• No results found

Ben je van plan bloed te doneren? : een onderzoek naar het verhogen van de intentie om bloed te doneren, door mensen aan narratief of statistisch geformuleerde boodschappen afkomstig van een arts of van een patiënt bloo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ben je van plan bloed te doneren? : een onderzoek naar het verhogen van de intentie om bloed te doneren, door mensen aan narratief of statistisch geformuleerde boodschappen afkomstig van een arts of van een patiënt bloo"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ben je van plan bloed te doneren?

Een onderzoek naar het verhogen van de intentie om bloed te doneren,

door mensen aan narratief of statistisch geformuleerde boodschappen

afkomstig van een arts of van een patiënt bloot te stellen

Dominique Twisk 10646035

Masterscriptie Graduate School of Communication Master: Persuasive Communication Begeleider: Mw. L.N. (Nynke) van der Laan 29 juni 2018

(2)

2 Samenvatting

RELEVANTIE. Elk jaar hebben 300.000 mensen een bloedproduct nodig en worden er ruim 20.000 mensenlevens gered (Sanquin, 2012; 2018a). Hiervoor zijn veel bloeddonoren nodig, waarvan een deel moet worden overtuigd om te gaan doneren middels campagnes. Op het onderzoeksgebied bloeddonatie is nog weinig onderzoek gedaan. Deze scriptie draagt bij aan dit onderzoeksveld, doordat elementen die tot op heden niet zijn onderzocht, namelijk Bron, Empathie en Autoriteit, in combinatie met Formulering worden onderzocht. DOEL. De onderzoeksvraag was: Is de intentie om voor de eerste keer bloed te doneren hoger na het zien van een narratief geformuleerde boodschap dan na het zien van een statistisch geformuleerde boodschap en medieert empathie dit effect, en mediëren empathie en autoriteit het effect van bron van de boodschap op intentie om voor de eerste keer bloed te doneren? METHODE. Bij het uitvoeren van een online experiment (N = 221), zijn formulering van de boodschap

(narratief versus statistisch) en bron van de boodschap (arts versus patiënt) gemanipuleerd. De participanten, allen van 18 tot en met 38 jaar, zijn blootgesteld aan een schermafbeelding van een websitepagina van Sanquin, met een boodschap van één van de vier experimentele condities. Daarna is er een online vragenlijst afgenomen. RESULTATEN. Uit multipele regressies via SPSS bleek dat er geen hoofdeffect bestond van de formulering van de

boodschap op intentieverhoging, dat dit effect niet gemedieerd werd door empathie, en dat het effect van bron op intentie niet gemedieerd werd door empathie en autoriteit. DISCUSSIE. Alle verwachte effecten bleken niet significant te zijn. Deze scriptie heeft een bijdrage geleverd aan het onderzoeksveld van bloeddonatie, omdat nu bekend is dat het voor het verhogen van de intentie om bloed te doneren voor Millennials niet uitmaakt of de boodschap narratief of statistisch geformuleerd is en of de bron van de boodschap een arts of een patiënt is. In de toekomst zou onderzoek gedaan kunnen worden naar modererende effecten als

(3)

3 inhoud van de boodschap of naar gedrag als afhankelijke variabele, om de

(4)

4 Inhoudsopgave Samenvatting 2 Inleiding 5 Theoretisch kader 7 Formulering 7 Bron 13 Conceptueel model 16 Methode 17 Populatie en steekproef 17 Design 18 Procedure 18 Operationalisering variabelen 19 Onafhankelijke variabelen 19 Afhankelijke variabele 21 Mediatoren 21 Controlevariabelen 22 Manipulatie- en blootstellingscheck 23 Data-analyse 23 Resultaten 24 Randomisatiecheck 24 Blootstellingscheck 24 Manipulatiecheck 25 Hypothesetoetsen 26 Formulering 26 Bron 26 Discussie en conclusie 27 Discussie 27 Vervolgonderzoek 29 Conclusie 30 Literatuurlijst 31 Bijlages 38

Bijlage 1: Beschrijvende statistiek achtergrondkenmerken steekproef 38

Bijlage 2: Vragenlijst 40

Bijlage 3: Stimulusmateriaal 52

Bijlage 4: Onderbouwing stimulusmateriaal 54

Bijlage 5: Lengte van de boodschappen 60

Bijlage 6: Afbeeldingen pretest 60

Bijlage 7: Pretest 61

Bijlage 8: Meetschalen 62

(5)

5 Inleiding

Jaarlijks is er veel bloed nodig, voor bijvoorbeeld slachtoffers van een ongeluk of kankerpatiënten (Sanquin, 2012). Om aan bloed te komen, moeten gezonde mensen bloed doneren. Deze mensen hebben zelf geen voordeel van hun donatie, soms hebben zij er zelfs alleen nadeel van. Zo hebben zij soms vierentwintig uur na de donatie geen energie om te sporten (Sanquin, 2018). Het gedrag bloed doneren wordt daarom altruïstisch genoemd, wat inhoudt dat een donor risico’s loopt met het uitvoeren van bepaald gedrag, terwijl alleen iemand anders hier voordeel van heeft (McGregor, Ferguson & O’Carroll, 2012).

Sanquin is het bedrijf dat in Nederland de bloedvoorziening regelt. Zo ontvangen per jaar door de donatie van ongeveer 400.000 bloeddonors, ongeveer 300.000 mensen een bloedproduct, waarmee ruim 20.000 mensenlevens worden gered (Sanquin, 2012; 2018a). Donoren komen vaak niet zomaar doneren, aangezien zij er zelf meestal geen voordeel uit halen. Zij moeten hiervoor meestal overtuigd worden via campagnes. Maar welke factoren leiden tot een zo overtuigend mogelijke boodschap? In deze scriptie zullen twee

boodschapelementen worden onderzocht als onafhankelijke variabelen, namelijk de formulering en bron van de boodschap. Het doel van deze scriptie is om te onderzoeken of een narratief geformuleerde of een statistisch geformuleerde boodschap effectiever is op het verhogen van de intentie om voor de eerste keer bloed te doneren en of dit effect gemedieerd wordt door empathie voor mensen die een bloedtransfusie ontvangen, en of empathie en de ervaren mate van autoriteit van de bron (een arts of een patiënt) het effect van de bron de boodschap op het verhogen van intentie mediëren.

Naar de vergelijking van narratief en statistisch geformuleerde boodschappen is weinig onderzoek gedaan voor het gedrag bloed doneren. Met deze scriptie kan dit gat in het onderzoeksveld deels gedicht worden. Er is wel veel onderzoek gedaan binnen de

(6)

6 zullen in deze scriptie als basis worden genomen, omdat deze gedragingen deels

overeenkomen met bloed doneren. Een narratief bestaat uit verhalen van vaak één of enkele personen of casussen, waarin informatie wordt overgebracht en gedrag soms wordt veranderd door emotionele invloed of levendigheid (Allen & Preiss, 1997; Taylor & Thompson, 1982). Uit eerdere onderzoeken naar narratieven, blijkt dat er empathie voor de personen in het narratief kan ontstaan middels transportatie (Van Laer, Ruyter, Visconti & Wetzels, 2014; Green & Brock, 2000). Aangezien empathie volgens veel literatuur een van de hoofdredenen is waarom men altruïstisch gedrag vertoont (De Vignemont & Singer, 2006; Dovidio,

Piliavin, Schroeder & Penner, 2006), wordt in deze scriptie onderzocht of het effect van formulering op intentie wordt gemedieerd door empathie voor mensen die een bloedtransfusie ontvangen. Statistisch geformuleerde boodschappen geven informatie over grote aantallen en veel data (Feeley, Marshall & Reinhart, 2006; Allen & Preiss, 1997). Uit het merendeel van onderzoeken naar vergelijkbaar gedrag als bloeddonatie, blijkt dat narratief geformuleerde boodschappen effectiever zijn dan statistische. Uit deze scriptie zal blijken of dit ook geldt voor bloeddonatie.

Er zal ook worden onderzocht of empathie voor mensen die een bloedtransfusie ontvangen het effect van een patiënt als bron op het verhogen van de intentie om bloed te doneren medieert. Verder bleek uit enkele onderzoeken dat ontvangers liever informatie ontvingen van artsen dan van patiënten of leken (Bol, Scholz, Smets, Loos, de Haes & van Weert, 2013; Korp, 2006), omdat professionals of experts, zoals artsen, als mensen met autoriteit worden ervaren (Korp, 2006). In deze scriptie zal worden onderzocht of de ervaren mate van autoriteit van de bron het effect van een arts als bron op het verhogen van de intentie om bloed te doneren medieert. Er zijn tot op heden geen onderzoeken gedaan naar het effect van boodschappen met verschillende bronnen op het gedrag bloeddonatie, of naar het effect van verschillende bronnen op ander altruïstisch gedrag. Daarnaast is er nog geen onderzoek

(7)

7 gedaan naar de rol van autoriteit in altruïstisch gedrag als bloed doneren. Met deze scriptie wordt getracht inzicht te geven in deze onderzoeksvelden. De onderzoeksvraag die zal worden beantwoord, luidt als volgt:

Is de intentie om voor de eerste keer bloed te doneren hoger na het zien van een narratief geformuleerde boodschap dan na het zien van een statistisch

geformuleerde boodschap en medieert empathie dit effect, en mediëren empathie en autoriteit het effect van bron van de boodschap op intentie om voor de eerste keer bloed te doneren?

Op basis van het antwoord op deze vraag kunnen campagnes van bijvoorbeeld Sanquin in de toekomst worden ontwikkeld. Indien er een verschil blijkt te zijn tussen beide formuleringen, en/of blijkt dat empathie hier een rol in speelt, zou deze uitkomst kunnen worden toegepast op de boodschap die in een campagne getracht wordt over te dragen. Indien er een verschil blijkt te zijn in overtuigingskracht van een arts of een patiënt via autoriteit en/of empathie, zou deze uitkomst kunnen worden toegepast in een campagne door expliciet een arts of een patiënt in beeld te brengen en hem het woord te laten doen.

Theoretisch kader Formulering

Bloed doneren is altruïstisch gedrag (Steele, Schreiber, Guiltinan, Nass, Glynn, Wright, et al., 2008; Ferguson, Atsma, de Kort & Veldhuizen, 2011). Altruïstisch gedrag houdt in dat een donor met zijn donatie zelf risico loopt, terwijl iemand anders, namelijk de patiënt die de transfusie ontvangt, hier voordeel van heeft (McGregor et al., 2012). Een van de hoofdredenen van altruïstisch gedrag is empathie hebben voor mensen die met dit gedrag

(8)

8 geholpen worden, aangezien empathie de motivatie verhoogt om anderen te willen helpen (De Vignemont & Singer, 2006; Dovidio et al., 2006). Van empathie is volgens De Vignemont en Singer (2006) sprake als een persoon in een emotionele toestand is, er een verband is tussen deze toestand en die van iemand anders, deze toestand is ontstaan door het zien of het inbeelden van iemand anders’ emotionele toestand, en de persoon weet dat de emotionele toestand van de andere persoon ten grondslag ligt aan zijn eigen emotionele toestand. Op empathie zal later worden teruggekomen. Er is weinig onderzoek gedaan naar specifiek het gedrag bloeddonatie en de aspecten van een boodschap die in deze scriptie worden

onderzocht. Om deze reden worden in deze scriptie vaak onderzoeken aangehaald over ander altruïstisch gedrag, zoals geld aan een goed doel schenken of orgaandonatie, en

gezondheidsgedrag.

In deze scriptie wordt het effect van boodschappen die narratief zijn geformuleerd op het verhogen van de intentie om bloed te doneren vergeleken met boodschappen die statistisch geformuleerd zijn. De informatie in narratief geformuleerde boodschappen bestaat uit

anekdotes van vaak één of enkele personen of casussen, waarin emotionele impact of levendigheid als middel wordt gebruikt om informatie over te brengen en soms gedrag te veranderen (Allen & Preiss, 1997; Taylor & Thompson, 1982; Baesler & Burgoon, 1994). Een voorbeeld is “Dit is Sanne. Ze zal sterven als we haar niet helpen” (Das, Kerkhof & Kuiper, 2008). Een statistisch geformuleerde boodschap daarentegen, geeft informatie over grote aantallen en veel data, die op basis van veel participanten of casussen verworven is, en representatieve informatie over een onderwerp geeft (Feeley et al., 2006; Allen & Preiss, 1997; Baesler & Burgoon, 1994; Cialdini, 1991). Een voorbeeld is “10.000 mensen zullen overlijden als we hen niet helpen” (Das et al., 2008).

De Theory of Planned Behavior is een model waaruit blijkt dat gedrag wordt bepaald door onder andere gevormde attitudes (Conner & Sparks, 2005). Deze attitudes kunnen op

(9)

9 twee manieren gevormd en veranderd worden, blijkt uit het Heuristic Systematic Model

(Chaiken, Liberman & Eagly, 1989) en het Elaboration Likelihood Model (Petty & Cacioppo, 1986). Zo worden attitudes aan de ene kant beïnvloed door heuristische signalen die worden afgegeven in een boodschap, en aan de andere kant door cognitieve signalen (Chaiken et al., 1989). Volgens het ELM heeft een individu namelijk twee soorten verwerkingssystemen; een perifere en een centrale. De perifere manier van verwerken houdt in dat er conclusies worden getrokken op basis van vuistregels of op basis van heuristische signalen waarop wordt

vertrouwd zonder de juistheid van de informatie te controleren (Chaiken et al., 1989; Petty & Cacioppo, 1986). Een heuristiek is een “mentale generalisatie van kennis, gebaseerd op ervaringen die ervoor zorgen dat er snelkoppelingen ontstaan in het verwerken van informatie” (Sundar, Xu & Oeldorf-Hirsch, 2009, p. 4233). Heuristische signalen in een boodschap hebben als gevolg dat er emoties in de ontvanger opkomen, die als doel hebben om het gedrag van de ontvanger te beïnvloeden (Chaiken et al., 1989; Petty & Cacioppo, 1986; Conner & Sparks, 2005). De informatie uit narratieven wordt, bleek uit het onderzoek van Kopfman, Smith, Ah Yun en Hodges (1998), verwerkt via deze perifere route, aangezien de informatie in narratieven grotendeels bestaat uit heuristische signalen. Daarnaast wordt informatie uit statistische boodschappen soms ook deels perifeer verwerkt, aangezien ook deze informatie emoties kan beïnvloeden of vuistregels kan ophalen (Kopfman et al., 1998).

De centrale manier van verwerken houdt in dat een individu aandacht besteedt aan de informatie en de argumenten evalueert (Petty & Cacioppo, 1986; Kopfman et al., 1998). Met cognitieve signalen worden de ontvangers’ gedachtes en beoordeling van de informatie beïnvloed, en wordt de kennis dus verhoogd om attitudes te vormen of te veranderen en gedrag te veranderen (Kopfman et al., 1998; Chaiken et al., 1989; Conner & Sparks, 2005). Narratieve boodschappen bevatten heuristische signalen, en deze zullen niet via de centrale route verwerkt kunnen worden, aldus Kopfman et al. (1998). De informatie in statistische

(10)

10 boodschappen daarentegen wordt, naast soms deels perifeer verwerkt, met name centraal verwerkt op basis van de cognitieve signalen die worden afgegeven (Kopfman et al., 1998).

Kortom, op basis van het ELM kan worden gesteld dat statistische boodschappen over het algemeen zowel perifeer als centraal worden verwerkt, maar voornamelijk centraal, en dat narratieven over het algemeen alleen perifeer worden verwerkt (Kopfman et al., 1998; Petty & Cacioppo, 1986). Hierdoor zullen statistische boodschappen met name langere termijneffecten met zich meebrengen, en narratief geformuleerd boodschappen met name kortere termijn effecten (Petty & Cacioppo, 1986). Op basis van het ELM blijkt dat beide soorten

geformuleerde boodschappen op een andere manier verwerkt worden, maar kan niet gesteld worden welke het meest effectief is op het verhogen van de intentie om bloed te doneren. Vanuit zowel literatuur over altruïstisch gedrag, als vanuit literatuur over gedrag betreffende gezondheid, zijn er wel argumenten te noemen waarom een narratief geformuleerde

boodschap effectiever zou zijn in het verhogen van de intentie om voor de eerste keer bloed te doneren dan een statistische. Uit twee meta-analyses (Taylor & Thompson, 1982; Oliver, Dillard, Bae & Tamul, 2012) naar onderzoeken met boodschappen over allerlei soorten gezondheidsgedrag, bleek dat narratieven effectiever waren dan statistische boodschappen in het beïnvloeden van het gedrag. Dit bleek ook uit een onderzoek naar de intentie om

beenmerg (Studts, Ruberg, McGuffin & Roetzer, 2010) en organen (Weber & Martin, 2006) te doneren. Volgens Kopfman et al. (1998) komt dit effect doordat narratieven over

orgaandonatie voor de lezer makkelijker zijn om aan te relateren en om te herinneren dan statistisch geformuleerde berichten. Deze herinnering van informatie is een belangrijk aspect dat gedragsverandering teweeg kan brengen (Flocke & Stange, 2004). Kopfman et al. (1998) en Hinyard en Kreuter (2007) stellen verder dat een narratief intuïtief aantrekkelijker is voor mensen, omdat mensen nu eenmaal ook verhalen vertellers zijn. Ook worden narratieven als meer relevant ervaren, doordat zij een “minder ver van je bed show” zijn, bleek uit het

(11)

11 onderzoek naar de bereidheid om organen te doneren van Feeley et al. (2006). Das et al. (2008) deden onderzoek naar boodschappen over fondsenwerving, waaruit bleek dat participanten positievere attitudes tegenover narratief geformuleerde boodschappen hadden dan tegenover statistische. Deze positievere attitudes zijn belangrijk voor het verhogen van de intentie en het veranderen van gedrag (Conner & Sparks, 2005).

Verder zijn er verschillende onderzoekers die stellen dat een narratief zorgt voor transportatie van de ontvanger (Van Laer et al., 2014; Green & Brock, 2000). Ook dit zou een verklaring kunnen zijn voor de effectiviteit van narratieven. Transportatie houdt in dat de ontvanger wordt meegesleept in het verhaal en zich voelt alsof hij zich in de situatie in het verhaal bevindt (Moyer-Gusé, 2008). Door deze transportatie en door heuristische signalen die worden gegeven, worden emoties, met name empathie, tegenover de personages en gebeurtenissen in het narratief sterk gevoeld. De attitude van de personages kunnen de attitudes van de ontvanger op deze manier beïnvloeden (Van Laer et al., 2014; Green, Brock & Kaufman, 2004; Green & Brock, 2000). Het doel van transportatie is dan ook dat attitudes uit het narratief worden overgenomen, en dat hierdoor de intentie van de ontvanger wordt veranderd (Conner & Sparks, 2005; Van Laer et al., 2014; Das et al., 2008; Slater & Rouner, 2002). Volgens het Entertainment Overcoming Resistance Model (Moyer-Gusé, 2008) en de Transportation Theory (Green & Brock, 2000) kunnen attitudes uit het narratief worden overgenomen, doordat het bedenken van tegenargumenten door transportatie en identificatie wordt verminderd. Dit bleek zo te zijn uit het onderzoek van Hinyard en Kreuter (2007). Daarnaast bleek ook uit het onderzoek van Van Laer et al. (2014) dat transportatie tot het veranderen van emoties, attitudes, en intenties leidde en uit het onderzoek van Green en Brock (2000) dat transportatie voor verandering van attitudes zorgde.

Naast argumenten voor de effectiviteit van narratief geformuleerde boodschappen, zijn er ook enkele onderzoeken waaruit argumenten naar voren komen voor de effectiviteit van

(12)

12 statistische boodschappen. Zo kan een statistisch geformuleerde boodschap ook

overtuigingskracht hebben, omdat de informatie is gebaseerd op feiten en cijfers, waardoor de informatieve waarde hoger kan zijn (Meadows, 2012). Deze informatieve waarde is belangrijk in de beslissingen die iemand neemt, en daarbij in het verhogen van intentie (Bettman, 1973). Daarnaast is de informatie in een statistisch geformuleerde boodschap gebaseerd op veel casussen, in plaats van op één of enkele, zoals in een narratieve boodschap. Hierdoor komt informatie in een statistische boodschap meer over als het resultaat van een objectieve analyse dan informatie in een narratief geformuleerde boodschap (Allen & Preiss, 1997; Kopfman et al., 1998; Baesler & Burgoon, 1994).

Er kan dus gesteld worden dat er argumenten zijn voor de stelling dat zowel statistisch als narratief geformuleerde boodschappen een verandering in gedrag teweeg kunnen brengen, maar op basis van veel onderzoeken naar gezondheidsgedrag of altruïstisch gedrag (o.a. Studts et al., 2010; Weber & Martin, 2006; Van Laer et al., 2014; Das et al., 2008; Feeley et al., 2006) blijkt toch dat de narratieve formulering vaak het meest effectief is. Naar bloed doneren zijn weinig onderzoeken gedaan die narratief en statistisch geformuleerde

boodschappen vergeleken, maar op basis van al deze onderzoeken naar vergelijkbaar gedrag wordt er verwacht dat de intentie tot bloed doneren hoger is na het zien van een narratief geformuleerde boodschap dan na een statistische. Daarnaast wordt verwacht dat empathie dit effect medieert, aangezien het hebben van empathie voor mensen die geholpen worden met de donatie, een van de hoofdredenen is waarom donoren bloed doneren (De Vignemont &

Singer, 2006; Dovidio et al., 2006; Ferguson & Lawrence, 2016; Ferguson et al., 2011). Empathieopwekking voor de personages of gebeurtenissen is een proces dat vaak plaatsvindt via transportatie in narratieven (Van Laer et al., 2014;Green et al., 2004;Green & Brock, 2000). De hypotheses luiden als volgt:

(13)

13 H1a: De intentie om voor de eerste keer bloed te doneren is hoger na het zien van een

narratief geformuleerde boodschap dan een statistisch geformuleerde boodschap.

H1b: In een narratief geformuleerde boodschap is de mate van empathie voor mensen die een bloedstransfusie ontvangen hoger dan in een statistisch geformuleerde boodschap.

H1c: Een hogere mate van empathie voor mensen die een bloedtransfusie ontvangen, leidt tot een hogere mate van intentie om voor de eerste keer bloed te doneren.

H1d (mediatie hypothese): 1) Een narratief geformuleerde boodschap leidt tot een hogere intentie om voor de eerste keer bloed te doneren dan een statistisch geformuleerde boodschap, en 2) dit effect wordt gemedieerd door empathie voor mensen die een bloedtransfusie

ontvangen.

Bron

Naast dat de formulering van een boodschap effect kan hebben op de

overtuigingskracht van de boodschap, kan ook de bron van de boodschap effect hebben. Een onderzoek dat is gedaan naar een belangrijke factor voor gedragsverandering, namelijk de mate van het onthouden van informatie (Flocke & Stange, 2004), is dat van Bol, van Weert, de Haes, Loos en Smets (2015). Uit hun onderzoek bleek er geen verschil te zijn in de mate van herinnering van gezondheidsinformatie tussen wanneer de bron een arts of een patiënt was. Er zijn geen andere onderzoeken die het verschil in effect van de bronnen arts en patiënt op intentie- of gedragsverandering met elkaar vergelijken. Daarnaast zijn er geen onderzoeken die het effect van verschillende bronnen op intentie om bloed te doneren onderzoeken. Er wordt in deze scriptie geen direct effect verwacht van bron van de boodschap op intentie om voor de eerste keer bloed te doneren. Er wordt echter wel verwacht dat empathie en autoriteit twee onderliggende mechanismes zijn van dit effect, dus dat zij dit effect mediëren.

(14)

14 Volgens De Vignemont en Singer (2006) is er sprake van empathie indien de

bloeddonor in een emotionele toestand is, er een verband is tussen deze toestand en die van de arts of patiënt, deze toestand is ontstaan door het zien van en inbeelden in de boodschap van de arts of patiënt, en de donor weet dat de emotionele toestand van de arts of patiënt ten grondslag ligt aan zijn eigen emotionele toestand. Aangezien het in deze scriptie gaat om empathie voor mensen die bloedtransfusies ontvangen, wordt er verwacht dat de mate van empathie hoger zal zijn voor een patiënt dan voor een arts, omdat er wordt verwacht dat er eerder een verband zal worden gevoeld met de emotionele toestand van een patiënt, en dat deze toestand eerder zal ontstaan door het zien van en inbeelden in de boodschap van een patiënt. Aangezien er in hypothese 1c wordt verwacht dat een hogere empathie tot een hogere intentie leidt, wordt verwacht dat empathie het effect van bron op intentie medieert.

De tweede verwachte mediator is autoriteit. Autoriteit is de mate van gevoel dat de bron kwalificaties heeft om de waarheid over een onderwerp te kunnen spreken (Hovland, Janis & Kelley, 1953). In gezondheidscommunicatie zijn er in grote lijnen twee soorten bronnen die hun expertise delen in een boodschap, namelijk een professional en een patiënt (Tuckett, Boulton, Olson & Williams, 1985). Eastin (2001) onderzocht het effect van de mate van expertise van de bron op de geloofwaardigheid van informatie. De bron met hoge

expertise was een HIV-specialist, de bron met gemiddelde expertise was een weduwe van een HIV-slachtoffer, en de bron met lage expertise was een eerstejaars middelbare scholier. Het bleek dat de geloofwaardigheid van de informatie toenam, indien de bron een hogere mate van expertise had. Volgens Korp (2006) komt dit doordat een professional meer als autoriteit wordt ervaren dan een minder professional zoals een patiënt, omdat professionals worden ervaren als mensen met meer expertise, en als autoritair in het beoordelen van

gezondheidsinformatie. Volgens Sundar (2008) wordt door een professional de expertise heuristiek getriggerd, die ervoor zorgt dat ontvangers het gevoel hebben, en denken, dat de

(15)

15 informatie die de professional geeft, geloofwaardig is. Uit een onderzoek van Bol et al. (2013) naar verschillende voorkeuren van ouderen, bleek dat oudere patiënten (65-84 jaar) de

voorkeur hadden om informatie over ziektes en behandelingen te ontvangen van personen met autoriteit, zoals artsen en verpleegsters, in vergelijking met het ontvangen van informatie van andere patiënten of mensen in de omgeving. Dit onderzoek (Bol et al., 2013) ging echter over ouderen, en dit komt niet overeen met de populatie uit deze scriptie. De populatie die in deze scriptie onderzocht wordt, is jonger, namelijk Millennials (18-38 jaar). In deze scriptie zal onderzocht worden of Millennials, net als ouderen, artsen meer als autoriteit ervaren dan patiënten. Op basis van de hiervoor genoemde onderzoeken, wordt verwacht dat de mate van autoriteit als hoger wordt ervaren indien de bron van de boodschap een arts is, dan wanneer de bron een patiënt is.

Cialdini (2001) stelt dat autoriteit een van de zes componenten is die gedrag

beïnvloedt. Dit component houdt in dat wanneer een persoon autoriteit heeft, anderen meer geneigd zijn om het gedrag van deze persoon te volgen of de informatie in zijn boodschap aan te nemen. Daarnaast zijn er meerdere onderzoekers die stellen dat attitudes tegenover de informatie die wordt bepleit positiever zijn indien de bron een hoge geloofwaardigheid heeft dan indien deze laag is (Sundar, 2008; Hovland & Weiss, 1951; Belch & Belch, 1993; Wang, Walther, Pingree & Hawkins, 2008; Craig & McCann, 1978). Bannister (1986) en Suziki (1978) stelden dat een hogere mate van geloofwaardigheid van de bron leidt tot een hogere mate van intentie van de ontvanger om de suggesties die de bron geeft, uit te voeren. Daarnaast is het effect van attitude op intentie en gedragsverandering in lijn met de TPB (Conner & Sparks, 2005). Er wordt verwacht dat een hogere mate van ervaren autoriteit van de bron van de boodschap tot een hogere mate van intentie om bloed te doneren leidt, en aangezien er wordt verwacht dat de mate van ervaren autoriteit hoger is bij artsen dan bij

(16)

16 patiënten, wordt er verwacht dat de mate van ervaren autoriteit het effect van bron op intentie medieert. De hypotheses luiden als volgt:

H2a: Als de bron een patiënt is, is de mate van empathie voor mensen die een bloedtransfusie ontvangen hoger dan wanneer de bron een arts is.

H2b: Als de bron een arts is, wordt er een hogere mate van autoriteit van de bron ervaren dan wanneer de bron een patiënt is.

H2c: Een hogere ervaren mate van autoriteit leidt tot een hogere mate van intentie om voor de eerste keer bloed te doneren.

H2d (mediatie hypothese): 1) Een arts als bron van de boodschap leidt tot een hogere

intentie om voor de eerste keer bloed te doneren dan een patiënt, via de mediator ervaren mate van autoriteit van de bron, en 2) een patiënt als bron leidt tot een hogere intentie dan een arts, via de mediator empathie voor mensen die een bloedtransfusie ontvangen.

Conceptueel model

(17)

17 Methode

Populatie en steekproef

De populatie bestond uit Nederlanders van 18 tot en met 38 jaar. Participanten die in deze leeftijdscategorie vallen, worden in de literatuur ook wel Millennials genoemd (Paulin, Ferguson, Jost & Fallu, 2009). Deze generatie is de jongste generatie die bloed mag doneren. Dit mag namelijk vanaf een leeftijd van achttien jaar (Sanquin, 2018b). De jongste generatie is gekozen, omdat deze groep demografisch gezien het belangrijkst is om te overtuigen, aangezien deze in de toekomst meer jaren heeft om te kunnen doneren dan een oudere generatie.

Naast leeftijd waren er twee exclusiecriteria. Mensen die bloed- of plasmadonor waren of waren geweest zijn uitgesloten en ook personen die wisten dat zij niet mochten doneren werden uitgesloten. Personen die bloeddonor waren of waren geweest, werden uitgesloten omdat zij het gedrag dat getracht werd te beïnvloeden al uitvoerden of in het verleden al uitgevoerd hadden. Personen die plasmadonor waren werden uitgesloten omdat het niet mogelijk is om zowel plasma als bloed te doneren. Personen die van zichzelf wisten dat zij niet mochten doneren, doordat zij bijvoorbeeld zijn afgekeurd om te doneren of doordat zij een (chronische) ziekte hadden, werden uitgesloten van dit onderzoek, omdat zij in het

verleden de intentie hebben gehad of omdat zij al wisten dat zij niet mochten doneren. Dit kon hun intentie beïnvloeden.

De participanten zijn grotendeels geworven door middel van convenience sampling, wat inhoudt dat de onderzoekster participanten in haar eigen omgeving heeft geworven, met name via Whatsapp. Daarnaast is er gebruik gemaakt van snowball sampling, door personen in de omgeving van de onderzoekster participanten te laten werven, wat ook met name via Whatsapp plaatsvond (Bryman, 2012). Deze manieren van sampling waren het meest bruikbaar in dit onderzoek, omdat op deze manier binnen de korte tijd waarin dit onderzoek

(18)

18 plaatsvond, zoveel mogelijk participanten geworven konden worden. De totale steekproef bestond uit 221 participanten. In bijlage 1 zijn de achtergrondkenmerken van de participanten te vinden.

Design

Er was sprake van een 2 between-subjects (Formulering van de informatie van de boodschap: narratief VS statistisch) X 2 between-subjects (Bron van de boodschap: patiënt VS arts) factorieel design. De mediatoren waren Empathie en Autoriteit. De afhankelijke variabele was Intentie om voor de eerste keer bloed te doneren.

Om een causaal verband tussen verschillende boodschappen en intentieverhoging te kunnen aantonen, was een kwantitatieve onderzoeksmethode nodig, namelijk een experiment. Een bijkomend voordeel van een experiment is dat de kans op sociaal wenselijke antwoorden werd verkleind, aangezien participanten werden blootgesteld aan een boodschap en hier vervolgens vragen over beantwoordden, in plaats van dat zij een vragenlijst moesten invullen over hoe zij dachten dat zij op een boodschap zouden reageren.

Procedure

Allereerst kreeg de participant een instructie waarin werd vermeld dat deelname vrijwillig was, dat de deelname op ieder moment gestopt kon worden, en dat de data anoniem verwerkt werd. Verder werden de contactgegevens van de onderzoekster gegeven. Het doel van het onderzoek werd nog niet genoemd, zodat de participant hier niet door beïnvloed kon worden. Enkel wanneer de participant zijn geïnformeerde toestemming wilde verlenen, ging het onderzoek verder. De participant werd gevraagd enkele achtergrondvragen in te vullen, en aan te geven of hij bloed of plasma doneerde of gedoneerd had en of hij van zichzelf wist dat hij dit niet mocht doneren. Daarna kregen de participanten willekeurig een van de

(19)

19 gemanipuleerde boodschappen te zien. De vragen die volgden, hadden betrekking op de boodschap, namelijk op de mate van intentie tot bloed doneren, de mate van empathie voor mensen die een bloedtransfusie ontvingen, de mate van ervaren autoriteit van de bron, en de mate waarin de manipulatie werd ervaren. Er volgden een aantal vragen omtrent de

controlevariabele Voorkennis, en over bloeddonatie en bloedtransfusies in de omgeving van de participant. De vragenlijst werd afgesloten met een debriefing waarin de participant bedankt werd voor zijn deelname, het doel van het onderzoek werd gegeven, de participant werd medegedeeld dat de boodschap geen echte boodschap was maar verzonnen was, en de contactgegevens van de onderzoekster werden nogmaals gegeven. De gehele vragenlijst is te vinden in bijlage 2.

Operationalisering variabelen Onafhankelijke variabelen

Er waren vier verschillende boodschappen, die verschilden door manipulaties op basis van de variabelen Formulering en Bron, maar zoveel mogelijk gelijk zijn gehouden wat betreft andere elementen. Zie bijlage 3 en 4 voor (onderbouwing van) het stimulusmateriaal. Een eerste element waarin de boodschappen gelijk zijn gehouden, is het format. De

boodschappen bestonden uit een visuele tekst en een afbeelding van de bron, met een websiteframe van Sanquin eromheen. Hiervoor is gekozen omdat het in een visuele tekst en een visuele afbeelding makkelijker was om alleen de manipulatie te beïnvloeden en de overige variabelen constant te houden, dan in een audio of een audiovisuele boodschap. Een tweede overeenkomend element is dat een naam en afbeelding van de bron zijn toegevoegd aan elke boodschap, waardoor de ontvangers van de boodschap meer wisten van de bron en hierdoor mogelijk meer empathie konden opwekken (Ein-Gar & Levontin, 2013). Een derde element is dat altruïsme werd benadrukt, omdat uit verschillende onderzoeken bleek dat dit

(20)

20 een van de belangrijkste redenen is waarom donoren bloed doneren (Steele et al., 2008). Een vierde element is dat de lengte van de boodschap zoveel mogelijk gelijk gehouden is, met een gemiddeld aantal woorden van 68 (zie bijlage 5). Een vijfde element is dat beide bronnen vertelden vanuit het ik-vertelperspectief, omdat dit in gezondheidscommunicatie het meest effectief bleek te zijn voor het overtuigen van de ontvanger (Winterbottom, Bekker, Conner & Mooney, 2008).

Er waren ook elementen waarin de boodschappen van elkaar verschilden. De

onafhankelijke variabele Formulering had twee niveaus, namelijk Narratief en Statistisch. De narratief geformuleerde boodschappen werden geformuleerd op basis van kenmerken van narratieven (Van Laer et al., 2014; Green et al., 2004; Moyer-Gusé, 2008), dus door het toevoegen van persoonlijke ervaringen van de bron, waarbij werd getracht empathie voor patiënten die een bloedtransfusie ontvangen (de hoofdperso(o)n(en)) op te wekken en transportatie mogelijk te maken. Uit het stimulusmateriaal van Das et al. (2008), die

onderzoek deden naar het effect van liefdadigheidsboodschappen op de mate van overtuiging, is overgenomen dat de boodschap over het verhaal van een specifieke persoon gaat. Uit het stimulusmateriaal van Chien en Chang (2015), die onderzoek deden naar de intentie om organen te doneren, is het geven van een beeld van de situatie waarin de patiënt en de arts zich bevinden overgenomen. De statistisch geformuleerde boodschappen waren geformuleerd op basis van cijfers en feitelijke informatie, met zo min mogelijk elementen die transportatie mogelijk zouden kunnen maken (Feeley et al., 2006; Allen & Preiss, 1997). Daarnaast was er uit het stimulusmateriaal dat Das et al. (2008) gebruikten, overgenomen dat de statistische boodschap informatie over een grote groep gaf, en uit het onderzoek van Chien en Chang (2015) dat er geen beeld werd gegeven van de situatie waarin de arts en patiënt zich bevinden.

De onafhankelijke variabele Bron had twee niveaus, namelijk Arts en Patiënt. De afbeeldingen van de bron waren zoveel mogelijk gelijk gemaakt, door hetzelfde gezicht te

(21)

21 gebruiken. De persoon was een man, van ongeveer 57 jaar oud, en is gekozen op basis van een pretest (zie bijlage 6 en 7). Enkel de kleding was veranderd, waarmee duidelijk werd of de persoon een arts of een patiënt was, en omdat door een doktersjas de mogelijke mate van autoriteit van een arts verhoogd werd (Brase & Richmond, 2004).

Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele was Intentie om voor de eerste keer bloed te doneren. Dit is de mate waarin een individu motivatie heeft voor het doneren van bloed (Giles, McClenahan, Cairns & Mallet, 2004). De intentie was gemeten met een 5-punts-Likertschaal, van “zeer oneens” tot “zeer eens”. De stellingen waren overgenomen uit het onderzoek naar

bloeddonatie van Armitage en Conner (2001). Een ervan was als volgt: “Ik ben van plan om bloed te doneren in de toekomst”. De overige stellingen staan in bijlage 8. De participanten scoorden gemiddeld G = 3.14 (sd = .880) op de variabele Intentie, en de schaal had een betrouwbaarheid van α = .951.

Mediatoren

Empathie werd gemeten middels delen van meetschalen van Einolf (2008) en Koopman (2016). Einolf (2008) gebruikte zijn schaal om de mate van empathie bij verschillende altruïstische gedragingen te meten. In deze scriptie zijn vier van zijn zeven stellingen gebruikt (zie bijlage 8), welke zijn omgevormd tot het gedrag bloeddonatie. Een stelling luidt “Ik voel me geraakt doordat mensen een bloedtransfusie moeten ontvangen”. Koopman (2016) mat in haar onderzoek de mate van empathie na het lezen van een tekst waarin iemand leed. Van haar schaal is een van de vijf stellingen overgenomen, namelijk “Ik heb begrip voor mensen die een bloedtransfusie ontvangen”. De vijf stellingen over Empathie zijn gemeten met een 5-punts-Likertschaal, van “zeer oneens” tot “zeer eens”. Twee

(22)

22 stellingen waren op een tegenovergestelde manier geformuleerd, dus zijn alvorens de analyse gehercodeerd. De participanten scoorden gemiddeld G = 3.78 (sd = .566) op de variabele Empathie, en de samengestelde meetschaal had een betrouwbaarheid van α = .670.

De ervaren mate van autoriteit van de bron werd gemeten met behulp van een semantische meetschaal van McCroskey (1966), zie bijlage 8. Participanten moesten aangeven hoe zij de bron vonden overkomen. Een van de zes items die gemeten was, was “betrouwbaar-onbetrouwbaar”, met een antwoordschaal van vijf mogelijkheden. De participanten scoorden gemiddeld G = 3.72 (sd = .760), en de meetschaal had een betrouwbaarheid van α = .879.

Controlevariabelen

Een controlevariabele was “Voorkennis over het onderwerp”. Als men al kennis over het onderwerp van de boodschap heeft, kan dit enerzijds leiden tot hogere intentie, omdat kennis over bloeddonorschap volgens onderzoek een belangrijke bijdrage levert aan de bereidheid om donor te worden (Van Loghum, 2009). Anderzijds kan dit leiden tot een lagere intentie, omdat kennis zorgt voor kritischer denken over de informatie die men te horen krijgt (Eagly & Chaiken, 1993). Als men vooraf geen kennis heeft, kan dit leiden tot onwetendheid, wat een barrière is voor donatie (Morgan & Miller, 2002). Een van de drie stellingen waarmee Voorkennis werd gemeten (zie bijlage 8), was “Ik weet veel over bloeddonatie”. De stellingen zijn gemeten met een 7-punts-Likertschaal, van “zeer oneens” tot “zeer eens”. De stellingen zijn gebaseerd op de stellingen uit het onderzoek van Block en Keller (1995), die gingen over voorkennis over het humaan papillomavirus en huidkanker. De participanten scoorden

gemiddeld G = 2.78 (sd = .855) op deze variabele en de schaal had een betrouwbaarheid van α = .831.

(23)

23 Twee andere controlevragen die gesteld werden, gingen over of personen in de

omgeving van de participant bloed of plasma doneerden/hebben gedoneerd, en of personen in de omgeving van de participant een bloedtransfusie ontvingen (Block & Keller, 1995). Verder zijn er drie achtergrondvragen gesteld, betreffende geslacht, leeftijd en opleidingsniveau.

Manipulatie- en blootstellingscheck

Om te testen of de participanten de boodschap hebben gelezen en de vragen niet geheel willekeurig hebben beantwoord, werd een blootstellingscheck gedaan. Deze check bestond uit twee vragen, met beide vier antwoordmogelijkheden, namelijk “1”, “10”, “30”, en “Weet ik niet”. De vragen luidden als volgt: “De boodschap die ik zojuist heb gezien, bestond uit … regel(s)” (het juiste antwoord was “10”) en “Op de afbeelding die bij de boodschap die ik zojuist heb gezien stond, was/waren … persoon/personen te zien” (het juiste antwoord was “1”).

Om te testen of de onafhankelijke variabelen succesvol waren gemanipuleerd, werden er enkele vragen gesteld. De manipulatiecheck van de variabele Formulering bestond uit de stelling “De informatie over bloeddonatie die ik zojuist heb gekregen, bevatte …”, die beantwoord werd op een 5-punts-Likertschaal van “verhalende elementen” tot “statistieken”. De stellingen behorende tot de variabele Bron hadden beide drie antwoordmogelijkheden, namelijk “ja”, “nee” en “weet ik niet”. De stellingen waren als volgt: “De bron van de boodschap die je zojuist hebt gekregen was een arts” en “De bron van de boodschap die je zojuist hebt gekregen was een patiënt”.

Data-analyse

De dataset bestond in eerste instantie uit 229 participanten. Het bleek echter dat 8 participanten enkele vragen betreffende de variabele Autoriteit niet hadden beantwoord. Om

(24)

24 deze reden zijn deze participanten verwijderd, en bleven er 221 participanten over. De data is geanalyseerd met behulp van het statistiekprogramma IBM SPSS Statistics 20. Alle

hypotheses zijn getoetst middels de tool PROCESS, namelijk door multivariate regressieanalyses.

Resultaten Randomisatiecheck

De variabele Leeftijd voldeed niet aan alle aannames voor een ANOVA (zie bijlage 9). Toch is er een one-way ANOVA uitgevoerd, waaruit bleek dat de participanten willekeurig zijn verdeeld over de verschillende condities, F (3, 220) = .586, p = .624, η2 = .008. Nadat de niveaus van Opleidingsniveau waren aangepast, omdat niet aan alle aannames werd voldaan (zie bijlage 9), is een Chikwadraattoets gedaan. Hieruit bleek dat de participanten niet gelijk verdeeld waren over de condities op basis van opleidingsniveau, χ(3) = 8.408, p = .038, V = .195. Ook voor Geslacht is na de aannamecheck een Chikwadraattoets gedaan, waaruit bleek dat de participanten niet gelijk verdeeld waren over de condities op basis van geslacht, χ(3) = 10.057, p = .018, V = .213. Om deze reden zijn Geslacht en Opleidingsniveau allebei

meegenomen als controlevariabelen in alle hypothesetoetsen. Zie bijlage 1 voor de percentages mannen, vrouwen, hoogopgeleiden en laagopgeleiden per conditie.

Blootstellingscheck

De vraag met betrekking tot Formulering is door 199 van de 221 participanten juist beantwoord, en door 22 onjuist. De vraag met betrekking tot Bron is door 216 van de 221 participanten juist beantwoord en door 5 onjuist. Voor de eerste vraag is een Chikwadraattoets gedaan, na het checken van de aannames, χ(3) = 3.438, p = .329, V = .125. Voor de tweede vraag is een Fisher’s Exact test gedaan, omdat niet aan alle aannames werd voldaan (zie

(25)

25 bijlage 9), p = .431, waarbij het percentage participanten dat het goede antwoord gaf per conditie respectievelijk 100%, 98,25%, 96,30%, en 96,15% was. De antwoorden op beide vragen verschilden niet significant tussen de verschillende condities. Participanten die één van beide blootstellingstestvragen fout hebben beantwoord, bleken de andere

blootstellingstestvraag niet fout te hebben beantwoord. Omdat zij ook op de manipulatiecheck niet slecht scoorden, leek het erop dat zij de data niet negatief beïnvloeden. Om deze reden is ervoor gekozen om alle participanten in de steekproef te laten.

Manipulatiecheck

Voor de manipulatiecheck van Formulering is na het controleren van de aannames een onafhankelijke t-toets uitgevoerd, waaruit bleek dat er een significant verschil in het antwoord op deze vraag is tussen de groep die een narratieve boodschap heeft gezien (G = 1.81, sd = .080) en de groep die een statistische heeft gezien (G = 3.75, sd = .106), t (198.855) = -14.636, p = .000, d = 5.51. De manipulatie wat betreft Formulering was dus succesvol.

Voor de twee vragen wat betreft de manipulatie van Bron, zijn na het controleren van de aannames twee Chikwadraattoetsen gedaan waaruit bleek dat de manipulaties gelukt zijn, χ(2) = 140.785, p = .000, V = .798, χ(2) = 97.326, p = .000, V = .664. Op de eerste vraag gaf 71% van de participanten uit de condities Patiënt die dacht het juiste antwoord te weten, het juiste antwoord (“ja”). In de condities Arts was dit 97% (“nee”). Op de tweede vraag gaf 96% van de participanten uit de condities Patiënt die dacht het juiste antwoord te weten het juiste antwoord (“nee”). In de condities Arts was dit 95% (“ja”). Hieruit bleek dat een groot deel van de participanten het juiste antwoord gaf. Echter, bleek ook dat een aanzienlijk deel (17.6% bij de eerste vraag en 25.3% bij de tweede vraag) het antwoord niet dacht te weten.

(26)

26 Hypothesetoetsen

Formulering

Om te onderzoeken of het effect van Formulering op Intentie gemedieerd werd door Empathie, is een mediatie-analyse uitgevoerd met model vier via de tool PROCESS in SPSS. Naast onafhankelijke dichotome variabele Formulering en afhankelijke continue variabele Intentie, zijn ook continue mediator Empathie, en vijf controlevariabelen Geslacht,

Opleidingsniveau, Omgeving doneert, Omgeving ontvangt (allemaal dichotoom), en Voorkennis (continu) toegevoegd.

Uit de analyse bleek Formulering geen significant voorspellend effect te hebben op Empathie (b = -.111, t (214) = -1.451, p = .148), en Empathie ook geen significant

voorspellend effect op Intentie (b = .151, t (213) = 1.395, p = .164). Ook het directe effect van Formulering op Intentie is geen significant voorspellend effect (b = -.038, t (213) = -.318, p = .751). Het indirecte effect van Formulering op Intentie via Empathie bleek tot slot ook niet significant (b = -.017, [-.066; .010]). Uit de mediatie-analyse bleek dus dat het effect van Formulering op Intentie niet gemedieerd werd door Empathie, en ook dat Formulering geen direct effect had op Intentie. Om deze reden zijn hypotheses H1a, H1b, H1c en H1d

verworpen.

Bron

Om te onderzoeken of het effect van Bron op Intentie gemedieerd werd door Empathie en Autoriteit, is een mediatie-analyse met twee mediatoren in model vier uitgevoerd via de tool PROCESS in SPSS. Naast onafhankelijke dichotome variabele Bron en afhankelijke continue variabele Intentie, zijn ook twee continue mediatoren Empathie en Autoriteit, en de vijf controlevariabelen toegevoegd.

(27)

27 Uit de analyse bleek Bron geen significant voorspellend effect te hebben op Empathie (b = .000, t (214) = .003, p = .998), en Empathie ook geen significant voorspellend effect op Intentie (b = .107, t (212) = .954, p = .341). Ook het directe effect van Bron op Intentie was niet significant (b = -.085, t (212) = -.659, p = .510). Het indirecte effect van Bron op Intentie via Empathie, was dus ook niet significant (b = .000, [-.032 ; .021]). Uit de mediatie-analyse bleek dus dat Empathie het effect van Bron op Intentie niet medieert. Hypotheses H2a en H2d2 zijn dus niet aangenomen.

Verder bleek uit de analyse dat Bron wel een significant voorspellend effect heeft op Autoriteit (b = .548, t (214) = 5.614, p = .000). De gemiddelde mate van ervaren autoriteit van een patiënt was G = 3.45 (sd = .059) en van een arts G = 3.99 (sd = .075), waaruit bleek dat de ervaren mate van autoriteit van een arts hoger is. Er bleek geen significant voorspellend effect te zijn van Autoriteit op Intentie (b = .124, t (212) = 1.401, p = .163), en zoals in de vorige alinea gesteld, was er ook geen significant direct effect van Bron op Intentie (b = -.085, t (212) = -.659, p = .510). Tot slot bleek dat ondanks een significant effect van Bron op Autoriteit, Autoriteit het effect van Bron op Intentie niet medieerde (b = .068 [-.035; .197]). Hypotheses H2b, H2c en H2d1 zijn dus verworpen.

Discussie en conclusie Discussie

Uit de analyses bleek dat het voor de mate van intentie om voor de eerste keer bloed te doneren, voor Millennials niet uitmaakt of een boodschap die zij te zien krijgen narratief of statistisch is geformuleerd, en dat empathie voor mensen die een bloedtransfusie ontvangen hier geen onderliggend mechanisme is. Deze uitkomst kwam niet overeen met bestaande literatuur en onderzoeken naar vergelijkbaar gedrag, zoals orgaandonatie of gelddonatie. Dit zou kunnen betekenen dat ontvangers van een boodschap over bloeddonatie zich minder

(28)

28 transporteren dan ontvangers van boodschappen over gezondheids- of ander altruïstisch gedrag. Dit kan ook betekenen dat Millennials zich minder transporteren dan de oudere populatie uit andere onderzoeken. Dit laatste kan verklaard worden doordat Millennials minder vermogen hebben om zich te concentreren of doordat zij minder de behoefte hebben om zich te concentreren op informatie die hen wordt voorgelegd (Roehl, Reddy & Shannon, 2013), wat volgens Noguera Fructuoso (2015) komt doordat Millennials door nieuwe media tegenwoordig continu informatie voorgelegd krijgen.

Het gemiddeld aantal woorden van de boodschappen die in deze scriptie zijn gebruikt was 68. Dit was ongeveer gelijk aan de lengte van de boodschappen van Das et al. (2008) en Chien en Chang (2015). In veel literatuur over transportatie en empathie die in deze scriptie is gebruikt, werd niet gesproken over “narratieve formuleringen” of “narratieve elementen”, maar over “narratieven” (Van Laer et al., 2014; Green et al., 2004; Green & Brock, 2000; Moyer-Gusé, 2008). Narratieven verwijzen in deze literatuur naar langere verhalen en niet naar enkele zinnen die verhalend geformuleerd zijn. Op basis hiervan zou een verklaring voor het niet gevonden effect van narratieve boodschappen kunnen zijn, dat de boodschappen niet lang genoeg waren. Hierdoor was transportatie wellicht niet of in mindere mate mogelijk, terwijl juist transportatie narratieven effectief kan maken en empathieopwekking kan veroorzaken (Van Laer et al., 2014; Green & Brock, 2000).

Verder zou de manier waarop het construct Empathie is gemeten een verklaring kunnen zijn voor beide niet gevonden mediatie-effecten van empathie. Bijna alle schalen die in eerdere onderzoeken zijn gebruikt, zijn gebaseerd op die van Davis (1980). In bijna alle onderzoeken wordt Empathie gemeten als karaktereigenschap in specifieke situaties of in het algemeen. Alleen Koopman (2015; 2016) paste deze schaal toe om de mate van Empathie te meten na het lezen van een bepaalde boodschap. De schaal was niet geheel bruikbaar voor het onderwerp bloeddonatie. Echter, waren er geen schalen die geheel bruikbaar waren, dus zijn

(29)

29 er vier items van Koopman (2016) gebruikt, die zijn aangevuld met een item van de schaal van Einolf (2008). De betrouwbaarheid van de nieuw samengestelde meetschaal was hoog genoeg om mee door te gaan in dit onderzoek, maar het was niet heel hoog. Dit zou een verklaring kunnen zijn van de niet significante effecten van empathie.

Zoals werd verwacht op basis van eerdere onderzoeken (Eastin, 2001; Korp, 2006; Bol et al., 2013; 2015), werd er een significant effect gevonden van een arts als bron op een hogere mate van ervaren autoriteit. Echter werd er geen effect gevonden van autoriteit op intentie, terwijl deze wel werd verwacht op basis van onderzoeken van onder andere Hovland en Weiss (1951), Belch en Belch (1993), Wang, et al. (2008), Craig en McCann (1978), Bannister (1986) en Suziki (1978). Deze onderzoeken gingen echter niet over altruïstisch of gezondheidsgedrag. Deze onderzoeken zijn gebruikt, omdat er weinig onderzoeken zijn gedaan naar het effect van autoriteit op (de intentie tot) verandering van altruïstisch of gezondheidsgedrag. Een verklaring van het niet gevonden effect zou kunnen zijn dat

bloeddonatie een soort gedrag is waarbij geloofwaardigheid geen grote rol speelt, omdat het niet gaat om gezondheidsgedrag, maar om altruïstisch gedrag, wat mensen uitvoeren voor iemand anders en niet voor zichzelf. Uit dit onderzoek bleek dus dat autoriteit in altruïstisch gedrag als bloeddonatie geen onderliggend mechanisme is in het verhogen van intentie. Autoriteit was nooit eerder onderzocht in altruïstisch gedrag, en uit deze scriptie blijkt dus dat dit waarschijnlijk ook niet relevant is.

Vervolgonderzoek

Hoewel dit onderzoek weinig significante verschillen aantoonde, kunnen de gevonden resultaten wel bijdragen aan de ontwikkelingen van vervolgonderzoek op het gebied van boodschappen over bloeddonatie om de intentie om te doneren te verhogen.

(30)

30 In deze scriptie is intentie gemeten als afhankelijke variabele, omdat theorieën als de TPB stellen dat de intentie hebben om gedrag te veranderen tot gedragsverandering leidt (Conner & Sparks, 2005). Echter blijkt uit veel literatuur dat dit niet altijd het geval is

(Sheeran, 2002; Sutton, 2008, Schwarzer, 2008). Zo stelt Van Loghum (2009), die onderzoek deed naar (on)bekendheid over bloeddonatie, dat ongeveer de helft van de participanten aangaf bloeddonor te willen worden, maar dat slechts 2,5% dit ook daadwerkelijk deed. Dit kan door meerdere barrières verklaard worden, die op het moment dat men zou willen doneren, een rol spelen, zoals angst voor naalden of luiheid (Sojka & Sojka, 2008).

Narratieven zouden op basis van wat het ELM stelt effectief kunnen zijn op het verhogen van intentie, omdat er via het perifere verwerkingssysteem wordt ingespeeld op bijvoorbeeld empathie, waardoor op de korte termijn geldt dat mensen gedrag willen veranderen. Echter, op de lange termijn zijn heuristieken volgens het ELM minder effectief (Petty & Cacioppo, 1986). Op basis hiervan is een idee voor onderzoek in de toekomst, om meer longitudinale experimenten uit te voeren en gedrag te meten in plaats van intentie.

Een tweede suggestie is om te onderzoeken of de effecten van narratief en statistisch geformuleerde boodschappen en van een patiënt of een arts als bron anders zou zijn bij verschillende soorten informatie, dus om Inhoud als moderator mee te nemen in

vervolgonderzoek. De boodschappen in deze scriptie bestonden uit informatie over waar bloeddonaties voor nodig zijn en hoe dankbaar patiënten en artsen zijn tegenover

bloeddonors. Hierbij werd erg ingespeeld op het feit dat bloed doneren altruïstisch gedrag is, dus op dat donoren doneren om anderen te helpen. Om de mate van autoriteit meer een rol te laten spelen in de boodschap, zou de inhoud van de boodschap wellicht anders moeten zijn. Zo is een arts aanwezig bij de bloeddonatie en een patiënt niet. Om deze reden zou informatie over het proces van bloeddonatie of informatie over barrières zoals duizeligheid mogelijk de intentie meer verhogen indien de informatie afkomstig is van een arts en niet van een patiënt.

(31)

31 Conclusie

Omdat Sanquin streeft naar 380.000 bloeddonors in 2019, ten opzichte van 343.000 in 2017 (Dutch PR Group, 2017), zullen zij nieuwe donors moeten werven. Het is belangrijk om te weten wat voor boodschapelementen de intentie om bloed te doneren verhogen, zodat campagnes en interventies hierop aangepast kunnen worden. De resultaten van dit onderzoek zijn belangrijk voor maatschappelijke organisaties als Sanquin, aangezien blijkt dat het Millennials dus niet uit maakt welke formulering of welke bron een boodschap heeft.

Ondanks dat er in deze scriptie weinig significante effecten zijn gevonden, is deze scriptie wetenschappelijk relevant. Zo reageren Millennials wellicht anders op of denken zij wellicht anders over informatie over bloeddonatie dan de oudere populatie in veel andere onderzoeken. Andere conclusies zijn dat de intentie om bloed te doneren wellicht anders tot stand komt dan de intentie om geld of organen te doneren, of dat alle vier de boodschappen wellicht effect hadden. Dit laatste zou het geval kunnen zijn, omdat er in deze scriptie geen controleconditie was die geen boodschap te zien kreeg, maar kan niet met zekerheid gesteld worden. De onverwachte uitkomsten van dit onderzoek leveren een bijdrage aan het

onderzoeksgebied bloeddonatiegedrag, waarin tot op heden weinig onderzoek is gedaan naar bloeddonatie, en vooral niet naar deze boodschapelementen en Millennials.

Literatuurlijst

Allen, M., & Preiss, R. W. (1997). Comparing the persuasiveness of narrative and statistical evidence using meta-analysis. Communication Research Reports, 14(2), 125–131

Armitage, C. J., & Conner, M. (2001). Social cognitive determinants of blood donation. Journal of Applied Social Psychology, 31(7), 1431-1457

(32)

32 Baesler, E. J., & Burgoon, J. K. (1994). The temporal effects of story and statistical evidence

on belief change. Communication Research, 21(5), 582-602

Bannister, B. D. (1986). Performance outcome feedback and attributional feedback:

Interactive effects on recipient responses. Journal of Applied Psychology, 71(2), 203-210 Belch, G. E., & Belch, M. A. (1993). Introduction to advertising and promotion: An

integrated marketing communications perspective. Chicago: Irwin

Bettman, J. R. (1973). Perceived risk and its components: A model and empirical test. Journal of Marketing Research, 10(2), 184-190

Block, L. G., & Keller, P. A. (1995). When to accentuate the negative: The effects of perceived efficacy and message framing on intentions to perform a health-related behavior. Journal of Marketing Research, 32(2), 192-203

Bol, N., Scholz, C., Smets, E. M., Loos, E. F., de Haes, H. C., & van Weert, J. C. (2013). Senior patients online: Which functions should a good patient website offer? In:

Stephanidis, C., & Antona, M. (Eds.), International Conference on Universal Access in Human-Computer Interaction (32-41). Berlin, Heidelberg: Springer.

Bol, N., van Weert, J. C. M., de Haes, H. C. J. M., Loos, E. F., & Smets, E. M. A. (2015). The effect of modality and narration style on recall of online health information: Results from a web-based experiment. Journal of Medical Internet Research, 17(4)

Brase, G. L., & Richmond, J. (2004). The White–coat effect: Physician attire and perceived authority, friendliness, and attractiveness. Journal of Applied Social Psychology, 34(12), 2469-2481

Bryman, A. (2012). Social research methods. Oxford: Oxford university press

Chaiken, S., Liberman, A., & Eagly, A. H. (1989). Heuristic and systematic information processing within and beyond the persuasion context. In: Uleman J. S. & Bargh J. A. (Eds.), Unintended thought (212-252). New York: Guilford Press

(33)

33 Chien, Y., & Chang, W. (2015). Effects of message framing and exemplars on promoting

organ donation. Psychological Reports: Employment Psychology & Marketing, 117(3), 692-702

Cialdini, R. B. (1991). Influence. New York: Quill

Cialdini, R. B. (2001). The science of persuasion. Scientific American, 284(2), 76-81 Conner, M., & Sparks, P. (2005). Theory of planned behavior and health behavior. In:

Conner, M. & Norman, P. (Eds.), Predicting health behaviour: Research and practice with social cognition models. (2nd ed.) (170-222). Maidenhead, UK : Open University Press Craig, S. C., & McCann, J.M. (1978). Assessing communication effects of energy

conservation. Journal of Consumer Research, 5(2), 82-88

Das, E., Kerkhof, P., & Kuiper, J. (2008). Improving the effectiveness of fundraising messages: The impact of charity goal attainment, message framing, and evidence on persuasion. Journal of Applied Communication Research, 36(2), 161-175

Davis, M. H. (1980). A multidimensional approach to individual differences in empathy. JSAS Catalog of Selected Documents in Psychology, 10(85), 1-19

De Vignemont, F., & Singer, T. (2006). The empathic brain: How, when and why? Trends in Cognitive Sciences, 10(10), 435-441

Dovidio, J. F., Piliavin, J. A., Schroeder, D. A., & Penner, L. A. (2006). The social psychology of prosocial behavior. New Jersey, NJ: Lawrence Erlbaum

Dutch PR Group. (2017). Sta eens even stil bij het belang van bloeddonorschap.

Geraadpleegd op 23 maart 2018, via http://sanquin.dutchprgroup.com/159951-sta-eens-even-stil-bij-het-belang-van-bloeddonorschap

Eagly, A. H., & Chaiken, S. (1993). The psychology of attitudes. Fort Worth, TX: Hartcourt, Brace & Janovich

(34)

34 Eastin, M. S. (2001). Credibility assessments of online health information: The effects of

source expertise and knowledge of content. Journal of Computer Mediation Communication, 6(4)

Ein-Gar, D., & Levontin, L. (2013). Giving from a distance: Putting the charitable

organization at the center of the donation appeal. Journal of Consumer Psychology, 23(2), 197–211

Einolf, C. J. (2008). Empathic concern and prosocial behaviors: A test of experimental results using survey data. Social Science Research, 37(4), 1267-1279

Feeley, T. H., Marshall, H. M., & Reinhart, A. M. (2006). Reactions to narrative and

statistical written messages promoting organ donation. Communication Reports, 19(2), 89-100

Ferguson, E., Atsma, F., de Kort, W., & Veldhuizen, I. (2011). Exploring the pattern of blood donor beliefs in first-time, novice, and experienced donors: Differentiating reluctant altruism, pure altruism, impure altruism, and warm glow. Transfusion, 52(2), 343-355 Ferguson, E., & Lawrence, C. (2016). Blood donation and altruism: The mechanisms of

altruism approach. ISBT Science series 11(S1), 148-157

Flocke, S. A., & Stange, K. C. (2004). Direct observation and patient recall of health behavior advice. Preventive Medicine, 38(3), 343-349

Giles, M., McClenahan, C., Cairns, E., & Mallet, J. (2004). An application of the theory of planned behaviour to blood donation: The importance of self-efficacy. Health Education Research, 19(4), 380-391

Green, M. C., & Brock, T. C. (2000). The role of transportation in the persuasiveness of public narratives. Journal of Personality and Social Psychology, 79(5), 701-721

Green, M. C., Brock, T. C., & Kaufman, G. F. (2004). Understanding media enjoyment: The role of transportation into narrative worlds. Communication Theory, 14(4), 311-327

(35)

35 Hinyard, L. J., & Kreuter, M. W. (2007). Using narrative communication as a tool for health

behavior change: A conceptual, theoretical, and empirical overview. Health Education & Behavior, 34(5), 777-792

Hovland, C. I., Janis, I. L., & Kelley, J. J. (1953). Communication and persuasion: Psychological studies of opinion change. New Haven, CT: Yale University Press Hovland, C., & Weiss, W. (1951). The influence of source credibility on communication

effectiveness. Public Opinion Quarterly, 15(4), 635-650

Koopman, E. M. E. (2015). Empathic reactions after reading: The role of genre, personal factors and affective responses. Poetics, 50, 62-79

Koopman, E. M. (2016). Reading suffering: An empirical inquiry into empathic and reflective responses to literary narratives (proefschrift). Erasmus Research Center for Media,

Communication and Culture. Geraadpleegd via http://hdl.handle.net/1765/93344

Kopfman, J. E., Smith, S. W., Ah Yun, J. K., & Hodges, A. (1998). Affective and cognitive reactions to narrative versus statistical evidence organ donation messages. Journal of Applied Communication Research, 26(3), 279-300

Korp, P. (2006). Health on the Internet: Implications for health promotion. Health Education Research, 21(1), 78-86

McCroskey, J. C. (1966). Scales for the measurement of ethos. Speech Monographs, 33(1), 65–72

McGregor, L. M., Ferguson, E., & O'Carroll, R. E. (2012). Living organ donation: The effect of message frame on an altruistic behaviour. Journal of Health Psychology, 17(6), 821-832 Meadows, C. W. (2012). The effects of narrative elements and individual attributes on

(36)

36 Morgan, S., & Miller, J. (2002). Communicating about gifts of life: The effect of knowledge,

attitudes, and altruism on behavior and behavioral intentions regarding organ donation. Journal of Applied Communication Research, 30(2), 163-178

Moyer-Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: Explaining the persuasive effects of entertainment-education messages. Communication Theory, 18(3), 407-425

Noguera Fructuoso, I. (2015). How millennials are changing the way we learn: The state of the art of ICT integration in education. Revista Iberoamericana de Educación a

Distancia, 18(1), 45-65

Oliver, M. B., Dillard, J. P., Bae, K., & Tamul, D. J. (2012). The effect of narrative news format on empathy for stigmatized groups. Journalism & Mass Communication Quarterly, 89(2), 205-22

Paulin, M., Ferguson, R. J., Jost, N., & Fallu, J. (2009). Motivating millennials to engage in charitable causes through social media. Journal of Service Management, 25(3), 334-348 Petty, R., & Cacioppo, J. (1986). The elaboration likelihood model of persuasion. Advances in

Experimental Social Psychology, 19, 123–205

Roehl, A., Reddy, S. L., & Shannon, G. J. (2013). The flipped classroom: An opportunity to engage millennial students through active learning. Journal of Family and Consumer

Sciences, 105(2), 44-49

Sanquin. (2012). Een wereld van binnen. Sanquin: Auteur.

Sanquin. (2018a). Over Sanquin. Geraadpleegd op 29 maart 2018, via https://www.sanquin.nl/over-sanquin/

Sanquin (2018b). Kan ik bloeddonor worden? Geraadpleegd op 7 mei 2018, via https://www.sanquin.nl/bloed-geven/kan-ik-bloeddonor-worden/

(37)

37

Schwarzer, R. (2008). Modeling health behavior change: How to predict and modify the adoption and maintenance of health behaviors. Applied psychology, 57(1), 1-29

Sheeran, P. (2002). Intention-behavior relations: A conceptual and empirical review. European Review of Social Psychology, 12(1), 1-20

Slater, M. D., & Rouner, D. (2002). Entertainment-education and elaboration likelihood: Understanding the processing of narrative persuasion. Communication Theory, 12(2), 173-191

Sojka, B. N., & Sojka, P. (2008). The blood donation experience: Self‐reported motives and obstacles for donating blood. Vox sanguinis, 94(1), 56-63

Steele, W. R., Schreiber, G. B., Guiltinan, A., Nass, C., Glynn, S. A., Wright, D. J., et al. (2008). The role of altruistic behavior, empathetic concern, and social responsibility motivation in blood donation behavior. Transfusion, 48(1), 43-54

Studts, J. L., Ruberg, J. L., McGuffin, S. A., & Roetzer, L. M. (2010). Decisions to register for the National Marrow Donor Program: Rational vs emotional appeals. Bone Marrow Transplantation, 45(3), 422-428

Sundar, S. S. (2008). The MAIN model: A heuristic approach to understanding technology effects on credibility. Digital Media, Youth, and Credibility, 73-100

Sundar, S. S., Xu, Q., & Oeldorf-Hirsch, A. (2009). Authority vs. peer: How interface cues influence users. Chi’09 Extended Abstracts on Human Factors in Computing Systems, 4231-4236

Sutton, S. (2008). How does the health action process approach (HAPA) bridge the intention– behavior gap? An examination of the model's causal structure. Applied Psychology, 57(1), 66-74

Suzuki, K. (1978). Acceptance and rejection of a suggestion. Japanese Psychological Research, 20(2), 60-70

(38)

38 Taylor, S. E., & Thompson, S. C. (1982). Stalking the elusive ‘‘vividness’’ effect.

Psychological Review, 89(2), 155–181

Tuckett, D., Boulton, M., Olson, C., & Williams, A. (1985). Meetings between experts. London: Tavistock

Van Laer, T., Ruyter, K. D., Visconti, L. M., & Wetzels, M. (2014). The extended

transportation-imagery model: A meta-analysis of the antecedents and consequences of consumers’ narrative transportation. Journal of Construction Research, 40(5), 797–817 Van Loghum, B. S. (2009). Veel onbekendheid over bloeddonatie. Critical care, 6(3), 4 Wang, Z., Walther, J. B., Pingree, S., & Hawkins, R. P. (2008) Health information,

credibility, homophily, and influence via the internet: Web sites versus discussion groups. Health Communication, 23(4), 358–368

Weber, K.. & Martin, M. M. (2006). Creating persuasive messages advocating organ donation. Communication quarterly, 54(1), 67-87

Winterbottom, A., Bekker, H. L., Conner, M., & Mooney, A. (2008). Does narrative information bias individual's decision making? A systematic review. Social Science & Medicine, 67(12), 2079-2088

Bijlages

Bijlage 1: Beschrijvende statistiek achtergrondkenmerken steekproef Tabel 1: Geslacht in percentages per conditie

Conditie N Aantal mannen (in %) Aantal vrouwen (in %) 1 58 28 72 2 57 44 56 3 54 17 83

(39)

39

4 52 29 71

Totaal 221 29 71

Tabel 2: Opleidingsniveau in percentages per conditie Conditie N Aantal laagopgeleiden

(in %) Aantal hoogopgeleiden (in %) 1 58 21 79 2 57 7 93 3 54 9 91 4 52 23 77 Totaal 221 15 85

Tabel 3: Leeftijd per conditie Conditie N Gemiddelde leeftijd Standaardafwijking leeftijd Minimum leeftijd Maximum leeftijd 1 58 24.60 .578 18 36 2 57 24.82 .581 18 38 3 54 23.96 .492 18 34 4 52 23.96 .653 18 38 Totaal 221 24.35 .288 18 38

(40)

40 Bijlage 2: Vragenlijst

Introductie Beste deelnemer,

Hierbij wil ik je uitnodigen om deel te nemen aan een onderzoek dat wordt uitgevoerd onder toezien van de Graduate School of Communication, onderdeel van de Universiteit van Amsterdam. In dit onderzoek krijg je een boodschap over bloeddonatie te zien, waarna een aantal vragen over de boodschap volgen.

Deelname aan dit onderzoek kan alleen als je in de leeftijdscategorie 18-38 jaar valt. Verder mag je niet deelnemen als: a) je op dit moment bloed of plasma doneert of in het verleden gedoneerd hebt, of b) je van jezelf weet dat je niet mag doneren (hiermee wordt bedoeld ‘nooit’, niet ‘niet op dit moment’). Deelname aan het onderzoek zal 5 minuten duren.

Omdat dit onderzoek wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van onderzoeksinstituut ASCoR, Universiteit van Amsterdam, heb je de garantie dat:

1) Je anonimiteit wordt gewaarborgd en dat persoonlijke informatie niet wordt doorgespeeld aan derden, tenzij je hiervoor van tevoren toestemming hebt verleend.

2) Je zonder opgaaf van redenen kunt weigeren mee te doen aan het onderzoek of je deelname voortijdig kunt afbreken. Ook kun je binnen 24 uur na deelname je toestemming voor het gebruik van je antwoorden intrekken.

3) Dit onderzoek geen risico’s of ongemakken met zich meebrengt, je niet met opzet zal worden misleid en je niet wordt blootgesteld aan expliciet aanstootgevend materiaal.

4) Je uiterlijk vijf maanden na afloop van het onderzoek de beschikking kunt krijgen over een onderzoeksrapport waarin de algemene resultaten van het onderzoek worden toegelicht.

(41)

41 Voor meer informatie over dit onderzoek en de uitnodiging tot deelname kun je op ieder moment contact opnemen met de onderzoekster: Dominique Twisk

(Dominique.twisk@student.uva.nl).

Mochten er naar aanleiding van je deelname aan dit onderzoek klachten of opmerkingen zijn over het onderzoek of de procedures, dan kan je contact opnemen met het lid van de

Commissie Ethiek van de afdeling ASCoR, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Postbus 15793, 1001 NG Amsterdam; 020‐525 3680; ascor-secr-fmg@uva.nl. Alle klachten en opmerkingen zullen vertrouwelijk worden behandeld.

Ik hoop je hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en wil je bij voorbaat hartelijk bedanken voor je deelname aan dit afstudeeronderzoek, wat ik zeer waardeer!

Met vriendelijke groet, Dominique Twisk

(Dominique.twisk@student.uva.nl)

Toestemming

Hierbij bevestig ik dat ik duidelijk geïnformeerd ben over de aard en de methode van dit onderzoek, zoals beschreven in de voorgaande tekst. Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik heb het recht om mijn deelname op elk moment zonder opgaaf van redenen stop te zetten. Als mijn onderzoeksresultaten gebruikt worden in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“37D (6) Despite sections (b) of the definition of “pension interest” in section 1 (1) of the Divorce Act, 1979, the portion of the pension interest of a member of a pension

Zes jaar later, (87 jaar na de eerste ontdekking) konden Davis en Arrowsmith melden dat zij enige patiënten met hemochromatose succesvol hadden behandeld met aderlatingen,

je dat wel wilt zijn, maar niet altijd kunt zijn om wat voor reden ook. Eigenlijk wil iedereen op zijn tijd wel eens even lekker klagen over wat hem dwars zit, maar

De voedselkwaliteit (het gehalte chlorofyl gedeeld door het gehalte aan zwevende stof) is mede bepalend voor de conditie van de schelpdieren: een hogere kwaliteit resulteert in

Een deel van de afvoer die verzameld wordt in Salland stroomt in deze situatie dus niet meer door de Weteringen naar het Zwarte Water maar het achterliggende gebied in.. De hoogte van

Since permanent shade netting alters important environmental factors that affects the uptake of foliar applied substances (Bukovac, 1972), the efficacy of PGR

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van