• No results found

3 De Zuid-Limburgse hellingbossen: een landschappelijk en historisch kader

3.1

Landschappelijk kader

3.1.1 Landschapszones

Het Zuid-Limburgs heuvelland is een plateaulandschap, doorsneden door een beperkt aantal beekdalen en een veel groter aantal droogdalen. Vanuit de dalen oogt het landschap zeer reliëfrijk, vanaf de plateaus juist verrassend vlak.

Figuur 3a. Hoofdlandschappen in het Zuid-Limburgse heuvelland. In grijs aangegeven: hellingcomplexen. L: löss en terrasafzettingen; K: kalksteen, löss, terrasmateriaal en zeer plaatselijk vuursteeneluvium; V: vuursteeneluvium, löss en glauconietklei (bron: Bobbink et al., 2008).

Kenmerkend voor dit landschap is daarbij enerzijds de grote geologische verscheidenheid die het gevolg is van afzettingen uit verschillende perioden die door tektoniek en erosie hun vorm en ligging hebben gekregen en anderzijds de aanwezigheid van een een pakket lössleem dat vrijwel de gehele oppervlakte van het

gebied afdekt. Deze lössleem is op de hellingen grotendeels onder invloed van hellingprocessen (solifluctie en colluviatie) verplaatst en gemengd met andere typen moedermateriaal zoals terrasmateriaal en kalkbrokjes. De dikte van dit pakket varieert sterk van plek tot plek, met name op de hellingen, en bepaalt zo in hoeverre het onderliggend (of doorgemengd) materiaal van invloed is op de bosgroeiplaatsen en daarmee op de voorkomende bostypen (Bobbink et al., 2008).

De bossen zijn in hun voorkomen vrijwel beperkt tot de steilere hellinggedeelten tussen dalbodem en plateau. Op de dalbodems en plateaus is nauwelijks enig bos aanwezig. Figuur 3a geeft een beeld van de belangrijkste dalsystemen en de bijbehorende hellingcomplexen. Tevens is een onderverdeling van het heuvelland aangegeven in drie door de geologie bepaalde deelgebieden. Deze worden elk gekenmerkt door een specifieke opeenvolging van bosgroeiplaatsen en bostypen. De grenzen tussen deze deelgebieden zijn in het algemeen duidelijk, als gevolg van tektonische processen en de daarmee samenhangende breuklijnen in de ondergrond. Voor meer details, kan verwezen worden naar het Preadvies hellingbossen (Bobbink

et al., 2008).

3.1.2 Hellingzones en bostypen

Verreweg de belangrijkste bosassociatie van het Heuvelland is het Eiken- Haagbeukenbos (klasse Querco-Fagetea). Alleen langs de bovenranden van de plateaus komt waar onder een dun dek van lössleem een relatief arm en zuur substraat aanwezig, vinden wij een zone met ‘armer’ bos (klasse Quercetea robori-petraeae). In het lösslandschap (deelgeboied L) en het kalklandschap (deelgebied K) is dit et Beuken- Eikenbos (dun lössdek op zandig en grindrijk terrasmateriaal), in het vuursteeneluviumlandschap (deelgebied V) het Veldbies-Beukenbos (dun lössdek op vuursteeneluvium). Ook het voorkomen van de verschillende subassociaties van het Eiken-Haagbeukenbos wordt bepaald door de geologie. De meest complete zonering vinden wij in het kalklandschap, waarvoor de orchideeënrijke vorm van het Eiken- Haagbeukenbos kenmerkend is. Dit bostype ontbreekt in het lösslandschap en is in het vuursteeneluviumlandschap slechts zeer sporadisch aanwezig. De karakteristieke boszonering van het kalklandschap wordt weergegeven in Tabel 3a en Figuur 2b.

Tabel 3a. Relatie tussen bostypen en typen groeiplaats en substraat in het kalklandschap (deelgebied K).

Groeiplaats / substraat Bostype

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam dun lössdek op terrasmateriaal Beuken-Eikenbos Fago-Quercetum dikker lössdek op terrasmateriaal EHB met Witte klaverzuring SC oxalidetosum diepe lössbodem EHB typische subassociatie SC typicum dun lössdek op mergel EHB met kalkplanten SC orchietosum diep ingesneden droogdal *) EHB met Naaldvaren SC polystichetosum los hellingmateriaal en colluvium EHB met Daslook SC allietosum

EHB: Eiken-Haagbeukenbos; SC: Stellario-Carpinetum. *) bij steile insnijdingen kan mergel (vrijwel) aan de oppervlakte liggen.

De in Tabel 3a gegeven indeling is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. In de praktijk kan het voorkomen van de verschillende bostypen langs de hellinggradiënt worden beïnvloed door hellingprocessen (doormenging van terrasmateriaal en/of kalkbrokjes in de lemige bovengrond) en door de dominante boomsoort (afhankelijk van de afbreekbaarheid van het bladstrooisel).

kalksteilrand plateau Hellingtype K mergel löss puinhelling

mengsel mergelpuin en verspoelde löss colluvium

terrasgrinden en -kleien kalkverweringsgronden met lössdek

kalkgronden met dun dek zuur terrasmateriaal en löss

lössgronden

plateaurand

colluviumwaaier grubbe

Figuur 3a. Karakteristieke zonering van bosgroeiplaatsen op een helling in het kalklandschap (deelgebied K). (aangepast naar Bobbink et al., 2008)

Alle veldwerk dat werd verricht ten behoeve van deze studie vond plaats in het kalklandschap (deelgebied K). De historische analyses hebben echter betrekking op het hele Heuvelland.

3.2

Veranderend bosbeheer

3.2.1 Historisch bosbeheer

Hakhout en hooghout

Het bosbeheer kent twee hoofdbedrijfsvormen: het hakhout en het hooghout. In het hakhout worden bomen verjongd via vegetatieve vermeerdering. Na de kap groeien aan de stobben nieuwe telgen die de volgende generatie bomen vormen. Zolang de gebruikte soorten gemakkelijk nieuwe telgen produceren biedt deze bedrijfsvorm een zekere verjonging. Het succesvol uitlopen van de stobbe is echter afhankelijk van de leeftijd waarop de boom is gekapt en de leeftijd van de stoof (zie Figuur 3c). Hoe ouder de gekapte boom, hoe lager de kans op het succesvol uitlopen van de stobbe. Naarmate de stoof ouder is neemt ook de uitloopkans van de stobben en de groei van de telgen af (den Ouden et al., 2010; Harmer & Howe, 2003).

In het hooghout concentreert het beheer zich op de oogst van grote, opgaande bomen. In het hooghout wordt een grotere totale productie gerealiseerd dan in het hakhout omdat bomen langere tijd kunnen doorgroeien. De jaarlijkse volumetoename in bomen blijft de eerste decennia stijgen, en hakhout in relatief korte rotaties (10-20 jaar) realiseert daardoor een lagere gemiddelde aanwas dan in het hooghout van dezelfde soort mogelijk is. Vanwege deze grotere efficiëntie van de houtproductie, samen met de opkomst van de mechanisatie en stijgende loonkosten in het arbeidsintensieve hakhout, is het hooghout nu de belangrijkste bedrijfsvorm. Omdat relatief oude bomen worden geoogst is het in het hooghout niet mogelijk om te verjongen via de opslag uit stobben. De nieuwe generatie bomen moet dus opgroeien vanuit zaden, via natuurlijke verjonging, bezaaiing of door aanplant van opgekweekte bomen.

Figuur 3c: Gebruikte terminologie bij bespreking van het hakhout. Uit den Ouden et al. (2010).