• No results found

zelfsbewustheid geschiedt by wyze van reflexie, dat is door van het Voorwerp, waaromtrend ons denkvermogen bezig is, op ons zelven (doorKANThet onderwerp

genoemd) te reflecteeren) §. 1-5. Alle kennis is ofoorsprongelyk of empirisch, by

ondervinding. 'Er zyn echter geene aangebooren voorstellingen, doch alle kennis

rust opwaarneeming, echter volgt daaruit niet, dat alle kennis uit ervaring ontstaat.

In ons is een zeker aanleg der natuur, door welke het kenvermogen alleenlyk uit

zig zelve in staat is, zodanige kennis voorttebrengen, welke van alleervaring

onafhangelyk is. Dit noemt menoorsprongelyke grondslagen onzer kennis. Hiertoe

behoort al watvolstrekt noodzaakelyk is. Wy kunnen niet besluiten, dat het geen

wy byervaring kennen volstrekt noodzaakelyk is, dat het juist zo zyn moet, en niet

anders kan plaats hebben. Dat alle lichaamenporien hebben, leert de ondervinding;

maar dat 'er volstrekt geen lichaam zonderporien zou bestaan kunnen, kan daaruit

niet besloten worden. - Hieruit volgt ook, dat het geenvolstrekt algemeen is niet uit

waarneeming gekend kan worden. §. 7-10. - Hierop berusten de twee Schoolsche

Beginsels van Demonstratie, te weeten hetBeginsel van Tegenstrydigheid en van

degenoegzaame Reden. - (Recensent vraagt hier, of deeze onderscheiding in

oorsprongelyke en empirische wel zeer nuttig is? - Alle kennis toch, 't zy men ze

oorsprongelyk of empirisch noeme, is verkreegen, ook volgens

KANT

. Zekerlyk is

'er eenoorsprongelyk denkvermogen in ons, 't geen zommige

jecten beschouwt als noodzaakelyk, dat by voorbeeld een quadraat vier zyden heeft,

andere slegts alsvoorwaardelyk, gelyk de mensch heeft vyf Zintuigen. Maar is

daarom dekennis van het eerste oorsprongelyk? - 't Is het zelfde denkvermogen;

't onderscheid ligt in den aart derobjecten. Zou dus de gewoone onderscheiding in

volstrekt noodzaakelyk (absolute necessarium) en voorwaardelyk of gebeurlyk

(contingens) niet eigenaartiger zyn, als zoekende meer regtstreeks dit onderscheid

in de objecten des Verstands?) - Het kenvermogen isdrievoudig, en bestaat in

aanschouwingen, of onmiddelyke voorstellingen, in begrippen, of algemeene,

afgetrokkene voorstellingen, inbesluiten, zynde oordeelvellingen, afgeleid uit andere

voorstellingen, door middel van een derde. Aan het eerste beantwoordtzinnenlykheid,

aan het tweedeVerstand, aan het derde Reden (§. 13.) (Dit komt nagenoeg overeen

met de gewoone Logische verdeeling derdrie werkzaamheden der ziel, (tres mentis

operationes) de eenvoudige bevatting der zaak, oordeel, waardoor wy het Praedicaat

aan hetsubject toeeigenen of ontkennen, en Redeneering, waar door wy het subject

enPraedicaat by een derde vergelyken.) In §. 39 wordt de zinnenlykheid gezegd

lydelyk te zyn. De Auteur tragt de Tegenwerping tegen dit gevoelen optelossen. ‘Is

dit vermogen, zegt men, enkellydelyk, daar het zelve de indrukken, welke de dingen

maaken, opneemt, en in formen rangschikt?’ De Auteur antwoordt met te doen

opmerken, dat men niet bezeft, dat dit in order brengen van het menigvuldige tot

eenheid eigenlyk niet tot dezinnenlykheid behoort, maar het werk van het verstand

is. Is, vraagen wy, deeze oplossing wel voldoende? Schoon wy ook, volgens raad

des Auteurs, hier de fynereCritiek aanwenden, zien wy niet, hoe de zinnenlykheid,

welke toch indaadlyke voorstelling bestaat, enkel lydelyk is, al komen wy ook tot

geenbegrip of oordeel. Het voorstellen is toch werkzaam zyn, en kan zonder het

kenvermogen niet geschieden (§. 13.) Eenlydelyke kragt of vermogen kan in de

Physica iets betekenen, alwaar men gewoon is te spreeken vanwerking van

gewigten, doch is in deMetaphysica onzin. K

ANT

noemt echter, bladz. 82,

zinnenlykheidlydelyk vermogen; 't geen men een Contradictio in terminis zou

noemen, dewyllydend werken geen denkbeeld oplevert. Vermogen of kragt bestaat

inwerken, en is het tegendeel

vanlydelyk zyn. Het oog is volstrekt lydelyk, wanneer het beeldje van eenig voorwerp

op den bodem des oogs valt; doch dit is ook geenevoorstelling, geene

aanschouwing, in de taal van

KANT

. Het kenvermogen moet hieromtrendwerkzaam

zyn. Desniettegenstaande wordt §. 48 de zinnenlykheid by een spiegel vergeleeken.

Men zegt wel, in eenNatuurkundigen zin, van den spiegel, dat dezelve een vermogen

heeft de beeldtenissen op te vangen. Doch heeft hy ookaanschouwingen gelyk de

zinnenlykheid? (§. 13.) Wil men doorlydelyk alleen te kennen geeven ('t geen wy

niet kunnen denken), dat het kenvermogen noodzaakelyk enlydelyk volgt deezen

onmiddelyken indruk der zinnen; dan moet men ook hetOordeel, de Reden, met

één woord alle Werkzaamheden van ons kenvermogen,lydelyk noemen, als

volgende noodzaakelyke regels. Maarzinnenlykheid is, volgens §. 39, enkel

ontvangbaarheid, en de indruk van een voorwerp op de zinnenlykheid is

gewaarwording. Doch elders (§. 13.) wordt zinnenlykheid gezegd het vermogen ten

opzigte vanaanschouwingen, en wordt gesproken van zinnenlyke Voorstellingen.

Kan men, door al te scherpzinnig te onderscheiden, zigzelven ook in verwarring

brengen?

Het onbepaalde Voorwerp, op welk een aanschouwing door gewaarwording

betrekking heeft, wordtVerschynsel (Phaenomenon) genoemd. In de aanschouwing,

even als in de voorsteiling, moetstof en form onderscheiden worden (§. 2 en 39.)

Destof der aanschouwing is dat geen, wat in dezelve de plaats van het verschynsel

ontvangt, of hetzelve vertegenwoordigt. Deform, daartegen, bestaat in dat geen,

waardoor het menigvuldige der stoffe, of van het vertegenwoordigde verschynsel,

naar zekere betrekkingen geregeld, eenheid verkrygt.

Voorts worden onze oordeelen, ten opzigte van den inhoud ofwaarde, nog

verdeeld inanalytische en synthetische §. 15. In het eerste geval verkrygt onze

kennis door dat gezegde geen nieuwen aanwas; by voorbeeldalle cirkels zyn rond.

In het laatste geval, wanneer naamelyk in het gezegde iets voorkomt, dat te vooren

in het grondbegrip des onderwerps niet lag opgesloten, wordt onze kennis daadelyk

vermeerderd en uitgebreid; by voorbeeldalle lichaamen zyn zwaar. De lucht is

veerkragtig. - Hierover is verschil ontstaan, 't geen hier breedvoerig behandeld wordt;

en veelen zullen ligt oordeelen, dat dit geheele verschil zo veel geschryfs niet

waardig is. Wy zien niet in, dat van deeze onderscheiding veel toepasselyk gebruik

te maaken is. Waarom wy ook veele andere verdeelingen en onderscheidingen, die

hier gemaakt worden, kortheidshalven voorbygaan, gelykvoorwerpelyke en

onderwerpelyke, mathematische en philosophische, beschouwende en beoeffenende,

historische en redenlyke kennis §. 16-20. Tot de volmaaktheid der kennis behoort

algemeenheid, duidelykheid, waarheid, zekerheid en noodzaakelykheid §. 26-33.

Dit is de inhoud van deInleiding tot het Werk zelve.