• No results found

Wat zegt een patiënt met SOLK nu precies?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat zegt een patiënt met SOLK nu precies?"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat zegt een patiënt met SOLK nu precies?

Een inhoudsanalyse van het taalgebruik en taalintensiteit van patiënten met SOLK bij

eerstelijnszorg.

What exactly does a patient with MUS say?

A content analysis of the language use and language intensity of patients with MUS in

primary care.

Merle Post Master Scriptie september 2018

M Communicatie- en Informatiewetenschappen

1ste Begeleider: I.A. Stortenbeker, MA 2de Begeleider: Prof. dr. H.H.J. Das

Studentnummer: 4838920

(2)

2

Samenvatting

Achtergrond: Een effectieve arts-patiënt communicatie kan leiden tot gunstigere effecten voor patiënten. Het is gebleken dat verschillende factoren een effectieve arts-patiënt communicatie negatief beïnvloeden. Onduidelijk is echter of patiënten met Somatische Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) hier zelf ook invloed op hebben en anders communiceren dan patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Inzicht in de communicatie tussen patiënten en artsen kan bijdragen aan een hogere kwaliteit van zorg en uiteindelijk leiden tot verbetering van gezondheidsresultaten.

Methode: Voor dit onderzoek zijn 21 transcripten van patiënten met SOLK en 21 transcripten van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten geanalyseerd. Aan de hand van een corpusanalyse is onderzocht of deze twee patiëntgroepen (SOLK en geen SOLK)

verschillen vertonen in taalgebruik (positief, negatief en negaties) en taalintensiteit. Daarnaast is gekeken of externe factoren (beschrijving van de conditie en tijdseenheid) invloed hebben op de patiëntgroep en het taalgebruik en taalintensiteit.

Resultaten: Tussen de twee patiëntgroepen is geen verschil gevonden in het positief en negatief formuleren van de boodschap en negaties. Wel is gebleken dat patiënten met SOLK een boodschap minder vaak neutraliseren ten opzichte van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Daarnaast gebruiken patiënten met SOLK vaker versterkers. Patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten maken eerder gebruik van afzwakkers. De beschrijving van de conditie toont een significante interactie met de patiëntgroepen en het neutraliseren van de inhoud van de boodschap. Ook de mate waarin een patiëntgroep een negatieve boodschap communiceert toont een significante interactie aan met taalintensiteit.

Conclusie: Uit dit onderzoek is gebleken dat patiënten met SOLK hun lichamelijke klachten op een andere manier communiceren naar artsen dan patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Artsen kunnen door deze inzichten rekening houden met verschillen in communicatie tussen deze patiëntgroepen. Verder onderzoek naar communicatiestrategieën moet uitwijzen of dit de kwaliteit van zorg voor patiënten met SOLK verbeterd.

(3)

3

1. Inleiding

“We kunnen niet echt een oplossing vinden, de arts in de eerstelijns niet en ook de specialist niet”. Dit is een uitspraak van een arts tijdens een medisch consult (Aiarzaguena, Gaminde, Clemente & Garrido, 2013). In medische consulten kan niet altijd direct een diagnose vastgesteld of een behandelplan gestart worden voor de lichamelijke klachten die patiënten ondervinden. Bij 3 tot 10% van alle volwassen patiënten wordt geen medische verklaring gevonden voor de lichamelijke klachten die zij ervaren (Aamland, Malterud & Werner, 2014; Swanson, Hamilton & Feldman, 2010; Verhaak, Meijer, Visser & Wolters, 2006). Deze klachten worden Somatische Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) genoemd: lichamelijke klachten die langer dan enkele weken duren en niet verklaarbaar zijn door een fysieke oorzaak. Ook lichamelijke klachten die wel verklaarbaar zijn, maar in de loop van de tijd heviger worden of langer duren dan gebruikelijk, worden SOLK genoemd (Olde Hartman et al., 2013).

Vanwege het feit dat SOLK vaak niet objectief gediagnostiseerd kan worden, bijvoorbeeld door laboratoriumtesten (Fuhrer & Wessely, 1995), is luisteren naar patiënten met SOLK en aandacht geven aan de klachten van deze patiënten een belangrijke manier om SOLK bij patiënten te ontdekken. Adequate arts-patiënt communicatie wordt beschouwd als essentiële voorwaarde bij het proces in de zorgvoorziening voor patiënten met SOLK. Deze communicatie kan echter verschillen tussen patiëntgroepen. Onderzoeken laten zien dat de communicatie tussen patiënten met SOLK en artsen soms verschilt ten opzichte van de communicatie tussen patiënten met medische verklaarde lichamelijk klachten en artsen (Epstein et al., 2006; Houwen et al., 2017; Kappen & Van Dulmen, 2008; Olde Hartman et al., 2013; Salmon, Dowrick, Ring & Humphris, 2004). Olde Hartman et al. (2013) toonden aan dat bij patiënten met SOLK de huisartsen bijna geen structurerende technieken gebruikten tijdens het consult, zoals agendasetting en samenvatten. Verder bleek uit de studie van Epstein et al. (2006) dat onderzoek naar de symptomen bij patiënten met SOLK minder vaak

voorkwam dan bij patiënten met een meer eenvoudige symptoompresentatie.

Artsen blijken vaak vooroordelen te hebben over patiënten met SOLK, omdat zij deze patiënten vaak ervaren als moeilijk, frustrerend en veeleisend (Aiarzaguena et al., 2013; Hahn, 2001; Reid, Whooley, Crayford & Hotopf, 2001; Steinmetz & Tabenkin, 2001). Vooroordelen werken als een filter: men neemt alleen dat op wat goed aansluit bij het eigen standpunt. Pas wanneer de vooroordelen over personen en eigen ideeën opzij worden

(4)

4

(Vanderheyden & Warmoes, 2012). De Ruddere et al. (2014) vonden dat de minder positieve beoordelingen die artsen aan patiënten gaven gerelateerd kunnen worden aan de afwezigheid van duidelijk medisch bewijs voor de pijn. Vooroordelen van artsen kunnen dus een efficiënte communicatie tussen patiënten met SOLK en artsen in de weg staan. De vraag hierbij is of de manier waarop patiënten met SOLK hun klachten uitdrukken gerelateerd kan zijn aan de vooroordelen die artsen hebben en of dit verschilt ten opzichte van patiënten met medische verklaarde klachten.

Weinig onderzoek toont de manier aan waarop patiënten met SOLK hun klachten naar artsen uitdrukken. Door inzicht te krijgen in de communicatie van patiënten met SOLK kunnen artsen een beter beeld krijgen van deze patiënten en leren hoe zij hierop kunnen reageren. Mede hierdoor kunnen uiteindelijk de communicatieve vaardigheden van artsen ten opzichte van patiënten met SOLK tijdens medische consulten verbeterd worden.

In dit onderzoek wordt daarom vergeleken hoe patiënten met SOLK ten opzichte van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten zich uitdrukken naar huisartsen. Deze vergelijking wordt gemaakt door middel van een systematische inhoudsanalyse van het taalgebruik van deze patiënten. Dit kan bijdragen aan het verbeteren van de communicatie tussen patiënten met SOLK en artsen, waardoor de kwaliteit van zorg voor deze patiënten verhoogd kan worden. Dit kan vervolgens resulteren in gunstige effecten voor patiënten met SOLK. Het blijkt namelijk dat effectieve arts-patiënt communicatie leidt tot verbeteringen in de patiëntenzorg en in de gezondheidsresultaten bij patiënten (Kurtz, Silverman & Draper, 2005; Street, Makoul, Arora & Epstein, 2009) evenals de tevredenheid, het begrip en herinneren van de medische klachten (Kessels, 2003; Smith, Polis & Hadac, 1981). Ook de medische therapietrouw op lange termijn, het onderzoek naar de symptomen en de uitkomst ervan bij patiënten worden daardoor verbeterd. Daarnaast kan het leiden tot vermindering van lichamelijke klachten (Burgers, Beukeboom & Sparks, 2012).

1.1 Communicatie tussen patiënten met SOLK en artsen

Bij patiënten met SOLK is de interactie tijdens een medisch consult ingewikkelder doordat zij hun verhaal vaak chaotisch vertellen. Deze verhalen worden gekarakteriseerd als verwarrend en onzeker wanneer geen duidelijke diagnose of prognose gesteld kan worden (Nettleton, 2006; Nettleton, Watt, O’Malley & Duffey, 2005; Frank, 2013). Patiënten met SOLK krijgen veel meer de gelegenheid om hun verhaal te vertellen dan patiënten met medisch verklaarde lichamelijke klachten (McWinney, Epstein, Freeman, 1997; Salmon, Peters & Stanley, 1999;

(5)

5

Smith, Monson & Ray, 1986), maar de redenen voor hun bezoek, hun overtuigingen en zorgen werden niet besproken op een gestructureerde manier. Meestal zijn het de patiënten zelf die het gesprek over de redenen van het bezoek, hun overtuigingen en zorgen, en de gevolgen op de dagelijkse activiteiten, sociale omgeving en ziektegedrag initiëren (Olde Hartman et al., 2013). In het onderzoek van Olde Hartman et al. (2013) vertoonden patiënten met SOLK een ongericht en gefragmenteerd verhaal van meerdere symptomen tijdens het gehele consult. Patiënten met aanhoudende SOLK presenteren meerdere symptomen, hebben een historie van symptomen en lijken te switchen van het ene symptoom naar het andere tijdens alle stadia van de consulten. Vaak starten ze met het bespreken van de symptomen en pas nadat de arts klaar is met het bespreken van de historie van de klachten, lichamelijk onderzoek en verklaringen, spreken zij hun zorgen uit (Nettleton et al., 2005; Olde Hartman et al., 2013).

Patiënten met SOLK geven bij het presenteren van hun symptomen vaak aanwijzingen naar artsen over hun psychosociale problemen, maar deze worden zelden erkend door artsen. Ook hun zorgen over psychische klachten als verklaring voor hun symptomen of als apart probleem worden zelden erkend door artsen (Kappen & Van Dulmen, 2008; Robbins,

Kirmayer, Cathébras, Yaffe & Dworkind, 1994; Ring, Dowrick, Humphris, Davies & Salmon, 2005; Salmon et al., 2004). In onderzoek van Salmon, Ring, Dowrick en Humphris (2005) kwam naar voren dat patiënten met SOLK niet op zoek zijn naar uitgebreide interventies die betrekking hebben op het lichaam (somatische interventies), terwijl artsen vaak wel

somatische interventies voorstellen (Salmon et al., 2009). In tegendeel, ze lijken meer op zoek te zijn naar emotionele ondersteuning en empathie dan patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten (Salmon et al., 2005). Ook het onderzoek van Engel (1992) toont aan dat patiënten met SOLK twee basisbehoeften hebben: de cognitieve behoefte om te worden geïnformeerd en de emotionele behoefte om serieus te worden genomen.

Patiënten voelen zich niet geloofd, minder van waarde, angstig en verkeerd begrepen wanneer een arts geen duidelijke diagnose kan stellen voor de lichamelijke klachten die zij ervaren, zoals ook vaak het geval is bij patiënten met SOLK (Barsky, Ettner, Horsky & Bates, 2001; McWinney et al., 1997; Nettleton, 2006; Ring, Dowrick, Humphris & Salmon, 2004; Salmon et al., 1999). De lichamelijke klachten van patiënten met SOLK worden soms als minder ernstig ervaren door huisartsen, terwijl functionele beperkingen vergelijkbaar zijn tussen patiënten met SOLK en medische verklaarde lichamelijke klachten (Joustra, Janssens, Bultmann & Rosmalen, 2015). De verschillen die artsen ervaren bij deze twee patiëntgroepen kunnen komen door de manier waarop de patiënten hun lichamelijke klachten verbaal

(6)

6

uitdrukken. De ene patiënt zegt bijvoorbeeld ‘ik heb heel veel pijn aan mijn enkel’, terwijl een ander aangeeft ‘ik heb last van mijn enkel’. Dit is echter niet eerder onderzocht.

1.2 Taalgebruik bij patiënten met SOLK

Een aantal studies op het gebied van medische communicatie onderzoeken welke

gebeurtenissen de percepties van patiënten beïnvloeden (Aiarzaguena et al., 2013; Lang, 2012; Salmon et al., 2004). In het onderzoek van Aiarzaguena et al. (2013) wordt

bijvoorbeeld aangetoond dat patiënten met SOLK eerder overeenstemmingen geven op symptoomverklaringen van artsen wanneer zij een discussie op gang brengen over de psychische en sociale problemen die deze patiënten ervaren. Het onderzoek toont aan dat artsen die een communicatietraining hebben gevolgd voorafgaand aan een consult patiënten met SOLK positief kunnen beïnvloeden. Hierin is echter geen vergelijking gemaakt tussen patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten.

Om personen te beïnvloeden is het van belang om te weten hoe de context van de boodschap geuit wordt in termen van taal (Lang et al., 2005; Vanderheyden & Warmoes, 2012). Personen kunnen verschillende termen gebruiken om uit te drukken wat ze willen zeggen. Als patiënten bijvoorbeeld willen aangeven dat ze geen injectie willen krijgen, kunnen zij verschillende termen hiervoor gebruiken zoals “het is geen fijn gevoel” of “bang voor de naald”. In beide gevallen is de context vergelijkbaar (de angst voor een injectie), maar is de ene reactie directer dan de andere.

Over het taalgebruik van patiënten met SOLK tijdens medische consulten is nog weinig bekend. Wel is eerder onderzoek gedaan naar taalgebruik van artsen en de manier waarop dit patiënten beïnvloedt. In het artikel van Burgers et al. (2012) werd aangetoond dat de manier waarop artsen een nieuwsbericht brengen invloed heeft op de reacties van de patiënten. Patiënten die een positief geframed bericht (“het nieuws is goed”) ontvingen waren positiever over de evaluatie van de dokter en de verwachte kwaliteit van leven, dan patiënten die een negatief geframed bericht (“het nieuws is slecht”) ontvingen. Dit is een voorbeeld van framing: het definiëren of weergeven van onderwerpen, een kader voor strategische

communicatieboodschappen, een manier om één kant van het verhaal van een organisatie of individu te belichten (De Vreese, 2005; Hallahan, 1999; Levin, Schneider & Gaeth, 1998). Framingen bij diagnoses beïnvloeden dus de percepties van patiënten, maar of patiënten met SOLK in hun communicatie ook gebruik maken van framing (positief vs. negatief) is niet eerder onderzocht.

(7)

7

Ook kan met framing de manier waarop men iets zegt leiden tot verschillende percepties van bepaalde attributen. Dit wordt attribuut-framing genoemd. Dit werd

bijvoorbeeld aangetoond in het onderzoek van Porensky en Carpenter (2016) waarbij aan de ene groep deelnemers slecht nieuws gebracht werd in de vorm van een positief kader: “80% kans dat u kankervrij blijft na behandeling”. Deze groep had meer hoop op een betere uitkomst en was minder angstig dan de groep deelnemers die het bericht met slecht nieuws kreeg in de vorm van een negatief kader: “20% kans dat uw kanker na de behandeling

terugkeert”. De manier waarop iemand iets zegt, kan dus van invloed zijn op diens perceptie. De wijze waarop patiënten met SOLK hun lichamelijke klachten presenteren aan artsen kan dus van invloed zijn op hoe artsen die lichamelijke klachten beoordelen.

Om in onderzoek de uitkomsten van framing te beschrijven, worden vaak percentages gebruikt. Sommige onderwerpen zijn moeilijk te kwantificeren in percentages, zoals de communicatie tussen patiënten en artsen. Om de pijn van iemand te beschrijven als “60% normaal” is vreemd en dergelijke precieze percentages kunnen vaak niet gegeven worden. Voor deze gevallen kunnen de verschillen in framing ook vertaald worden door het gebruik van directe woorden of ontkenningen (negaties), zoals ‘slecht’ en ’niet goed’ (Kamoen, Mos & Dekker, 2015).

In het artikel van Burgers et al. (2012) wordt aangetoond dat negaties van invloed zijn op de percepties van patiënten. Patiënten die een nieuwsbericht ontvingen met een negatief frame met negatie (“het nieuws is niet goed”) waren positiever over de verwachte kwaliteit van leven, de medische therapietrouw en de evaluatie van de dokter en het bericht, dan patiënten die een nieuwsbericht ontvingen met alleen een negatief frame (“het nieuws is slecht”). Negatie bij positieve frames (“het nieuws is niet slecht”) werkt negatiever op de verwachte kwaliteit van leven, de medische therapietrouw en de evaluatie van de dokter en het bericht, dan patiënten die een nieuwsbericht ontvingen met enkel een positief frame (“het nieuws is goed”). Berichten kunnen dus positief ingekaderd worden, maar hebben in feite een negatieve inhoud: ‘het nieuws is niet goed’ en berichten kunnen ook negatief worden

ingekaderd met een positieve inhoud: “het nieuws is niet slecht”. In welke mate patiënten met SOLK negaties gebruiken is onbekend.

Het artikel van Stortenbeker et al. (2018) laat zien dat door middel van een

inhoudsanalyse de taal van artsen tijdens een medisch consult, zoals positieve en negatieve taal en negaties, inzichtelijk gemaakt kan worden. De vraag hierbij is of niet alleen de arts de percepties van de patiënt beïnvloedt, maar ook de patiënt die van de arts. Verschillen in taalgebruik tussen patiënten met SOLK en patiënten met medisch verklaarde klachten zijn tot

(8)

8

nu toe nog niet eerder systematisch onderzocht. De volgende onderzoeksvraag vloeit hieruit voort:

OV1: In hoeverre verschilt het taalgebruik, in termen van positieve en negatieve taal en negaties, systematisch van patiënten met SOLK ten opzichte van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten?

1.3 De mate waarin patiënten met SOLK hun taaluitdrukkingen versterken of afzwakken Uit onderzoek is gebleken dat patiënten met SOLK meer moeite moeten doen om zich

gewaardeerd te voelen en te zorgen dat ze niet verkeerd begrepen worden (Barsky et al., 2001; McWinney et al., 1997; Nettleton, 2006; Ring et al., 2004; Salmon et al., 1999). Bij patiënten met SOLK zijn geen duidelijke lichamelijke klachten die zich lenen voor behandeling, terwijl dit bij patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten wel het geval is (Nettleton, 2006). Dit kan ertoe leiden dat patiënten met SOLK door middel van hun taalgebruik een arts meer willen overtuigen over het feit dat wat ze voelen wel ‘echt’ is.

Patiënten met SOLK hadden in het onderzoek van Salmon et al. (2004) opmerkelijke manieren om de ernst van hun lichamelijke klachten over te brengen. Hierin bleek

taalintensiteit een belangrijke rol te spelen. Taalintensiteit wordt door Bowers (1963) omschreven als ‘the quality of language which indicates the degree to which the speaker’s attitude toward a concept deviates from neutrality’ (p. 416). Dit houdt in dat met

taalintensiteit afgeweken kan worden van het neutrale in versterkende (heel, erg) of

afzwakkende zin (aardig, matig). Hierbij erkent Bowers (1964) dat zijn definitie veel variaties omvat. Salmon et al. (2004) laten in hun artikel zien dat 22 van de 36 patiënten met SOLK gevoelige woorden gebruikten zoals ‘afschuwelijke’ of ‘nachtmerrie’ om de intensiteit van de symptomen over te brengen aan artsen. Hierin is geen vergelijking gemaakt tussen patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten.

Op het moment dat patiënten met SOLK overtuigender willen overkomen naar een arts, dan kunnen zij gebruik maken van taalintensiveerders, zoals ‘zeer’, ‘volledig’, ‘veel’ en ‘absoluut’. De functie van deze woorden is om de uitdrukking te vergroten (Athanasiadou, 2007; Bowers, 1963) met als voornaamste doel om de ontvanger te beïnvloeden (Hamilton, Hunter & Burgoon, 1990; Liebrecht, 2015). Ook blijkt uit onderzoek van Craig en

Blankenship (2011) dat de duidelijkheid van een boodschap verhoogd wordt door het gebruik van taalintensiveerders. Participanten in dit onderzoek vonden zwakke argumenten door de

(9)

9

taalintensiveerders nog zwakker en sterke argumenten nog sterker. Patiënten met SOLK kunnen dus taalintensiveerders gebruiken om hun uitdrukkingen te vergroten om zo geloofwaardiger over te komen. Deze patiënten kunnen bijvoorbeeld zeggen “ik heb veel meer last van m’n hak”, waarbij ‘veel’ een taalintensiteit is in versterkende zin. Op deze manier versterken zij de uitdrukking wat misschien de perceptie van de arts kan beïnvloeden.

Het kan zijn dat patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten minder de behoefte hebben om de perceptie van de arts te beïnvloeden. Aan de hand van de symptomen die zij presenteren kan de arts vaker een diagnose stellen in tegenstelling tot patiënten met SOLK (Van der Linden, Westert, Bakker & Schellevis, 2004; Verhaak et al., 2006). Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat zij de presentatie van hun symptomen normaliseren of zelfs afzwakken, omdat zij de lichamelijke klachten voor een eerste keer presenteren en de arts dus nog niet hoeven te overtuigen. Bowers (1964) omschrijft dit als een afwijking van de neutrale taalintensiteit in afzwakkende zin. Patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten kunnen bijvoorbeeld zeggen dat zij “een beetje last” van hun hak hebben, waarbij ‘beetje’ een taalintensiteit is in afzwakkende zin.

Het is nog onbekend of patiënten met SOLK de uitdrukking van hun lichamelijke klachten versterken om artsen meer te overtuigen ten opzichte van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Waarbij de mogelijkheid bestaat dat patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten hun taal neutraliseren of afzwakken. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag:

OV2: In hoeverre wijkt de taalintensiteit van patiënten met SOLK systematisch af ten opzichte van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten?

1.4 De invloed van factoren op de inhoud van de boodschap en taalintensiteit bij patiënten met SOLK

Patiënten met SOLK spreken vaak hun zorgen uit over psychische klachten als verklaring voor hun symptomen en ook geven zij vaak aanwijzingen naar hun psychosociale problemen. Echter zijn over het algemeen artsen vaak onwetend over hoe ze patiënten met SOLK kunnen aanspreken op hun psychologische en sociale problemen (Kappen & Van Dulmen, 2008; Robbins et al., 1994; Ring et al., 2005; Salmon et al., 2004). Daarnaast worden patiënten met SOLK door artsen ervaren als moeilijk, frustrerend en veeleisend (Hahn, 2001; Steinmetz & Tabenkin, 2001; Reid et al., 2001). Dit kan van invloed zijn op de communicatie tijdens

(10)

10

consulten met patiënten met SOLK. Het is echter onbekend of het bespreken van de lichamelijke klachten of de psychische klachten tussen patiënten met SOLK en artsen van invloed is op het taalgebruik en de taalintensiteit en of dit verschilt ten opzichte van patiënten met medische verklaarbare lichamelijke klachten.

Naast de verklaringen en aanwijzingen die patiënten met SOLK aan artsen geven bezoeken zij ook vaker een arts, omdat geen diagnose gesteld kan worden voor de symptomen die zij ervaren (Edwards, Stern, Clarke, Ivbijaro & Kasney, 2010). De bezoeken van deze patiënten duren langer in vergelijking met andere patiënten en ook hebben zij meestal een geschiedenis van meerdere medische onderzoeken (Smith et al., 1986). In een arts-consult bij patiënten met SOLK kunnen klachten uit het verleden dus herhaald worden waar in

tegenstelling tot patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten de symptomen vaak voor een eerste keer besproken worden (Van der Linden et al., 2004). Het bespreken van de geschiedenis kan ervoor zorgen dat patiënten met SOLK zich niet gewaardeerd en

ongeloofwaardig voelen, maar het is niet bekend of dit van invloed is op het taalgebruik en de taalintensiteit bij patiënten met SOLK in tegenstelling tot patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten.

Samenvattend is het dus de vraag of factoren, zoals beschrijving van de conditie en de historie van medische onderzoeken, van invloed zijn op het taalgebruik en de taalintensiteit bij patiënten met SOLK. De invloed van deze factoren zijn nog niet eerder onderzocht. Wel is onderzoek gedaan naar de arts-patiënt communicatie, waarbij de focus lag op de

communicatie van de arts en hoe patiënten met SOLK hierop reageerden (Aiarzaguena et al., 2013; Burgers et al., 2012; Stortenbeker et al., 2018). In het onderzoek van Aiarzaguena et al. (2013) kregen artsen die deelnamen aan het onderzoek voorafgaand een communicatietraining voor het benaderen van psychosociale problemen bij patiënten met SOLK. Het is gebleken dat het trainen van artsen de arts-patiënt interactie verbetert (Bonvicini et al., 2009; Fallowfield et al., 2002; Schildmann, Kupfer, Burchardi & Vollmann, 2012). Om trainingen voor artsen zo effectief mogelijk te maken, is het belangrijk om inzicht te krijgen in hoe patiënten met SOLK reageren. De onderzoeksvraag is daarom als volgt:

OV3: In hoeverre hebben de beschrijving van de conditie en historie van medische

onderzoeken tijdens consulten invloed op het taalgebruik en de taalintensiteit bij patiënten met SOLK ten opzicht van patiënten met lichamelijke verklaarde klachten?

(11)

11

2. Methode

Om de onderzoeksvragen voor dit onderzoek te beantwoorden is een corpusanalyse uitgevoerd. De aanpak en uitvoering van deze analyse zijn in dit hoofdstuk uiteengezet.

2.1 Materiaal en participanten

Dit onderzoek beschrijft een inhoudsanalyse van transcripten die verkregen zijn door video-opnames van huisartsenconsulten met patiënten met SOLK en met patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. De transcripten die gebruikt zijn voor dit onderzoek zijn gebruikt in een eerder onderzoek, wat onderdeel was van een PhD studie die zich focuste op de ontwikkeling van communicatie interventies als een therapeutische methode voor patiënten met SOLK. Het eerdere onderzoek is goedgekeurd door het ethische onderzoekscomité van het Radboud Medisch Centrum. Toegevoegde transcripten op basis van de video-opnames zijn via een later ingediend voorstel goedgekeurd. Daarmee zijn de analyses van dit onderzoek ethisch verantwoord. Ook is rekening gehouden met de Nederlandse privacywetgeving door het anonimiseren van de participanten.

Een retrospectieve semantische inhoudsanalyse is uitgevoerd, die zich focuste op het taalgebruik van patiënten. Voor het onderzoek werden 36 Nederlandse artsen uitgenodigd, waarvan uiteindelijk 20 artsen deelnamen. Het gesprek dat zij voerden met hun patiënten werd gedurende een of twee dagen opgenomen. Video-opnames worden aangeraden als beste methode voor onderzoek naar dokter-patiënt communicatie tijdens consulten (Inui & Carter, 1985). Volgens Coleman (2000) is weinig bewijs gevonden voor het feit dat video-opnames het gedrag van artsen en patiënten beïnvloedt (bv. Hawthorne effect), maar het kan wel een vertekenend beeld geven van de kenmerken van artsen en patiënten die ermee instemmen om deel te nemen. Door een ruim gemiddeld reactiepercentage van huisartsenpraktijken (55,6%) en een hoog reactiepercentage van patiënten (77,1%), wordt de kans op een vertekenend beeld voor dit onderzoek beperkt.

Patiënten konden meedoen aan dit onderzoek wanneer zij 18 jaar of ouder waren en Nederlands spraken. De patiënten die instemden om deel te nemen aan de studie werden gevraagd om een schriftelijke toestemming te geven. Aan de artsen werd direct na het consult gevraagd of zij dachten dat het een consult betrof met patiënten met SOLK. Hierna volgden drie antwoordmogelijkheden: 1) SOLK consult, 2) onduidelijk SOLK consult (hiervan was sprake als symptomen slechts gedeeltelijk verklaard konden worden door een herkenbare

(12)

12

ziekte) of 3) geen SOLK consult. In eerder onderzoek is dezelfde methode toegepast voor het categoriseren van SOLK (Salmon, Ring, Humphris, Davies, & Dowrick, 2009). Van deze patiënten zijn 43 patiënten gediagnostiseerd met SOLK, 36 patiënten waarvan het onduidelijk was of zij SOLK hadden en 311 patiënten hadden geen SOLK.

Bij het selecteren van consulten is gebruik gemaakt van clusters voor de vergelijking tussen SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Iedere patiënt met SOLK werd gekoppeld aan een patiënt met medische verklaarde lichamelijke klachten op dezelfde dag van bezoek en bij dezelfde arts. Consulten van de patiënten met SOLK en de gekoppelde patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten zijn getranscribeerd aan de hand van verbatim transcriptiemethoden. Uit alle transcripten van de video-opnames zijn persoonlijke identificatiegegevens verwijderd om de anonimiteit te kunnen waarborgen. Twee patiënten met SOLK werden uiteindelijk uitgesloten van het onderzoek door problemen met de video-opnames.

Voor dit onderzoek zijn via randomisatie 42 van de 82 transcripten van

huisartsenconsulten geanalyseerd. Bij het randomiseren van de transcripten is gebruik gemaakt van stratified sampling om een even aantal transcripten van patiënten met SOLK te analyseren en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Dit resulteerde in 21 transcripten voor beide groepen. De demografische gegevens van de patiënten zijn

weergegeven in tabel 2.1.

Tabel 2.1 Vergelijking demografische informatie patiënten met SOLK en zonder SOLK SOLK (n = 21) geen SOLK (n = 21)

M (SD) M (SD) Sig. Leeftijd 54.60 (18.88) 53.17 (16.99) .798 n (%) n (%) Sig. Geslacht 1.000 Man 7 (33) 7 (33) Vrouw 14 (67) 14 (67) Werk .352 Betaald 8 (38) 11 (52) Onbetaald 13 (62) 10 (48) Met ziekteverlof 5 (24) 2 (10) .214

NB: Significantie getoetst aan de hand van t-test (leeftijd) en chi-kwadraten (geslacht, werk en ziekteverlof).

(13)

13

2.2 Definitie en selectie van analyse-eenheid

Eerst zijn de analyse-eenheden vastgesteld (taak 1). Daarna is de inhoud gecodeerd (taak 2). Deze twee taken zijn opgesplitst, omdat naar verwachting het toewijzen van slechts één taak aan codeurs de kans op een betrouwbare analyse vergroot (Liebrecht, 2015). Daarnaast bleef het voor de onderzoeker tijdens het analyseren van de data onbekend welk transcript van een patiënt met SOLK was en welk transcript van een patiënt met medische verklaarde

lichamelijk klachten. Hierdoor werd beïnvloeding van de onderzoeker beperkt.

De ideale inhoud voor het coderen is een eenheid die beschouwd kan worden als een onafhankelijk element (Krippendorff, 2013). De te coderen eenheid is een specifiek segment van inhoud die gekarakteriseerd wordt door het te plaatsen in een bepaalde categorie (Holsti, 1969). In dit onderzoek worden de volgende twee categorieën onderscheiden: 1) informatie over de lichamelijke conditie of 2) informatie over de psychische en/of emotionele conditie, verder aangeduid als psychische conditie. Alle eenheden die hierover informatie bevatten werden in één van deze twee categorieën geplaatst.

Een eenheid werd gedefinieerd als een grammaticaal finiete zin van een patiënt. Een grammaticaal finiete zin is een zin die enkel en alleen één finiet werkwoord bevat (bijv. het woord ‘deed’ in de zin ‘iets deed veel pijn’), wat het de kleinste grammaticale eenheid maakt in één van de twee categorieën (Levelt, 1998). Eén zin kan bestaan uit meerdere grammaticaal finiete zinnen. De zin “Dit is ernstig, omdat het van invloed kan zijn op je gezondheid.” heeft bijvoorbeeld twee finiete werkwoorden (‘is’ en ‘kan’) en bestaat dus uit twee eenheden om te coderen (Burgers, Van Mulken & Schellens, 2011).

Voorafgaand aan de analyse is eerst een codeboek opgesteld om de analyse-eenheden vast te stellen. Een codeboek beschrijft de criteria voor het categoriseren van de eenheden. Vanwege de geringe literatuur over het taalgebruik van patiënten met SOLK en gezien de analyse van dit onderzoek zijn veelal bestaande coderingscriteria irrelevant voor het

selecteren van finiete zinnen. Daarom zijn de codes voor deze categorie opgesteld aan de hand van de transcripten en de al bestaande literatuur (Burgers et al., 2011; Levelt, 1998).

Bij het analyseren werden grammaticaal finiete zinnen van patiënten gecodeerd als: 1) de patiënt geeft informatie over zijn lichamelijke of psychische conditie die plaatsvond in het verleden of in het heden en 2) overig, de patiënt geeft andere informatie dan genoemd in codering 1. Een toelichting op de criteria van deze analyse en de coderingen voor het

vaststellen van de analyse-eenheden is terug te lezen in bijlage 7.1. Hierbij is gekozen voor de omschrijving conditie en niet de omschrijving klacht. Door Kowalski (1996) wordt een klacht omschreven als een uiting van ontevredenheid, tenzij mensen zich tevreden voelen over een

(14)

14

gebeurtenis of het gedrag van een ander, maar klagen om een ander gewenst resultaat te bereiken, zoals attentie of sympathie. De term ‘klacht’ zorgt dus al direct voor een negatieve inhoud van de boodschap. Vanwege het feit dat in deze studie onderzoek wordt gedaan naar zowel positief als negatief taalgebruik is voor de term ‘conditie’ gekozen, omdat bij deze term de inhoud van de boodschap neutraal is. Ter illustratie: een patiënt kan in een ‘goede

lichamelijke conditie’ verkeren of een ‘slechte lichamelijke conditie’ of een patiënt heeft een ‘lichamelijke klacht’ of ‘psychische klacht’.

De betrouwbaarheid van de selectiecriteria is getest door eerst twee transcripten (consulten) te analyseren. Hierbij sloot een tweede codeur aan, een MA student van de studie Communicatie en Informatiewetenschappen die ook een onderzoek uitvoerde met dezelfde dataset. Aan de tweede codeur is eerst uitleg gegeven over de selectiecriteria. Daarna hebben beide codeurs onafhankelijk van elkaar in twee transcripten de relevante grammaticaal finiete zinnen geselecteerd en gecodeerd. Aan de hand van deze selectie is de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gemeten en deze bleek goed:  = .84, p < .001.

Om de geselecteerde finiete zinnen op betrouwbaarheid te beoordelen zijn 8 van de 42 transcripten (wat neerkomt op 20%) door beide codeurs onafhankelijk van elkaar

geanalyseerd (Wimmer & Dominick, 1987). Van de acht transcripten is een totaal van 1815 finiete zinnen geselecteerd, waarbij de ene codeur meer zinnen gecodeerd had als 1 dan 2 (verschil van 113 zinnen). De betrouwbaarheid van deze analyse viel daarom tegen:  = .56, p < .001. Deze uitkomst was aanleiding om het codeboek te verduidelijken. Dit is gedaan door specifieker aan te geven wat precies valt onder een lichamelijke en psychische conditie. Ook zijn meer voorbeelden gegeven, zodat zoveel mogelijk onduidelijkheden en twijfels werden weggenomen.

Na verduidelijking van het codeboek zijn dezelfde transcripten nogmaals

onafhankelijk van elkaar geanalyseerd. De betrouwbaarheid van de variabele ‘finiete zinnen van patiënten’ was toen adequaat:  = .77, p < .001. Bij deze analyse zijn een totaal van 1823 grammaticaal finiete zinnen geselecteerd. Een totaal van 1769 zinnen waren door beide codeurs hetzelfde gecodeerd en 54 zinnen verschilden.

Van de 21 transcripten zijn in het totaal 1300 grammaticaal finiete zinnen, waarin patiënten informatie geven over de lichamelijke of psychische conditie die zij in het heden of verleden ervaarden, geselecteerd voor de uiteindelijke analyse (taak 2).

(15)

15

2.3 Coderingsprocedure en betrouwbaarheid

Om de vastgestelde grammaticaal finiete zinnen waarin de patiënt informatie geeft over zijn lichamelijke of psychische conditie in het heden of verleden te analyseren, zijn ook voor deze analyse coderingen opgesteld. Het codeboek is aangevuld met de codes voor deze taak: het analyseren van de grammaticaal finiete zinnen op zes categorieën. Vanwege de geringe literatuur over het taalgebruik van patiënten met SOLK zijn veelal bestaande coderingscriteria irrelevant. Wel konden een aantal elementen, codes voor positieve en negatieve taal en

negaties, overgenomen worden uit het codeboek van Stortenbeker et al. (2018). In dit onderzoek is ook een inhoudsanalyse uitgevoerd, maar dan naar het taalgebruik van artsen. Andere codes of aanvullingen voor de categorieën in dit onderzoek zijn opgesteld aan de hand van de transcripten en de al bestaande literatuur, zoals voor het gebruik van negaties (Burgers, Beukeboom, Sparks & Diepeveen, 2015; Haeseryn, Coppen & De Vriend, 2012) en

taalintensiteit (Athanasiadou, 2007; Bowers, 1963).

In tabel 2.2 is een overzicht weergegeven van welke categorieën zijn opgenomen in het codeboek met de coderingen. De beschrijving van het codeboek en de criteria per categorie is terug te lezen in bijlage 7.2 en 7.3. De zesde categorie ‘patiëntengroep’ is niet opgenomen in het codeboek. Welk transcript van een patiënt met SOLK was en welke van een patiënt met medische verklaarde lichamelijke klachten was al bekend, omdat de transcripten ook voor ander onderzoek gebruikt zijn. Voor de uiteindelijke analyse is de categorie patiëntgroep toegevoegd en gecodeerd als 1) patiënten met SOLK en 2) patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten.

Tabel 2.2 Variabelen en coderingen

Variabele Coderingen

1. Beschrijving conditie a) Lichamelijk b) Psychisch

2. Tijd, periode van de conditie a) Heden b) Verleden c) Beide

3. Inhoud a) Positief b) Negatief c) Neutraal

4. Negatie a) Aanwezig b) Afwezig

5. Taalintensiteit a) Versterkend b) Afzwakkend c) afwezig

Als eerste is, net als bij de vorige taak, de objectiviteit van het codeboek gemeten aan de hand van twee transcripten. Ook hiervoor sloot de tweede codeur weer aan en is de codeur eerst ingeleid in de betekenissen en de criteria van de coderingen. Vervolgens zijn de

(16)

16

elkaar gecodeerd. Iedere codeur las de analyse-eenheden in het programma SPSS en zette daarna de code erachter in de juiste kolom. Hierbij had iedere codeur een apart bestand met de analyse-eenheden, die na het invullen samengevoegd zijn. Uit deze test bleken vier van de vijf categorieën betrouwbaar. De categorie ‘tijd’ had in deze test een lagere betrouwbaarheid. Daarom is deze categorie met de tweede codeur besproken om de verschillen te

onderscheiden. Het bleek onder andere dat sommige finiete zinnen gecodeerd konden worden als ‘heden’ en ‘verleden’, maar hier geen codering voor was. De toelichting en beschrijving van deze categorie is daarom aangepast.

Om de betrouwbaarheid te beoordelen van de coderingen van de grammaticaal finiete zinnen zijn ook hiervoor 8 van de 42 transcripten (wat neerkomt op 20%) door beide codeurs onafhankelijk van elkaar gecodeerd (Wimmer & Dominick, 1987). Iedere codeur heeft per analyse-eenheid een van de coderingen per categorie, toegelicht in bijlage 7.2 en 7.3,

genoteerd in zijn SPSS bestand. Beide bestanden van de codeurs zijn samengevoegd, waarna de betrouwbaarheid gemeten is.

Bij de categorie ‘beschrijving van de conditie’ werd de codering 1.a.) ‘lichamelijke conditie’ gegeven aan elke finiete zin waarin de patiënt uitleg gaf over hoe de patiënt vond dat het ging met betrekking tot zijn conditie op lichamelijk gebied. De codering 1.b.) ‘psychische conditie’ werd gegeven wanneer de finiete zin uitleg betrof van de patiënt over zijn gevoelens, emotie of psychische toestand. De betrouwbaarheid van deze categorie bleek adequaat:  = .78, p < .001.

De betrouwbaarheid van ‘tijd’ bestond eerst uit de codes ‘heden’ en ‘verleden’. De betrouwbaarheid van de eerste test, met twee transcripten, was met deze coderingen niet adequaat:  = .59, p < .001. Met de tweede codeur is overlegd en toen is gebleken dat een aantal finiete zinnen zowel het heden als verleden betrof, ter voorbeeld: “is nou al een jaar lang dit”. Daarom is de codering ‘beide’ toegevoegd. Daarnaast was het soms ook moeilijk om te beoordelen of het nu ging om het heden of verleden, zoals bij de finiete zin “ik ben afgevallen”. Wanneer het onduidelijk was of het om het heden of verleden ging is gekozen voor de codering ‘heden’. Deze aanpassingen zijn meegenomen in het codeboek voor het coderen van de acht transcripten. Bij deze categorie werd de codering 2.a.) ‘heden’ gegeven aan finiete zinnen waarin de patiënt vertelde over zijn conditie in het nu. De codering 2.b.) ‘verleden’ werd gegeven aan een finiete zin waarbij de patiënt uitleg gaf over zijn conditie uit het verleden. Wanneer de zin zowel het heden als verleden betrof dan werd deze gecodeerd

(17)

17

met 2.c.) ‘beide’. De betrouwbaarheid van de categorie ‘tijd’ was na de aanpassingen redelijk:

= .66, p < .001.

Bij de categorie ‘inhoud van de boodschap’ werd de codering 3.a.) ‘positief’ aan een finiete zin gegeven wanneer de inhoud van de boodschap of de context positief was. De codering 3.b.) ‘negatief’ betrof finiete zinnen waarbij de inhoud van de boodschap of context negatief was. Op het moment dat de inhoud van de boodschap en de context niet negatief en niet positief was dan werd de finiete zin gecodeerd als 3.c.) ‘neutraal’. De betrouwbaarheid van deze categorie was adequaat:  = .71, p < .001. Hierbij werd de

De codering voor ‘negatie’ 4.a.) ‘aanwezig’ werd gegeven als een finiete zin bijvoorbeeld positief ingekaderd werd, maar in feite een negatieve inhoud had of negatief ingekaderd met een positieve inhoud. Als dit niet het geval was dan werd de finiete zin gecodeerd met 4.b.) ‘afwezig’. De betrouwbaarheid van de categorie ‘negatie’ was goed:  = 1, p < .001.

Als laatste werd bij de categorie ‘taalintensiteit’ de code 5.a.) ‘versterkend’ gegeven aan finiete zinnen waarbij de patiënt zijn uiting aan de hand van woorden vergrootte. Als de patiënt zijn uiting aan de hand van woorden verkleinde dan werd die finiete zin gecodeerd met 5.b.) ‘afzwakkend’. Was in de uiting geen sprake van taalintensiteit dan kreeg die finiete zin de codering 5.c.) ‘afwezig’. De betrouwbaarheid van deze categorie bleek adequaat:  = .78, p < .001.

2.4 Statistische toetsing

Om antwoord te geven op de eerste en tweede onderzoeksvraag zijn eerst Chi-kwadraat toetsen uitgevoerd ter exploratie om na te gaan of verschillen te vinden zijn tussen patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten en de volgende afhankelijke variabelen: 1) ‘inhoud van de boodschap’, 2) ‘negatie’ en 3) ‘taalintensiteit’. Hierna zijn logistische regressies uitgevoerd om te analyseren welke variabelen de uitkomst van de Chi-kwadraat kunnen verklaren.

Voor het analyseren van mogelijke interactie-effecten (onderzoeksvraag 3) zijn logistische regressies met interactie uitgevoerd. Hiermee is gekeken of de uitkomst variabele ‘inhoud van de boodschap’ en ‘taalintensiteit’ afhankelijk zijn van de ‘beschrijving van de conditie’ (lichamelijk of psychisch) en ‘type patiëntgroep’ (SOLK of geen SOLK). Ook de afhankelijkheid van de ‘tijdseenheid van de medische conditie’ (heden of verleden) waarover de patiënt vertelt en ‘type patiëntgroep’ (SOLK of geen SOLK) is bekeken. Als laatste is nog

(18)

18

gekeken naar interactie-effecten tussen de variabelen ‘inhoud van de boodschap’ en

‘taalintensiteit’ onderling op de verschillende patiëntgroepen. De uitkomst variabelen ‘inhoud van de boodschap’ en ‘taalintensiteit’ zijn eerst hergecodeerd om de logistische regressies te kunnen toetsen. Voor iedere code is aangegeven of deze ‘aanwezig’ was of ‘afwezig’. Dus of een positieve inhoud van de boodschap ‘aanwezig’ was of ‘afwezig’. Vervolgens is per variabele gekeken of hierbij interactie-effecten aanwezig waren.

(19)

19

3. Resultaten

In totaal zijn 1300 grammaticaal finiete zinnen gecodeerd. Hiervan waren 907 finiete zinnen afkomstig van patiënten met SOLK en 393 finiete zinnen van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Bij patiënten met SOLK zijn in het totaal 8.549 woorden geanalyseerd. Bij patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten waren dit 3.826 woorden. Wanneer in dit hoofdstuk gesproken wordt over taalgebruik dan omvat dit de variabele ‘inhoud van de boodschap’ en ‘negatie’.

3.1 Verschillen in taalgebruik tussen patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten

Om antwoord te geven op onderzoeksvraag 1 is eerst aan de hand van een Chi-kwadraat getoetst of verschillen te vinden zijn tussen de twee patiëntgroepen (SOLK of geen SOLK) en de afhankelijke variabelen: ‘inhoud van de boodschap’ en ‘negatie’. Daarna is een logistische regressie uitgevoerd om te analyseren welke categorie van de ‘inhoud van de boodschap’ de uitkomst van de Chi-kwadraat kon verklaren. De resultaten van de Chi-kwadraat toetsen en de logistische regressie zijn gerapporteerd in deze paragraaf.

Uit de Chi-kwadraat tussen soort patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) en negatie (aanwezig of afwezig) bleek geen significant verband te bestaan (χ2 (1) = 2.16, p = .142). De aantallen en percentages waarop deze toets gebaseerd is, zijn weergegeven in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Absolute en relatieve frequenties van negaties bij patiënten met SOLK en zonder SOLK

SOLK geen SOLK

n (%) n (%) Sig.

Negaties .142

Aanwezig 58 (6.4)a 17 (4.3)a

Afwezig 849 (93.6)a 376 (95.7)a

NB: Elke subscript letter (‘a’, ‘b’) geeft een subset aan van de categorieën welke verhoudingen niet

significant verschillen van elkaar op p = .05.

Er bleek een significant verband te bestaan tussen de patiëntgroep en inhoud van de boodschap (χ2 (2) = 6.75, p = .034). Patiënten met SOLK maken relatief minder vaak gebruik van neutraal taalgebruik (2.9%) vergeleken met patiënten met medische verklaarde

(20)

20

lichamelijke klachten (5,9%). In het positief (SOLK: 22.6%, geen SOLK: 21,6%) en negatief (SOLK: 74.5%, geen SOLK: 72,5%) formuleren van de boodschap werd geen relatief verschil gevonden tussen de twee patiëntgroepen. In tabel 3.2 zijn de aantallen en percentages

weergegeven waarop deze toets gebaseerd is.

Tabel 3.2 Absolute en relatieve frequenties van inhoud van de boodschap bij patiënten met SOLK en zonder SOLK

SOLK geen SOLK

n (%) n (%) Sig.

Inhoud van boodschap .034

Neutraal 26 (2.9)a 23 (5.9)b

Positief 205 (22.6)a 85 (21.6)a

Negatief 676 (74.5)a 285 (72.5)a

NB: Elke subscript letter (‘a’, ‘b’) geeft een subset aan van de categorieën welke verhoudingen niet

significant verschillen van elkaar op p = .05.

De logistische regressie laat zien dat de neutraliteit van de inhoud van de boodschap voor 2 % te verklaren was door de patiëntgroep (SOLK of geen SOLK). De patiëntgroep bleek een significante voorspeller voor de neutraliteit van de inhoud van de boodschap (B = -.75, p = .011). De kans dat de inhoud van een boodschap geneutraliseerd wordt is 0,48 maal lager bij patiënten met SOLK (OR =.475). Voor zowel positieve en negatieve boodschappen bleek de patiëntgroep geen significante voorspeller te zijn. De uitkomsten van de logistische regressies zijn weergegeven in tabel 3.3.

Tabel 3.3 Coëfficiënten en ratio’s logistische regressie van de uitkomst variabele ‘inhoud van de boodschap’ en de voorspeller ‘patiëntgroep’ (SOLK of geen SOLK)

Inhoud van de boodschap

B (SE) OR (95% CI) Sig.

Inhoud neutraal SOLK -.75 (.29) .475 (.267 - .843) .011 .017 Inhoud positief SOLK .06 (.15) 1.058 (.795 – 1.409) .699 .000 Inhoud negatief SOLK .10 (.14) 1.103 (.844 – 1.440) .474 .001

(21)

21

3.2 Verschillen in taalintensiteit tussen patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten

Verder is eerst aan de hand van een Chi-kwadraat getoetst of verschillen te vinden zijn tussen de twee patiëntgroepen (SOLK of geen SOLK) en de afhankelijke variabelen ‘taalintensiteit’ (onderzoeksvraag 2). Daarna is voor het significante verschil een logistische regressie

uitgevoerd om te analyseren welke categorie van de ‘taalintensiteit’ de uitkomst van de Chi-kwadraat kon verklaren. De resultaten voor onderzoeksvraag 2 zijn gerapporteerd in deze paragraaf.

Tussen de patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) en taalintensiteit bleek een significant verband te bestaan (χ2 (2) = 19.73, p = < .001). Patiënten met SOLK intensiveren hun taal relatief meer door het gebruik van versterkers (29.7%) dan patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten (20.4%). Echter maken patiënten met SOLK relatief minder gebruik van afzwakkers (7.2%) in hun taaluitingen vergeleken met patiënten met medische verklaarbare lichamelijke klachten (13%). Daarnaast waren de uitdrukkingen van patiënten met medische verklaarbare lichamelijke klachten neutraler (66.7%) dan die van patiënten met SOLK (63.2%), maar dit was maar een marginaal verschil. In tabel 3.4 zijn de aantallen en percentages weergegeven waarop deze toets gebaseerd is.

Tabel 3.4 Absolute en relatieve frequenties van taalintensiteit bij patiënten met SOLK en zonder SOLK

SOLK geen SOLK

n (%) n (%) Sig.

Taalintensiteit < .001

Neutraal 573 (63.2)a 262 (66.7)b

Versterkend 269 (29.7)a 80 (20.4)b

Afzwakkend 65 (7.2)a 51 (13)a

NB: Elke subscript letter (‘a’, ‘b’) geeft een subset aan van de categorieën welke verhoudingen niet

significant verschillen van elkaar op p = .05.

De logistische regressie laat zien dat een neutrale taalintensiteit voor 0.2% te verklaren was door de patiëntgroep (SOLK of geen SOLK). De patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) bleek geen significante voorspeller voor de neutraliteit van de taalintensiteit (B = -.15, p = .228). De taalintensiteit in versterkende zin was voor 1,4% te verklaren door de patiëntgroep (SOLK of geen SOLK). De patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) bleek wel een significante

(22)

22

voorspeller voor het gebruik van versterkers (B = .50, p = .001). De kans dat versterkers gebruikt worden is 1,65 maal hoger bij patiënten met SOLK (OR =1.650). Als laatste bleek uit deze logistische regressie dat de taalintensiteit in afzwakkende zin voor 1,7% te verklaren was door de patiëntgroep (SOLK of geen SOLK). De patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) bleek ook een significante voorspeller voor het gebruik van afzwakkers (B = -.64, p = .001). De kans dat afzwakkers gebruikt worden is 0,53 maal lager bij patiënten met SOLK (OR =.526). De uitkomsten van de logistische regressies zijn weergegeven in tabel 3.5.

Tabel 3.5 Coëfficiënten en ratio’s logistische regressie van de uitkomst variabele ‘taalintensiteit’ en de voorspeller ‘patiëntgroep’ (SOLK of geen SOLK)

Taalintensiteit

B (SE) OR (95% CI) Sig.

Neutraal SOLK -.15 (.13) .858 (.668 – 1.101) .228 .002 Versterkend SOLK .50 (.15) 1.650 (1.242 – 2.191) .001 .014 Afzwakkend SOLK -.64 (.20) .526 (.358 - .775) .001 .017

3.3 Factoren die van invloed kunnen zijn op patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) en taalgebruik en taalintensiteit

Om antwoord te geven op de laatste onderzoeksvraag werd getoetst of de factoren, 1)

‘beschrijving van de conditie’ en 2) ‘tijdseenheid van de medische conditie’, van invloed zijn op de ‘patiëntgroep’ (SOLK of geen SOLK) en de ‘inhoud van de boodschap’, ‘negatie’ en ‘taalintensiteit’. Vanwege het feit dat bij de uitkomst variabele ‘negatie’ geen significante effecten gevonden zijn, is deze tabel opgenomen in bijlage 7.4. In de tabellen 3.6 en 3.7 zijn alle coëfficiënten en ratio’s weergegeven van de logistische regressies die getoetst zijn voor deze onderzoeksvraag. Als laatste zijn in tabel 3.8 ook alle coëfficiënten en ratio’s

weergegeven van de interactie van de ‘inhoud van de boodschap’ op ‘patiëntgroep’ (SOLK of geen SOLK) en de uitkomst variabele ‘taalintensiteit’.

(23)

23

3.3.1 Invloed van factoren op patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) en inhoud van de boodschap

Uit de logistische regressie bleek dat de mate waarin een boodschap wel of niet neutraal verteld werd significant verschilt tussen patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten (paragraaf 3.1). Uit de logistische regressie met interactie bleek dat de mate waarin de inhoud van een boodschap wel of niet neutraal is voor 3,2% te verklaren is door de patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) en de interactie beschrijving van de conditie (lichamelijk of psychisch). De beschrijving van de conditie toont een significante interactie met de patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) en het neutraliseren van de inhoud van de boodschap (B = -1.39, SE = .69, OR = .248 , p = .044 (95% CI = .064 tot .960). De kans dat de inhoud van de boodschap bij patiënten met SOLK neutraal is bij het bespreken van de lichamelijke conditie is 0,424 maal kleiner (B = -.86, SE = .40, OR = .424 , p = .032 (95% CI = .194 tot .931). Bij patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten was geen significant verschil in het neutraliseren van de inhoud van de boodschap bij het bespreken van de lichamelijke of psychische conditie (B = .53, SE = .56, OR = 1.711 , p = .340 (95% CI = .568 tot 5.155). In figuur 1 zijn de effecten van deze logistische regressie met interactie weergegeven.

Figuur 1 ‘Neutraliteit inhoud boodschap’ tussen ‘patiëntgroep’ (SOLK of geen SOLK) en het interactie-effect ‘beschrijving van de conditie’

(24)

24

Alle toetsen van de logistische regressies met uitkomst variabele ‘inhoud van de boodschap’ zijn in tabel 3.6 opgenomen. De gerapporteerde modellen hadden een goede fit (Sig. > .05). Een aantal hoofdeffecten waren significant, maar bijna alle interacties vertoonden geen significante verschillen.

Tabel 3.6 Coëfficiënten en ratio’s logistische regressie van de uitkomst variabele ‘inhoud van de boodschap’ voor ‘patiëntgroep’ (SOLK of geen SOLK) met interacties ‘beschrijving conditie’ en ‘tijd’

Inhoud van de boodschap

B (SE) OR (95% CI) Sig.

Inhoud neutraal SOLK .22 (.59) 1.251 (.394 – 3.974) .704 Beschrijving 2.25 (.98) 9.501 (1.394 – 64.753) .021 Beschrijving * SOLK -1.39 (.69) .248 (.064 - .960) .044 Inhoud neutraal SOLK -1.84 (.84) .159 (.031 - .819) .028 Tijd -1.52 (86) .219 (.041 – 1.181) .077 Tijd * SOLK .87 (.63) 2.377 (.686 – 8.238) .172 Inhoud positief SOLK -.23 (.26) .798 (.482 – 1.321) .380 Beschrijving -.09 (.43) .910 (.389 – 2.127) .828 Beschrijving * SOLK .41 (.31) 1.502 (.812 – 2.778) .195 Inhoud positief SOLK .41 (.42) 1.504 (.667 – 3.391) .325 Tijd .10 (.42) 1.107 (.482 – 2.542) .810 Tijd * SOLK -.28 (.31) .753 (.410 – 1.386) .363 Inhoud negatief SOLK .17 (.25) 1.182 (.726 – 1.923) .501 Beschrijving -.33 (.41) .721 (.321 – 1.619) .429 Beschrijving * SOLK -.09 (.30) .914 (.510 – 1.638) .763 Inhoud negatief SOLK .03 (.39) 1.033 (.481 – 2.218) .933 Tijd .25 (.40) 1.284 (.584 – 2.822) .534 Tijd * SOLK .05 (.30) 1.055 (.591 – 1.882) .857

(25)

25

3.3.2 Invloed van factoren op patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) en taalintensiteit

De mate waarin taalintensiteit in afzwakkende zin werd gebruikt door patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten verschilt ook significant (paragraaf 3.2). Uit de logistische regressie met interactie bleek dat het gebruik van afzwakkers voor 4,6% te verklaren is door de patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) en de interactie van de inhoud van de boodschap (wel of niet negatief). De mate waarin een patiëntengroep (SOLK of geen SOLK) een negatieve boodschap communiceert toont een significante interactie aan op de taalintensiteit (B = .995, SE = .42, OR = 2.704 , p = .018 (95% CI = 1.187 tot 6.159). De kans dat patiënten met SOLK een taaluitdrukking afzwakken zonder een negatieve inhoud van de boodschap is 0,33 maal kleiner (B = -1.104, SE = .26, OR = .332 , p = <.001 (95% CI = .199 tot .551). Bij patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten is de kans minder klein dat zij een taaluitdrukking afzwakken zonder een negatieve inhoud van de boodschap, maar deze interactie is niet significant (B = -.109, SE = .33, OR = .896 , p = .741 (95% CI = .469 tot 1.713). In figuur 2 zijn de effecten van deze logistische regressie met interactie weergegeven.

Figuur 2 Taalintensiteit in afzwakkende zin bij patiënten met SOLK en zonder SOLK en het interactie-effect van een negatieve inhoud van de boodschap

(26)

26

Alle toetsen van de logistische regressies met uitkomst variabele ‘taalintensiteit’ zijn in de tabellen 3.7 en 3.8 weergegeven. De gerapporteerde modellen hadden een goede fit (Sig. >.05). Een aantal hoofdeffecten waren significant, maar bijna alle interacties vertoonden geen significante verschillen.

Tabel 3.7 Coëfficiënten en ratio’s logistische regressie van de uitkomst variabele ‘taalintensiteit’ voor ‘patiëntgroep’ (SOLK of geen SOLK) met interacties ‘beschrijving conditie’ en ‘tijd’

Taalintensiteit

B (SE) OR (95% CI) Sig.

Intensiteit neutraal SOLK -.14 (.24) .872 (.546 – 1.391) .565 Beschrijving -.43 (.39) .650 (.305 – 1.387) .266 Beschrijving * SOLK -.02 (.28) .984 (.565 – 1.711) .954 Intensiteit neutraal SOLK .23 (.37) 1.254 (.602 – 2.612) .545 Tijd .54 (.39) 1.723 (.806 – 3.683) .161 Tijd * SOLK -.31 (.29) .731 (.413 – 1.294) .282 Intensiteit versterkend SOLK .29 (.26) 1.331 (.796 – 2.226) .276 Beschrijving -.13 (.42) .882 (.386 – 2.011) .765 Beschrijving * SOLK .30 (.32) 1.354 (.730 – 2.512) .336 Intensiteit versterkend SOLK .44 (.42) 1.557 (.678 – 3.577) .297 Tijd -.12 (.43) .886 (.384 – 2.045) .777 Tijd * SOLK .05 (.33) 1.049 (.550 – 1.998) .885 Intensiteit afzwakkend SOLK -.18 (.34) .832 (.428 – 1.618) .589 Beschrijving 1.68 (.62) 5.378 (1.611 – 17.949) .096 Beschrijving * SOLK -.74 (.42) .477 (.209 – 1.087) .078 Intensiteit afzwakkend SOLK -1.49 (.57) .226 (.074 - .693) .009 Tijd -1.15 (.60) .315 (.097 – 1.022) .054 Tijd * SOLK .68 (.44) 1.980 (.836 – 4.691) .121

(27)

27

Tabel 3.8 Coëfficiënten en ratio’s logistische regressie van de uitkomst variabele ‘taalintensiteit’ voor ‘patiëntgroep’ (SOLK of geen SOLK) met interactie ‘inhoud van de boodschap’

Taalintensiteit

B (SE) OR (95% CI) Sig.

Intensiteit neutraal

SOLK -2.42 (1.49) .089 (.005 – 1.656) .105

Neutrale inhoud -1.06 (1.05) .346 (.044 – 2.687) .310 Neutrale inhoud * SOLK 1.16 (.76) 3.194 (.727 – 14.028) .124 Intensiteit neutraal

SOLK .16 (.56) 1.156 (.384 – 3.480) .797

Positieve inhoud .29 (.42) 1.337 (.586 – 3.053) .491 Positieve inhoud * SOLK -.17 (.31) .846 (.463 – 1.545) .586 Intensiteit neutraal

SOLK -.03 (.39) .973 (.455 – 2.082) .943

Negatieve inhoud -.04 (.40) .962 (.438 – 2.114) .923 Negatieve inhoud * SOLK -.10 (.29) .907 (.512 – 1.607) .738 Intensiteit versterkend

SOLK .44 (1.60) 1.547 (.068 – 35.295) .784

Neutrale inhoud -.61 (1.19) .542 (.053 – 5.569) .607 Neutrale inhoud * SOLK .03 (.81) 1.026 (.211 – 4.997) .975 Intensiteit versterkend

SOLK .11 (.70) 1.111 (.284 – 4.340) .880

Positieve inhoud -.77 (.50) .464 (.175 – 1.229) .122 Positieve inhoud * SOLK .22 (.38) 1.248 (.599 – 2.600) .554 Intensiteit versterkend

SOLK .71 (.45) 2.025 (.835 – 4.910) .118

Negatieve inhoud .76 (.47) 2.147 (.855 – 5.390) .104 Negatieve inhoud * SOLK -.17 (.35) .841 (.423 – 1.672) .622 Intensiteit afzwakkend

SOLK .23 (.74) 1.260 (.295 – 5.382) .755

Positieve inhoud 1.55 (.62) 4.719 (1.390 – 16.028) .013 Positieve inhoud * SOLK -.54 (.43) .586 (.254 – 1.350) .209

(28)

28

Intensiteit afzwakkend

SOLK -2.00 (.60) .136 (.042 - .443) .001

Negatieve inhoud -2.10 (.62) .123 (.037 - .409) .001 Negatieve inhoud * SOLK 1.00 (.42) 2.704 (1.187 – 6.159) .018

NB: De waarden van de uitkomst variabele ‘intensiteit afzwakkend’ voor patiëntgroep met interactie neutrale inhoud van de boodschap zijn niet gerapporteerd, omdat het aantal aanwezige neutrale boodschappen hiervan laag was (N = 49).

(29)

29

4. Conclusie

De resultaten tonen aan dat patiënten met SOLK hun lichamelijke klachten op een andere manier presenteren dan patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten.

Uit de inhoudsanalyse is gebleken dat patiënten met SOLK minder vaak de inhoud van een boodschap neutraliseren ten opzichte van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten, maar tussen de patiëntgroepen (SOLK en geen SOLK) is geen verschil in positief en negatief taalgebruik. Een boodschap is bijvoorbeeld neutraal als een patiënt zegt: “het gevoel in mijn vingers wordt dan anders”, “mijn maag is een rode draad” of “mijn conditie is

veranderd”. Verder bleek tussen patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten geen verschil in het gebruik van negaties in hun taal te zijn (OV1).

Daarnaast toonde deze analyse aan dat patiënten met SOLK meer gebruik maken van versterkers ten opzichte van patiënten met medische verklaarde klachten. Patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten maken juist meer gebruik van afzwakkers in hun taal ten opzichte van patiënten met SOLK (OV2).

Ook toont dit onderzoek aan dat het bespreken van de symptomen van het verleden of die op het moment (heden) spelen geen invloed heeft op de inhoud van de boodschap of de taalintensiteit bij patiënten met SOLK ten opzichte van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Het beschrijven van de conditie heeft wel een effect aangetoond tussen patiëntgroep (SOLK of geen SOLK) en het neutraliseren van de inhoud van de boodschap. Echter is de voorspellende waarde klein, maar de kans is groter dat patiënten met SOLK het bespreken van hun psychische conditie meer neutraliseren dan de lichamelijke klachten. Als laatste wordt aangetoond dat patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten bij een negatieve inhoud van de boodschap eerder afzwakkers gebruiken dan patiënten met SOLK, maar ook dit effect is minimaal (OV3).

(30)

30

5. Discussie

5.1 Bevindingen en vervolgonderzoek

Artsen vinden patiënten met SOLK vaak moeilijk, frustrerend en veeleisend (Aiarzaguena et al., 2013; Reid et al., 2001). Dit kan ontstaan zijn doordat patiënten met SOLK anders

communiceren dan patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten (Kappen & Van Dulmen, 2008; Salmon et al., 2009). De resultaten van dit onderzoek laten echter zien dat er geen significante verschillen zijn in het gebruik van negaties en positief en negatief

taalgebruik tussen patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Wel is een verschil gevonden in het neutraliseren van de inhoud van de boodschap als het gaat om taalgebruik. Patiënten met SOLK neutraliseren de inhoud van een boodschap minder dan patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Dit kan verklaard worden door het feit dat patiënten met SOLK geen diagnose krijgen voor de lichamelijke klachten die zij ervaren (Olde Hartman et al., 2013) en hierdoor de boodschap niet willen neutraliseren om de boodschap te vergroten en misschien wel de arts te beïnvloeden.

Uit dit onderzoek is gebleken dat de taalintensiteit tussen patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten verschilt. Patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten maken eerder gebruik van afzwakkers, terwijl patiënten met SOLK meer gebruik maken van versterkers. Personen die deelnamen aan dit onderzoek kunnen ook van nature meer gebruik maken van versterkers of afzwakkers in hun taal. Deze factor is echter niet meegenomen in dit onderzoek. Uit onderzoek van Pennebaker en

Graybeal (2001) blijkt dat iedereen een eigen en karakteristieke manier heeft om zich in woorden uit te drukken. Deze linguïstische stijl kan per individu verschillen. Ook kan de linguïstische stijl een vorm zijn van een emotionele expressie (Gross, 1998). Het hangt af van de cognitieve beoordeling en de mate van overeenkomst van een situatie met een persoonlijk doel of dat men de emotie als positief of negatief ervaart (Roseman & Evdokas, 2004). Negatieve emoties zijn bijvoorbeeld gerelateerd aan gezondheidsklachten (Beiser, 1974; Bradburn, 1969) en een frequentie van onaangename gebeurtenissen (Stone, 1981; Warr, Barter & Brownbridge, 1983), terwijl positieve emoties gerelateerd zijn aan tevredenheid en de frequentie van aangename gebeurtenissen (Beiser, 1974; Bradburn, 1969; Clark & Watson, 1988). Door Watson, Clark en Tellegen (1988) is een schaal ontwikkeld (PANAS) waardoor positieve en negatieve emoties bij individuen gemeten kan worden. Bij vervolgonderzoek kan deze schaal toegepast worden om te beoordelen of patiënten voor het consult al positievere of negatievere emoties ervaren die effect kunnen hebben op hun taalgebruik tijdens het consult.

(31)

31

Hierdoor kan onderzocht worden of dat patiënten met SOLK inderdaad meer gebruik maken van versterkers en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten meer gebruik maken van afzwakkers in hun taalgebruik, of dat dit toe te wijzen is aan de manier waarop individuen communiceren door hun emotionele expressie.

De in dit onderzoek aangetoonde verschillen in taalintensiteit tussen patiënten met SOLK en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten kunnen ook een gevolg zijn van de manier waarop artsen naar patiënten communiceren. Onderzoek van Stortenbeker et al. (2018) toont aan dat wanneer artsen een negatieve boodschap op een directe manier (zonder negatie) uitspreken naar patiënten met SOLK dit de angst bij deze patiënten verhoogt. De manier waarop een arts communiceert naar een patiënt kan dus leiden tot veranderingen in gevoelens en taaluitdrukkingen bij patiënten. Het is niet bekend of dit ook de oorzaak was waardoor patiënten met SOLK meer gebruik maakten van versterkers en patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten meer van afzwakkers.

Patiënten met SOLK voelen zich niet geloofd, minder van waarde, angstig en verkeerd begrepen, omdat geen diagnose gesteld kan worden (Barsky et al., 1997; Nettleton, 2006; Ring et al., 2004; Salmon et al., 1999). Dit kan ook verklaren waarom patiënten met SOLK meer gebruik maken van versterkers in hun taaluitdrukkingen ten opzichte van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten. Soms ervaren huisartsen de lichamelijke klachten van patiënten met SOLK als minder ernstig, terwijl deze vergelijkbaar zijn met die van patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten (Joustra et al., 2015). Patiënten met SOLK moeten dus meer moeite doen om zich gewaardeerd te voelen en te zorgen dat ze niet verkeerd begrepen worden (Barsky et al., 2001; McWinney et al., 1997; Nettleton, 2006; Ring et al., 2004; Salmon et al., 1999). De vraag hierbij is of dat patiënten dit bewust doen of dat zij dit onbewust doen. Nader onderzoek kan uitwijzen in hoeverre patiënten met SOLK bewust hun uitdrukkingen vergroten met als doel geloofwaardiger over te komen.

Om te onderzoeken of patiënten met SOLK na verloop van tijd veranderen in hun taalgebruik, kan gekeken worden naar de communicatie van patiënten met SOLK gedurende een aantal consulten. Bij patiënten met SOLK wordt minder vaak een diagnose gesteld in tegenstelling tot patiënten met medisch verklaarde lichamelijke klachten (Van der Linden et al., 2004; Verhaak et al., 2006). Dit kan ertoe leiden dat patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten meer gebruik maken van afzwakkers. Deze patiënten presenteren vaak voor een eerste keer hun symptomen en hoeven deze nog niet te herhalen, waardoor ze zich nog geloofd voelen. Op het moment dat het stellen van een diagnose uit blijft, kan het zijn dat patiënten meer versterkers gaan gebruiken. Wellicht dat patiënten met SOLK in de eerste

(32)

32

consulten zich ook nog geloofd voelen en hierdoor op eenzelfde manier communiceren als patiënten met medische verklaarde lichamelijke klachten en dat het gevonden effect pas optreedt bij vervolgbezoeken voor dezelfde symptomen. Het is daarom interessant om de gesprekken te categoriseren in eerste versus vervolgconsulten om het onderscheid te maken tussen welke woorden patiënten met SOLK tijdens het eerste consult gebruiken en welke woorden bij vervolgconsulten. Het nadeel hierbij is wel dat een arts van tevoren niet weet of de patiënt SOLK heeft of niet. Veel gesprekken moeten worden opgenomen om uiteindelijk een selectie te maken van de eerste consulten van patiënten met SOLK en vervolgconsulten van dezelfde patiënten.

Verder zijn in dit onderzoek een aantal interacties gemeten, waarbij het geslacht van de patiënt niet is meegenomen, terwijl onderzoek aantoont dat verschillen in communicatie ook gerelateerd zijn aan demografische factoren (zoals geslacht) van patiënten (Hall, Irish, Roter, Ehrlich & Miller, 1994). De duur van dit onderzoek stond het niet toe om ook deze factoren te toetsen. Aan de hand van een multiple regressie kan antwoord gegeven worden op de vraag of demografische factoren van invloed zijn op het taalgebruik en de taalintensiteit bij patiënten met SOLK.

5.2 Praktische adviezen

De gevonden effecten laten zien dat onderzoek naar patiënt-communicatie van belang is om kennis te verschaffen voor artsen die patiënten met SOLK behandelen. Aangetoond wordt dat patiënten met SOLK hun taal intensiveren aan de hand van versterkers om misschien

onbewust de arts te beïnvloeden, terwijl patiënten met medische verklaarde klachten juist hun taal meer afzwakken. Niet alleen artsen kunnen dus hun taaluitdrukkingen veranderen, maar ook patiënten met SOLK tonen dit aan. Deze effecten kunnen geïntegreerd worden in communicatietrainingen voor artsen. In het algemeen zijn artsen in staat om een

communicatiestrategie aan te leren, zoals aangetoond is in het onderzoek van Bonvicini et al. (2009). Voor artsen zijn de uitkomsten van dit onderzoek een aspect waar zij dus rekening mee kunnen houden tijdens consulten met patiënten met SOLK. Dit kunnen zij bijvoorbeeld doen door zich te beperken in het gebruik van negaties en meer hun empathie tot uiting te brengen tijdens consulten (Bonvicini et al., 2009; Burgers et al., 2012). Verder onderzoek naar aangepaste communicatiestrategieën moet uitwijzen of deze strategieën kunnen bijdragen aan het verbeteren van het wederzijdse begrip, vertrouwen en de tevredenheid tussen artsen en patiënten met SOLK en uiteindelijk ook de vermindering van lichamelijke klachten bij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit is een speciaal spreekuur voor kinderen en jongeren met lichamelijke klachten waar je huisarts of andere dokter geen oorzaak voor kan vinden.. Je wordt daarom op

Deze folder is bedoeld voor patiënten die aangemeld zijn bij het SOLK-team (Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten).. SOLK is een samenwerkingsverband binnen

In de eerste week van de opname wordt uw kind geobserveerd door verschillende hulpverleners binnen ZGT en worden alle klachten in kaart gebracht.. Er kunnen tijdens deze

Maar ook veel inheemse Amerikaanse talen zijn toontalen en zelfs ons eigen Limburgs heeft iets van een toontaal.. In een toontaal bepalen niet alleen de klin- kers en medeklinkers

Het hoge percentage heeft niets te maken met de kwaliteit van de zorg die de ALS-patiënten krijgen of met de- pressieve gevoelens, zo blijkt uit een promotieonderzoek aan

De klinische praktijk rond het diep verdoven van een terminale patiënt tot aan zijn overlijden (continue diepe sedatie) wijkt geregeld af van internationale aanbevelingen.. Dat

De wijze waarop u omgaat met uw lichamelijke klachten en de gedachten en ideeën die u heeft over uw klachten, kunnen van invloed zijn op het aanhouden van de klachten..

• Systematische review 51 RCTs, ruim 5000 patiënten (Mistiaen 2016): Positieve verwachtingen: (acute) pijn neemt iets af. • Ingaan op bezorgdheid en verwachtingen: patiënt