• No results found

Zeste Uytkomst

In document Tooneelspel zonder tooneelspel (pagina 59-72)

Den Doctor, Panfile, Izabelle, Marine, Tersander, Ragotin en twee knechten.

Doctor met een kleedt van stroo.

FUture bruydtje, die ik niet vergeten konde,

En gy die 'k hebb' tot mijn schoonvaâr gepropoueert, Weet dat mijn corpus is gemetamorfoseert:

En dat de Min, wiens vuur ik in mijn cor niet veer zie, My heeft getransmuteert in d'ultimo materie.

Panf.

Vergeefs zoekt gy ons wijs te maken dat uw vel En vleis is glas, gy doolt.

Doct.

39

Panf.

Maar gy spreekt immers noch.

Doct.

d'Accenten, die uw' ooren Vernemen, zijn uyt dit moverend' glas gebooren. Mijn lichaam resoneert, maar wijl het is debiel, Vervloog' mijn geest terstont als iemant op my viel.

Panf.

'k Wil u omhelzen om u uyt den droom te trekken.

Doct.

Wacht u daar voor wel, of gy zoudt mijn doot verwekken.

Panf.

Laat toe dat m' u bedrog ontdekk'.

Doct.

't Is niet van noôn.

Party van mijn gebrek staat af, wilt gy my doôn?

Panf. hem omarmende.

Wat zegt g'er nu af.

Doct.

Ach! gy komt mijn leven stropen; Het radicale vocht komt uyt mijn lijf al loopen.

Panf.

Maar gy en zijt niet wel.

Doct.

Niet wel? geen mensch op aard Is beter als ik ben.

Panf.

Gy zijt niet wel bewaart Met 't hooft, vertrekt van hier.

Doct.

Eer ik van hier zal zetten Een voet, zal Iupiter uw caput gansch verpletten.

Panf.

Laat my begaan.

Doct.

Waar toe of my dees brabb'laar raakt. Als ik vermorzelt ben zal 't dan wel zijn gemaakt?

Maar heer schoonvaâr wilt van my blijven.

Gy hebt my reets gescheurt, wat wilt gy meer bedrijven?

Panf. hem trekkende 't strooye kleedt af.

Gansch niet als uw, van uw' inbeelding, maken vry.

Doct.

Wat drukken is dat? och! dien schelm verbryzelt my. Gy beul! verbreeker van het menschlijke geslachte, Gedenkt dat ik uw doen zal houden in gedachte.

Hy valt in zwijn.

Ters.

Domine, Domine, verkort uw' jaren niet.

Panf.

40

Zijn pols is noch niet weg.

Ters.

O neen! daar komt weêr leven.

Rag.

Een teeken dat de flaaut' hem haastig zal begeven.

Panf.

Hy gaart zijn geesten door de flaauwig heit verstroyt, Zijn leden beven, en zijn hooft staat gansch berooyt.

Do.

Mijn geest, berooft van haar doorluchte glaze woning, Vind' zich getranslateert by d'onderaartsche koning, 'k Hebb' over Acheron gekregen heerschappy; Hier zie ik Pluto en zijn duyster rijk voor my.

Ters.

Hy meent dat hy al is in d'Eliseesche velden.

Doct.

'k Hoor' in dit nev'lig hof niet als van plagen melden, Rondom met spooken en met nikkertjes verzien.

Hy gaat na Ragotin.

Gins zie ik Tantalus, hy reykt zijn hals aan twiên,

Hy gaapt vergeefs, en schijnt van spijt zijn tong te kaanwen; Hoe aardig is 't om zien dat hy, die schijnt te flaauwen Van grooten hongersnoot, zoo dichte by de vrucht Die op zijn neus hangt, niet inzwelgt als wint en lucht. Onlukk'ge kauwer, die noyt blijdschap hier beneden Genoten hebt, wijst my de weg die ik moet treden. Waar isse?

Rag.

Verr'.

Doct.

Wat zegt gy?

Rag. Niet. Doct. Dreigt gy my? Rag. Neen.

Waar voor?

Rag.

Gek.

Doct.

Zal ik my van een Verdoemde geest alhier zoo zien calumnieren, Spreek beter, of ik zal u anders spreeken leeren.

Rag.

Heer Doctor, 'k bid' vergrijpt u in dees furie niet, Het is uw dienaar die gy voor uw' oogen ziet.

41

Ik zal niet meerder met een syllab' redeneeren.

Ters.

Och! Domine, wilt uw clementie niet af keeren Van uwe dienaars.

Doct.

'k Zal, ô moed'ge Radamant,

De Raadt involgen die gy my hier steldt ter handt. Aan uw hangt mijn fortuyn, ô helsche magestraten! Dies kniel ik neêr voor uw beswalkte troon en staten.

Panf. tegen den Doctor.

Heer Doctor blijft gy noch al in uw razerny.

Doct.

Heer Pluto, hebb' ik u misdaan, vergeev' het my, 'k Staa af; mijn voortgang zou u macht verdeclineeren, U komt al d'eer, ik zal uw scepter protegeeren.

Izab.

Merkt Domine de fout die in uw domineert.

Doct. aan Izabel.

Spreekt juffrou Proserpijn voor my? wat 's uw begeert?

Izab.

Gy kent my nu niet wel.

Doct.

Stelt dat vry uyt uw zinnen; Iupijn is u Papa, gy zijt de nachtgod dinne Die dag in nacht herschept; ja de vermaaklijkheên Die hebben al heur macht van uw' gezag alleen, Op vele wijzen ziet men u altaren stellen Als dochter van de Aard', en koningin der helle, Ia Pluto zelfs vergramt om uw bevallikheên. Die voert u met gewelt voor duizent nikkers heen.

Mar.

Men hoor dien Razebol, wiens brein zoo lang op stelten Gereên heeft, hier van daan te jagen voor sint selten.

Doct.

Hoe! gy goddinne van de Tweedracht, komt gy noch Om my te keeren met uw slangenpruyk, zie doch Deez' stookebrandt, ik kenn' u haat'lijke Megeere, 'k Zal u met al uw helsch gespuys haast mores leeren.

Mar.

Ik bid u valt my doch niet tegen, Zoo zal 'k, tot teken dat ik tot u ben genegen,

42

Vercieren uw' altaar met een onvruchtb're koe, En twee nachtuylen, en noch wel een kalsje toe.

Panf.

Hem tegengaan, is in zijn misverstant hem stijven, Dus doende, zal hy in zijn valsche inbeelding blijven, Toegeven wy hem, op dat hy zijn dwaling merkk'.

Doct.

Wel helsche Rechteren, hoe hebje zoo lang werk, Wat vonnis geeft gy? waar na lang te consulteren.

Panf.

Dat gy op aard' weêr in uw voor'ge lijf zult keeren.

Doct.

Mijn lichaam zal het dan noch zijn van glas?

Panf.

O neen!

Doct.

Met oorlof dat wy in uw helsche vierschaar treên, Hoor toe, ik zal met u een consultatie leggen.

Panf.

Spreek op.

Doct.

Een grijzaart derft my al mijn vreugt ontzeggen. Een Cacochimicaert, wil met zijn eenig kint

My doen vereenen, daar ik al mijn lust in vindt, Die my noch dagelijx verzoekt. wat zoud gy raden?

Panf.

Dat gy haar trou wen zult.

Doct.

Maar als ik was beladen Met zulk een lastig juk, zou ik mijn studie niet Quiteeren moeten, baart een huisvrouw geen verdriet En onrust, is men van den avont tot de morgen, En van de morgen tot den avont niet vol zorgen?

Panf.

Wel trout dan niet.

Doct.

Maar niet gehuwlikt, zou ik dan

De troost niet missen, die een vrouw geeft aan haar man In zijn 'bekomm'ring? dat is 't geen ik overwege.

Maar wanneer ik hadd' een wijf gekregen, Zou dan Tersander, die een snoode linkkert is Mijn ziekte aanhoudende, als hy quansuys mijn pis Quam visiteeren, als een Doctor, Izabelle

Mijn huisvrouw niet zom wijl haar snaren wat verstellen, En my ontstellen in mijn geest?

Panf.

43

Doct.

Maar eenzaam levende, zal ik met meer verdriet Mijn leeven, zonder zaat of kind'ren na te laten, Ten einde brengen; wat mach al mijn goet dan baten?

Panf.

Wel trout dan.

Doct.

Maar als ik veel kind'ren achter een In 't huwelik vergaarde, en dat ik daar alleen De naam van had, gelijk men veeltijts ziet gebeuren; Dat was een zaak daar ik mijn reuzel om zou scheuren, Dat ik ze voên zou die een aâr had toegestelt.

Panf.

Wel trout dan niet.

Doct.

D'ultime raat is haag' nenvelt. Te kort is 't leven om een huisvrou te verkiezen, Een weêrgaa vindende, zou ik mijn zelfs verliezen, Zo dat ik 't huwlikken gansch uyt mijn zinnen stel. Ik keer weêr in mijn lijf; tot weêrziens toe, vaar wel!

Panf.

Breng hier een stoel, dit zal al weêr een flaauwre wezen, 'k Geloov' niet, dochter, dat zijn ziekte zal genezen. Nu hebb' ik moeyte, om weêr voor uw een goet partuur Te zoeken; waarom gaf ik u ter goeder uur,

Niet aan Tersander, die de ziel was van uw' leven? Moest ik om deze Nar hem spijtig antwoort geven. Geltgierigheit deê my zoo grooten fout begaan. Zacht! hy bekomt weêr; wat zal hy ons nu verslaan?

Doct.

Dank Pluto, dat ik ben weêrom van vleis en beenen; Schoonvader, Iupiter die wil u troost verleenen. Zoek elders voor uw kint een zwager, 'k eet mijn woort; Uit Proserpina's mont hebb' ik dees raat gehoort, Zo daat'lik, dat ik niet moet trouwen van mijn dagen.

Panf.

Staak doch dees zotteklap.

Doct.

Ik vatt' uw welbehagen,

Gy zoekt van my, wat daar in 't velt der Elizeên Al omgaat te verstaan, dat hebb' ik deurgetreên.

44

En lachen, als gy hoort, hoe die in groot vermoogen Op aarde waaren, daar vernedert zijn in graat. Den koningk Ninus, dien misbruyker van zijn staat, Verzoolt daar koussen; en Kambies hier aangebeden, Verkoopt daar rottekruyt; en Xerxes, vet van leden, Beslaat daar veters, en zijn, wijf houdt komeny. De rijke Kresus eet daar niet als wat'renbry.

Panf.

Dat....

Doct.

O! dat is 't niet al; Phlip die hier konings goet had, Die trekt daar zonder pijn d'extroogen uyt de voet rad; En Alexander, die de weerelt was te klein,

Breyt daar visnetjes; en dien dapperen Romein, 'k Meen Iulius Cezar, die verkoopt daar zwavelstokken, Zijn dochters loopen daar langs straat met aartesjokken.

Panf.

Dat is 't niet, dat ik gaar'n won van u weten, Heer.

Doct.

Wat dan, of daar de kunst gehouden wordt in eer? Gy zijt nieusgierig, wel hoor toe, ik zal 't geen ander Als u meêdeelen, de kniezend' Anaximander, Diogenes dien hondt, den hayrigen Ezoop, En Aristoteles die altijt spreekt ter loop, De hong'rige Heril, de snaterige Cato, En Xenokraat dien os, en d'altewijze Plato, D'ondengende Epikteet, en Socrates dien bok; Die hebben daar alt'saam groot aanzien en gelok. Wel, zijt gy nu voldaan?

Panf.

Ia! gy kunt my vernoegen,

Als gy als zwager u wilt by mijn dochter voegen.

Doct.

Zeid' ik u straks niet dat ik noyt in d'echt mach treên. Dat 's Plutoos raat, die met mijn zin komt over een.

Panf.

Maar....

Doct.

Maar 't is my gezeit van Pluto, wilt gy meerder?

Panf.

Gy zijt een groote gek.

Doct.

Belast my vry noch veerder, En zegt al wat gy wilt, dat ik ben dwaas en mal; Ik zal zoo zot niet zijn dat ik ooyt trouwen zal.

45

Panf.

Wat zullen wy nu doen?

Ters.

Wiltz' aan Tersander huwen.

Panf.

'k Hebb' hem niet wel onthaalt, hy zal mijn huis licht schuwen.

Izab.

Indien Tersander noch had zijn genegentheit Tot my, zou hy van u niet werden afgezeit? Zoud gy het toestaan?

Panf.

'k Zag niet liever met mijn oogen.

Ters.

Zie hier Tersander voor uw voeten neêrgeboogen, Die anderwerf verzoekt uw dochter tot zijn vrouw.

Panf.

Uw trouw heeft haar verdient; aanvaardze door de trouw; 'k Sta door dees wiss'ling van verwond'ring opgenomen; Verklaar ons t'huys, hoe dat dit al is bygekomen.

46

In document Tooneelspel zonder tooneelspel (pagina 59-72)