• No results found

De bul van Rome

1520 ZESDE BOEK

DE BUL VAN ROME 1520

Verkiezing van een keizer. Karakter van Maximiliaan. Pretendenten van het rijk. Karel.

Franciscus I. Hendrik VIII. Geneigdheid van de Duitsers en van de paus. De kroon aangeboden aan Frederik van Saksen die deze weigert. Karel wordt gekozen.

Luther schrijft aan de keizer. Veroordeling door de universiteiten van Keulen en Leuven uitgesproken. Gevaren waarin Luther verkeert. Teutleben in Rome. Inlichtingen van de keurvorst voor het Roomse hof. Vastberadenheid van Luther. Vrees van Melanchton.

Duitse edelen verklaren zich vóór de Hervorming. Schaumburg, Sickingen, Cronberg, Ulrich van Hutten. Luther wordt vrijer.

Vertoog over de goede werken. Het geloof de bron van de werken. De oorzaak van het geloof.

Beroep op de Christelijke adel van de Duitse natie. Wantrouwen aan zichzelf. De drie muren. Alle Christenen zijn priesters. De overheid moet de geestelijkheid bestraffen.

Misbruiken van Rome. De paus. Italië ten ondergang gebracht door het hof van Rome.

Gevaren waarin Duitsland verkeert. Beroep. Hervorming van de paus. De legaten. De monniken. De ongehuwde staat van de priesters. De feestdagen. De Bohemers. De universiteiten. Het rijk. Besluit. Goede uitslag van dit beroep. Gewichtige uitwerkselen.

Rome ontwaakt. Oorzaken van haar tegenstand. Het weifelt in het begin. Pogingen van doctor Eck. Rome neemt een besluit. God stelt de scheiding daar. Een Zwitsers priester pleit voor Luther in tegenwoordigheid van Rome. De geestelijke raad van Rome.

Aanvang van de bul van excommunicatie. Veroordeling van Luther.

Melanchton in Wittenberg. Zijn huwelijk. Catharina. Huiselijk leven. Melanchton’s weldadigheid en goedaardigheid. Christus en de oudheid. Melanchton’s werkzaamheid, verkeer, liefde voor de letteren. Zijn vaderland en zijn moeder. Oproer van de Studenten.

Luther wil Evangeliepredikers naar Italië zenden. Rede over de heilige mis. De Babylonische gevangenschap van de Kerk. De Doop. Vernietiging van de overige geloften. Wijze waarop de Hervorming is daargesteld.

Het kapittel van de Augustijners in Eisleben. Aandrang van Miltitz. Deputatie van het kapittel naar Luther. Miltitz en de keurvorst. Bijeenkomst van Miltitz en Luther in Lichtenberg. Brief van Luther aan de paus. Boek over de vrijheid van de Christen.

Vereniging tussen Christus en de gelovige. Vrijheid en dienstbaarheid.

De bul in Duitsland. Misslag van de paus door deze doctor Eck ter hand te stellen. Hoe Eck wordt bejegend. Dood van Miltitz. De bul in Erfurt, in Wittenberg. Tussenkomst van Zwingli.

Luther ziet tot God op. Wat hij van de bul denkt. Bilibald, Charitas en Clara Pirckheimer. Mensen in de veroordeling betrokken. Geschrift van Luther tegen de bul van de antichrist. De paus verbiedt te geloven. De schriften van Luther in verschillende plaatsen verbrand. De landvoogdes van de Nederlanden. De graaf van Nassau. Luther blijft gerust.

Luther maakt zich gereed om te antwoorden. Beroep op een algemeen concilie. Luther verbrandt de bul van de paus. Betekenis van deze stoutmoedige daad. Luther’s verklaring in de academie. Woorden over de paus. Geschrift van Melanchton. Hoe Luther zijn vrienden gerust stelt. Melanchton over de verwarringen welke de waarheid veroorzaakt. Gronden van de door de bul veroordeelde artikelen. Luther is alleen. Hij verkondigt nieuwe dingen. Noodzakelijkheid van de genade. Herroeping van Luther.

Kroning van Karel V. De nuntius Aleander. Maatregelen van de pauselijke gezanten bij de keizer tegen de boeken en de persoon van Luther. De keurvorst geeft aan de gezanten gehoor. Moeilijke toestand van de keurvorst. Zijn neef, Johan Frederik, spreekt voor Luther. Vertrouwen van de Hervormer. Antwoord van de keurvorst aan de gezanten.

Hun verontwaardiging. Erasmus, de voorstander van het rechte midden, te Keulen. Zijn vrees. Erasmus bij de keurvorst. Rondborstige verklaring. Zijn raad en zijn staatkunde.

Stelsel van Karel V.

Kwelling in de biechtstoel. Luther over de biecht. (Unterricht der Beichtkinder.) Aanduiding van de antichrist in zijn antwoord aan Catharinus. Geestdrift voor Luther.

Satyren. Ulrich van Hutten. Ontboezeming over de brand van Luther. Platen van Lukas Cranach. Een geschrift van Emser. Het karnaval in Wittenberg, Staupitz wankelt.

Luther’s werken. Zijn onverschrokkenheid. Zijn nederigheid. Kracht van de Hervorming.

Verkiezing van een keizer.

Een nieuw persoontje stond op het toneel te verschijnen. God wilde voor het aangezicht van de Wittenbergse monnik, de machtigste monarch plaatsen die men, sinds KAREL DE GROOTE, in de Christenheid had gezien. Hij verkoos een vorst in de kracht der jeugd, en aan wie alles een langdurige heerschappij aankondigde, een vorst wiens scepter zich over een aanmerkelijk gedeelte van de oude wereld en over een nieuwe wereld uitstrekte, zodat, volgens een algemeen bekende uitdrukking, de zon nooit over zijn uitgebreide staten onderging; en Hij stelde hem tegenover die nederige Hervorming, welke in de onvermaarde kloostercel te Erfurt met de angsten en zuchten van een arme monnik was begonnen. De geschiedenis van deze monarch en van zijn regering was bestemd, naar het schijnt, om aan de wereld een gewichtige les te geven. Zij moest de nietigheid van "alle mensenkracht" aantonen, wanneer deze met "de zwakheid Gods" wil worstelen. Bijaldien er een vorst, die met LUTHER bevriend was, tot het rijk geroepen ware geworden, zou men de voorspoedige voortgang van de Hervorming aan zijn bescherming toegeschreven hebben. Wanneer zelfs een keizer, die tegen de nieuwe leer gekant maar zwak was, op de troon gezeteld had, zou men de zegepraal van dit werk uit de zwakheid van de monarch verklaard hebben. Maar het was de trotse overwinnaar van Pavia, (1) die zich moest vernederen voor de kracht van het Goddelijk Woord; en de gehele wereld kon zien dat hij wie het gemakkelijk viel FRANCISCUS I in de gevangenissen van Madrid te slepen, zijn zwaard moest neerleggen voor de zoon van een arme mijnwerker.

(1) Het was in een veldslag bij Pavia in Italië, dat FRANCISCUS I, Koning van Frankrijk, door zijn mededinger naar de algemene opperheerschappij Keizer

KAREL V, na vele voorafgegane tegenspoeden, geheel werd verslagen, zelf gevangen genomen en naar Spanje werd vervoerd, uit welke gevangenis hij niet bevrijd werd, dan na het allervernederendst verdrag gesloten en getekend te hebben, wat KAREL hem oplegde, waardoor dus deze de hoogste roem verwierf. -L.R.

Karakter van Maximiliaan.

Keizer MAXIMILIAAN was overleden, en de keurvorsten hadden zich te Frankfort verenigd om hem een opvolger te geven. Het was een gewichtige zaak voor Europa in de omstandigheden waarin het zich bevond. Geheel de Christenheid had het oog op deze verkiezing gevestigd. MAXIMILIAAN was geen groot vorst geweest; maar zijn nagedachtenis was het volk dierbaar. Men stelde er vermaak in, zijn tegenwoordigheid van geest en zijn goedaardigheid te herinneren. LUTHER onderhield zich dikwijls over hem met zijn vrienden. Hij verhaalde hun eens de volgende trek van die monarch:

Een bedelaar volgde hem op zijn treden, en vroeg hem een aalmoes, terwijl hij hem zijn broeder noemde; "want," zei hij, "wij stammen beiden van dezelfde vader, van ADAM, af. Ik ben arm," vervolgde hij, "doch gij zijt rijk, gij moet mij dan te hulp komen." De keizer keerde zich op deze woorden om, en zei hem. "Ziedaar hebt gij twee stuivers; ga naar uw andere broeders, en indien ieder u even zoveel geeft, zult gij rijker zijn dan ik (2)."

(2) L. Opp. (W.) 22, 1869.

Het was geen zachtaardige MAXIMILIAAN die geroepen moest worden om de keizerlijke kroon te dragen. De tijden gingen veranderen; men moest elkaar uit zeer grote eerzucht de troon van de keizers van het Westen betwisten; een krachtige hand moest zich van de teugels des rijks meester maken, en langdurige, bloedige oorlogen moesten op een diepen vrede volgen.

Pretendenten van het rijk.

Drie koningen stonden op de vergadering te Frankfort naar de kroon van de cezars.

Een jong vorst, kleinzoon van de laatste keizer, met de aanvang van de eeuw geboren, en bij gevolg negentien jaar oud, bood zich het eerste aan. Hij heette KAREL en was te Gent geboren. Zijn grootmoeder van vaderszijde, MARIA, dochter van KAREL de Stoute, had hem Vlaanderen en de rijke staten van Bourgondië nagelaten. Zijn moeder, JOHANNA, dochter van FERDINAND van Arragon en IZARELLA van Castilie, en gemalin van PHILIPPUS, zoon van keizer MAXIMILIAAN, had op hem de verenigde kronen van Spanje, Napels en Sicilië overgebracht, waarbij CHRISTOPHORUS COLUMBUS een nieuwe wereld gevoegd had. De dood van zijn grootvader stelde hem op dit tijdstip in het bezit van de erfelijke staten van Oostenrijk.

Deze jonge vorst, met veel verstand begaafd, beminnelijk wanneer hij het wilde, paarde aan de smaak voor de krijgsoefeningen, waarin zich zo lange tijd de uitstekende hertogen van Bourgondië onderscheiden hadden, de loosheid en scherpzinnigheid van de Italianen, de eerbied voor de bestaande instellingen, welke het huis van Oostenrijk nog kenmerkt, en welke het Pausdom een standvastige verdediger beloofde, en een grote kennis van de openbare aangelegenheden, verkregen onder de leiding van CHIEVRES. Van zijn vijftiende jaar af, had hij al de beraadslagingen van zijn raden bijgewoond (3). Deze zo verschillende hoedanigheden

waren als verborgen en bedekt door Spaanse achterhoudendheid en stilzwijgendheid.

Er was iets treurigs in zijn rijzige gestalte. "Hij is vroom en stil," zei LUTHER; "ik houd staande dat hij niet zoveel in een jaar spreekt als ik in een dag (4)." Bijaldien KAREL zich onder een vrije en Christelijke invloed ontwikkeld had, zou hij misschien een van de bewonderenswaardigste vorsten waarvan de geschiedenis gewaagt een geweest zijn; maar de staatkunde nam zijn gehele leven in en bedierf zijn gelukkige aanleg.

Karel.

Niet tevreden met al de schepters welke hij in zijn hand verenigde, stond de jeugdige KAREL zeer naar de keizerlijke waardigheid. "Het is een straal van de zon die schijnsel werpt op het huis dat deze verlicht," zeiden velen; "maar steek de hand uit om die te grijpen, en gij zult niets vinden." KAREL zag er daarentegen het toppunt in van alle aardse grootheid, en een middel om op de geest van de volken een betoverende invloed uit te oefenen.

(3) Memoires de DU BELLAY, I, 45.

(4) L. Opp. (W.) 22, 1874.

Franciscus I.

FRANCISCUS I, koning van Frankrijk, was de tweede van de mededingers. De jonge dolende ridders van het hof van die ridderkoning herhaalden hem onophoudelijk dat hij, als KAREL DE GROOTE, keizer moest zijn van geheel het Westen, en, de heldendaden van de oude dapperen hernieuwende, de Halve Maan welke het rijk bedreigde, moest aanvallen, de ongelovigen verslaan en het heilige graf heroveren.

"Men moet," zeiden de gezanten van FRANCISCUS tot de keurvorsten, "men moet de hertogen van Oostenrijk bewijzen dat de kroon van het rijk niet erfelijk is. Duitsland heeft bovendien, in de tegenwoordige omstandigheden, niet een jongeling van negentien jaren, maar een vorst nodig die aan een beproefd oordeel reeds erkende talenten paart. FRANCISCUS zal de wapenen van Frankrijk en Lombardië met die van Duitsland verenigen, om de Muzelmannen de oorlog aan te doen. Oppergebieder van het hertogdom Milaan, is hij daarenboven reeds lid van het rijk. "De Franse gezanten ondersteunden deze redenen met vierhonderd duizend kronen, welke zij uitdeelden om de stemmen te kopen, en met gastmalen een waarop men de gasten moest zoeken te winnen.

Hendrik VIII.

Eindelijk, HENDRIK VIII, koning van Engeland, naijverig op de invloed waardoor de keurvorsten de keus op FRANCISCUS of KAREL zouden laten vallen, trad ook als mededinger op; maar spoedig liet hij het aan die twee machtige mededingers over, elkaar alléén de kroon te betwisten.

Geneigdheid van de Duitsers en van de paus.

De keurvorsten waren deze weinig genegen. Hun volken, dachten zij, zouden in de koning van Frankrijk een vreemde meester zien, en deze meester zou hunzelve wel eens die onafhankelijkheid kunnen ontnemen, waarvan de groten van zijn staten zich niet lang geleden hadden zien beroven. Wat KAREL betreft, het was een oud grondbeginsel van de keurvorsten geen vorst te verkiezen die reeds een gewichtige rol in het rijk speelde. De paus was van dezelfde schroomvallige gedachte. Hij wilde noch de koning van Napels, zijn nabuur, noch de koning van Frankrijk, wiens

ondernemende geest hij vreesde. "Kies liever een uit uw midden," liet hij de keurvorsten zeggen. De keurvorst van Trier stelde voor om FREDERIK van Saksen te benoemen. De keizerlijke kroon werd neergelegd aan de voeten van deze vriend van LUTHER.

De kroon aangeboden aan Frederik van Saksen die deze weigert.

Deze keus zou de goedkeuring van geheel Duitsland weggedragen hebben. De wijsheid van FREDERIK en zijn liefde voor het volk waren bekend. Tijdens de opstand te Erfurt, had men bij hem aangedrongen om die stad stormenderhand in te nemen. Hij weigerde het, ten einde bloed te sparen. "Maar," antwoordde men hem,

"dit zal geen vijf mensen kosten." -"Een enkel mens zou te veel zijn," hernam de vorst (5). Het scheen dat de verkiezing van de voorstander van de Hervorming de zegepraal van dit werk zou verzekeren. Zou FREDERIK in het verlangen van de keurvorsten niet een roepstem van God zelf hebben moeten zien? Wie zou beter over de belangen van het rijk hebben kunnen waken dan een zo wijs vorst? Wie zou beter tegen de Turken zijn dapperheid hebben kunnen betonen dan een keizer vol van geloof?

Misschien was de weigering van de keurvorst Van Saksen, door de geschiedschrijvers zo geroemd, een misslag van die vorst. Misschien moet men hem gedeeltelijk de worstelingen wijten, welke later Duitsland verwoestten. Maar het is moeilijk te zeggen of FREDERIK wegens zijn gebrek aan geloof verdient gelaakt, of om zijn nederigheid geprezen te worden. Hij dacht dat het behoud zelf van het rijk vorderde dat hij de kroon weigerde (6). "Men heeft," zei deze zedige en onbaatzuchtige vorst, "een magtiger keizer dan mij nodig om Duitsland te redden. De Turk is voor onze poorten.

De koning van Spanje, wiens erfelijke bezittingen in Oostenrijk aan de bedreigde grenzen palen, is er de natuurlijke verdediger van."

(5) L. Opp. (W.) 22, 1858.

(6) "Is vero heroïca plane moderatione animi magnifice repudiavit..." (PALLAVICINI I, 79.)

Karel wordt gekozen.

De legaat van Rome, ziende dat KAREL stond verkozen te worden, verklaarde dat de paus zijn tegenwerpingen introk; en de 28ste juni werd de kleinzoon van MAXIMILIAAN verkozen. "God," zei naderhand FREDERIK, "heeft hem ons in Zijn gunst en in Zijne toorn gegeven (7)." De Spaanse gezanten boden de keurvorst van Saksen dertigduizend goudgulden aan, als een blijk van de erkentelijkheid van hun meester; maar deze vorst wees ze van de hand, en verbood zijn minister enig geschenk aan te nemen. Tegelijkertijd bevestigde hij de Duitse vrijheden door een verdrag wat de gezanten van KAREL in zijn naam bezwoeren. De omstandigheden waarin deze de keizerlijke kroon op het hoofd plaatste, scheen voorts nog meer dan die eden de Germaanse vrijheden en het werk van de Hervorming te moeten verzekeren. Deze jonge vorst was verblind door de lauweren welke zijn mededinger FRANCISCUS I te Marignan geplukt had (8). De worsteling moest in Italië voortgezet worden, en deze tijd zou ongetwijfeld voor de Hervorming genoeg zijn om zich te bevestigen. KAREL verliet Spanje in mei 1520, en werd de 22ste oktober te Aken gekroond.

(7) L. Opp. (W.) 22, 1880.

(8) De veldslag te Marignan van FRANCISCUS I, tegen de Zwitsers, was een aantal jaren vroeger dan die van Pavia, in de dagen van zijn voorspoed, toen KAREL nog jong was, en de grootvader MAXIMILIAAN nog als keizer regeerde, voorgevallen.

FRANCISCUS had daarin de volkomen overwinning verkregen, waarop hij ook in Italië was doorgedrongen en de bemachtiging van Milaan was gevolgd. -L.R.

Luther schrijft aan de keizer.

LUTHER had voorzien dat de zaak van de Hervorming weldra voor de nieuwe keizer zou gebracht worden. Hij schreef aan KAREL, toen deze vorst zich nog te Madrid bevond. "Indien de zaak welke ik verdedig," zegt hij hem, "waardig is voor de troon der hemelse Majesteit gebracht te worden, moet zij niet onwaardig zijn een vorst van deze wereld bezig te houden. O KAREL, vorst van de koningen van de aarde! ik werp mij, in ootmoed voor de voeten van uw Doorluchtige Majesteit neer, en smeek u dat het u behage niet mij maar de zaak zelf van die eeuwige waarheid voor welke verdediging God u het zwaard toetrouwd heeft, onder de schaduw van uw vleugelen te nemen (1)." De jonge koning van Spanje legde deze zonderlinge brief van een Duitse monnik ter zijde, en antwoordde er niet op.

(1) "Causam ipsam veritatis." (L. Epp. I, p. 392, 15 Jan. 1520.)

Veroordeling door de universiteiten van Keulen en Leuven uitgesproken.

Terwijl LUTHER zich tevergeefs naar Madrid wendde, scheen het onweer rondom hem toe te nemen. Het fanatismus ontstak in Duitsland. HOOGSTRATEN, onvermoeid in zijn vervolgzieke ijver, had enige thesen uit LUTHERS schriften genomen. Op zijn verzoek hadden de universiteiten van Keulen en Leuven die werken veroordeeld. Die van Erfurt, steeds gebelgd dat LUTHER Wittenberg boven haar gesteld had, stond op het punt om haar voorbeeld te volgen. Maar de doctor, dat gehoord hebbende, schreef aan LANGE een zo nadrukkelijke brief, dat de godgeleerden van Erfurt, geheel verschrikt, het stilzwijgen bewaarden. De veroordeling, te Keulen en Leuven uitgesproken, was echter genoeg om de gemoederen te ontvlammen. Wat meer is: de priesters van meissen, die zich de twist van EMSER aangetrokken hadden, zeiden openlijk, (het is MELANCHTON die het verhaalt,) dat degene die LUTHER om het leven bracht zonder zonde zijn zou (2).

"Ziehier de tijd," zegt LUTHER, "dat de mensen zullen geloven JEZUS CHRISTUS een dienst te bewijzen door ons ter dood te brengen." Deze moordzuchtige woorden moesten vruchten dragen.

(2) "Ut sine peccato esse eum censebant qui me interfecerit." (L. Epp. I, p. 383.)

Gevaren waarin Luther verkeert.

Eens toen LUTHER voor het Augustijner klooster was, zegt een levensbeschrijver, naderde hem een vreemdeling die een pistool in zijn mouw verborgen hield, en zei tot hem: "Waarom gaat gij zo geheel alleen?" -"Ik ben in Gods handen," antwoordde LUTHER. "Hij is mijn sterkte en mijn schild. Wat kan mij de sterfelijke mens doen?"

Bij deze woorden verbleekte de onbekende, voegt de geschiedschrijver er bij, en vluchtte al bevende (3). SERRA-LONGA, de redenaar van de Augsburger onderhandeling, schreef, omstreeks deze tijd, aan de keurvorst: "Dat LUTHER geen schuilplaats in de staten Van Uw Hoogheid vind; dat hij, van allen verstoten, voor het aangezicht des hemels gestenigd word: dit zal mij aangenamer zijn dan wanneer ik tienduizend kronen van u ontving (4)."

(3) "Was kann mir ein Mens thun?" (KEITH, L. Umstände, p. 89.) (4) TENZEL, hist. Ber. II, 168.

Teutleben in Rome.

Het was echter vooral van de kant van Rome dat het onweer woedde. Een edelman van Thuringen, VALENTIJN TEUTLEBEN, vicaris van de aartsbisschop van Mentz, en ijverig voorstander van het Pausdom, vertegenwoordigde te Rome de keurvorst van Saksen. TEUTLEBEN, beschaamd over de bescherming welke zijn meester aan de ketterse monnik verleende, zag het met lede ogen aan dat zijn zending door dit onvoorzichtig gedrag bemoeijlijkt werd. Hij verbeeldde zich dat hij, door de keurvorst te verschrikken, hem zou doen besluiten om de wederspannige Godgeleerde aan zichzelf over te laten. "Men wil mij niet horen," schreef hij hem, "uithoofde van de bescherming welke gij aan LUTHER verleent." Maar de aanhangers van Rome

Het was echter vooral van de kant van Rome dat het onweer woedde. Een edelman van Thuringen, VALENTIJN TEUTLEBEN, vicaris van de aartsbisschop van Mentz, en ijverig voorstander van het Pausdom, vertegenwoordigde te Rome de keurvorst van Saksen. TEUTLEBEN, beschaamd over de bescherming welke zijn meester aan de ketterse monnik verleende, zag het met lede ogen aan dat zijn zending door dit onvoorzichtig gedrag bemoeijlijkt werd. Hij verbeeldde zich dat hij, door de keurvorst te verschrikken, hem zou doen besluiten om de wederspannige Godgeleerde aan zichzelf over te laten. "Men wil mij niet horen," schreef hij hem, "uithoofde van de bescherming welke gij aan LUTHER verleent." Maar de aanhangers van Rome