• No results found

De laatmiddeleeuwse en vroegmoderne stadsverdediging van Rotterdam: Archeologisch, Historisch en Cartografisch onderzoek (1300 – 1940)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De laatmiddeleeuwse en vroegmoderne stadsverdediging van Rotterdam: Archeologisch, Historisch en Cartografisch onderzoek (1300 – 1940)"

Copied!
174
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De laatmiddeleeuwse en vroegmoderne

stadsverdedi-ging van Rotterdam: Archeologisch, Historisch en

Cartografisch onderzoek (1300 – 1940)

W.W. Groenendijk

(2)

2 Voorblad: 1). Gravure stadsgezicht Rotterdam van Braun en Hogenberg, situatie

om-streeks 1575, gepubliceerd in 1581 (naar Ratsma 1993, 215). 2). Stadswapen Rotterdam (naar NRC.nl, 07-05-2020).

(3)

3

De laatmiddeleeuwse en vroegmoderne

stadsver-dediging van Rotterdam: Archeologisch,

Histo-risch en Cartografisch onderzoek (1300 – 1940)

W.W. Groenendijk

Juli 2020 (Leiden Repository Versie)

Arch. Of the Roman Provinces, Medieval and Modern Period

Dr. R.M.R. van Oosten

Faculty of Archaeology – Leiden University

(Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam)

(4)
(5)

5

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 7 1. Introductie ... 8 1.1 Oriëntatie………..8 1.2 Doelen en onderzoeksvragen………..12 1.3 Methodologie………....13 1.4 Leeswijzer………..14 2. Historische achtergrond ... 17

2. Historische ontwikkeling Rotterdam………..17

2.1 De Landstad – 1340 tot 1572 ... 17

2.2 De Waterstad – 1572 tot 1616 ... 25

3. Ontwikkeling van de stadsverdediging ... 36

3.1 De middeleeuwse stadswallen en -muren………..36

3.1.1 Stadswallen en -muren in de Lage Landen ... 36

3.1.2 Eerste fase – De vierkante stad 1300 – 1358 ... 37

3.1.3 Tweede fase – De ronde stad 1358 – 1505 ... 42

3.1.4 Derde fase – De schoenvormige stad 1505 – 1572 ... 53

3.1.5 De Waltorens ... 62

3.2 De vroegmoderne fortificaties en bastions………72

3.2.1 Fortificaties en vestingbouw in de Lage Landen ... 72

3.2.2 Vierde fase – De driehoekige stad 1572 - 1616 ... 74

3.3 De stadspoorten………80

3.3.1 Stadspoorten in de Lage Landen ... 80

3.3.2 Tweede en derde fase - De middeleeuwse vestingpoorten van Rotterdam ... 82

3.3.3 Vierde fase - De vroegmoderne sierpoorten van Rotterdam ... 108

4. Vergelijking met andere Nederlandse steden ... 126

4.1 Zaltbommel………126 4.2 Den Bosch………127 4.3 Deventer………..130 4.4 Conclusie………..131 5. Conclusie ... 133 6. Abstract ... 142 7. Bronnen ... 143

(6)

6 7.1 Literatuur……….143 7.2 Internetbronnen……….149 8. Toelichting figuren ... 151 9. Toelichting tabellen ... 157 Bijlagen ... 158

I – Analyse van historische kaarten (DTD) met betrekking tot stadsverdediging Rotterdam………158

II – Tijdlijn stadsvesten en verdedigingstracés van Rotterdam ………..159

(7)

7

Voorwoord

(8)

8

1. Introductie

Het Rotterdam uit de Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd bestaat niet meer. De stad aan de Maas kon voor 14 mei 1940 gezien worden als geestverwant van de (in ori-gine) laatmiddeleeuwse vestingsteden zoals Utrecht, Amsterdam en Leiden. Het bom-bardement van 1940 wordt soms beschouwd als een singuliere, allesvernietigende ge-beurtenis die de biografie van eeuwen stedelijke ontwikkeling heeft uitgewist. Maar zijn dit wel de juiste veronderstellingen? Is het tastbare verleden van de stad vernietigd door één gebeurtenis nu 80 jaar geleden? Of was dit een proces wat al jaren voor het bom-bardement begon? Het beantwoorden van deze vragen wordt inderdaad bemoeilijkt door het missen van de middeleeuwse bebouwing en stadsinrichting, maar er is afgelo-pen decennia veel informatie gewonnen door het uitvoeren van archeologisch onder-zoek.

Een aantal van die onderzoeken hebben zich gericht op de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne stadsverdediging, een van de belangrijkste indicatoren van de importan-tie en welvaart van een middeleeuwse stad. De stadvesten van Rotterdam zijn een enig-matisch onderwerp; de gemiddelde Rotterdammer weet dat deze er ooit zijn geweest, maar door de complete herinrichting van de stad is de locatie, functie en vorm van deze bouwwerken moeilijk in te denken bij het huidige straatbeeld. De laatste herinnering aan dit oude defensiesysteem van Rotterdam, de Delftse poort, werd afgebroken na he-vige schade door het bombardement (Medema 2006, 157). Het bouwwerk werd vervan-gen door een kunstwerk van staal, met enkele stukken beeldhouwwerk van het originele gebouw, helaas niet eens op de originele locatie (Medema 2006, 168-169). Dit geeft het algemene denkbeeld van Rotterdam weer na de oorlog; complete vernieuwing met af een toe een nieuwerwets knikje naar het oude verleden. Afgelopen jaren is daar echter verandering in gekomen, er is meer tijd en aandacht voor de historie van de stad. Zo hoort ook de stadsverdediging bij deze historie. Deze scriptie zal een archeologisch, his-torisch en cartografisch overzicht geven van de ontwikkeling en teloorgang van deze stadswerken; alleen omdat het bovengronds niet meer zichtbaar is, betekent niet dat het compleet verdwenen is.

1.1 Oriëntatie

In deze scriptie wordt aan de hand van archeologisch, historisch en cartografische bron-materiaal het tracé en de fasering van de stadsverdediging vanaf begin 14e eeuw tot de

(9)

9 sloop onderzocht. Het historische kader van deze scriptie ligt grotendeels tussen het

be-gin van de 14e eeuw tot de sloop van de Delftsepoort in 1940. Dit onderzoek richt zich op de oude ‘Stadsdriehoek’ van Rotterdam; het centrum onderverdeeld in de zoge-noemde landstad en de waterstad (Bonke 1996, 14).

Rotterdam heeft in 1299 voor het eerst stadsrechten gekregen, verleend door de Zeeuwse edelman Wolfert van Borselen (1245 – 1299), tijdens spanningen met zijn rivaal Jan van Avesnes (1218 – 1257), de graaf van Henegouwen (Unger/Bezemer 1899, 48; Renting 1978, 197). Enkele weken later werd Van Borselen vermoord. Daarna wer-den de stadsrechten meteen herroepen door de volgende graaf van Henegouwen, Jan II van Avesnes (1247 – 1304). In 1328 gaf graaf Willem III van Holland (1287 – 1337) het oostelijk deel van de stad, wat als ambacht onderdeel was van het graafschap, het privi-lege van rechtspraak en eigen bestuur (Jansma 1940, 21 – 22). Het westelijk deel van de stad behoorde tot de ambachtsheerlijkheid van de Heren van Bokel (Unger en Bezemer 1899, 3; Renting 1978, 199). Rotterdam was een twee heren stad.

Rotterdam werd in 1340 door graaf Willem IV van Holland, Zeeland en Henegou-wen (1304 – 1345) definitief verheven tot stad, nadat het westelijk deel van de stad eveneens in het bezit van het graafschap gekomen was (Unger en Bezemer 1899, 3; Ren-ting 1978, 200). In het grafelijk handvest van 7 juni (fig. 1.1) werd het nieuwe stedelijk gebied vastgelegd (Unger en Bezemer 1899, 153-154; Van Ravesteyn 1933, 24-25; Cox 2011, 103).

Figuur 1.1: Originele stedenrechtencharter 7 juni 1340 (upload.wikimedia.org, geraadpleegd op 13/01/2020)

(10)

10 De bewoning van Rotterdam aan het begin van de 14e eeuw was zeer beperkt,

de bebouwing concentreerde zich op de, rond 1270 aangelegde, Rotte-dam, langs de huidige Hoogstraat, van de Kipsloot tot aan het Steiger (Cox 2011, 102; Carmiggelt 2016, 16). Rotterdam kende vanaf de 13e eeuw twee kastelen; Weena ten noorden en Bul-gersteyn ten westen van de stad. De exacte bouwdatum van beide kastelen is niet be-kend (Scheffer en Obreen 1872, 9 en 52). Daarnaast was er bebouwing te vinden langs de Binnerotte, dat zich waarschijnlijk als bewoningslint uitstrekte van kasteel Weena tot de Hoogstraat, begrenst door de Oppert (straat) in het westen en de Lombardstraat in het oosten (Van der Laar 2008, 8). Ten tijde van de stadsrechten verleend door Van Bor-selen in 1299 kende Rotterdam niet meer dan 175 à 200 huizen (Hoek 1972, 70-71).

In 1358 werd een grafelijk charter uitgegeven met het recht op het delven van vesten (Unger en Bezemer 1895, 563; Van Ravesteyn 1933, 40). Het wordt aangenomen dat dit de beginfase van de stadsdriehoek is; de oude binnenstad van Rotterdam die tot 1940 bestaan heeft. Of er in het midden van de 14e eeuw daadwerkelijk is begonnen met het aanleggen van de verdedigingen en in welke mate dit geschiedde, is op zijn be-stonduidelijk te noemen.

Over de vroegste fasering van de stadsverdedigingen is wel veel geschreven door bekende historici en archivarissen van Rotterdam. Zij maakten hierbij veelal ge-bruik van de Oudste Kronieken en Beschrijvingen van Rotterdam en de Stadsrekeningen. Dit zijn collecties van aktes, charters en rekeningen die in de Late Middeleeuwen zijn op-gesteld met betrekking tot Rotterdam. Deze collecties zijn samenop-gesteld door J.H.W. Un-ger en W. Bezemer, de archivaris en adjunct-archivaris van de gemeente Rotterdam rond 1900. Van Reyn (1832), Hazewinkel (1940), Hoek (1972; 1974; tevens eerste stads-archeoloog van Rotterdam) en Ratsma (1981; 1990; 1995) komen allen tot uiteenlo-pende conclusies over de vroegste fasering van de Rotterdamse vestingwerken. Over de latere chronologie (post-16e eeuw) van de vestingwerken bestaat er een consensus tus-sen de auteurs, maar dit is zonder inbreng van de (latere) archeologische gegevens. De informatie uit het bodemarchief, zo zal duidelijk gemaakt worden in hoofdstuk 3 spreekt de informatie uit het papieren archief enigszins tegen.

Archeologisch onderzoek naar de stadsverdedigingen is uitgevoerd op verschil-lende plekken in het centrum. De meest omvangrijke opgravingen waar resten van de laatmiddeleeuwse vestingwerken zijn aangetroffen betreffen enkele locaties binnen de Spoortunnel, uitgevoerd in de jaren ’80 van de vorige eeuw. Dit zijn de Jacobsplaats ten oosten van de voormalige Delftsepoort en bij Blaak, ten westen van de voormalige Sint-Laurenspoort (Carmiggelt et al. 1997, 21; Döbken et al. 1992, 306-307). In beide gevallen

(11)

11 zijn delen van de laatmiddeleeuwse stadsmuur aangetroffen, bij Blaak zijn deze (deels)

gereconstrueerd in het ondergrondse treinstation (fig. 1.2).

Figuur 1.2: Reconstructie deel laatmiddeleeuwse stadsmuur en waltoren HV-04 in station Blaak (eigen foto). Rechtsonder de stadsmuur en waltoren zoals te zien op de kaart van Braun en Ho-genberg uit 1588 (Kaart via stadsarchief.Rotterdam.nl, Inv. Nr. RI-10).

Daarnaast zijn er drie stadspoorten (deels) opgegraven; de oude Delftsepoort, de nieuwe Hofpoort en de oude Schiedamsepoort (Van Gendt 1950, 221 & 227; Reu-selaars 1994). Op andere plekken zijn delen van de stadsmuur en/of torens aangetrof-fen, dit zal verder toegelicht worden in paragraaf 3.1. Het probleem is dat deze opgra-vingen nooit in samenhang zijn onderzocht.

Op een landelijk niveau zijn de stadsverdedigingen van Rotterdam bijzonder op twee punten. Ten eerste de stedelijke inkrimping van rond 1505 en ten tweede de uit-breiding richting de Maas door middel van vroegmoderne, Oudhollandse vestingwerken. Zoals verder zal worden toegelicht in hoofdstuk 3.1, is de zogenoemde ‘Oude Oost- of Goudsevest’ (tussen de Delftsepoort en de Oostpoort, wat ongeveer het traject volgde van de huidige Warande straat) verlaten rond het begin van de 16e eeuw (Van Ravesteyn 1933, 41). Deze inkrimping is een uniek voorval in de Nederlandse ontwikkeling van mid-deleeuwse steden. De precieze achtergrond van deze inkrimping en de functie van de stadsverdediging binnen dit proces zal uitgebreid besproken worden in deze scriptie. Daarnaast zal de uitbreiding van de ‘Waterstad’ uitgelicht worden; een proces aan het

(12)

12 eind van de 16e eeuw waarbij de middeleeuwse stadsmuren van de Zuidvest gesloopt en

verlaten werden, om vervolgens de stad in meerdere fasen uit te breiden naar de Maas, soms zelfs met het creëren van nieuw land. De vraag wordt gesteld waarom er gekozen werd voor deze, op het eerste gezicht, civieltechnisch lastige manier van stadsuitbrei-ding in plaats van de west- en oostvest van de Landstad uit te breiden. Dit is tevens de overgangsperiode van middeleeuwse, ronde, bakstenen stadsmuren naar hoekige, aar-den wallen met fortificaties, ook wel bastions genoemd.

1.2 Doelen en onderzoeksvragen

Het primaire doel van dit onderzoek is een chronologie op te stellen van de constructie en destructie van de Rotterdamse verdedigingswerkingen in de periode tussen 1300 en 1940, op basis van archeologische, cartografische en historische gegevens. Een tweede doel is om de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne verdedigingswerken van Rotterdam te plaatsen in de algemene ontwikkeling van stadsverdediging in de Lage Landen. Rot-terdam zal vergeleken worden met andere vestingsteden en hieruit zal blijken in hoe-verre stad een standaard ontwikkeling heeft gekend.

Om deze doelen te verwezenlijken zijn er enkele onderzoeksvragen opgesteld, geformu-leerd binnen enkele overkoepelende thema’s:

1. Fasering en tracé van de stadsverdediging

• Welke fasen van de stadsverdediging van Rotterdam zijn te onderscheiden in de periode 1300 - 1940?

• Was de constructie van de stadsverdediging in alle fasen een vooropgezet plan of een doorlopend proces?

• Was de degradatie van de stadsverdedigingen een lang proces of een plotse-linge gebeurtenis?

• Wat was de reden voor de vroeg 16e-eeuwse teruglegging van de stad en de ver-dedigingswerken?

• Waarom werd er eind 16e eeuw besloten de stad uit te breiden met verdedi-gingswerken aan de waterzijde en niet aan de (civieltechnisch gunstige) land-zijde?

(13)

13 • Wat voor type elementen (muren, torens, bastions en poorten) waren aanwezig

in het defensiesysteem?

• Wat zijn de verschillen in functie tussen de laatmiddeleeuwse poorten voor ver-dediging en de vroegmoderne ‘sier’ poorten?

• Wat is het verschil in functie tussen de laatmiddeleeuwse stadsmuren en de vroegmoderne verdedigingswerken?

3. Vergelijking met andere steden

• Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen Rotterdam en andere Neder-landse vestingsteden in wat betreft de evolutie van de stadsverdedigingen? • Mag Rotterdam een vestingstad van grote omvang worden genoemd?

1.3 Methodologie

Voor dit onderzoek is ten eerste gebruikt gemaakt van historische en archeologische li-teratuur. Als basis zijn de eerder genoemde Kronieken en Stadsrekeningen van gebruikt, de meest relevante contemporaine bronnen over de stadsverdediging van Rotterdam (Unger en Bezemer 1895 en 1899). De auteurs uit de 19e en 20e eeuw waarnaar veel ge-refereerd zal worden, onder andere Van Reyn, Obreen, Van Ravesteyn, Hoek en Ratsma, hebben deze bronnen tevens gebruikt voor hun publicaties. Verder zijn de meeste ar-cheologische publicaties uitgebracht door BOOR, de gemeentelijke arar-cheologische dienst van Rotterdam vanaf 1960. Veelal zijn oudere onderzoeken samengevat in de BOORbalansen, overzichtspublicaties van BOOR die enkele jaren onderzoek beslaan. Daarnaast zijn er door Carmiggelt, Guiran en Kempenaar, allen werkzaam bij BOOR, en-kele niet-gepubliceerde opgravinggegevens en bronnen overhandigd. De incompleet-heid en onsamenhangendincompleet-heid van deze bronnen bemoeilijkte het overzicht. Deze scrip-tie is een poging om hier duidelijkheid en samenhang in te creëren. Tot slot is er ge-bruikt gemaakt van algemene literatuur over stadsverdediging in de Lage Landen.

Ten tweede is er voor aanvang van dit onderzoek een scan gedaan van het histo-risch kaartmateriaal van Rotterdam in het kader van een voorbereidende stage (Groe-nendijk 2019, zie ook bijlage I). Het doel hiervan was een eerste kennismaking van de Rotterdamse verdedigingswerken en de evolutie van de verdedigingselementen van de 16e tot 19e eeuw in kaart te brengen. De kaarten die gekozen zijn, zijn Van Deventer ver-vaardigd tussen 1558-1663, Van Berckenrode uit 1625-1626, De Vou en De Hooghe uit 1694 en Temmink uit 1839. Van Deventer geeft de landstad weer na voltooiing in de 16e

(14)

14 eeuw, Van Berckenrode de waterstad na voltooiing in de 17e eeuw, De Vou en De

Hooghe weergeeft de eerste degradatie en Temmink de ‘sloopwoede’ van de 19e eeuw. Deze kaarten zullen veel terugkomen in de loop van de scriptie. Uit de 18e eeuw zijn geen kaarten gekozen, aangezien deze schaars waren en zeer slecht van kwaliteit. Overi-gens is er uit historische bronnen bekend dat de stadsverdediging in de 18e eeuw nau-welijks veranderingen heeft ondergaan. Het spijtige is dat deze kaarten slechts de laat-ste fase van de middeleeuwse verdedigingswerken afbeelden; er zijn geen kaarten be-schikbaar vóór de midden 16e eeuw, en het is juist deze periode die het meest dyna-misch is geweest in de ontwikkeling van de stadsverdediging.

Tot slot zijn de (bekende) archeologische gegevens samengevat in tabellen. Deze tabellen bevatten de meest relevante gegevens, namelijk de onderzoeklocaties, literatuurverwijzingen, bouw en sloopdata, materiaalsoort, afmetingen, baksteenmaten en -verbanden, dieptes (in NAP) en C-14 en/of dendrochronologische dateringen. Na deze tabellen volgt een analyse van de gegevens. Aangezien de meeste opgravingen verou-derd of incompleet zijn, missen er helaas vaak gegevens. Daarnaast is er in het kader van deze scriptie een booronderzoek gedaan, uitgevoerd door G. Kempenaar van BOOR en de auteur. Dit onderzoek wordt besproken in paragraaf 3.1.3.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de historische ontwikkeling van Rotterdam vanaf 1340 besproken, waarin de groei van de Land- en Waterstad met betrekking tot de stadsverdedigingen uiteen gezet wordt. In hoofdstuk 3 volgt dan de ontwikkeling, het verloop of locatie en de functie(s) van de verdedigingselementen. Dit is onderverdeeld in de stadswallen en -muren, de stadspoorten en de fortificaties/bastions. Vervolgens zal hoofdstuk 4 ingaan op de stadsverdediging van andere steden en dit vergelijken met Rotterdam. Tot slot volgt de conclusie in hoofdstuk 5 en wordt de scriptie afgesloten met bronvermeldingen en bijlagen.

Terminologie

De namen en termen van verdedigingselementen die gehanteerd worden in deze scrip-tie behoeven enige uitleg. De stadspoorten, vesten en topografische aanduidingen die in historische bronnen worden vermeld onder hun eigennaam zijn geschreven met een hoofdletter, bijvoorbeeld de Coolvest en de Oude Hoofdpoort. Andere aanduidingen die niet in historische bronnen (of inconsistent) worden vermeld, of aanduidingen bedacht

(15)

15 door de auteur, worden geschreven met een kleine letter of tussen haakjes geplaatst.

Een voorbeeld hiervan is de ‘Blaakvest’, die in historische bronnen simpelweg “Blaak” wordt genoemd, in tegenstelling tot de Coolvest waarbij wel het woord ‘vest’ wordt toe-gevoegd. De stadspoorten worden in recente bronnen vaak ‘Oude’ of ‘Nieuwe’ poort ge-noemd, maar in historische bronnen bestond dit niet als eigennaam. Deze bijvoeglijke naamwoorden worden daarom met een kleine letter geschreven, zoals ‘oude Schiedam-sepoort’ of ‘nieuwe Oostpoort’. Om het nog ingewikkelder te maken kenden veel stads-poorten wel twee of drie opeenvolgende gebouwen op dezelfde locatie, die in publica-ties alle onder de naam ‘Oude (…)poort’ worden vermeld, zodat het verschil erg moeilijk aan te duiden is. Om hier enige duidelijkheid in te scheppen worden de opeenvolgende poorten aangeduid met een rangtelwoord, bijvoorbeeld de eerste, tweede en derde Goudsepoort.

Een laatste punt van aandacht is de naam en begrenzing van de stadsvesten en waltorens. De Coolvest en Goudsevest worden in historische bronnen met deze naam vermeld, de ‘Blaakvest’ niet. Daarnaast wordt er in deze scriptie ook de term ‘Noord-vest’ gebruikt. Dit is gedaan omdat dit deel van het tracé als enige in de 14e eeuw al over een stenen stadsmuur beschikte, in tegenstelling tot de andere vesten. Strikt gesproken valt dit deel onder de Goudsevest, maar deze ‘Noordvest’ term is gegeven om het ver-schil in bouwmateriaal en datering aan te duiden. De begrenzing van de vesten is als volgt; de Coolvest ligt tussen de Delftse- en Schiedamsepoort, de ‘Blaakvest’ tussen de Schiedamse- en Oostpoort, de Goudsevest tussen de Oostpoort en waltoren GV-08 (t.h.v. Botersloot) en de ‘Noordvest’ tussen waltoren GV-08 en de Delftsepoort (fig. 1.3).

(16)

16

Figuur 1.3: Overzicht en onderscheiding van vesten zoals besproken in deze paragraaf. Huidige topografische kaart, kaart gemaakt in Qgis.

Tot slot hebben de meeste stenen waltorens nooit een eigen naam gehad, of is deze naam pas in een latere periode gegeven. Om hier duidelijkheid in te scheppen zijn de waltorens voorzien van een code, vernoemd naar de vest waaraan zij lagen en een nummer. Bijvoorbeeld waltoren nummer 3 aan de Coolvest heet CV-03 en waltoren nummer 10 aan de ‘Blaakvest’ heet BV-10 (zie ook fig. 3.14). Toren GV-09 is een wal-toren die strikt gezien aan de ‘Noordvest’ is gebouwd, maar aangezien dit de enige is wordt deze voor het gemak gerekend tot de Goudsevest.

(17)

17

2. Historische achtergrond

In dit hoofdstuk zal er gekeken worden naar de historische ontwikkeling van de stad. Deze chronologie begint vanaf de stadsrechten van 1340 (de landstad) en zal gevolgd worden door de aanleg van de waterstad in de laat 16e eeuw. In fig. 2.8 zijn de verschil-lende fasen de Rotterdamse stadsuitbreidingen weergeven.

2. Historische ontwikkeling Rotterdam 2.1 De Landstad – 1340 tot 1572

Situatie direct na de stadsrechten

Na de stadsrechtenverlening in 1340 groeide Rotterdam gestaag door tot een markt-stadje. De oppervlakte van de stad in dit jaar wordt geschat tussen de 10 en 14 hectare. In opdracht van C. Hoek (de eerste stadsarcheoloog van Rotterdam) is een reconstruc-tietekening gemaakt van Rotterdam omstreeks 1340 door D. Wijnand, die de situatie in deze periode weergeeft (fig. 2.1). Rotterdam is in deze tijd een stad van klein formaat, ter vergelijking kende Zaltbommel in de twaalfde eeuw al een stadsgebied van 25 hec-tare, Deventer 27 hectare en Utrecht maar liefst 143 hectare (Hundertmark et al. 2016, 29). Dit was de eerste fase van de landstad met bewoning langs de Middeldam/Hoog-straat, Oppert en LombardMiddeldam/Hoog-straat, doorkruist door de Rotte met in het noorden Kasteel Weena en in het westen Kasteel Bulgersteyn. Het Steiger en de Kolk langs de zuidzijde van de stad deden dienst als eerste haven(s) (Hazewinkel 1940, 32-25; Van der Laar en van Jaarsveld 2004, 12-13)

(18)

18

Figuur 2.1: Reconstructie Rotterdam omstreeks 1340 door D. Wijnand; in groene lijnen de Schie-landse Hoge Zeedijk en afsplitsingen, in grote letters: A. Kasteel Weena, B. Kasteel Bulgersteyn, C. De Sint-Laurenskerk, in kleine letters: a. De Rotte, b. De Delftsevaart (pas gegraven rond 1350), c. Het Steiger, d. De Kolk, in cijfers en zwarte lijnen: 1. De Middendam/Hoogstraat, 2. De Oppert, 3. De Lombardstraat. Afbeelding naar stadsarchief.rotterdam.nl, Inv. Nr. 1992-3205.

De stadsuitbreiding van 1358

In 1358 werd er privilege verleend aan Rotterdam om te starten met het bouwen van vestingwerken, eveneens mocht de stad verder uitbreiden. Dit gebeurde mogelijk omdat aan de westzijde van de stad (het latere Cool) er veel bruikbaar land aanwezig was en omdat er een plan was om kasteel Bulgersteyn binnen de stadsgrenzen te brengen (Un-ger en Bezemer 1895, 562-563). Daarnaast is er de mogelijkheid dat Rotterdam ‘be-loond’ werd, met een groter stadsoppervlak, door het graafschap voor loyaliteit tijdens de strijd tegen Delft. Delft stond namelijk lijnrecht tegenover Albrecht van Beieren (1336 – 1404) tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten, waarbij de Delftenaren de kant van de Kabeljauwen kozen. In deze periode van de twisten was Reinoud van Brederode (de

(19)

19 Hoekse Baljuw van Kennemerland en familie van de latere Frans van Brederode),

aange-vallen tijdens een langslepende vete met de Kabeljauwse familie Van Heemskerk. De laatst genoemden hielden zich onder andere op in Delft, wat belegerd werd door Van Brederode en Van Beieren in 1359. Delft wilde ook de Rotterdamse Schie/Delftsevaart, uitgegraven rond 1350, afsluiten om handel met het achterland onmogelijk te maken. Delft werd verslagen en hierna hard gestraft met het afbreken van hun verdedigingswer-ken. Het kan zijn dat tijdens deze twisten Van Beieren Rotterdam, een loyale bondge-noot, een stadsuitbreiding aanbood om een sterkte tegenhanger van Delft te creëren (Verhoeven 2015, 72-73 en mondelinge mededeling G. Kempenaar, 08/04/2020). Na af-loop van deze conflicten, om Delft tegemoet te komen, gaf Van Beieren toestemming tot het graven van de Delfhavense Schie, die uitmondde met een nederzetting bij de Maas, het uiteindelijke Delfshaven (Verhoeven 2015, 86-88). Vanaf deze tijd werd Delfs-haven een geduchte handelsconcurrent van Rotterdam (Van der Laar en van Jaarsveld 2004, 14).

Om de stadsuitbreiding van 1358 te ondersteunen gaf Willem van de Wate-ringhe (ambachtsheer van het Rode Zand, het gebied ten westen van de Delftsevaart met Kasteel Bulgersteyn) toestemming om de westvest om zijn grondgebied heen te leg-gen (Unger en Bezemer 1895, 562-563; Hazewinkel 1940, 36). De nieuwe begrenzing van Rotterdam was als volgt: in het westen de huidige Coolsingel, in het zuiden de Blaakvest en in het oosten de Warande- of Oude Goudsesingel (fig. 2.2B). De nieuwe oppervlakte van de stad was ongeveer 75 à 80 hectare. Hoe deze vesten met voorgestelde verdedi-gingswerken er destijds uitzagen is een punt van discussie. De consensus is dat Rotter-dam in deze periode (midden 14e-eeuw) nog niet kapitaalkrachtig genoeg was om ste-nen stadsmuren te bouwen; grote delen binste-nen de stad bestonden overigens uit braak-liggend terrein (Carmiggelt et al. 1997, 17-19; Van der Laar en van Jaarsveld 2004, 12-13). Voor details wordt verwezen naar paragraaf 3.1

(20)

20 A

(21)

21

Figuur 2.2 A en B: Reconstructie Rotterdam voor omstreeks 1358 (A) en na 1358 (B). Afbeeldingen naar Carmiggelt et al. 1997, 18.

Daarnaast is er onduidelijkheid over het tracé van de oost- en zuidvest in deze periode. De auteurs Droogendijk/Moquette (1910, 12-13) en Muller (1914, 25) stellen voor dat de oude oostvest vanaf 1358 het tracé van de huidige Goudsesingel heeft ge-volgd, in 1426 (in de turbulente tijd van Jacoba van Beieren) pas uitgebreid is naar de Warande en toen weer in 1505 naar de Goudsesingel is terug gelegd (Renting 1978, 200-201). Hier is geen archeologisch of direct historisch bewijs voor. In de stadsrekening van 1426-1427 wordt er meerdere keren gesproken over het ‘schoonmaken en repareren van de Oistvest’, er wordt nooit een woord gerept over het aanleggen of bouwen hier-van (Unger en Bezemer 1899, 51-53).

Het is ook de vraag of de ‘Blaakvest’/zuidvest vanaf 1358 bestond, of pas later. In 1412 wordt er namelijk een nieuwe stadsuitbreiding in het zuiden genoemd, geautori-seerd door graaf Willem VI, waarbij grofweg het gebied aan de Maas tussen de Schie-damsepoort (in het westen) en de Oostpoort bezit van de stad werd. De ‘Blaakvest’ zou dan hierna gegraven zijn (Renting 1978, 200-202). Er is veel activiteit rondom de vesten zoals te lezen in de stadsrekening van 1426-1427. Zo is er ook werk aan de brug bij ‘der nyeuwer vest int Oistnyelant’ (Unger en Bezemer 1899, 50). Dit zou de ‘Blaakvest’ moe-ten zijn en het is opmerkelijk dat de Blaakvest als de ‘nieuwe’ vest wordt aangeduid, wat inderdaad kan duiden op een jongere datering (1412) dan de overige vesten. Maar er wordt niet gesproken over aarden wallen of houten staketten, wat bij andere vesten, de Cool- en Warandevest, wel ter sprake komt. Pas in de Stadsrekening van 1496-1497 wordt deze zuidelijke vest voor het eerst ‘de Blaeck’ genoemd (Unger en Bezemer 1899, 450). De archeologische gegevens van de opgraving bij de Markthal (uitgevoerd in 2010) spreken de voorgaande argumenten tegen. Langs de Vissersdijk, enkele tientallen me-ters ten noorden van Blaak, is uitgebreide bewoning aangetroffen vanaf de derde kwart van de 14e eeuw (Ploegaert 2013, 265-266). Deze gegevens maken het dus waarschijnlij-ker dat de Blaak als vest wél vanaf 1358 aanwezig is geweest, aangezien er ruim voor 1412 substantiële bebouwing in dit zuidelijke deel van Rotterdam heeft bestaan. Het is zelfs mogelijk dat deze Vissersdijk (een ringdijk) is opgeworpen met de uitgegraven grond van de ‘Blaakvest’-gracht; dit zou civieltechnisch gezien zeer efficiënt zijn gezien de locatie (mondelinge mededeling A. Carmiggelt en T. Guiran 20-05-2020). De grafelijke charter van 1412 kan mogelijk gezien worden als formalisatie van een uitbreiding die vanaf 1358 aanwezig was.

(22)

22 Crisis in de 15e eeuw

Rotterdam was lange tijd een toneel voor successieoorlogen binnen de Hollandse adel, in het bijzonder ten tijde van de Hoekse en Kabeljauwse twisten tussen 1418 en 1425 en de daaruit voortvloeiende Jonker Fransenoorlog tussen 1488 – 1490. In deze periode werd Rotterdam, mogelijk mede door de armoedige staat van de verdedigingswerken en te weinig manschappen, twee keer ingenomen. De eerste keer dat dit gebeurde was in 1418, de tweede keer in 1488. In 1418 had Jacoba van Beieren zich in een driehoek van steden (Gouda, Schoonhoven en Oudewater) gefortificeerd en voerde een guerrillaoor-log uit tegen Philips van Bourgondië (Unger en Bezemer 1895, 178; Hazewinkel 1940, 35). Rotterdam bevond zich vlakbij deze brandhaard en op 9 oktober 1418 barstte een gevecht uit tussen aanhangers van de Kabeljauwen en Hoeken binnen de stad. De Hoe-ken vielen terug tot de vest bij de Delftsepoort en hielden stand tot de avond van 10 ok-tober, daarna volgde de overgave en werd Rotterdam Kabeljauws (Hazewinkel 1940, 100-101).

De volgende klap kwam tijdens de Jonker Fransenoorlog, toen Rotterdam voor de tweede maal werd veroverd in 1488. Dit keer werd de inname gedaan door een coali-tie van Hoeken onder leiding van de edelman Frans van Brederode, een telg van het Hol-landse gravenhuis die zich verzette tegen de Bourgondiërs. Rotterdam werd als uitvals-basis gebruikt voor plunderingen en veldtochten, maar de Hoeken moesten de aftocht blazen in 1490 (Sicking 2018, 39-41). Door de kroniekschrijvers Van der Sluys (1509) en Van Waerschut (1623) is het verhaal van de Jonker Fransenoorlog ons bekend gewor-den. Van Brederode vertrok met een leger van ongeveer 850 man en 43 koggen van Delfshaven over de Maas naar Rotterdam. De stad werd ingenomen door twee groepen. Een deel van de eerste groep trok over het land op naar de bevroren Coolvest, stak over bij de vest en sprong over de klaarblijkelijk erg lage stadsmuur nabij de Jan Vettetoren (waltoren CV-04, zie fig. 3.14). Daarna werkten zij zich stil naar de Schiedamsepoort, overmeesterden de wachters en openden de poort voor de rest van de groep. Dit ge-schiedde zonder bloedvergieten. De tweede groep is per boot via de Oude Haven bin-nengekomen en geland nabij de Sint-Laurenspoort en de Blauwe Toren. Op deze locatie is kort gevochten, maar het is duidelijk dat Rotterdam daarna binnen enkele uren is in-genomen zonder al te grote schade (Unger en Bezemer 1895, 68-71). Van Brederode heeft daarna Rotterdam gebruikt als uitvalsbasis voor aanvallen tegen Gouda, Delft, Delfshaven en Geertruidenberg. In juni 1489 werd Rotterdam belegerd door Jan van Eg-mond, die mogelijk over 25.000 manschappen beschikte. De belegering mislukte

(23)

uitein-23 delijk, maar het is te verwachten dat de ergste schade aan de stad en

verdedigingswer-ken geleden is tijdens deze belegering. In juni 1490 werd een oude (gevangengenomen) compagnon van Van Brederode, Jan van Naaldwijk, geforceerd om Van Brederode over te halen tot overgave. Door voedseltekort, te weinig manschappen en schepen en de mi-serabele toestand van Rotterdam gaf Van Brederode uiteindelijk toe en verliet de stad met een uitgedund leger. Van Brederode werd enkele dagen later gevangengenomen tijdens de zeeslag bij het Gat van Brouwershaven (Zeeland), waarna hij enkele weken daarna overleed in gevangenschap aan zijn verwondingen (Van Alkemade 1724, 232-235 en 255).

Volgens de historische bronnen heeft Van Brederode tijdens zijn bezetting van Rotterdam tijdelijke verdedigingswerken aangelegd, namelijk halvemaanvormige schan-sen buiten de Schiedamse-, Oost- en Delftsepoort (Unger en Bezemer 1895, 76-77; Van Ravesteyn 1933, 99).

Nasleep van de Jonker Fransenoorlog

Aan het eind van de 15e eeuw keerde de rust terug in Rotterdam, maar de schade was groot. In de Enqueste van 1494, een document in opdracht van de Staten van Holland om de relatieve economische draagkracht van dorpen en steden te bepalen, wordt dui-delijk hoe de stad er aan toe was. In 1477, het overlijdensjaar van landsheer Karel de Stoute, waren er 1275 bewoonde huizen in Rotterdam. In 1494, ten tijde van de En-queste, stonden er nog maar 972 woonhuizen waarvan de helft leeg. In 1477 beschikte de stad over 24 haringbuizen (schepen), in 1494 waren het er nog maar 11. De brouwe-rijen liepen terug van 25 naar 16, waarvan er maar 6 daadwerkelijk voldeden aan de kwalitatieve voorschriften. Het aantal weefgetouwen is afgenomen van 50 naar 6. Ver-der wordt er gesproken over verbrande huizen, verbrande schepen en algemene ar-moede (Fruin 1876, 235-237). De verdedigingswerken waren in verval en de havens gro-tendeels dichtgeslibd (Ratsma 1990, 147).

De stadsinkrimping van 1505 en vernieuwing

De stad werd aan het begin van de 16e eeuw opgeknapt door enkele maatregelen die werden genomen door het stadsbestuur. Ten eerste werd het grondgebied van de stad ingekort aan de oostvest; de voormalige boogvormige Warande- of Oude oostvest werd ingekort tot aan de huidige Goudsesingel in 1505, hierdoor ging de stad van een ronde of eivorm naar een hoekige schoenvorm (Van Reyn 1832, 92-93; Van Ravesteyn 1933, 47-48; Dienst Gemeentewerken 1974, 3). Dit zorgde ervoor dat minder stadsoppervlakte

(24)

24 verdedigd hoefde te worden. Ten tweede werden de al bestaande vesten (samen met

de nieuwe Goudsesingel) vrijwel zeker voorzien van een bakstenen stadsmuur. Dit kan ook wel de ‘versteningsbeslissing’ genoemd worden. Dit tracé is de definitieve landstad; met in het westen de huidige Coolsingel, in het zuiden de ‘Blaakvest’ aan de Maas en in het noorden en oosten de (Nieuwe) Goudsesingel. Enkele specificaties van deze weder-opbouw worden besproken in de Informatie van Verpondinghe uit 1514, een document met hetzelfde doel als de Enqueste uit 1494. Hierin worden de precieze bedragen opge-steld die nodig zijn voor reparaties van bebouwing binnen de stad. Er wordt bijvoorbeeld besproken dat de stadsmuur van de Coolvest zo laag is dat men in de winter over het ijs kan lopen en over de muur heen kan springen, precies wat er gebeurd is tijdens de Jon-ker Fransenoorlog. Twaalf van de waltorens schijnen nog te laag te zijn en moeten ver-hoogd worden, de Oostpoort stond op instorten en de complete ‘Blaakvest’ was dicht-geslibd (Fruin 1866, 464-465). Door de Staten van Holland worden er zeer hoge bedra-gen uitgetrokken om dit allemaal te repareren.

Het nieuwe oppervlakte van de stad, dus na de inkrimping, bedroeg ongeveer 60 hectare. Opbrengsten uit de haringvangst, scheepsbouw en toenemende handel zorg-den voor steeds meer welvaart (Van der Schoor 1992, 173). Rond het midzorg-den van de 16e eeuw worden de eerste topografische kaarten van Rotterdam vervaardigd. Door Jacob van Deventer in 1558-1663 en Braun en Hogenberg in 1588. Hierop is voor het eerst de schoenvorm van de stad te zien en een opmerkelijke hoeveelheid braakliggend terrein binnen de muren (fig. 2.3). Het braakliggend terrein naast bijvoorbeeld de Coolvest geeft aan dat er tussen 1358 en 1560 nauwelijks binnen de stad gebouwd is; een indicator voor de langzame groei van de stad. Deze onbebouwde situatie duurde echter niet lang en rond 1590 was de complete stad volgebouwd. In plaats van de stad uit te breiden aan de landzijde, werd er gekozen dit te doen aan de waterzijde; eventueel zelfs ín de Maas. Dit is het begin van de Waterstad.

(25)

25

Figuur 2.3: Kaart van Rotterdam door Jacob van Deventer omstreeks 1558-1563, situatie van de definitieve landstad. Let op de schoenvorm van de stad, de braakliggende terreinen aan de west- en oostkant en de bouw van de eerste scheepswerven in de toekomstige waterstad (pijl). Kaart naar stadsarchief.rotterdam.nl, Inv. nr. I-16.

2.2 De Waterstad – 1572 tot 1616

De nood tot modernisering

De modernisering van de Rotterdamse verdedigingswerken begon tijdens de Opstand. Door zowel de toenemende bevolkingsgroei als door de oorlogsdreiging werd er beslo-ten de stad uit te breiden en te fortificeren richting de Maas. Een zware stadsbrand teis-terde Rotterdam in 1563, waarbij er vooral aan de oostzijde van de stad enkele wijken en stadspoorten waren afgebrand (Van Ravesteyn 1933, 58). Daarnaast was de inname van Rotterdam door de graaf van Bossu in 1572 (fig. 2.4) een zware klap voor de stad. Maximiliaan van Hénin-Liétard (1542 – 1578), oftewel de graaf van Bossu, was in op-dracht van de Spanjaarden op weg om Delfshaven te ontzetten, waar de Watergeuzen zich ophielden. Om Delfshaven snel te bereiken, eiste Bossu doorgang door Rotterdam.

(26)

26 De overwegend Hervormde Rotterdammers weigerde aanvankelijk de troepen binnen te

laten, waarna het leger de (in 1563 zwaar verbrande) oude Oostpoort probeerde te for-ceren. Dit lukte niet, maar op 9 april besloot het stadsbestuur groepjes soldaten toe te laten om een rustige doortocht mogelijk te maken. Dit ging direct fout; de toegelaten troepen overmeesterden de poortwachters en lieten het volledige garnizoen binnen. Tientallen burgers, waaronder de toenmalige burgemeester Jan Jacobsz. Roos, vonden de dood tijdens plunderingen en slachtpartijen. Direct daarna trok het garnizoen naar Delfshaven, wat zonder veel tegenstand werd ingenomen (Unger en Bezemer 1895, 206-208; Van Ravesteyn 1933, 170-171). De angst voor een herhaling van dit voorval en de algemene dreiging van de Tachtigjarige Oorlog zorgden ervoor dat het stadsbestuur plannen maakte voor nieuwe verdedigingswerken. Na dit incident koos Rotterdam voor de zijde van de Prins van Oranje.

(27)

27

Figuur 2.4 A en B: Boven de inval en plundering van Rotterdam door de graaf van Bossu in op-dracht van Philips II in 1572, via de oude Oostpoort (prent naar stadsarchief.rotterdam.nl, Inv. nr. RI-1226). Onder een gedenksteen afkomstig van de Oostpoort (rotterdaminkaart.nl, geraad-pleegd op 19/02/2019).

Ten eerste werd er in 1573 bij de Oostpoort een omwalling opgeworpen, later bekend als het ‘Oostplein bolwerk’. Dit werk werd gedaan door 115 man gerekruteerd uit Hillegersberg, Bleiswijk, Zevenhuizen, Nieuwerkerk, Capelle en Kralingen, acht weken lang voor vijf stuivers per dag aan de omwalling te laten werken (Bonke 1996, 24). Pas in 1575 kregen de fortificaties een structureel karakter in de vorm van een uitbreidingsplan (Bonke 1996, 24).

De ‘Wijnhaven en Haringvliet’ fortificaties in 1575

Ten zuiden van de oude stadsvest, aan de waterkant, werden in 1575 twee aarden wal-len met bastions aangelegd met daarachter enkele kavels voor scheepsbouw en woon-huizen. Dit was onderdeel van het ‘masterplan’ om de stad vanaf de Oostpoort tot aan de westkant van de Leuve te voorzien van fortificaties (Ploegaert 2020, 40). De ‘Blaak-vest’ fungeerde nu als waterweg tussen de middeleeuwse stadsmuren en de nieuwe bastions. De bastions hadden geen eigen benaming, maar waren gelegen ín de latere Wijnhaven en het Haringvliet. Tevens werd er begonnen met werk aan eenzelfde soort wal aan de oostzijde van de landstad (tussen de Pompenburg en de oude Oostpoort). Rond 1588 werd er voorrang gegeven aan de fortificaties aan de Maas. Waarschijnlijk had dit te maken met de acute dreiging van de Spaanse Armada, die Spaanse troepen

(28)

28 zou ophalen aan de kust van Vlaanderen. Een aanval op Nederlandse steden ten

noor-den hiervan via de waterwegen was niet uitgesloten, maar dit gebeurde uiteindelijk niet (Bonke 1996, 23-25; Ploegaert 2020, 39).

De ontwerper van deze eerste vroegmoderne verdedigingswerken was zeer waarschijnlijk Leon de Future.1 De Future was de fortificatiemeester van Willem van Oranje en in dienst van de Staten van Holland. Het is niet zeker of hij de Rotterdamse bastions heeft ontworpen, maar in dezelfde jaren heeft hij de fortificaties van Breda, Bergen op Zoom en Grave overzien. Aangezien zijn dienstperiode als fortificatiemeester overlapt met het aanleggen van de Rotterdamse bastions, is hij mogelijk ook de Rotter-damse ontwerper (Bonke 1996, 23-25). Na het voltooien van deze bastions werd er op-dracht gegeven de oude stadsmuur tussen de Schiedamse- en Oostpoort te slopen (in 1577), deze middeleeuwse stadsmuur verloor zijn functie aan de vroegmoderne fortifi-caties (Bonke 1996, 34-35).

De ‘Wijnhaven en Haringvliet’ fortificaties waren echter geen lang leven bescho-ren. Tussen 1593 en 1594 werden de bastions alweer gesloopt om verdere uitbreidingen richting het zuiden mogelijk te maken (Bonke 1996, 40-41). Een van de twee kaarten waar de kortstondige vestingwerken op zijn weergeven is een kopie van de kaart van de Maas uit 1584, mogelijk vervaardigd op basis van ontwerpen door Leon de Future (fig. 2.5). De kopie is gemaakt door tekenaar en landmeter Johannes Davidszn. Westenhout in 1779. Opvallend is dat de beschoeiingen van deze vestingwerken zijn aangetroffen tij-dens de opgraving van Bright in 2018, ondanks dat deze maar 20 jaar in gebruik zijn ge-weest (Ploegaert 2020, 38).

1 In ieder geval de fortificaties aan de waterzijde, of hij ook ontwerpen heeft gemaakt voor de (niet uitgevoerde) fortificaties aan de oostzijde van de landstad is niet duidelijk.

(29)

29

Figuur 2.5: Kopie van de Kaart van de Maas uit 1779, origineel uit 1584 (oriëntatie zuid-noord). In grote letters: A. Blaak, B. Nieuwehaven, C. Oude Haven en in cijfers: 1. De eerste Schiedamse-poort, 2. De eerste Oostpoort. Kaart naar stadsarchief.rotterdam.nl, Inv. Nr. VI-4.

Een nieuw Haringvliet 1593-1595

Tussen 1593 en 1595 werd er aan de oostzijde van de waterstad, tussen het Oudooster-hoofd (de oostelijke monding van de Oude Haven) en de Oostpoort, een nieuwe stuk land opgeworpen. De oude ‘Haringvliet’ fortificatie had erg veel te lijden onder golfaf-slag van de Maas en voldeed niet meer. De wal werd geslecht en vergraven tot haven. Voor deze haven werd land opgebracht en afgesloten met een bakstenen keermuur te-gen de golfafslag. Op deze locatie zijn geen aanvullende fortificaties gebouwd (Bonke 1996, 40-41).

De Schiedamse vest en de Boompjes 1594-1613

In de periode tussen 1594 en 1613 werden er grootse plannen gemaakt om de stad nog verder uit te breiden richting de Maas; de bevolking van Rotterdam nam sterk toe na massale instroom van vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden ten gevolge van de

(30)

30 Opstand (Bonke 1996, 21-22). Een bijzondere bron is het kaartboek van Simon

Dam-masz. van Dueren, welke in groot detail de uitbreidingen in kaarten heeft uitgewerkt (Ratsma 1997, 15-17).

In 1594 werd het plan om de gehele westelijke waterstad te voorzien van fortifi-caties nieuw leven ingeblazen, dit keer ontworpen door fortificatiemeester Adriaan An-thonisz. Deze ontwerpen zijn niet bewaard, maar zijn mogelijk terug te zien in de kaart uitgegeven door de Leidse boekdrukker Henrick Haestens uit 1599 (fig. 2.6). De maker van de kaart is onbekend, maar mogelijk was dit Jacob de Gheyn die in opdracht van Haestens een plattegrond van Schiedam gemaakt heeft (Bonke 1996, 42). Op de kaart staat de fortificatie uit 1575 nog weergeven. Deze ‘Wijnhaven’ fortificatie uit 1575 werd geslecht en vergraven tot haven. Daarna waren er plannen om de Schiedamse vest met bastions, muren en muurtorens te voorzien en een fortificatie langs de toekomstige Boompjes met een bolwerk, muren en muurtorens te bouwen. De Leuvehaven, waar-langs deze vesten aangelegd zijn, is in 1598 tot 1604 uitgegraven. De woonkavels waar-langs deze haven werden in rap tempo verkocht in de jaren erna (Moquette 1924, 107-108). De Schiedamse vest met drie bastions en het bastion aan het oosteinde van de Boom-pjes (naast de mond van de Oude Haven) zijn daadwerkelijk gebouwd; de muren en muurtorens zijn er nooit gekomen. Wel is er in 1611 een keermuur langs de Boompjes gebouwd. In 1613 waren alle werkzaamheden met betrekking tot vestingwerken vol-tooid (Bonke 1996, 42-44).

(31)

31

Figuur 2.6: Kaart uit 1599 (oriëntatie zuid-noord) met niet-uitgevoerde plannen voor nieuwe ves-tingwerken met uitzondering van de Schiedamsevest en het Boompjes bastion (gele sterren). Kaart mogelijk vervaardigd door Jacob de Gheyn. In grote letters: A.) De Schiedamse vest (rode lijn), B.) De Boompjes (groene lijn), C.) de oude ‘Wijnhaven’ fortificatie uit 1575 (paarse lijn). Aan-passing kaart naar stadsarchief.rotterdam.nl, Inv. nr. RI-13.

Een overzicht van de ontwikkelingen 1573-1613

Qua afbraak en bouw van verdedigingswerken raakte Rotterdam in een stroomversnel-ling in deze periode (Ratsma 1995, 170), hieronder volgt een beknopt overzicht:

1. In 1573 wordt een aarden bolwerk aangelegd rondom de ingestorte Oude Oost-poort, een provisorische houten poort werd in het verlengde van dit Oostbol-werk aangelegd om de toestroom naar de stad te reguleren (Bonke 1996, 23; Wereldsma 2017, 72)

2. In 1575 worden de ‘Wijnhaven en Haringvliet’ fortificaties en bastions aangelegd (Bonke 1996, 23-25; Ploegaert 2020, 40).

3. In 1578 wordt de Oude of Sint-Laurenspoort gesloopt om ruimte te maken voor nieuwe kavels (Van Ravesteyn 1933, 81; Wereldsma 2017, 35).

4. In 1581 wordt de oude stadsmuur ten noorden van de Nieuwehaven gesloopt en het gebied verkaveld (Van Ravesteyn 1933, 83).

(32)

32 5. In 1590 wordt de westkant van de oude stadsmuur (aan de Blaak) gesloopt en

verkaveld.

6. In 1594 krijgt de stad een octrooi van de Staten van Holland voor aanleg van de Schiedamsevest; de complete zuidwestelijke helft van de stad mag gefortifi-ceerd worden (Van Ravesteyn 1933, 91). Henrick Haestens maakt constructie-plannen voor dit deel van de stad, maar deze worden grotendeels niet uitge-voerd.

7. In 1593-1594 worden de ‘Wijnhaven en Haringvliet’ fortificaties alweer geslecht om ruimte te maken voor nieuwe bebouwing en fortificaties (Bonke 1996, 40-41).

8. Tussen 1593-1595 wordt er bij het Haringvliet een keermuur gebouwd (Bonke 1996, 40-41)

9. In 1597 wordt de bouw van de stenen Ooster Oudehoofdpoort voltooid (aan de Maas), dit is de opvolger van de middeleeuwse Oude- of Sint-Laurenspoort. De parallel staande Wester Oudehoofdpoort wordt pas in 1667 in steen opgeleverd (Wereldsma 2017, 101 - 105). Beide gebouwen staan aan de opening van de Oude Haven naar de Maas.

10. In 1598 wordt er gestart met het aanleggen van de Leuvehaven, dit proces wordt voltooid in 1604 (Moquette 1924, 107-108; Van Ravesteyn 1933, 88). 11. In 1611 wordt er een muur aangelegd langs de Boompjes. Het gaat hier slechts

om een waterkering; een bastion of nieuwe vest werd overbodig geacht, met uitzondering van het Bolwerk, een bastion aan de oostzijde van de Boompjes (Bonke 1996, 42-44; Van Ravesteyn 1933, 87).

12. In 1613 wordt de Oude Schiedamse poort gesloopt om ruimte te maken voor de Schiedamsevest (Van Ravesteyn 1933, 107).

13. In 1613 worden de fortificaties langs de Schiedamsevest opgeleverd (Van Ra-vesteyn 1933, 106 en 116; Bonke 1996, 42-44). De Coolsingel en de Schiedamse-vest zijn nu één doorlopend verdedigingswerk en alle werkzaamheden ten be-hoeve van de verdediging zijn voltooid.

De Waterstad heeft rond 1616 zijn maximale omvang bereikt, zoals te zien op de kaart van Huys en Versijden uit 1623 (fig. 2.7). Dit gebied staat bekend als de ‘stadsdrie-hoek’; de gecombineerde Landstad en Waterstad, het oude centrum van Rotterdam van ongeveer 125 hectare. Hieruit blijkt dat Rotterdam vanaf deze periode behoorde tot een van de grotere steden; het stadsgebied van Den Haag besloeg circa 180 hectare, Leiden

(33)

33 144 hectare, Den Bosch 108 hectare en Utrecht 144 hectare. Amsterdam stak met een

oppervlakte van circa 470 hectare ver boven alle andere steden uit. Kleine(re) steden zo-als Alkmaar en Amersfoort waren respectievelijk 56 en 70 hectare in omvang (Rutte en Abrahamse 2014, 193). In de loop van de 17e eeuw wordt de stadsdriehoek volgebouwd en worden er enkele nog enkele havens aangelegd. Na afloop van de Gouden Eeuw wor-den er geen nieuwe fortificaties gebouwd. In de 18e en 19e eeuw worden de verdedi-gingswerken stuk voor stuk gesloopt om plaats te maken voor nieuwe bebouwing.

Figuur 2.7: Kaart van Huys en Verseyden uit 1623. Maximale omvang van de waterstad, waarbij enkele delen nog braak liggen in afwachting van nieuwe bebouwing. Kaart naar stadsarchief.Rot-terdam.nl, Inv. nr. RI-17.

(34)

34 Conclusie

Na de stadsuitbreiding van 1358 werd het grondgebied van Rotterdam vele malen gro-ter dan de aanvankelijke ‘vierkante stad’ die bestond tijdens de stadsrechtenverlening in 1340. Wat precies de aanleiding was voor deze plotselinge vergroting van de stad is enigszins onduidelijk, maar de kans is groot dat Rotterdam deze privileges heeft gekre-gen na verdiensten tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten in de midden 14e eeuw. Daarna stagneerde de nu ‘rondvormige’ stad enigszins; grote delen van de binnenstad lagen braak en er was geen grote bevolkingsgroei. Conflicten in de 15e eeuw, zoals de Jonker Fransenoorlog, lieten de stad zwaar gehavend achter toen de 16e eeuw begon. Door het inkrimpen van de stad en het vernieuwen van de verdedigingswerken werd Rotterdam nieuw leven ingeblazen. De bevolkingsgroei en de welvaart door handel en visserij namen toe. In de laat 16e eeuw, ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog, werd Rot-terdam een grote speler op het toneel van handelssteden. De grote welvaart maakte het mogelijk om de stad sinds enkele eeuwen uit te breiden (aan de waterzijde) en te voor-zien van moderne verdedigingswerken. Dit was de gecombineerde Landstad en Water-stad; het oude centrum van Rotterdam. De historische ontwikkeling valt daarom onder te verdelen in vier stadsuitbreidingen; in 1340, 1358, 1505 (eigenlijk een inkrimping) en 1572 (fig. 2.8). De volgende uitbreidingen kwamen pas in de 19e eeuw, maar deze wor-den in dit onderzoek niet besproken aangezien er geen enkele connectie is met het aan-leggen van verdedigingswerken.

(35)

Figuur 2.8: Stadsuitbreidingen van Rotterdam met aantal hectares (zoals besproken in de afgelopen paragrafen) over de huidige topografische kaart. Waterwegen, vesten en havens zijn ook aangege-ven. Kaart vervaardigd in Qgis.

(36)

3. Ontwikkeling van de stadsverdediging

Rotterdam heeft een dynamisch stelsel van stadsverdedigingen gekend. Poorten, mu-ren, torens en bastions werden in periodes van onrust vervangen, verplaatst of her-bouwd. De komende paragrafen gaan in op deze ontwikkelingen, gebruik makend van historisch, archeologisch en cartografisch bewijs. Voorafgaand aan elke paragraaf zal kort de algemene ontwikkeling van het betreffende defensie element besproken wor-den, voordat er wordt ingegaan op Rotterdam zelf.2

De stadsverdediging van Rotterdam wordt verdeeld in vier fasen, vernoemt naar de vorm van de stad op dat moment; 1.) De vierkante stad met aarden wallen tussen circa 1300 en 1358, 2.) De ronde stad met aarden wallen tussen 1358 en 1505, 3.) De schoenvormige stad met stenen muren tussen 1505 en 1575 en 4.) De driehoekige stad met fortificaties en bastions tussen 1575 en 1616. De stadspoorten zijn ook onderver-deeld in deze vier fasen.

3.1 De middeleeuwse stadswallen en -muren 3.1.1 Stadswallen en -muren in de Lage Landen

De meest simpele vorm van stadsverdediging die in Nederlanden werd gebruikt vanaf de Late Middeleeuwen, was de uitgegraven gracht met aarden wal rondom het grondge-bied van de stad. Deze gracht was meestal gevuld met water, maar in Nederland zijn er enkele steden bekend met een droge gracht, zoals Nijmegen en Maastricht (Janse en Straalen 1974, 15-16). Later in de middeleeuwen, na intrede van sterker wapentuig, werden de aarden wallen vervangen door stenen muren. Steden die wensten te beschik-ken over een stadsverdediging moesten daarvoor wel genoeg vermogen hebben; enkele steden (bijvoorbeeld Heenvliet op Voorne) hebben na het ontvangen van de rechten nooit poorten of wallen gebouwd. Stadspoorten kwamen zowel bij de aarden wallen als bij de stenen stadsmuren voor, meestal in steen, maar mogelijk eerst van hout. Walto-rens kwamen zowel voor langs de aarden wallen als de stenen muren; een voorbeeld hiervan is in Deventer, waarbij tufsteen torens werden gebouwd op de aarden wal om-streeks 1225. Pas een eeuw later werd de wal vervangen door een bakstenen muur (Van der Wal et al. 2011, 16). De gebruikelijke datering voor de aanleg van de eerste vesten

(37)

37 en wallen is tussen 1100 en 1300, na deze periode werden tot ongeveer 1550 de wallen

vervangen door stenen muren (Janse en Straalen 1974, 17-19).

Gewoonlijk kregen steden na het verkrijgen van stadsrechten het privilege om deze defensie aan te leggen, soms pas na het verkrijgen van aanvullende rechten zoals in Rotterdam het geval was in 1358. Terwijl sommige steden, zoals Maastricht en Zalt-bommel, erg vroeg overgingen op stenen stadsmuren (in de 13e en de vroege? 14e eeuw; Hundertmark et al. 2016, 28-29), bleven andere steden door lage welvarendheid, zoals Rotterdam en Amsterdam, soms eeuwen afhankelijk van de aarden wallen met houten palissaden (Van der Schoor 1992, 166-167). Indien het besluit uiteindelijk werd genomen om de verdediging te ‘verstenen’, kon het jaren duren voordat dit gerealiseerd werd. Een voorbeeld hiervan is in Amersfoort, waarbij het eerste deel van de stadsmuur vermeld wordt in 1394 en het laatste deel pas rond 1450 (Janse en Straalen 1974, 17). Een ander voorbeeld is Utrecht, waarbij er gestart werd met het project rond 1225 en het pas voltooid was in 1365 (IJsselstijn 2011, 94) 3. In veel gevallen waren dit dus geen continu bouwwerkzaamheden; of juist wel continue werkzaamheden, maar erg klein-schalig.

3.1.2 Eerste fase – De vierkante stad 1300 – 1358

Historische bronnen

Door de auteurs Van Ravesteyn (1933, 44), Van der Schoor (1992, 166-167) en in de At-las van Historische Vestingwerken in Nederland (Stichting Menno van Coehoorn 1970, 22) wordt beweerd dat Rotterdam reeds voor 1358 over enkele primitieve vesten be-schikte. Als omvang van de stad wordt het gebied aangehouden zoals weergeven in fig. 2.2A; de vierkante stad die bestaan heeft tot de uitbreiding van 1358. Dit is slechts een aanname; Van Ravesteyn en Van der Schoor gaan er van uit dat bestaande, gegraven waterwegen langs de stad als primitieve vesten gebruikt zijn. De Van Coehoorn Atlas geeft geen enkele verduidelijking.

De begrenzing van deze vesten zou dan als volgt zijn: de Delftse vaart markeert de westzijde (van de Coolsingel was nog geen sprake), de Botersloot (of de Oppert) de oostzijde, de noordzijde daar tussenin en de zuidzijde liep langs het Steiger (fig. 3.1). Deze natuurlijke of kunstmatige waterwegen dienden als grachten en mogelijk waren er

3 De stad Utrecht had een oppervlakte van 143 hectare terwijl andere Nederlandse steden meestal onder de 80 hectare bleven. De lange duur van de bouwwerkzaamheden had hier grotendeels mee te maken.

(38)

38 eenzelfde soort aarden wallen met palissades opgeworpen zoals na 1358 het geval was.

Deze situatie zou bestaan kunnen hebben vanaf het begin van de 14e eeuw, toen het stadsoppervlak deze grootte bereikte, tot 1358. Dit alles geeft een beeld weer van een provisorische stadsverdediging, eigenlijk meer een soort begrenzing van de stad gebruik makend van al bestaande afbakeningen. Dit is puur theoretisch; er zijn geen historische, cartografische of archeologische gegevens voor handen, behalve enkele aanwijzingen verkregen uit de opgraving bij het Mariniershof.

(39)

Figuur 3.1: Theoretisch verloop tracé vestingen fase 1A en 1B over de huidige topografische kaart. Stadsoppervlakte circa 10 tot 14 hectare. Kaart vervaardigd in Qgis.

(40)

Archeologisch onderzoek

Tijdens een opgraving in 1999 bij het Mariniershof uitgevoerd BOOR, is een tot dan toe onbekende (primitieve) verdedigingswal met gracht aangetroffen (fig. 3.2 en tabel 3.1). Wel moet vermeld worden dat het om een vermoedelijke wal gaat; dit is zo geïnterpre-teerd in het veld, maar hoogst onduidelijk geacht tijdens de uitwerking. Hoe de wal er precies uitgezien heeft kan niet gezegd worden (mondelinge mededeling Guiran en Car-miggelt 13-04-2020). Deze mogelijke wal lag ten oosten van de veronderstelde vierkante stad zoals hierboven besproken, maar niet ver genoeg oostelijk om tot de stadsuitbrei-dingen van 1358 te behoren. Het zal hier waarschijnlijk gaan om een kleinschalige tus-senfase die te dateren valt tussen het verkrijgen van de stadsrechten in 1340 en de uit-breidingen in 1358 (Jacobs et al. 2005, 20). De wal (met mogelijke palissade) en de gracht waren te herkennen in het profiel van de werkput (fig. 3.3). Opmerkelijk is dat de gracht op de kaart van Van Deventer nog steeds waar te nemen is, met braakliggend ter-rein aan de overzijde.

Figuur 3.2: Plangebied Mariniershof en locatie gracht met wal op de kaart van Van Deventer. Naar Jacobs et al. 2005, 7.

Onderzoeklocatie Mariniershof

(41)

41

Opgraving(en) BOOR 1999 (Jacobs et al. 2005)

Elementnaam Primitieve stadswal en gracht

Materiaal Klei, hout (?)

Afmetingen Hoogte wal: circa 1,5 meter (in profiel)

Breedte wal: circa 6 meter (in profiel) Breedte gracht: circa 6 meter (in profiel)

Baksteenmaten Nvt

Baksteenverband Nvt

Fundering Onbekend

Diepte in NAP Circa -4 tot -6 meter

C-14 – Dendrochronologische dateringen Geen

Opmerkingen Mogelijk kleine palissade op wal, enkele

palenrijen met beschoeiing aangetroffen.

Tabel 3.1: Beknopte gegevens opgraving Marniershof (Jacobs et al. 2005).

Dit is de enige plek waar mogelijk het bestaan van vestingwerken gedateerd kan worden vóór 1358; de vestingwerken kunnen erg moeilijk dateren van na 1358, dit zou dan moeten betekenen dat ze midden in het stadsgebied lagen (zie tevens fig. 3.1). He-laas zijn er geen exacte dateringen vastgesteld, de aardewerk vondsten geven een brede datering van de 14e en 15e eeuw (Jacobs et al. 2005, 20-21).

Figuur 3.3: Profiel C-D opgravingsput Mariniershof. De mogelijke wal is aangegeven met nummer 3 (donkergroen) en een rode lijn, de grachtvulling met nummer 6 (lichtgroen). Figuur naar Jacobs

(42)

42 Conclusie

Concluderend is de kans aanwezig dat Rotterdam primitieve verdedigingswerken heeft gekend vóór 1358. De dateringen, locaties en specificaties zijn nauwelijks bekend. Het enige concrete bewijs is mogelijk gevonden bij het Mariniershof, maar hier zijn geen C-14 of dendrochronologische monsters genomen om een datering aan de wal te geven. De beste schatting is dat Rotterdam, als vierkante stad zoals weergeven in fig. 3.1, vanaf 1300 zijn grenzen verzekerde met waterwegen, dijken en mogelijk aarden wallen (fase 1A). Van volledige vesten zal nog geen sprake zijn geweest, aangezien hier nog geen toe-stemming voor was gegeven. In de periode 1340 tot 1358, na de stadsrechten maar voor de vestingrechten, zou de stad een of enkele kleinschalige uitbreidingen gekend hebben waarvan het Mariniershof een voorbeeld is (fase 1B). Pas na 1358 is dit zeker, toen de stad expliciet toestemming kreeg voor uitbreidingen en vesten.

3.1.3 Tweede fase – De ronde stad 1358 – 1505

Historische bronnen

De uitbreiding van de stad na 1358 vergrootte het bewoningsgebied tot ongeveer 75 à 80 hectare. Zoals vermeld in de introductie werd de stad omsloten door de ‘Noordvest’ in het noorden, de Coolvest in het westen, de ‘oude Oost- of Warandevest’ in het oosten en de ‘Blaakvest’ in het zuiden (fig. 3.4a). Het is bekend dat de Cool- en Warandevest be-schikten over aarden wallen (zie par. 2.1). Het is niet duidelijk de ‘Blaakvest’ net zo ge-fortificeerd was met wallen en hekwerken als de andere vesten (Renting 1978, 200). Er is hier geen archeologisch bewijs voor.

In de Stadsrekeningen van 1426-27 en 1429-1430 worden met regelmaat de ‘wagenscotten’, de houten hekwerken op de aarden wallen, genoemd. Deze moeten continu gerepareerd worden (Unger en Bezemer 1899, 51-53). De aarden wallen zelf worden meestal ‘dijcken’ genoemd en deze moeten vaak aangevuld worden met nieuwe aarde (Unger en Bezemer 1899, 54). Deze wagenscotten en dijcken worden genoemd bij de Cool- en Warandevest, maar dus niet bij de ‘Blaakvest’, wat het aannemelijk maakt dat zij hier niet gestaan hebben.

(43)

Figuur 3.4a: Vastgesteld verloop tracé fase 2A over de huidige topografische kaart. De opgraving locaties zijn genoemd. Stadsoppervlakte circa 75 tot 80 hectare. Kaart vervaardigd in Qgis.

(44)

Figuur 3.4b: Vastgesteld verloop tracé fase 2B over de huidige topografische kaart. De opgraving locaties zijn genoemd. Stadsoppervlakte circa 75 tot 80 hectare. Kaart vervaardigd in Qgis.

Figuur 3.4c: Vastgesteld verloop tracé fase 2C over de huidige topografische kaart. De opgraving locaties zijn genoemd. Stadsoppervlakte circa 75 tot 80 hectare. Kaart vervaardigd in Qgis.

(45)

45 Archeologisch onderzoek

Deze fasering van de stadsverdediging is op drie verschillende plekken (waarschijnlijk) waargenomen. Langs de Pompenburgsingel in het noorden (1), de Warande in het oos-ten (2) en bij het Beursplein in het wesoos-ten (3). Op alle drie de locaties is een ophoging van schone klei waargenomen, die kan worden geïnterpreteerd als een aarden verdedi-gingswal (tabel 3.2). Daarnaast zijn er sporen van grachtvulling aangetroffen, direct aan-sluitend op de ophoging van klei. De Pompenburgsingel en Beursplein zijn de enige loca-ties waar in deze fase een stenen muur heeft gestaan. De Pompenburgsingel muur werd voorafgegaan door een aarden verdedigingswal en opgevolgd door de vroeg 16e-eeuwse stadsmuur van fase 3 (Steenvoorden 1989, 5). De Beursplein stadsmuur werd eveneens voorafgegaan door een aarden verdedigingswal, maar de opvolgende stadsmuur is van veel latere datum dan de Pompenburgsingel muur (Moree et al. 2002, 177-178).

Figuur 3.5: Opgraving wal (onder) en stadsmuur (boven) Beursplein 1994. De muur was te da-teren in fase 2, maar zeer laat. Foto naar Moree et al. 2002, 178.

Onderzoeklocaties 1. Pompenburgsingel

2. De Warande 3. Beursplein

(46)

46

Opgraving(en) 1. BOOR 1988-1989 (Steenvoorden 1989;

Döbken et al. 1992, 298; schriftelijke me-dedelingen T. Guiran 18-03-2020)

2. BOOR 2020 (booronderzoek; rapport in prep.)

3. BOOR 1994 (Moree et al. 2002, 177-178; schriftelijke mededelingen T. Guiran 18-03-2020)

Elementnaam Stadsmuur (locatie 1 en 3)

Stadswal en gracht (locaties 1, 2 en 3)

Materiaal Baksteen, zand en hout (locatie 1 en 3)

Klei (locaties 1, 2 en 3)

Afmetingen Stadsmuur (Pompenburgsingel): tussen

55 en 60 centimeter dik (fundering), steunberen om de circa 5 meter van 60 centimeter dik, hoogte bovengronds op-gaand muurwerk in opgravingsput was 1,20 meter.

Stadsmuur (Beursplein): Dikte fundering muur tussen 40 en 60 centimeter. Twee steunberen aangetroffen (afmetingen on-bekend).

Stadswal:

- Pompenburgsingel: geschat 2,5 meter hoog en wallichaam 8 meter breed. - Warande: geschat 2 meter hoog en wal-lichaam 8 tot 10 meter breed.

- Beursplein: Onbekend

Baksteenmaten Stadsmuur (Pompenburgsingel): Tussen

26 x 12 x 6 en 25 x 12 x 6

Stadsmuur (Beursplein): 18/18,5 x 8/9 x 4/4,5

(47)

47

Fundering Stadsmuur (Pompenburgsingel): 14e

-eeuwse wal gebruikt; 2 meter brede sleuf ingegraven in oudere wal, met in lengte-richting drie houten balken van 5 meter lang, 30 centimeter dik en 20 centimeter uit elkaar. Daar op planken vloer van 1,50 breed. Tot slot vlijlaag bakstenen met zand van 1,10 meter breed.

Stadsmuur (Beursplein): 14e-eeuwse wal gebruikt, fundering van hout, verder on-bekend.

Stadswal (Alle locaties): Opgeworpen op natuurlijke afzettingen.

Diepte in NAP Stadsmuur (Pompenburgsingel): - 3,40

meter (basis), top vergraven. Stadsmuur (Beursplein): Onbekend.

Stadswal:

- Pompenburgsingel: vanaf – 3,40 meter (top), diepte onbekend

- Warande: - 3,50 tot – 5,90 meter (ge-schat)

- Beursplein: onbekend

C-14 – Dendrochronologische dateringen Stadsmuur (Beursplein): Wigglematching meerdere C-14 dateringen, secundair ge-bruikt scheepshout; kapdatum 1480 +/- 8, dus nà 1472

Opmerkingen -

Tabel 3.2: Beknopte gegevens opgravingen stadsverdediging fase 2.

Op de Pompenburgsingel (locatie 1) is een aarden wal aangetroffen, eenzelfde soort als die aangetroffen is bij het Beursplein in 1994 en (mogelijk) tijdens het booronderzoek in 2020 aan de Warande (locatie 2 en 3). De wal bij de Pompenburgsingel dateert mogelijk uit fase 1, aangezien de ‘Noordvest’ hetzelfde traject had als in deze fase. Historische

(48)

48 bronnen geven geen directe aanwijzing over het uiterlijk van deze wallen, maar in de

Stadsrekeningen van 1425-1426 worden wel enkele reparaties genoemd. De wallen wa-ren bovenop voorzien van een houten omheining of ‘Wagenscot’, bijna een schutting, die constant gerepareerd moest worden na stormen en rampspoed (Unger en Bezemer 1899, 118; Van Ravesteyn 1933, 46). Het ging dus niet om substantiële bouwwerken. Aan de hand van de opgravinglocaties Pompenburgsingel en mogelijk de Warande kan afgeleid worden dat de wal ongeveer 2 meter hoog en 8 meter breed is geweest. De aansluitende gracht aan de buitenzijde is nooit compleet teruggevonden, maar kan ver-gelijkbaar zijn met de 16e-eeuwse grachten van grofweg 20 tot 30 meter breed (fig. 3.6). Aan de voet van de wal waren mogelijk houten staken geplaatst, deze worden een en-kele keer vernoemd in de Stadsrekeningen (Unger en Bezemer 1899, 62). Deze vroegste subfase van fase 2, met alleen aarden wallen tussen 1358 en circa 1375, zal subfase 2A genoemd worden.

Figuur 3.6: Doorsnede van de wal en gracht (reconstructie, fase 2); 1.) stadszijde, 2.) aarden walli-chaam, 3.) houten omheining of ‘wagenscot’, 4.) houten staken, 5.) gracht, 6.) buitenzijde. Zie ook figuur 3.11 voor hoe de wal op bepaalde poorten aansloot. Eigen tekening.

Tot nu toe zijn de stadsmuren van de Pompenburgsingel en Beursplein de enige bakstenen muren aangetroffen die ouder zijn dan de 16e-eeuwse muren van fase 3. In het geval van de Pompenburgsingel wordt dit gedacht omdat de oude muur direct onder de muur van fase 3 gevonden is en het baksteenformaat op een datering wijst uit de laatste kwart van de 14e eeuw (Steenvoorden 1989, 2; schriftelijke mededelingen T. Guiran 18-03-2020). Hoe de jonge muur op de oude muur is gefundeerd is niet duidelijk geworden uit de documentatie; mogelijk is er grond rondom de oude muur

(49)

opgewor-49 pen, waardoor er een sterke fundering ontstond van zowel baksteen als aarde. De

bak-steenformaten van de eerste Schiedamse poort, gebouwd grofweg in dezelfde periode als deze muur (midden tot laat 14e eeuw), zijn met 22,5 x 11 x 5,5 centimeter vreemd genoeg een stuk kleiner. Er zijn helaas geen C-14 of dendrochronologische monsters ge-dateerd om uitsluitsel te geven.

De reden dat de ‘Noordvest’ van de stad, waarvan de Pompenburgsingel onder-deel was, al in de laat 14e eeuw over een stadsmuur beschikte is enigszins onduidelijk. De vroege verstening van de ‘Noordvest’ kan mogelijk eenzelfde achtergrond hebben als de vroege verstening van het Noordpoorthuis en de oude Hofpoort (zie par. 3.3.2). De noordzijde van de stad was een kritiek geografisch punt, waar de Rotte en de Rotter-damse Schie de stad instromen en de weg richting Delft gelegen is. Door conflicten met Delft was dit een zeer belangrijk punt in de stadsomwalling tussen de midden 14e eeuw en midden 15e eeuw. Daarom kan het stadsbestuur gekozen hebben om hier hun (enigs-zins schamele) vermogen op te richten en een stenen muur te bouwen. Daarna waren er geen middelen meer over om de rest van de stad te voorzien van stenen muren, dus ble-ven deze bij aarden omwallingen. Deze subfase tussen circa 1375 en 1475, met alleen een stadsmuur aan de noordzijde en verder aarden wallen, zal subfase 2B worden ge-noemd.

De houten fundering van de Beursplein muur is gedateerd met wigglematching van meerdere C-14 dateringen en gaf een ouderdom van 1480 +/- 8, dus nà 1472 (schrif-telijke mededeling T. Guiran, 15-03-2020). Alhoewel de Coolvest muur dus kan dateren van rond de ‘versteningsbeslissing’ van 1504-1505, is een iets eerdere datering ook mo-gelijk. De Coolvest stadsmuur kan dus al van steen zijn gebouwd vóór de Jonker Fransen-oorlog en inderdaad is hier een aanwijzing voor in de kroniek van Van der Sluys (1509). Tijdens de inval van Rotterdam in 1488 ‘togen ongeveer 100 man in grote stilte over het ijs de (Cool)vest over en kwamen bij de Jan-Vetten toren (waltoren CV-04) over de muur (…) en trokken tussen het vervallen slot Bulgersteyn door’ (Unger en Bezemer 1895, 69). Van der Sluys schreef dit in 1509, luttele jaren na de ‘versteningsbeslissing’ en is moge-lijk een ooggetuigenverslag. Daarnaast wordt het bestaan van deze muur nogmaals be-vestigd in de Stadsrekening van 1496-1497 (Unger en Bezemer 1899, 450). De baksteen-maten van deze muur (18,5 x 9 x 4) wijken af van de laat 14e-eeuwse muur langs de ‘Noordvest’ (26/25 x 12 x 6 centimeter), maar ook van de vroeg 16e-eeuwse muren van fase 3 (meestal 22 x 10 x 5 centimeter). De ouderdom op basis van de baksteengrootte is moeilijk af te leiden, maar het is duidelijk dat de Beursplein muur een zeer afwijkende baksteengrootte had; wat kan duiden op een specifieke periode van constructie, anders

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De erkenning (en subsidiëring) van Chinese organisaties vanaf 1987 heeft een spel van geven en nemen op gang gebracht, waarmee deze organisaties onder Nederlandse jurisdictie

2 januari 2020 heeft … beroep ingesteld tegen de beslissing van 25 november 2019 van de raad van bestuur van …, waarbij hem de tuchtmaatregel van het ontslag wordt opgelegd..

sociaal professionals werken integraal, kijken verder dan. hun opdracht

De bespreking van het rapport door de gemeenteraad heeft ertoe geleid dat de raad in de vergadering van 16 juli 2020 aan het college heeft verzocht om eind 2020 een

Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: klei, sterk siltig, zwak humeus, lichtbruingrijs, weinig hout en riet,

[r]

[r]

Maar met de opdracht aan Studio Ramin Visch had het museum nóg een