vastgebonden zat, is hij gaan slapen. Maar elken keer als hij wakker werd, dacht hij:
wat is er? Het niggentje! Heb ik het nog, ken ik het nog? Wacht ... naar de klok
geluisterd. Hoe tikt de klok? Tik ... tik ... tik ... Zit daar mijn niggentje in? Even
gewacht en scherp geluisterd ... en het tikken van de klok veranderde in het niggentje
... en hij had het weer. Dat ging tot den morgen door, en ook den morgen ging het
door, tot hij, na het brood-eten, naar den Rebbe kon gaan. Maar ja, nu zat het dan
wel vast aan het tikken van de klok, maar de klok kon hij niet meenemen, die bleef
thuis, die hield ook het niggentje thuis ...
Onderweg heeft hij het aldoor in zichzelf gezongen ... hij is drie kennissen uit den
weg geloopen om het onder het praten niet kwijt te raken, en is eindelijk, met zijn
niggentje, bij den Rebbe
thuis gekomen. Die was om tabak en hij moest even wachten bij zijn vrouw.
Grootvader herinnert zich toch nog wel hoe die vrouw van Rebbe Jesaja Koopal
snateren kon? Maar terwijl zij snaterde bleef hij zijn niggentje neuriën en moest hij
antwoord geven, dan heeft hij het zoo half-en-half zingende, althans in de maat van
zijn niggentje gedaan ... Maar op hetzelfde oogenblik dat hij den Rebbe de deur in
hoort komen en dat hij even luistert wat de vischboer zegt dat de bot kost ... daar is
hij zijn niggentje kwijt ...
Ze hebben er samen naar gezocht, met de klok, met het horloge, maar ze hebben
het niet terug kunnen vinden. En den heelen dag is het hem niet weer ingevallen ...
want toen hij thuis kwam ... toen had ook hun eigen klok het niggentje verloren ...
tot hij er 's avonds in bed weer naar lag te luisteren en aan het niggentje niet dacht
... toen sprong het ineens uit den tik naar hem toe!
Van zoo'n verhaal word je stil. Want je vraagt je af ... waar gaat zoo'n niggentje
toch telkens heen ... en waar komt het dan weer vandaan ... en waar is het, en wat is
het en wat doet het in den tijd dat je het kwijt bent? Je moest het iets kunnen nazenden
om het te achterhalen en bij je terug te brengen ... en ze denkt aan haar eigen
toovermiddel en dat er toch wel veel wonderlijke dingen zijn ... en aan het water bij
‘polder 7’, zoo anders, en zoo ver al, en zoo lang geleden ...
Stappen, stemmen in de achterkamer ... nog meer visite! Maar die wel komen om
Grootvader te feliciteeren ... Tante Essie met oom Bram. Ze brengen een geweldig
groote, een reus van een eigengebakken mergbolus mee, en dat moet wel
met de tantes hier zijn afgesproken, want tante Heintje komt dadelijk met een schotel
en brengt hem warm en wel naar de keuken toe. Voor straks!
Met hun hoevelen zitten ze nu toch wel in de Sokkoh bij elkaar? Dat wordt een
dringen om plaats, een schikken om de tafel, en schipperen met de stoelen ... hindert
niemendal, is juist gezellig, en eerder een mitswo, daar je het in de Sokkoh niet al te
geriefelijk hebben mag. Vol lachen, vol gebabbel, vol warmte, vol geschuif en geschar
van stoelen is het hier nu, tusschen de vier groene wanden, die met kleurige bloemen
bestoken en met roode ranken overhangen zijn, want ieder is opgestaan om de ander
aan plaats te helpen, mijnheer De Beer met zijn vrouw wilden weggaan, maar
Grootvader heeft het niet willen hebben, dus blijven ze nu nog, en tante Heintje komt
met versche koffie en zet sigaren voor de heeren neer. En zie nu hoe de zon de
afhangende roode ranken doet fonkelen als wijn, als bloed, en tusschen de openingen
door, het witte kleed vol gouden pikkels strooit. Wat een heerlijkheid buiten, warmte
van zon, koelte van wind, zwermen gouden vogels ... je kunt ze uit de hooge toppen
hun vlucht zien beginnen, je kunt van hier de hooge toppen zien ... Je ruikt noten en
bloemen en fruit - en ze zou nu zoo graag even naar buiten willen, even onder de
ruimte zijn ... maar ook hier is het goed, in den warmen, dichten tafelkring, met de
koffie, de taartjes, de sigaren, en zij tusschen de oude menschen heel alleen jong!
Hoe oud zijn ze wel allemaal? Grootvader is stellig de oudste, maar het staat nog te
bezien
wie op Grootvader volgt, of liever, wie op Jaap Halberstadt volgt, want die verschilt
met Grootvader een jaar. Maar kan tante Essie niet nog ouder zijn?
‘Wie is eigenlijk ouder, tante Essie, mijnheer Jaap Halberstadt of u?’
Foei! Zoo wat vraagt men niet aan een dame! Tante Essie is een jonge bloem ...
En ze had het daarnet over haar kleinkinderen ... Jawel, jawel, maar ze is toch een
jonge bloem!
Wanneer Jaap Halberstadt lacht ... dat klinkt precies als een flesch die wordt
leeggeschonken ... ook zit hij er heelemaal van te schudden, en raakt dan zijn buik
daarbij de tafel, dan lijkt alles wat daar op staat, zachtjes rinkelend mee te lachen!
Ook oom Bram houdt vol: zijn vrouw is een jonge bloem, of hij zou haar toch
In document
Carry van Bruggen, De vier jaargetijden · dbnl
(pagina 98-101)