendienst, die tot 1940 fungeerde als de Nederlandse geheime dienst in samenwerking met de militaire afdeling GS-III. Het gebruik van (geheime) politierapporten als bron, heeft als voordeel dat veel van deze bronnen niet gepubliceerd werden vanwege hun gevoelige informatie. Voor de bron opstellers betekende dit dat ze geen zelfcensuur toe hoefden te passen, wat interessante informatie kan opleveren. Tegelijkertijd is het bij het gebruiken van dit type bron toch verstandig om een slag om de arm te houden. Veel geheime diensten liepen volgens historicus Moritz Föllmer inherent het risico om ‘overijverig’ te worden in het najagen van hun missie. Soms waren ze hierdoor geneigd om elke vorm van onrust of tegengeluid uit te vergroten.17

Om meetbare en relevante resultaten uit het bronnencorpus te verkrijgen, zullen eerst een aantal belangrijke termen uit de onderzoeksvraag geoperationaliseerd moeten worden. Allereerst zal duidelijk gedefinieerd moeten worden wie er als anarchisten worden beschouwd en wie juist niet. Om dit te kunnen doen, zal er gezocht worden naar een contemporaine brede definitie van de term. Hierbij wordt uitdrukkelijk gekozen voor een inclusieve definiëring, omdat De Graaf in haar werk aangeeft dat het voor mensen die zich niet in anarchistische kringen voortbewogen, het in Nederland vaak onduidelijk was wie er bijvoorbeeld communist, vrije socialist of juist anarchist was.18

17

M. Föllmer, ‘Surveillance reports’ in Dobsen, M. en Ziemann, B., Reading Primary Sources. The interpretation of texts

from nineteenth- and twentieth-century history (Abingdon 2009) p.86. 18

(10)

10

Vervolgens zal gekeken worden naar het veiligheidsbeleid. Om te kunnen stellen dat het anarchisme mogelijk invloed heeft uitgeoefend op het veiligheidsbeleid, wordt al de hypothese gevormd dat de anarchisten of de anarchistische beweging zorgden voor ‘onveiligheid’ of een bedreiging voor de huidige veiligheid. Om dit zeer cruciale punt binnen het onderzoek meetbaar te kunnen maken, zal er gebruik gemaakt worden van een instrumentele theorie binnen de

geschiedschrijving over veiligheid: de securitization theorie. Deze theorie gaat ervan uit dat een groot veiligheidsprobleem niet uit zichzelf een existentiële bedreiging kan worden. Een probleem kan wel zo groot worden dat het in de ogen van een bepaalde actor een bedreiging vormt. Een bedreiging voor gedeelde normen en waarden, een bedreiging voor een manier van leven, of zelfs een bedreiging voor het voortbestaan van de huidige samenleving. Wanneer de dreiging vervolgens op de agenda gezet wordt, is er al sprake van securitisering. De persoon of instantie die deze bedreiging aan de kaak probeert te stellen wordt binnen deze theorie ook wel de securitizing actor benoemd. Door het op de agenda zetten van de dreiging, probeert de securitizing actor aan een relevant publiek duidelijk te maken dat het van het grootste belang is om tegenmaatregelen te nemen, zodat men dit gevaar tegen kan gaan. Referent object is de term waarmee aangeduid wordt wat er precies volgens de securitizing actor op het spel staat als men niet op tijd ingrijpt. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het behoud van de nationale cultuur, soevereiniteit of veiligheid. Wanneer een dreiging succesvol gesecuritiseerd wordt, zijn de bestrijdingsmaatregelen om deze dreiging het hoofd te kunnen bieden soms zeer rigoureus. Juist vanwege het feit dat de dreiging een veel hogere prioriteit heeft dan de ‘alledaagse problemen’, is de bewegingsvrijheid van de securitizing actor om tegenactie te ondernemen vele malen groter dan bij ‘normale’ politieke problemen.19

Door het uitlichten van momenten waarop securitization plaatsvond, kan er dus meetbaar worden gemaakt of de regering of veiligheidsdiensten een bedreiging zagen in de het anarchisme in Nederland. Vervolgens kan deze bedreiging getoetst worden aan secundaire literatuur en de

veiligheidsrapporten van de Centrale Inlichtingendienst om te kijken in hoeverre dit beeld gegrond was.20

Structuur

Deze scriptie is thematisch ingedeeld. De thematiek die uit de hoofd- en deelvragen naar voren komt, zal dan ook de kapstok vormen voor de essentie van het betoog.

Allereerst zal er een algemeen deel behandeld worden, waarin met name gekeken wordt naar de anarchistische beweging in Nederland. Dit is zowel verhelderend als noodzakelijk, omdat er nog

19

R. Emmers, ‘Empirical Research and limitations of the securitization model’ in A. Collins, ‘Contemporary Security

Studies (Oxford 2016) p.180. 20

(11)

11

geen academisch overzichtswerk is voor deze periode waarin de anarchistische beweging in kaart gebracht wordt. Hierin zal niet alleen ingegaan worden op het internationale karakter van het

anarchisme, maar zal ook worden gepoogd een overzicht te vormen van verschillende groeperingen en hun aantallen. Dit algemene gedeelte zal ook ingaan op eventuele daden of uitspraken die in die tijd als onveilig aangemerkt konden worden.

Het volgende hoofdstuk zal zich toeleggen op het mogelijke dreigingsbeeld dat de Nederlandse veiligheidsdiensten hadden met betrekking tot de anarchisten. Was hun houding ten opzicht van de anarchisten gegrond in realiteit of hadden ze hiervoor weinig bewijsmateriaal? Hoe uit het dreigingsbeeld van de inlichtingendienst zich in het bronnenmateriaal?

In het laatste hoofdstuk wordt onderzoek verricht naar het veiligheidsbeleid van de

Nederlandse regering in de jaren 1914-1940. Hierbij zal er bijzondere aandacht zijn voor de manier waarop dit beleid in de Tweede Kamer besproken werd en welke personen zeer invloedrijk waren binnen dit vormingsproces. Welke wijzigingen kende dit beleid en werden er ook wijzigingen doorgevoerd, op basis van het beeld dat zij van de anarchistische dreiging hadden gecreëerd? Het hoofdstuk zal aan de hand van een uitgebreide bronnenanalyse van de Handelingen van De Tweede Kamer, uitlichten welke debatten er over dit beleid gevoerd werden en welke wetswijzigingen er doorgevoerd werden.

De conclusie zal zorgen voor duiding van de resultaten over het dreigingsbeeld. Ook zal in de conclusie worden ingegaan op de mogelijke implicaties die de resultaten kunnen hebben voor verder onderzoek. Daar wordt uiteengezet welke invloed het internationaal anarchisme had op het

veiligheidsbeleid van de Nederlandse regering. Dit zal gebeuren aan de hand van een samenvatting van de bevindingen uit de voorgaande hoofdstukken. Ook zal dit nawoord proberen aan te geven wat nu exact de meerwaarde van de bevindingen zijn voor security studies in brede zin en de geschiedenis van de internationale betrekkingen in het specifiek.

(12)

12

Hoofdstuk 1: Anarchisme in de polder

Minister-president Cort van der Linden zag in augustus 1914 de rol van Nederland duidelijk voor zich: een staat die, te midden van het conflict, zou gaan functioneren als beschermer van de internationale wetgeving. Het handhaven van deze koers van rationele en morele verheffing zou tenslotte ook betekenen dat het land niet in het conflict betrokken zou raken. De neutraliteitspolitiek, die uit de verklaring van Cort van der Linden naar voren komt, was al sinds 1839 een belangrijk kenmerk voor het buitenlandse beleid van het Koninkrijk der Nederlanden. Ook tijdens de Eerste Wereldoorlog was voor de regering het handhaven van de neutraliteit een zeer hoge prioriteit. De strategische positie waarin het land zich in 1914 bevond, was niet bepaald sterk te noemen. Ingeklemd tussen de strijdende allianties moest het voorzichtig een balans zoeken waarin er nog ruimte was voor de vitale handel met de Duitse en Engelse buurlanden. Tegelijkertijd mocht geen van de partijen zich hierbij sterk benadeeld voelen. Het evenwicht was zo precair, dat de minister van Buitenlandse Zaken Loudon in 1915 wel wat zag in een bemiddelaarsrol, maar zeker geen voorwaarden aan deze

vredesonderhandelingen zou willen knopen, om maar niemand voor het hoofd te stoten. Eén

onverwachte provocatie kon al genoeg zijn om het land ongewenst de oorlog in te sleuren. Ook in de jaren na de oorlog zou het nastreven van de neutraliteitspolitiek van groot belang blijven voor de Nederlandse buitenlandse politiek.21

Naast de voortdurende druk van de omringende staten, vormden ook niet-statelijke actoren een risico. Radicale internationale groeperingen, zoals de anarchisten, hadden met name buiten de landsgrenzen al op bloedige wijze aangetoond dat ze zeker in staat waren om de internationale orde te verstoren. Het is dan ook belangwekkend om te kijken naar de meer radicale elementen binnen de staat. In hoeverre vormden de anarchisten in Nederland tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw een bedreiging? Welke mensen en groepen werden er als anarchistisch aangemerkt? Hoe groot waren deze groepen? Door welke daden wisten anarchisten in Nederland zich tussen 1914 en 1940 te onderscheiden? In dit hoofdstuk worden deze vragen stapsgewijs behandelt. Dit zal allereerst

gebeuren door op zoek te gaan naar een tijdsgetrouwe en eenduidige definitie van de term ‘anarchist’. Vervolgens wordt onderzocht of er sprake is van één anarchistische beweging of dat er sprake is van differentiatie binnen de groep. Ook zal er in meer detail worden ingegaan op de grootte van de groep die als ‘anarchistisch’ kan worden aangemerkt. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een beknopte overzichtsgeschiedenis van de anarchistische beweging in Nederland.

21 S. Kruizinga, ‘A Small State? The Size of the Netherlands as a Focal Point in Foreign Policy Debates 1900-1940’ Diplomacy & Statecraft, Vol. 27, No. 3 (2016) p.427-428.

(13)

13

§ 1.1. Richting een definitie van ‘de anarchist’

Om een licht te kunnen werpen op de vooroorlogse geschiedenis van het anarchisme in Nederland, zal er allereerst een contemporaine definitie van de term ‘anarchist’ vastgesteld moeten worden. Dit is belangrijk omdat moderne definities van de term ons zouden kunnen verleiden om tot

anachronistische conclusies te komen. Bij het benaderen van deze contemporaine omschrijving van de term ‘anarchist’ is het noodzakelijk om eerst naar drietal belangrijke veronderstellingen te kijken. Ten eerste moeten er een onderscheid gemaakt worden in de wijze waarop de definiëring tot stand is gekomen. Is de definiëring ontstaan vanuit de eigen groep, dan kan er gesproken worden van een zelfbewust anarchist. Daarnaast zijn er ook groepen en personen die wel anarchistische gedrag vertonen, maar zichzelf niet zien als zijnde anarchist. Hier is dan geen sprake van zelfbewust anarchisme. Om onduidelijkheden te voorkomen zal dit onderzoek zich toeleggen op de groep van ‘zelfbewuste anarchisten.22

Ten tweede is het belangrijk om te kijken naar het verschil tussen de definitie van de anarchisten en die van de regering zelf. Over het algemeen valt vast te stellen dat de regering in veel gevallen een veel bredere groep beschouwde als anarchisten dan de beweging dat zelf deed. Zo werd in de jaren twintig bijvoorbeeld de verzamelterm ‘revolutionairen’ gebruikt. Hieronder vielen sociaal-democraten, communisten, revolutionair-socialisten en anarchisten. In zijn onderzoek hanteert Gijsenbergh de term ‘extremist’. Deze term is echter te breed, omdat hiermee vanaf de jaren ‘30 ook rechtse radicale groepen als de NSB door hem worden aangeduid.23

Ook De Graaf stelt in haar onderzoek naar het anarchisme dat voor buitenstaanders de term ‘anarchist’ vaak werd gebruikt als een containerbegrip. In de ogen van het grote publiek konden revolutionaire socialisten, communisten en anarchisten allemaal aangeduid worden als ‘anarchist’. Het beeld dat burgers van deze ‘gevaarlijke klassen’ hadden was zeer negatief. De term ‘anarchist’ had voor de meeste niet-anarchisten dan ook een negatieve connotatie.24

Het vinden van een adequate contemporaine definitie wordt bemoeilijkt door de grote verdeeldheid en diversiteit binnen de beweging. De definitie die het beste lijkt aan te sluiten bij de interpretatie van de zelfbewuste anarchist, als die van de conservatieve liberale niet-anarchist, lijkt te komen van de politiek theoreticus George Crowder. Hij omschrijft de klassieke anarchist als volgt:

22 K. Stutje, ‘People of Java, the Russian Revolution contains lessons for you too’. Indonesian Socialism, Bolshevism, and

the spectre of anarchism’ Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 130, No. 3 (september 2017) p. 447.

23

J. Gijsenbergh, ‘Democratie en gezag…’ p. 13.

24

(14)

14

‘Anarchists reject law made and imposed by governments, but that does not mean they reject rules of morality or prudence. The anarchist society will be ruled not by coercion - force, or the threat of force - but by prudential and, especially, moral rules, self-imposed by its individual members.’25

Het verwerpen van hiërarchische wetgeving, en het uitgaan van individuele vrije wil en moraal, lijkt de gemene deler te zijn binnen alle vertakkingen van het anarchisme in Nederland, aan het begin van de twintigste eeuw. Vrijwel alle anarchistische stromingen waren het met elkaar eens dat de

Nederlandse democratische samenleving, met haar toenmalige hiërarchische structuur en beperkte burgerlijke moraal, niet op deze voet voortgezet moest worden. Er heerste echter nog wel enige onenigheid op welke manier deze ideale samenleving dan wel bereikt diende te worden.26

De anarchisten in Nederland rond het interbellum kunnen worden verdeeld in vier grote groepen. Elk van deze groepen vertegenwoordigt een ideologische vertakking en kent zijn eigen verenigingen, periodieken, kopstukken en repertoire van middelen om hun onvrede tegenover de overheid te uiten.27 De samenstelling van deze takken zal worden geanalyseerd. Hierdoor valt uiteen te zetten wat de principiële verschillen waren tussen de belangrijkste groeperingen binnen het anarchistisch spectrum.

De eerste groepering was die van de Vrije Socialisten. Deze anarchistische groep was

gebaseerd op de principiële overtuiging dat alle vormen van bestaande organisatie en bezit verworpen dienen te worden. De samenleving zou gebaseerd moeten zijn op individuele afspraken die men op vrijwillige basis aan ging en goederen konden nooit door een individu of staat toegeeigend worden. De vrije socialisten kenden dan ook geen landelijke centrale organisatie, maar bestonden uit een groot aantal lokale groeperingen die alleen tijdelijk, in organisatorisch verband, samenkwamen voor

bijvoorbeeld het bereiken van één concreet doel. De beweging zag dan ook niks in deelname aan het democratische parlementaire systeem en hoopten door middel van stakingen, dienstplichtweigering, stemplichtweigering, vrije huwelijken en geheelonthouding hun doelen te bereiken maar was hierbij ook niet principieel gekant tegen het gebruik van geweld. Hét landelijke gezicht van de beweging tot aan 1919 was de voormalig parlementariër Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Het publicitaire orgaan van deze stroming was De Vrije Socialist.28

Een tweede stroming binnen de anarchistische beweging in Nederland was het

christen-anarchisme. Ook deze anarchisten waren tegen gezag van de ene mens over de ander. God was de

25

G. Crowder, ‘Classical Anarchism. The Political Thought of Godwin, Proudhon, Bakunin, and Kropotkin’ (Oxford 1991) p. 1-2.

26 K. Vossen, ‘Vrij vissen in het Vondelpark. Kleine politieke partijen in Nederland 1918-1940’ (Amsterdam 2003)

p.141-142.

27

C. Tilly, ‘The Politics of Collective Violence’ (Cambridge 2003) p.45.

28

(15)

15

enige legitieme bron van gezag en de mens had geen recht om zichzelf boven anderen te stellen. De belangrijkste invloed die deze (zeer kleine) beweging heeft gehad op de anarchistische beweging was het bepleiten van volledige geweldloosheid. Het belangrijkste wapen in hun repertoire was dan ook persoonlijke dienstweigering vanuit hun geloof in weerloosheid. Kopstukken als dominee

Schemerhoorn en Felix Ortt en aanvankelijk ook Bart de Ligt, wisten via organisaties als de Bond van

Religieuze Anarcho-Communisten (BRAC) en later de Bond voor Anarcho-Socialisten (BAS) veel

invloed binnen de antimilitaristische beweging te verwerven. In hun blad De Vrije Communist, die in 1931 tot De Bevrijding wordt vernoemd, uitten ze in vrij diepgaande theoretische stukken hun ideologie. Op internationaal vlak sloten zij zich aan bij de ideeën van de beroemde Russische schrijver Tolstoj.29

Het anarcho-syndicalisme vormt de derde vertakking binnen de groep van anarchisten in Nederland. Deze tak vond elkaar in de overtuiging dat al het privébezit verbannen moest worden, omdat het leidde tot een onrechtmatige onderdrukking van de arbeiders. Door juist op economisch gebied actie te ondernemen zou het de macht van de staat (die zich als beschermer van privaat eigendom opwierp) en grote industriëlen breken. De economische macht zou vervolgens in handen moeten komen van zogenaamde vakverenigingen. Deze zouden bestaan uit mensen en arbeiders die op vrijwillige basis samenkomen, om op die manier de zeggenschap over hun eigen tak van productie terug in handen te krijgen.30 Het kan niet verwonderlijk zijn dat deze anarchistische groepering sterk geloofde in organisatie en met name economische massastaking zag als haar belangrijkste wapen. Zo riepen zij ook militairen op om tot staking over te gaan. Ook het gebruik van geweld en sabotage was hierbij in noodzakelijke gevallen legitiem: zo steunden de syndicalisten de gewapende strijd van de Spaanse anarchisten. In Nederland organiseerden de syndicalisten zich in het Nationaal

Arbeid-Secrariaat: een organisatie die niet enkel als anarchistisch beschouwd mag worden, maar wel grote

invloed op hun gedachtegoed was. Na een inhoudelijke strubbeling met het groeiende aandeel communisten binnen het NAS, splitsten de anarcho-syndicalisten zich in 1923 af in het Nederlands

Syndicalistisch Vakverbond (NSV). Onder de naam De Syndikalist, werd het blad van de NSV

uitgebracht. Hierin werd ook aandacht besteed aan de grote syndicalistische bewegingen in Frankrijk en Spanje.31

De laatste stroming valt op omdat zij als de verbindende factor van de bovenstaande groepen kan worden beschouwd. Hierbij draait het om het ‘revolutionair antimilitarisme’. De antimilitaristen werden gekenmerkt door hun afkeer van militair geweld en hun streven om zo snel mogelijk vrede te bewerkstelligen. Het militaire apparaat wordt hierbij gekoppeld aan de kapitalistische staat. Het leger

29

H. Ramaer, ‘Piramide der…’ p.23-24.

30

B. Altena, ‘De Russische Revolutie was geen anarchistische revolutie. Nederlandse anarchisten en de Rusissche Revolutie 1917-1919’ Tijdschrift voor Geschiedenis, Vol. 130, No. 3 (september 2017) p.388.

31 E. Kloosterman, ‘De Nederlandse anarchisten en de Spaanse Burgeroorlog. Hoe de Nederlandse anarchistische beweging

(16)

16

verdedigt immers haar directe belangen. Daarom diende er een sociale revolutie plaats te vinden, waarin die de huidige inrichting van de samenleving moest veranderen en een einde moest maken aan militair geweld. Met name anarchisten van diverse achtergronden en uit verschillende landen kwamen samen in de Internationale Antimilitaristische Vereniging (IAMV), die werd opgericht in 1904. Het maandblad De Wapens Neder werd landelijk verspreid en hierin werd onder meer gepleit voor solidariteit van soldaten met de arbeiders tijdens algehele werkstakingen. Vanaf het jaar 1921 werd een nieuwe, internationale vereniging opgezet met de stichting van het Internationaal

Antimilitaristische Bureau, ofwel IAMB, waaraan elf landen deelnamen en waarvan de Nederlandse anarchist Bart de Ligt de eerste voorzitter zou worden. De Ligt zou in Nederland dan ook tot één van de gezichten van de antimilitaristische stroming in Nederland uitgroeien.32

De anarchistische beweging in Nederland tijdens de jaren 1914-1940 bestond kortom in de hoofdzaak uit vier grote stromingen. Nu deze stromingen gecategoriseerd en behandelt zijn, is er meer duidelijkheid over welke groepen in Nederland als zelfbewuste anarchistisch aangeduid kunnen worden. Het is voor de voortgang van dit onderzoek vervolgens waardevol om de blik te verplaatsen naar een meer concrete vraag. Een vraag die kan bijdragen om te bepalen hoe groot de invloed van het anarchisme was. Daarvoor zal in de volgende sectie aandacht gewijd worden aan de grootte van de verschillende organisaties en stromingen.

§ 1.2 Anarchisten in aantallen

Om een beter beeld te kunnen vormen van de anarchistische beweging in Nederland vanaf de Eerste- tot aan de Tweede Wereldoorlog, zal dit gedeelte zich bondig toe proberen te leggen op een

numerieke weergave van de anarchistische organisaties. Hierbij moet vooraf worden opgemerkt dat de bronnen die hiervoor voorhanden zijn, verre van compleet zijn wat betreft ledenaantallen. Voor een gedeelte van de groeperingen zullen de cijfers dus wellicht geen volledige weergave geven van de fluctuerende ledenaantallen, die deze periode ongetwijfeld heeft gekend. Voor de samenstelling van de cijfers wordt, voor zover mogelijk, uitgegaan van een lidmaatschap van de bovengenoemde bijpassende organisatie, in de aanname dat anarchisten die lid worden van een vereniging als ‘zelfbewuste’ anarchist aangeduid kunnen worden.

De vrije socialisten vormen met hun principiële afkeer van organisatie meteen een lastige groep om te meten. In de aanloop naar het Internationaal Libertair Congres te Amsterdam in het jaar 1907 bestonden er zo’n 75 groepen.33 Kloosterman schrijft over de samenstelling van anarchistische groepen: ‘Over de omvang van deze groepen moet men zich geen illusie maken. Dikwijls bestonden zij maar uit vijftien à twintig mensen, eer minder dan meer,..’34 dat zou dus voor het jaar 1907

32

E. Kloosterman, ‘De Nederlandse anarchisten…’ p. 15-16.

33 R.W. Frijn, ‘Het Internationaal..’ p.8. 34

(17)

17

betekenen dat er ruim 1.100 vrije socialisten deel uitmaakten van een lokale groep. Alhoewel het aantal vrije socialisten over de loop van de tijd af lijkt te nemen, doet een bericht over een

demonstratie in Assen in 1927, waarbij naar verluidt 700 vrije socialisten protesteerden, vermoeden dat het aantal actieve groepen langzaam tanende was.35

Van de christen-anarchistische organisatie BAS zijn geen aantallen vermeld. Wel is bekend dat de moederorganisatie waaruit BAS ontstaan is, de BRAC, in 1926 een ledenaantal had dat niet boven de 120 zou uitstijgen. Ook de oplagecijfers van hun blad De Bevrijding zijn tot op heden onbekend. Wel is bekend dat het blad tot in de jaren ‘30 heeft kunnen publiceren, wat erop kan duiden dat het aantal abonnees wellicht hun eigen ledenaantallen oversteeg.36

De cijfers voor de anarcho-syndicalisten geven meer duidelijkheid dan die van de bovenstaande groeperingen. Voor wat het NAS betreft hadden zij bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog exact 9.697 leden. Aan het einde van de oorlog in 1918 was dit aantal sterk toegenomen tot 23.069. Door de sociaal-economische onzekerheid uit deze periode schiet dit aantal zelfs omhoog tot 51.570 leden in het piekjaar van het secretariaat, 1920. Wanneer de anarchistische afdeling binnen het NAS zich drie jaar later afsplitst, telt de vakcentrale nog ruim 14.000 leden. De aantallen van de anarchistische NSV nemen van 7.250 bij oprichting af tot ongeveer 2.000 leden in 1927. De NAS blijft actief tot aan de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog. Ledenaantallen voor deze periode klimmen echter niet meer op tot de hoogtijdagen rond 1920. Belangrijk bij deze hoge aantallen is wel om in te calculeren dat lidmaatschap van het NAS niet gekoppeld kan worden aan een zelfbewuste anarchistische identiteit. Toch is aan de oprichtings aantallen van het NSV (ruim zeven jaar na het piekjaar) wel te zien dat het aandeel van de anarcho-syndicalisten wel groot moet zijn geweest binnen het de oorspronkelijke vakcentrale37

Voor de cijfers over de antimilitaristen zijn er maar liefst drie indicatoren: ledenaantallen van de IAMV, het IAMB en het aantal abonnementen danwel de oplagecijfers van hun blad ‘De Wapens Neder’. De laatstgenoemde was het maandblad van de antimilitaristische beweging in het land en verscheen bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in een oplage van ten minste 2.500 stuks. Na drie jaar bloederige oorlog op het Europese continent steeg de oplage echter tot meer dan het

tienvoudige, in het jaar 1917 zou het blad maar liefst 33.000 abonnees kennen. Het aantal gepubliceerde maandbladen zou in de daaropvolgende vijftien jaar blijven schommelen rond de 10.000 exemplaren. Het ledenaantal van het IAMV leek weerspiegeld te worden in de oplagecijfers van ‘De Wapens Neder’. Direct na het einde van de oorlog stond het peil op 3.200 leden die verspreid waren over 80 afdelingen. Nog geen vier jaar later was het aantal afdelingen afgenomen tot 46 en het aantal leden drastisch geslonken tot 1.250. De geleidelijke daling van de actieve betrokkenheid in het

35

A.Faes, ‘Hedendaags anarchisme in Nederland en Vlaanderen, 1933-2000’ (Gent 2005) p.76.

36

E. Kloosterman, p.11-21.

37

(18)

18

IAMV zou tot 1939 blijven aanhouden tot er in dat jaar nog 250 officiële leden resteerden.38

Na nadere beschouwing van de lidmaatschappen, publicatie oplages en overige numerieke bronnen lijkt het lastig om tot een exacte schatting te komen van het aantal zelfbewuste anarchisten in Nederland tussen het jaar 1914 en 1940. Wat wel met zekerheid geconcludeerd kan worden, is dat de groep mensen die in enige mate werden beïnvloed door het libertaire gedachtengoed vlak na de oorlog tot in de vele duizenden steeg. Een gevestigde partij als de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij kon bij het uitbreken van de oorlog rekenen op 25.609 leden. Het aantal sociaal-democraten liep, in tegenstelling tot het aantal anarchisten, tot 1939 gestaag op tot 82.145 in 1939. Het anarchisme in de jaren 1914 tot aan 1940 kan dus wel degelijk beschouwd worden als een volwaardige politieke groepering, die in de periode 1914-1922 numeriek goed vertegenwoordigt is. Weten de anarchisten deze aantallen ook te mobiliseren? 39

§ 1.3. Geschiedenis van het anarchisme in Nederland

In het jaar 1914 zorgde het internationale anarchisme in Nederland nog steeds voor grote onrust. De berichtgeving hierover in de pers droeg daar in grote mate aan bij. In hoeverre sluit deze

beeldvorming over anarchisten aan bij de daden van anarchisten in Nederland? Moest men hier, net als in andere Europese landen, rekening houden met de gewelddadige anarchistisch exponenten? Wat betekende dit voor het bewaren van de orde en de neutraliteit van het land? Om een duidelijker beeld te krijgen van de geschiedenis van de anarchistische beweging zal er een beknopt historisch overzicht gegeven worden van het anarchisme in Nederland tussen het uitbreken van de Eerste- en Tweede Wereldoorlog.

§1.3.1 Heropleving

Het beschermen van de neutraliteit van het vaderland was zoals vermeld, één van de belangrijkste uitgangspunten in de buitenlandse politiek van Nederland. Met de komst van de Eerste Wereldoorlog brak dan ook een periode van verhoogde onzekerheid aan voor de Nederlandse regering en haar burgers. Niet alleen voerde de oorlog de druk van buiten de landsgrenzen op waardoor er een mobilisatie van ruim 200.000 dienstplichtigen noodzakelijk werd, ook de binnenlandse veiligheid kreeg nu een verhoogde prioriteit. De anarchistische groeperingen waren fel gekant tegen deze mobilisatie, iets dat met name door het IAMV tot uiting komt.40

In het jaar 1915 stelt deze antimilitaristische organisatie dan ook het zogenaamde

38

J. Rodenburg, ‘De Internationale Anti-Militaristische Vereeniging in Nederland: revolutionair antimilitarisme in het interbellum’ (Amsterdam 1974) p. 46.

39

‘SDAP ledenaantallen (1895-1939)’ via http://dnpp.ub.rug.nl/dnpp/pp/sdap/leden geraadpleegd op 10-04-2018.

40 R. Blom, Neutral Netherlands: A Small Imperialist Power in the Epoch of War and Revolution. Left-wing Soldiers’ and

(19)

19

‘Dienstweigeraarsmanifest’ op. In dit pamflet werd gepleit voor consequente weigering van de

dienstplicht. Het manifest, dat in een oplage van 100.000 kopieën werd uitgebracht, moest met name verspreid worden onder jonge dienstplichtige mannen en ruim 1.200 van hen ondertekenden dit manifest dan ook met naam (één van deze 1.200 was Ferdinand Domela Nieuwenhuis), een actie die zeker niet zonder consequenties was, aangezien verschillende van hen ontslagen werden uit

overheidsfuncties of het zelfs moesten bekopen met een gevangenisstraf.41

De druk op de regering nam steeds verder toe. De oorlog zorgde voor een schaarste in de toevoer en productie van voedingsmiddelen, waardoor ook binnen de handelsnatie Nederland

langzaam tekorten begonnen te ontstaan. Ook buitenlands nieuws zorgt voor grotere onzekerheid, als in februari 1917 de socialistische volksraden in Sint Petersburg in revolte komen tegen de keizer. Het slagen van de eerste grote socialistische revolutie was een groot schrikbeeld voor de vele

conservatieve regimes in Europa. Ook in Nederland bleef de invloed van het revolutiejaar niet uit. Het tekort aan eerste behoeften zoals aardappelen zorgde in juli van dat jaar voor een heuse

Aardappeloproer in de hoofdstad. De politie was niet in staat om de stakingen en plundering van aardappelschepen- en treinen door de hongerige bevolking te voorkomen en moest om versterking vragen. Deze kwam in de vorm van zo’n 3.500 militairen en marechaussees die met grof geweld de mensen van de straat joeg. Hierbij vielen er tien doden en raakten 100 burgers gewond.42 De

binnenlandse druk lijkt voor het kabinet Van der Linden weer enigszins van de ketel met de invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen in op 12 december van dat jaar.43

Wanneer de tekorten en onvrede in 1918 ook bij soldaten in Harskamp tot insubordinatie leidt, ziet de SDAP’er dit als een cruciaal keerpunt. Hij roept in een lange rede de revolutie uit op 12 november 1918. De regering stuurt hierop als reactie troepen naar de grote steden, om daar

belangrijke nutsvoorzieningen, als het de gas- en elektriciteitscentrales, en overheidsgebouwen te bewaken. Troelstra’s revolutie neemt uiteindelijk geen grote vormen aan en de situatie is snel onder controle, maar het veiligheidsdenken in het interbellum was blijvend veranderd. Het zou tot aan 1939 duren voor het wantrouwen van de regering tegen de socialisten en progressieven en hun

revolutionaire drang verdween.44

Eind januari van datzelfde jaar hadden vijf jongemannen een poging ondernomen om het ‘groote kruitmagazijn aan den Haarlemmerweg in de lucht te laten vliegen.’45 De Telegraaf wist

41 H. Ramaer, ‘Piramide...’ p.30. 42

C. Fijnaut, ‘De geschiedenis van de Nederlandse politie (Amsterdam 2007) p. 64.

43 J. Gijsenbergh, ‘Democratie en gezag…’ p. 11. 44

Idem, p.335-336.

45 ‘Een ramp voorkomen. Aanslag op het kruithuis aan den Haarlemmerweg’ De Telegraaf (28 januari 1918) p.2 via

https://www.delpher.nl/nl/kranten/view?query=een+ramp+voorkomen+aanslag+op+kruithuis&coll=ddd&sortfield=title&ide ntifier=ddd%3A110549723%3Ampeg21%3Aa0088&resultsidentifier=ddd%3A110549723%3Ampeg21%3Aa0088

(20)

20

verder te berichten over het vijftal dat ze na hun arrestatie bekenden dat ze zich een weg tot dit

kruitmagazijn verschaft hadden door het dakraampje te forceren. Het artikel omschrijft dat ze daar al een in petroleum gedrenkte lange lont hadden gelegd, die de vlam met behulp van wat proppen papier en een ‘granaatkartets’

richting de grote hoeveelheid opgeslagen munitie die de daar te plekke opgeslagen zou laten overslaan. “Bij het einde van de lont vond men twee afgebrande lucifers. De lont had gebrand en was blijkbaar ten gevolge van de tocht uitgegaan. Het dakraam was namelijk blijven

openstaan - dit

‘correspondeerde’ op het trapgat en vlak daaronder lag de lont, zoodat de ontstane trekking de lont vermoedelijk heeft doen uitdooven.” de krant vermeld over de achtergrond van de verdachten dat ‘Vier van hen waren lid van een kleine anarchistische jeugdorganisatie,...’ twee van hen - Willem Holthaus en Herman Veltman - bleken na verdere navraag ‘bekende figuren’ te zijn binnen de Sociaal Anarchistische Jeugd Organisatie.’46

In het Algemeen Handelsblad van 24 april 1919 wordt bericht over een nieuwe vondst van de politie in Amsterdam. Zij treffen daar in in een klein kistje het volgende aan: ‘twee handgranaten, 230 revolverpatronen, een kleine granaat, dertig Nederlandse geweerpatronen. een pakje poeder en een fleschje, gevuld met een vloeistof, onmisbaar voor de bommenfabricage.’ De oorspronkelijke

eigenaar, die het kistje ter bewaring had afgegeven aan de arrestant, was een zekere Roelof Knaap. In zijn huis werden verschillende anarchistische boeken en pamfletten aangetroffen en ook hingen portretten van Domela Nieuwenhuis en ds. Schemerhoorn aan de wand. Eerder dat jaar werden ook een aantal bommen ontdekt, die begraven lagen in een schuur. Deze waren het eigendom van de anarchist Hofman. Bij de vondst van de wapens en bommen valt op dat het in het krantenartikel weinig bekend was over de mogelijk toepassing van deze wapens of hun verbindingen met een anarchistische groepering.4748

46 H. Kaal, ‘Het hoofd van de stad, Amsterdam en zijn burgemeester tijdens het interbellum’ (Amsterdam 2011) p.103 47

Afbeelding 1: Ontdekking van begraven bommen van de anarchist Hofman. via

48 ‘Stadsnieuws. De particuliere bommenfabricage.’ Algemeen Handelsblad (24-04-1919) via

https://www.delpher.nl/nl/kranten/view?coll=ddd&query=bommenfabricage&facets%5Bpapertitle%5D%5B%5D=Algemee n+Handelsblad&identifier=ddd%3A010655954%3Ampeg21%3Aa0059&resultsidentifier=ddd%3A010655954%3Ampeg21 %3Aa0059 geraadpleegd op 10-04-2018.

(21)

21

Het Nederlandse anarchisme verliest later dat jaar misschien wel haar bekendste kopstuk, als Ferdinand Domela Nieuwenhuis in november op 72-jarige leeftijd komt te overlijden. Het is echter onjuist om te veronderstellen dat met de dood van Domela Nieuwenhuis ook het einde van de anarchistische beweging ingezet is.49 De anarchistische beweging doet namelijk van zich spreken in het bewogen jaar 1921. In maart dat jaar doet de notoire alcoholist en dakloze Cornelis de Gelder, mee aan de gemeenteraadsverkiezingen. Onder zijn beter bekende alter-ego ‘Had-je-me-maar’, voerde hij campagne om namens de anarchistische ‘Rapaille Partij’ in de gemeenteraad verkozen te worden. Het idee hiervoor kwam van de toenmalig anarchist en kunstenaar Eric Wichman. De campagne moest aantonen dat het algemeen kiesrecht in combinatie met een stemplicht een farce was en dat ‘iedere willekeurige vagebond’ wel verkozen zou kunnen worden door de ongeletterde massa. De Gelder kon uiteindelijk met maar liefst 13.000 stemmen als gemeenteraadslid aan de slag, maar werd door de rest van de leden op slinkse wijze buiten de gemeenteraad gehouden en zag af van de positie.50

Ook na het einde van de oorlog bleef een groot deel van de Nederlandse bevolking dienstplichtig. Waar de antimilitaristische IAMV in 1915 al veel opzien had gebaard met hun ‘dienstweigeringsmanifest’, zou nu één van hun leden bekend worden als het gezicht van het antimilitarisme na 1918. De anarchist Herman Groenendaal was een van van de personen die om principiële redenen categorisch weigerde zijn dienstplicht te vervullen. Toen hij hiervoor in juni 1921 werd gearresteerd, besloot hij dan ook uit protest in hongerstaking te gaan. De aandacht die door het IAMV voor Groenendaal gegenereerd werd, leidde tot grote protesten, met als duidelijke boodschap ‘Herman Groenendaal moet vrij’. Kamerleden werden aangeschreven en dankzij de betrekking van het NAS wist men in Amsterdam een korte staking te organiseren, waar volgens De Vrije Socialist wel zesduizend vaklieden uit protest hun werk neerlegden.51

Zowel de hongerstaking als de arbeidersstaking waren echter snel voorbij. Groenendaal kreeg op kunstmatige wijze voeding toegediend en zou uiteindelijk op 4 november alsnog door de krijgsraad gehoord worden. Deze ging niet in op de principiële bezwaren tegen zijn dienstplicht en veroordeelde hem tot negen maanden en tien dagen celstraf. Op 7 november wordt een bomaanslag gepleegd aan de Frankenslag 316 te Den Haag. Dit was het huis van majoor Verspijck, één van de leden van de

krijgsraad die Groenendaal veroordeelt had. Verspijck en zijn gezin raakten niet gewond, maar de explosie sloeg wel een gat in de voorgevel van het huis. De vier anarchistische daders waren Kooyman, Van der Linde, De Haas en Eeckhof. 5253

49 H. Ramaer, ‘Piramide…’ p. 30. 50

J. Gijsenbergh, ‘Democratie en gezag…’ p.75-76.

51

E. Kloosterman, ‘De Nederlandse anarchisten…’ p. 20-21.

52

(22)

22

In de verdere ontwikkeling van de anarchistische beweging in de jaren twintig zou de

anarchistische beweging ook gekenmerkt blijven door het antimilitarisme en de ontwikkeling van een jeugdbeweging. De antimilitaristen van het IAMV ontplooiden in 1921 namelijk hun transnationale ambities door het oprichten van een waarlijk internationale vredesorganisatie. Het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau zou gaan bestaan uit groepen vanuit elf verschillende landen en propageerde de internationale verspreiding van het antimilitarisme. De christen-anarchist Bart de Ligt oefende als eerste voorzitter van deze nieuwe beweging een belangrijk anarchistische invloed uit op deze anti-militaristische organisatie.54

De jonge anarchisten kwamen vanaf 1916 nu ook samen in de zogenaamde Sociaal-anarchistische Jeugdorganisaties (SAJO) en kenden in het blad ‘Alarm’ hun eigen orgaan. Volgens goed anarchistisch gebruik, stapte een gedeelte van deze jeugdige anarchisten na een onenigheid over in het Vrije Jeugd Verbond. Meningsverschillen binnen deze bond leidde in 1923 tot verdere

afsplitsing van een groot aantal jongeren die zich groeperen rondom het blad; De Moker. Deze zogenaamde ‘Mokerjongeren’ lijken een stuk radicaler te zijn dan vergelijkbare anarchistische groeperingen in het land. Dit verschil benadrukken ze dan ook zelf in hun blad:

‘Het kan dus het moet als een mokerslag klinken in hun oren dat wij, wij jongeren het langer

verdommen ons achter het vieze gore gedoe van ouderen uit de beweging te scharen. [...] Een iedere moet weten dat wij zijn gezaglooze, goddelooze, havelooze en ‘t liefst werklooze in deze samenleving, en dat wij van dat ethische religieuze gedoe ook geen liefhebbers zijn’.

Al in één van de eerste nummers van ‘De Moker’ stelden zij dat het kapitalisme door de daad bestreden moet worden. Dit lijkt een legitimatie van geweld tegen het kapitalistische systeem te zijn geweest en deze uitspraak zou geïnterpreteerd kunnen worden als een verwijzing naar het

gedachtegoed van Michael Bakoenin en de ‘anarchisten van de daad’, die in de laatste decennia van de negentiende eeuw actief waren.’5556

De strijdlustige taal en de stelligheid bleken kenmerkend te zijn voor dit blad. Dit werd dan ook duidelijk uitgedragen door de ondertitel die het blad in haar eerste jaren voerde: ‘opruiend blad voor jonge arbeiders’. Naast maatschappijkritische stukken over imperialisme in China en

Nederlands-Indië, Rusland na 1917, de rol van Ghandi in India en veenstakingen in 1925, waren er

53

Afbeelding II: ‘Mannen bekijken de schade bij het huis van majoor Verspijck’via

http://www.geheugenvannederland.nl/nl/geheugen/view/anarchisten%20mannen%20bekijken%20schade%20aan%20huis%2 0majoor%20verspyck%20lid%20militair%20hooggerechtshof%20na%20bomaanslag%20jarige%20anarchist%20jo%20haas %20waarvan%20cirkelvormige%20inzet%20nederland%20den%20haag%20%20visser%20weeren?coll=ngvn&maxperpage =36&page=1&query=anarchisten&identifier=SFA03%3ASFA022824922 geraadpleegd 11-04-2018. 54 E. Kloosterman, p.21 55

J. Verhave, ‘Het moet!’De Moker, No. 2 (2 januari 1924).

56 P. Ebbes, ‘De Moker’ referaat van Peter Ebbes in het kader van het doctoraalcollege socialistische- en communistische

(23)

23

ook artikelen die minder beschouwelijk van aard waren en waarvan de inhoud als een oproep tot activisme kan worden gezien.57 In een terugkerende sectie genaamd ‘Springstof’, gaat een anonieme schrijver in op drie branden die in het voorjaar van 1924 in de omgeving van Amsterdam plaats vonden. De branden troffen respectievelijk een kruitfabriek, een militaire loods en een gebouw van de burgerwacht. Het Moker-artikel bericht op positieve wijze over deze vernietiging van militair kapitaal en benadrukt nogmaals dat de soldaten als onder dwang werkende ‘geuniformeerde moordenaars’ kunnen worden gezien. Dat de schrijver meer lijkt te weten over de de daders blijkt uit de zin waarin hij beschrijft dat ‘de bedrijvers handelenden in volle vrijheid, zonder

belooning!!’. Ook de leeg gelaten stippellijnen onder het rijtje van branden geven de lezer de indruk dat de branden met elkaar in verband staan en dat er mogelijk nog meer volgen. Het fragment toont aan dat het blad De Moker, publiekelijk goedkeuring uitspreekt voor de gewelddadige vernietiging van militair materieel. Het nodigt zelfs uit tot verdere brandstichting van militaire doelen.58 Dat het blad geen afstand neemt van dit bericht blijkt ook uit een passage van drie jaar later waarin de verwijzing naar het voorjaar van 1924 vrij duidelijk naar voren kwam. Daarin stond te lezen: ‘De voorkeur gaat uit naar het strijden met propaganda die ‘geestelijk idealistisch en revolutionair opvoedkundig’ is. Dit kán het opblazen van een munitieopslagplaats zijn. De vorderingen behaalt door de rede genieten zeker de voorkeur boven die behaalt door geweld.’ De beweging rondom De Moker zou in 1928 met de opheffing van het blad ten einde komen en de ‘mokerjongeren’ zouden zich over verschillende anarchistische groeperingen verspreidden59

Een meer theoretisch onderbouwde oproep tot verwerping van gevestigde autoriteit kwam in 1934 voort uit de groep die zich rond het anarchistische jeugdblad ‘Alarm’ had gevormd. Piet Kooijman poneerde in dat jaar zijn ‘Alarm-stellingen’.60 Hierin betoogde hij dat de huidige crisis op kunstmatige wijze in stand werd gehouden door de grote industriëlen en dat er eigenlijk voldoende

57

Idem, p.6.

58 ‘Heruitgave enkele artikelen uit de eerste nummers ter gelegenheid van de Pinksterlanddagen te Appelscha 22-24 mei

1999’ Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG Amsterdam), Archief Hans Ramaer, inv. nr. 24-26, p.4.

59

P. Ebbes, ‘De Moker’, p. 24-28.

60

(24)

24

voor een ieder zou moeten zijn. Door deze omstandigheden ontstond er een situatie waarin een ieder ‘Het RECHT heeft zijn individuele behoeften te bevredigen, en dat elke verhindering van de pogingen van individuen om hun normale behoeften al of niet durend te bevredigen, thans onmaatschappelijk, dus misdadig is,...’. Een vergelijkbaar bericht om geen gehoor te geven aan de oproep voor de militaire dienstplicht kwam van de hand de anarchistisch schrijver Jo de Haas. Het stuk getiteld ‘weigert massaal soldaat te zijn’ zorgde voor een veroordeling tot opruiing van de Haas en

uiteindelijke inhechtenisneming. Ook de verkondiging van dit ‘neem-en-eet-principe’ zou leiden tot de arrestatie van Kooijman op 18 februari 1934 en zijn uiteindelijk veroordeling tot zes maanden gevangenisstraf.6162

§1.3.2. Onrust over de grens

Ook op transnationaal vlak waren er revolutionair radicale ontwikkelingen die invloed hadden voor de anarchisten in Nederland. De onrust die in Nederlands-Indië ontstaan was tegen Nederlandse

overheersing en voor zelfstandigheid, monde in 1926 op de eilanden Java en Sumatra zelfs uit tot een opstand geleid door communisten. Alhoewel deze links-radicale opstand uiteindelijk niet doorgezet kon worden, worden zorgen over de revolutionaire elementen in het Rijk hierdoor, acht jaar na Troelstra’s rede, weer opgeschud. De openlijke muiterij van de bemanning van het marineschip De

Zeven Provinciën in het jaar 1933 wegens loonkorting, vergrootte de angst voor onverwachte revolte

en links-radicalisme. Het schip werd, al dan niet bedoeld, door een voltreffer vanuit een vliegtuig geraakt waarbij er 23 doden en tientallen gewonden vielen. Minister-president Colijn reageerde hierop door te verzekeren dat het beleid tegenover “gezagsondermijnende partijen, van welke richting deze ook mochten zijn”, flink aangescherpt ging worden. Niet alleen het binnenlandse veiligheidsbeleid moest gaan veranderen, ook op internationaal vlak ontstond een zoektocht naar nieuwe wetgeving op het gebied van de veiligheid.63

Toen op 9 oktober 1934 koning Alexander de Ie van Joegoslavië over de loopplank van de kruiser Dubrovnik de kade van Marseille op kwam, werd hij niet alleen opgewacht door het

ontvangstcommité van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Barthou. Nog geen uur nadat hij van boord was gegaan, werd de auto van beide heren namelijk door meerdere kogels getroffen, waaraan hij - en de Franse minister - zou komen te overlijden. Deze moordaanslag werd uitgevoerd door slechts één man, die zich temidden van het grote publiek bevond. De terreurdaad van de Bulgaar Vlado Chernozemski zorgde voor een internationale schok en zou uiteindelijk een belangrijk

beginpunt vormen voor de eerste stappen naar een internationale wetgeving om dit soort

61 H. Ramaer, ‘Afscheid van het proletariaat. Piet Kooijman en de Alarm-Stellingen van 1934’ De AS, Vol. 34, No. 155

(najaar 2006) IISG, Archief Hans Ramaer, inv. nr. 24-26, aldaar p.28-30.

62

H. Ramaer, ‘Piramide der…’ p.52-53.

63

(25)

25

transnationale terreur te kunnen bestraffen.64

Het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog nog geen twee jaar later was een splijtzwam voor de inmiddels zeer sterk geslonken anarchistische beweging in Nederland. Spanje kende in deze periode de grootste anarcho-syndicalistische beweging ter wereld. De Confederación Nacional del

Trabajo (CFT) en de daaruit ontsprongen Federación Anarquista Ibérica (FAT), waren bij het

uitbreken van de nationalistische coup onder leiding van generaal Franco, zo groot dat ze hun anti-autoritaire principes opzij schoven en in verschillende plaatsen bestuursfuncties en leidinggevende posities innamen.65 Vrijwel alle Nederlandse groeperingen steunden de principiële strijd tegen Franco en de nationalisten. Grote verdeeldheid ontstond er tussen 1936 en 1939 echter tussen de

antimilitaristische groepen - waaronder het IAMV - en de religieuze anarchisten, die alle gebruik van geweldsmiddelen verwierpen en een stroming binnen de syndicalisten van het NSV die het geweld als een noodzakelijk kwaad accepteerde in de strijd tegen autoritaire onderdrukking. De verdeeldheid die deze discussie zaaide tussen de partijen was funest voor de inmiddels toch al sterk in ledental

afgenomen, anarchistische groeperingen in Nederland.66

Samenvattend valt te constateren dat de anarchisten in Nederland met name te definiëren zijn door hun verwerping van de hiërarchische wetgeving en hun geloof in de vrije wil en de moraal van het individu, om als uitgangspunt waarop hun ideale samenleving gebaseerd zou worden. Deze principes werden door zelfbewuste anarchisten in het land in verschillende bewegingen met verschillende overtuigingen gepropageerd. Zo waren er christen-anarchisten, vrije socialisten, antimilitaristen en anarcho-syndicalisten. Deze groeperingen varieerden in grootte van slechts 120 leden tot ruim 50.000 leden. De algehele tendens na de tweede helft van de jaren twintig is er echter één van afname, hierin spelen ook anti-revolutionaire tendensen na de muiterij op ‘De Zeven Provinciën’, de aanslag op Alexander I en de anarchistische stellingname met betrekking tot de syndicalisten in de Spaanse Burgeroorlog een belangrijke rol.

Ondanks de soms bescheiden aantallen waren deze groepen op verschillende momenten in staat om de algehele orde te verstoren en in sommige gevallen zelfs een bedreiging te vormen voor de veiligheid in Nederland. Dit veroorzaakte ze onder meer door het verspreiden van een

Dienstweigeraarsmanifest en een mislukte brandstichting van een munitiesopslag tijdens de Eerste Wereldoorlog, het verkrijgen van illegale explosieven, wapens en munitie; in Amsterdam een zwerver verkozen te krijgen tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1921; in reactie op de celstraf en daaropvolgende hongerstaking van dienstweigeraar Herman Groenendaal stakingen te organiseren; een bomaanslag te plegen op het huis van een majoor uit de militaire raad die Groenendaal

64 O. Ditrych, ‘International Terrorism’ as Conspiracy: Debating Terrorism in the League of Nations’ Historical Social Research, Vol. 38, No. 1 (2013) p.200.

65

A.L. Constandse, ‘Anarchisme van de daad’ (Groningen 1969) p. 149-151.

66

(26)

26

veroordeelde; met het publiceren van opruiende teksten zoals de aanmoediging tot brandstichtingen bij munitieopslagen; door op te roepen tot massale dienstweigering en door het neem-en-eet-recht uit te roepen in 1934.

(27)

27

Hoofdstuk 2: “wat er achter versloten deuren worde verhandeld”.

Na het behandelen van de daden waarmee het anarchisme een bedreiging vormde voor de rust en veiligheid in Nederland, is de volgende stap het nader beschouwen van de impact en registratie van deze voorvallen. Werden de activiteiten van de libertairen in het land ook waargenomen door de aangewezen veiligheidsdiensten? Hoe berichtten zij hierover? Welke dreiging zagen zij in het anarchisme en beschouwden ze de aanwezigheid van anarchisten in Nederland als potentieel gevaar? Bracht de Inlichtingendienst de acties van de anarchisten bij andere instanties in kaart als een

bedreiging voor de nationale veiligheid? Dit hoofdstuk zal zich toeleggen op deze vragen en op de wijze waarop de Centrale Inlichtingendienst en haar voorganger, de GS III, rapporteert over de anarchisten in Nederland.

Deze geheime dienst vormt een interessante groep om te betrekken in een onderzoek naar veiligheidsbeleid, omdat ze niet in het openbaar opereerden. De documenten en rapporten die deze diensten produceerden, werden niet gepubliceerd, wat eraan zou kunnen bijdragen dat de

samenstellers ongeremd en ongecensureerd hun informatie opstellen. Daarnaast is het binnen de kaders van de ‘securitization theory’ belangrijk om te kijken naar de rol die de inlichtingendienst speelt in de securitization van de dreiging die de anarchisten al dan niet vormden voor de veiligheid in de Nederlandse staat. Hierbij is het belangwekkend om zeer kritisch te kijken naar de wijze waarop zij hun informatie opstelden en de manier waarop deze informatie aan een derde partijen, zoals andere overheidsinstanties, gepresenteerd werd. In dit hoofdstuk zal daarom een diepgaande bronnenanalyse verricht worden op de rapporten van de Centrale Inlichtingendienst, omdat die bijna de complete Interbellum periode omspannen. Voor er echter dieper ingegaan kan worden op deze bron, zal uiteengezet worden hoe deze Inlichtingendienst ontstaan is, wat haar taakopvatting was, hoe de beambten hun informatie verkregen en wat hun verdere achtergronden waren.

§ 2.1.1. Oprichting Centrale Inlichtingendienst

De Centrale Inlichtingendienst vond haar oorsprong in het jaar 1912, met de oprichting van het ‘studiebureau Vreemde Legers’. Deze sectie binnen het leger was bedoeld om meer te weten te komen over de troepenbewegingen van mogelijk vijandige legers. Als de oorlog rondom Nederland los zou barsten, werd de noodzaak om meer te weten te komen over vreemde legers groter. De dienst werd in oorlogstijd dan ook vast ondergebracht als de ‘derde sectie’ onder de Generale Staf, ofwel GS III. De GS III richtte zich met name op het inwinnen van militaire inlichtingen.67

Wanneer Pieter Jelles Troelstra de onrust in het legerkamp De Harskamp interpreteert als de eerste aanzet naar landelijke onrust, roept hij tijdens zijn rede in de Tweede Kamer in november 1918

67

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En het was zoo'n aardig gezicht als zij naast hem trippelde, met haar lange blonde haren los over den rug hangend nog, en vol aandacht luisterde naar zijn verhalen uit de wereld

Daar ho- ren we deze zin over de gehoorzaamheid van Jezus: ‘Om zijn vroomheid is Hij verhoord: hoewel Hij Gods Zoon was heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd;

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

- Want deze had zeer terecht begrepen, hoe zij in haar eigen belang nergens beter was bewaard dan bij haren bloedverwant Eduma de Witt, onder wiens vroom-voorname vleugels zij

Mijn arme moeder kon dan ook na dien tijd nooit meer een ezel zien, zonder in tranen uit te barsten, en ik herinner mij hoe mijn vader eens een kinderboekje, mij door een tante

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

Daarbij zullen betrokkenen uitgenodigd worden om te reageren: de discussie over de visie op de jeugd en zorg voor de jeugd draagt bij aan het verkrijgen van