• No results found

Zie hier:

In document HET EVANGELIE NAAR MATTHEUS (pagina 87-200)

I. Welk een ijverig prediker Christus geweest is. Hij omging geheel Galilea, lerende in hun synagogen en predikende het Evangelie des koninkrijks. Merk op:

1. Wat Christus predikte-het Evangelie des koninkrijks. Het koninkrijk der hemelen, dat is, van genade en heerlijkheid, is in den nadrukkelijken zin des woord het koninkrijk, het koninkrijk, dat nu stond te komen, het koninkrijk dat alle koninkrijken der aarde zal overleven, zoals het ze overtreft. Het Evangelie is de handvest van dat koninkrijk, bevattende des Konings kroningseed, waarmee Hij zich genadiglijk heeft verbonden de onderdanen van dat koninkrijk te vergeven, te beschermen en te behouden. Het bevat ook hun eed van getrouwheid, waarmee zij zich verbinden Zijne wetten en inzettingen waar te nemen en Zijne eer te bevorderen, dit is het Evangelie des koninkrijks, daarvan was Christus zelf de Prediker, opdat ons geloof er in bevestigd zou worden.

2. Waar Hij predikte-in de synagogen, daar niet alleen, maar voornamelijk, omdat dit de plaatsen van samenkomst waren, het voorste der woelingen, waar de Wijsheid hare stem zou opheffen, Prediker 1:21, omdat het plaatsen van bijeenkomst waren voor Godsverering, en het was te hopen, dat dáár het hart des volks bereid zou zijn om het Evangelie te ontvangen, en daar werden de Schriften des Ouden Testaments gelezen, en bij de verklaring daarvan zou het gemakkelijk zijn het Evangelie des koninkrijks in te leiden.

3. De moeite, die Hij zich gaf voor die prediking, Hij omging geheel Galilea, lerende. Hij zou ene bekendmaking hebben kunnen uitvaardigen om allen op te roepen om tot Hem te komen, maar ten einde Zijn ootmoed te betonen en het neerbuigende Zijner genade, gaat Hij tot hen, want Hij wacht om genadig te zijn, en Hij komt om te zoeken en zalig te maken. Josephus zegt, dat er over de twee honderd steden en vlekken waren in Galilea, en die allen, of de meesten er van, heeft Christus bezocht. Hij ging het land door goeddoende. Nooit is er zulk een reizend prediker geweest, zulk een onvermoeibare, als Christus geweest is. Hij ging van stad tot stad, om de arme zondaars te smeken met God verzoend te worden. Dit is een voorbeeld voor leraren, om zich zelven in te spannen om goed te doen, en aan te houden, tijdelijk en ontijdelijk, om het woord te prediken.

II. Welk een machtig arts Christus geweest is, Hij omging het land niet slechts lerende, maar genezende, en beide door Zijn woord, ten einde dit nog boven Zijn naam te verheerlijken.

Hij zond Zijn woord uit en heelde hen. Merk nu op:

1. Welke krankheden Hij genas-allen, zonder uitzondering. Hij genas alle ziekte en alle kwalen. Er zijn ziekten, die de smaad der doctoren worden genoemd, daar zij voor gene methode, die zij kunnen voorschrijven, willen wijken, maar zelfs deze waren de roem en ere van dezen Arts, want Hij genas ze allen, hoe verouderd ook of ingekankerd. Zijn woord was de ware panpharmacon -de al-genezer. Drie algemene termen wor-den hier gebruikt om dit aan te dui-den, Hij genas alle ziekte, Noson, zoals blindheid, lamheid, koorts, waterzucht, alle kwalen, of kwijning, Malakian, zoals zinkings en tering, en alle pijnen. Basanous, zoals jicht, steen, stuipen en dergelijke kwalen,

hetzij de ziekte acuut of chronisch was, of het ene folterende of kwijnende ziekte was, gene was te erg, gene was te moeilijk voor Christus om ze door het spreken van een woord te genezen. Er worden drie bijzondere krankheden aangeduid: geraaktheid, die de grootste lichaamszwakte is, maanziekte, die de grootste ziekte is van den geest, en duivelsbezetenheid, die de grootste ramp en ellende is beide voor ziel en lichaam, maar Christus genas ze allen, want Hij is de soevereine Geneesmeester, beide voor lichaam en ziel, en heeft alle krankheden onder Zijn bevel.

2. Welke patiënten Hij had. Een arts, die zo toegankelijk was, zo gemakkelijk te bereiken, die zo zeker was van welslagen, die onmiddellijk genas, zonder pijnlijke spanning van onzekerheid, of smartelijke medicijnen, die erger zijn dan de kwaal, die kosteloos genas, en gene beloning aannam, moest wel zeer vele patiënten hebben. Zie hier, hoe van alle kanten grote menigten toestroomden om tot Hem te komen, niet slechts van Galilea en het omliggende land, maar zelfs van Jeruzalem en van Judea, die op een groten afstand lagen, want Zijn gerucht ging uit in geheel Syrië, niet slechts onder al het volk der Joden, maar onder de naburige natiën, die, door het gerucht, dat ver en wijd over Hem verspreid werd, toebereid zouden worden om Zijn Evangelie aan te nemen, als het hun later gebracht zou worden.

Dit wordt opgegeven als de reden, waarom zulke grote scharen tot Hem kwamen, nl. dat Zijn gerucht zo ver verspreid was. Wat wij door anderen van Christus horen, moet ons uitlokken om tot Hem te gaan. De koningin van Scheba was door den roem van Salomo er toe gebracht hem te bezoeken. De stem van het gerucht luidt: "Kom en zie". Christus onderwees en genas. Zij, die kwamen om genezing, ontvingen onderricht betreffende de dingen, die tot hun vrede dienen. Het is goed, als alles de mensen tot Christus brengt, en zij, die tot Hem komen, zullen meer in Hem vinden, dan zij verwachtten. Velen van deze Syriërs, die gelijk Naäman de Syriër, kwamen om van hun krankheden genezen te worden, werden bekeerlingen, 2 Koningen 5:15, 17. Zij zochten gezondheid voor het lichaam, en verkregen de zaligheid voor hun ziel, evenals Saul, die de ezelinnen zocht, en een koninkrijk vond. Toch is door de uitkomst gebleken, dat velen, die zich in Christus als Genezer hebben verheugd, Hem als Leraar hebben vergeten. Betreffende nu de genezingen door Christus gewrocht, laat ons eens voor altijd letten op het wonder, de barmhartigheid, en de verborgenheid, het geheimenisvolle, er van.

a. Het wonder. Die genezingen werden gewrocht op ene wijze, waaruit duidelijk bleek, dat het werkingen waren van ene bovennatuurlijke en Goddelijke macht, en zij waren het zegel Gods op Zijne zending. De natuur vermocht dit niet, het was de God der natuur, die het deed. De genezingen waren talrijk, en wel van ziekten, die door de gewone kunst der medicijnmeesters niet genezen konden worden, van personen, die vreemdelingen waren, mensen van allerlei leeftijd en stand. De genezingen geschiedden in het openbaar, in tegenwoordigheid van vele getuigen, in gemengd gezelschap van personen, die de feiten geloochend zouden hebben, indien zij dit bij mogelijkheid hadden gekund. Gene van die genezingen heeft ooit gefaald, of werd later in twijfel getrokken. Zij werden snel gewrocht, en niet (zoals genezingen door natuurlijke oorzaken) trapsgewijze. Het waren volkomen genezingen, gewrocht door het spreken van een woord, en dit alles bewees Hem te zijn een Leraar van God gekomen, want anders zou niemand deze werken kunnen doen, die Hij deed, Johannes 3:2. Hij beroept er zich op als op Zijne geloofsbrieven, Hoofdstuk 11:4, 5, Johannes 5:36.

Men verwachtte, dat de Messias wonderen zou doen, Johannes 7:31, wonderen van dien aard, Jesaja 35:5, 6, en wij hebben dit onbetwistbaar bewijs, dat Hij de Messias is, dat er nooit enig mens

was, die aldus deed, en daarom gingen Zijn genezen en Zijn prediken gewoonlijk te zamen, want het eerste bevestigde het tweede: hier dus begon Hij te doen en te leren. Handelingen 1:1.

b. De barmhartigheid er van. De wonderen, door Mozes gewrocht, om zijne zending te staven, bestonden meest allen in plagen en oordelen, om de verschrikking aan te duiden van die bedeling, hoewel zij van God waren: maar de wonderen door Christus verricht, bestonden meest allen in genezingen, en allen (behalve het vervloeken van den onvruchtbaren vijgenboom) waren zegeningen en gunstbewijzen, want de Evangelie-bedeling is gegrond en opgebouwd in liefde, genade, en liefelijkheid, en het verrichten er van strekt niet om te verschrikken, maar om ons uit te lokken tot gehoorzaamheid. Door Zijne genezingen bedoelde Christus het volk te winnen, zich zelven en Zijne leer aangenaam te maken aan hun gemoed, en hen alzo te trekken met de koorden der liefde, Hosea 11:4. Het wonder er van bewees Zijne leer een getrouw woord te zijn, en overtuigde der mensen verstand: de goedertierenheid er van bewees, dat zij alle aanneming waardig was, en werkte op hun genegenheid. Het waren niet alleen grote werken, maar goede werken, die Hij hun toonde van Zijn Vader, Johannes 10:32, en dit goede had ten doel de mensen tot bekering te leiden, Romeinen 2:4, alsmede aan te tonen, dat vriendelijkheid en weldadigheid, en goed doen aan allen, zoveel dit in ons vermogen is en wij er de gelegenheid toe hebben, noodzakelijke uitvloeisels zijn van dien heiligen Godsdienst, dien Christus in de wereld is komen vestigen.

c. Het geheimenisvolle er van. Door lichaamskwalen te genezen bedoelde Christus aan te tonen, dat de grote zaak, die Hij in de wereld kwam verrichten, was geestelijke krankheden te genezen.

Hij is de Zon der Gerechtigheid, die opgaat met genezing onder hare vleugelen. Als de Bekeerder van zondaren, is Hij de Medicijnmeester der zielen, en Hij heeft ons geleerd Hem aldus te noemen. Hoofdstuk 9:12, 13. Zonde is de ziekte, de kwaal en de pijniging der ziel, Christus is gekomen om de zonde weg te nemen, en deze aldus te genezen. En de bijzondere verhalen van genezingen door Christus gewrocht, kunnen niet slechts geestelijk toegepast worden, bij wijze van toespeling en voorbeelden ter opheldering, maar ik geloof, dat zij vooral bestemd zijn om ons geestelijke dingen te openbaren, en ons de wijze voor te stellen van Christus’ handelen met de zielen in bekering en heiligmaking, en die genezingen worden vermeld, die daarvoor de meeste betekenis hadden en het leerrijkst zijn. Daarom moeten zij verklaard en gebruikt worden tot eer en lof van dien heerlijken Verlosser, die al onze ongerechtigheden vergeeft en al onze krankheden geneest.

HOOFDSTUK 5

1 En Jezus, de schare ziende, is geklommen op een berg, en als Hij nedergezeten was, kwamen Zijn discipelen tot Hem.

2 En Zijn mond geopend hebbende, leerde Hij hen, zeggende:

3 Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

4 Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden.

5 Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beerven.

6 Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.

7 Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden.

8 Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien.

9 Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.

10 Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

11 Zalig zijt gij, als u de mensen smaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil.

12 Verblijdt en verheugt u; want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten, die voor u geweest zijn.

13 Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen, en van de mensen vertreden te worden.

14 Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn.

15 Noch steekt men een kaars aan, en zet die onder een koornmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt allen, die in het huis zijn;

16 Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.

17 Meent niet, dat Ik gekomen ben, om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen, om die te ontbinden, maar te vervullen.

18 Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet een jota noch een tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied.

19 Zo wie dan een van deze minste geboden zal ontbonden, en de mensen alzo zal geleerd hebben, die zal de minste genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar zo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen.

20 Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij, dan der Schriftgeleerden en der Farizeen, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan.

21 Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doden; maar zo wie doodt, die zal strafbaar zijn door het gericht.

22 Doch Ik zeg u: Zo wie te onrecht op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht;

en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den groten raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur.

23 Zo gij dan uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft;

24 Laat daar uw gave voor het altaar, en gaat heen, verzoent u eerst met uw broeder, en komt dan en offert uw gave.

25 Weest haastelijk welgezind jegens uw wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u den rechter overlevere, en de rechter u den dienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt.

26 Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar geenszins uitkomen, totdat gij den laatsten penning zult betaald hebben.

27 Gij hebt gehoord, dat van de ouden gezegd is: Gij zult geen overspel doen.

28 Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw aan ziet, om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan.

29 Indien dan uw rechteroog u ergert, trekt het uit, en werpt het van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.

30 En indien uw rechterhand u ergert, houwt ze af, en werpt ze van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.

31 Er is ook gezegd: Zo wie zijn vrouw verlaten zal, die geve haar een scheidbrief.

32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzake van hoererij, die maakt, dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel.

33 Wederom hebt gij gehoord, dat van de ouden gezegd is: Gij zult den eed niet breken, maar gij zult den Heere uw eden houden.

34 Maar Ik zeg u: Zweert ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods;

35 Noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem, omdat zij is de stad des groten Konings;

36 Noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet een haar kunt wit of zwart maken;

37 Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit den boze.

38 Gij hebt gehoord, dat gezegd is: Oog om oog, en tand om tand.

39 Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar, zo wie u op de rechterwang slaat, keert hem ook de andere toe;

40 En zo iemand met u rechten wil, en uw rok nemen, laat hem ook den mantel;

41 En zo wie u zal dwingen een mijl te gaan, gaat met hem twee mijlen.

42 Geeft dengene, die iets van u bidt, en keert u niet af van dengene, die van u lenen wil.

43 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben, en uw vijand zult gij haten.

44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen;

45 Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

46 Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?

47 En indien gij uw broeders alleen groet, wat doet gij boven anderen? Doen ook niet de tollenaars alzo?

48 Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.

Dit hoofdstuk en de twee volgende bevatten ene leerrede, ene zeer vermaarde, de Bergrede. Het is de langste en meest aaneengeschakelde der redevoeringen van onzen Zaligmaker, die in de Evangeliën vermeld zijn. Het is ene praktische rede, er is niet veel in van de credenda van het Christendom-niet veel van de dingen, die geloofd moeten worden-maar zij wordt geheel ingenomen door de agenda, de dingen, die gedaan moeten worden, daarmee begon Christus in Zijne prediking, want "zo iemand wil deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is." De omstandigheden, waaronder die rede werd uitgesproken, vermeld zijnde, vers 1, 2, volgt nu de rede zelf, waarvan de strekking is, niet om ons hoofd te vullen met denkbeelden, maar om onze praktijk te regelen en te leiden.

I. Hij stelt zaligheid voor als het doel, en beschrijft ons den aard van hen, die recht hebben op zaligheid (gans verschillend van de gevoelens ener ijdele wereld) in acht zaligsprekingen, die met recht paradoxen genoemd kunnen worden, vers 3-12.

II. Hij schrijft plicht voor als de weg, en geeft ons de blijvende regelen van dien plicht. Hij leidt Zijne discipelen,

1. Om te verstaan wat zij zijn-het zout der aarde en het licht der wereld, vers 13-16.

2. Om te verstaan wat zij hebben te doen-zij moeten zich laten regeren door de zedelijke wet. Hier is:

a. ene algemene bekrachtiging van de wet, en ene aanbeveling dier wet aan ons, als onzen leefregel, vers 17-20.

b. Ene bijzondere rectificatie van verschillende vergissingen, of liever ene reformatie van verscheidene moedwillige, grove veranderingen, die de schriftgeleerden en Farizeeën bij hun verklaring der wet hadden ingevoerd, en ene authentieke uitlegging van verscheidene zaken, die het meest nodig hadden verklaard en gerechtvaardigd te worden, vers 20. In het bijzonder hebben wij hier ene verklaring van het zesde gebod, dat moord verbiedt, vers 21-26. Van het zevende gebod tegen overspel, vers 27-32. Van het derde gebod, vers 33-37. Van de wet der wedervergelding, vers 38-42. Van de wet der broederlijke liefde, vers 43-48. De strekking van het geheel is aan te tonen, dat de wet geestelijk is.

MATTHEUS 5:1-2

Hier hebben wij een algemeen bericht van deze rede.

I. De Prediker was onze Heere Jezus, de Koning der Predikers, de grote Profeet Zijner kerk, die in de wereld is gekomen, om het Licht der wereld te zijn. De profeten en Johannes hebben in hun prediking deugdelijk gehandeld, maar Christus ging die allen te boven. Hij is de eeuwige Wijsheid, die in den schoot des Vaders was, eer de wereld was, en Zijn wil volkomen heeft gekend, Johannes 1:18, en Hij is het eeuwige Woord, door hetwelk Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken heeft. De vele wonderbaarlijke genezingen, door Christus gewrocht in Galilea,

I. De Prediker was onze Heere Jezus, de Koning der Predikers, de grote Profeet Zijner kerk, die in de wereld is gekomen, om het Licht der wereld te zijn. De profeten en Johannes hebben in hun prediking deugdelijk gehandeld, maar Christus ging die allen te boven. Hij is de eeuwige Wijsheid, die in den schoot des Vaders was, eer de wereld was, en Zijn wil volkomen heeft gekend, Johannes 1:18, en Hij is het eeuwige Woord, door hetwelk Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken heeft. De vele wonderbaarlijke genezingen, door Christus gewrocht in Galilea,

In document HET EVANGELIE NAAR MATTHEUS (pagina 87-200)

GERELATEERDE DOCUMENTEN