• No results found

Geen effect van zelfrapportage-agressie-indicatoren op N400 in een lexicale beslissingstaak met bijbehorende woorden in een gewelddadige

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Studie 3- Geen effect van zelfrapportage-agressie-indicatoren op N400 in een lexicale beslissingstaak met bijbehorende woorden in een gewelddadige

context

Het primaire doel van deze studie was het onderzoeken van gezonde studentenpopulaties met impliciete indicatoren van bias (vooringenomenheid) om te zien of hogere scores op zelfgerapporteerde agressie geassocieerd werden met een meer aan agressie gerelateerde interpretatie bias (‘aggression related

interpretation bias’ - ARIB). De ARIB is onderzocht met behulp van de

zogenaamde Agressieve Interpretatietaak (AIT). De AIT is een lexicale beslissingstaak waarbij het eerste woord van een woordpaar werd gepresenteerd en de deelnemers werd gevraagd om zo snel mogelijk te beslissen of het tweede woord (target) in het woordpaar een bestaand Nederlands woord is of een logatoom. De AIT werd verdeeld in zes soorten woordparen (prime-target): 1- Ambigue prime, target geassocieerd in gewelddadige context; 2- Ambigue prime,

target geassocieerd in neutrale context; 3- Ambigue prime, target niet

geassocieerd; 4- Niet ambigue prime, target geassocieerd in neutrale context; 5- Niet ambigue prime, target niet geassocieerd; 6- Niet ambigue prime, target logatoom. De huidige studie verwachtte dat hogere scores van zelfrapportage-

170

171 agressie-indicatoren gepaard zouden gaan met een snellere reactietijd (RT) op gewelddadige contextdoelen, maar niet voor neutrale context targets. Voor de hersenindicatoren verwachtte de huidige studie dat hogere scores van zelfrapportage-agressie-indicatoren alleen geassocieerd zouden zijn met kleinere N400-amplitudes bij gewelddadige context targets, maar niet bij neutrale context targets.

De resultaten van deze studie toonden aan dat de geassocieerde woorden leidden tot een snellere reactietijd (RT) in vergelijking met logatomen. Daarnaast werden logatomen ook geassocieerd met een grotere N400-amplitude vergeleken met bestaande Nederlandse woorden. Target type woorden die in een gewelddadige context werden geassocieerd, hadden geen invloed op de reactietijd en de N400-indicatoren. Bovendien was er geen verband tussen reactietijden, N400, en zelfrapportage-indicatoren van agressie. Aan de andere kant vond de huidige studie een significant grotere N400 voor logatomen in vergelijking met woorden. De huidige studie vond echter alleen een significant hogere N400 voor niet-geassocieerde woorden in vergelijking met geassocieerde woorden op de Fz- elektrode. Daarnaast werd de N400 in deze studie niet in verband gebracht met zelfrapportage-indicatoren van agressie en woede.

De belangrijkste conclusie die uit dit onderzoek kan worden getrokken is ten slotte dat de AIT alleen de associaties kan vinden tussen de ARIB in termen van RT, N400 en zelfrapportage-agressie-indicatoren in een forensische populatie en misschien niet gevoelig genoeg is om op betrouwbare wijze meer subtiele associaties te detecteren die mogelijk aanwezig zijn in gezonde populaties. Daarom zijn verdere studies nodig bij zeer agressieve (bijvoorbeeld forensische) deelnemers om de relatie tussen agressie en ARIB meer in detail te begrijpen. Studie 4- Cognitieve gedragsverandering om negatieve en positieve attributies te moduleren bij individuen die hoog scoren op reactieve agressie.

Het primaire doel van deze studie was om te onderzoeken of zelfgerapporteerde agressie en woede gerelateerd zijn aan FRN en ERN tijdens een attributietraining voor gezichtsuitdrukkingen en om te bepalen of FRN en/of ERN gerelateerd zijn aan veranderingen in HAB van pre-tot post-training en om een beoordeling te geven van de relevantie van het FT-paradigma om de neurale

S

171 Nederlandse Samenvatting

172 correlaties van HAB in agressie te bepalen. De HAB is onderzocht met behulp van het experimentele paradigma Face Task (FT), dat is ontwikkeld door Penton- Voak et al. (2013). In de huidige studie werd verwacht dat hogere scores van zelfrapportage-agressie-indicatoren gepaard zouden gaan met kleinere ERN- en FRN-reacties. Daarnaast werd in de huidige studie verwacht dat grotere FRN- en ERN-responsen gepaard zouden gaan met een grotere verandering in HAB gedurende de hele training. Daarnaast verwachtte het huidige onderzoek dat er bij deelnemers met hogere scores op reactieve agressie vaker woedegezichtsuitdrukkingen zouden worden waargenomen dan bij deelnemers met lage scores tijdens de gezichtsuitdrukkingstraining. Ten slotte verwachtte het huidige onderzoek dat de deelnemers hun perceptie van ambigue emotionele uitingen tijdens de training zouden veranderen en er meer positieve gezichtsuitdrukkingen zouden worden waargenomen.

Het resultaat van deze studie toonde aan dat de training succesvol was in het verhogen van de positieve attributies van ambigue emotionele gezichtsuitdrukkingen. Bovendien werden lagere zelfgerapporteerde agressiescores geassocieerd met het classificeren van meer gezichten als gelukkige gezichten. Echter, de correlaties tussen HAB voor de training en reactieve agressie en woede waren niet significant. Daarnaast was de huidige studie ook succesvol in het vinden van de verwachte grotere FRN als reactie op negatieve feedback vergeleken met positieve feedback, en waren de ERN- amplituden groter voor incorrecte trials in vergelijking met correcte trials. Zowel FRN- als ERN-amplituden werden echter niet geassocieerd met zelfgerapporteerde indicatoren van agressie.

De belangrijkste conclusie die uit dit onderzoek kan worden getrokken is dat onze resultaten aantonen dat de FRN- en ERN-amplituden niet gevoelig genoeg zijn voor de effectiviteit van de cognitieve bias modificatie van de interpretatie (CBM-I) procedure bij een steekproef van individuen uit de gezonde populatie die laag scoren op zelfgerapporteerde agressie. Daarnaast is de aanpak die in de huidige studie wordt gehanteerd mogelijk beter voor klinische populaties en waarschijnlijk met een provocatieve manipulatie. Verder wordt er in deze studie geconcludeerd dat het FT-paradigma mogelijk alleen gevoelig genoeg is om betekenisvolle individuele verschillen in HAB te meten tussen (groepen) 172

173 deelnemers die in extremere mate van elkaar verschillen op het gebied van agressie-indicatoren, wat niet het geval is binnen de gezonde populaties. Algemene discussie en conclusie

Er moet erkend worden dat het huidige proefschrift mindere succesvol was in het vinden van een associatie tussen EEG- en prestatiemetingen (i.e. N400, ERN, en FRN) en zelfgerapporteerde indicatoren van agressie in diverse populaties van gezonde individuen. Deze resultaten zijn mogelijk te verklaren door het gebruik van gezonde individuen om agressief gedrag te onderzoeken, evenals het niet provoceren van deelnemers tijdens de experimenten. Om die reden suggereert het huidige proefschrift dat agressief gedrag als een vorm van psychopathologie een uitzondering zou kunnen zijn bij het bestuderen van de associatie met HAB. Dat wil zeggen, alleen binnen zeer agressieve populaties waarin het (eigen) agressief gedrag boven klinisch significante niveaus ligt, kan er HAB worden gevonden. Toekomstige studies moeten ook populaties includeren waarin het (eigen) agressief gedrag boven klinisch significante niveaus ligt. Daarnaast moeten toekomstige studies de deelnemers tijdens de experimenten provoceren om het verband te vinden tussen EEG- en prestatiemetingen (i.e. N400, ERN en FRN) en zelfrapportage-indicatoren van agressie te kunnen vinden. Ten slotte moet er worden opgemerkt dat het voor de onderzoekers onduidelijk blijft of de reactie op provocatie universeel is bij verschillende vormen van agressie en of gezonde personen verschillend reageren op dergelijke signalen.

Ten slotte, hoewel het huidige proefschrift geen associaties kon vinden tussen gedrags- en psychofysiologische reflecties van HAB aan de ene kant en zelf-rapporterende indicatoren van agressie aan de andere kant in gezonde mannelijke volwassen proefpersonen, repliceert dit proefschrift nog steeds eerdere bevindingen die aantoonden dat negatieve emotionele inhoud van een woord een groter N400-effect kan ontlokken. Bovendien is het huidige proefschrift een replicatie van eerdere bevindingen waaruit bleek dat de N400 welke ontlokt is door één woord een meer anterieure verspreiding lijkt te hebben met een maximum over frontale of centrale gebieden in het brein. Daarnaast is dit proefschrift erin geslaagd om eerdere bevindingen te repliceren die aantonen

S

173 Nederlandse Samenvatting

174 dat de CBM-training succesvol is in het aanpassen van het beoogde bias op een positieve manier. Daarnaast was dit proefschrift succesvol in de replicatie van de eerdere bevindingen die grotere FRN-amplitudes laten zien als reactie op negatieve feedback vergeleken met positieve feedback, en grotere ERN- amplituden voor incorrecte trials in vergelijking met correcte trials. In het algemeen vult dit proefschrift een gat in de HAB-literatuur en biedt het belangrijke informatie voor de ontwikkeling van preventie inspanningen en toekomstige interventiestudies en onderstreept het de belangrijke rol van de feedbackverwerking in de ontwikkeling en het voortbestaan van HAB.

174

178 I would like to express my appreciation to Dr. Freddy van der Veen, Dr. Jorg Huijding, and Prof.Dr. Ingmar Franken for their support, encouragement, and guidance throughout this project. Special thanks to the Erasmus Behavioral Lab, Christiaan Tieman, Marcel, Boom, Michel Looije, and, Gerrit Jan Bie for their help in coding and programming the experiments, and for their valuable feedback during the past five years. I would like also to extend my gratitude to the people at the Department of Psychology at Erasmus University Rotterdam, especially all my Ph.D. friends for their helpful feedback and their beautiful friendship. Also, I would like to thank my parents, my brothers, and sisters for their love and support as I pursue my passion. Special thanks also go to my older sister (Fatimah) for setting me on a path that ultimately led to where I am today.

Finally, I would like to thank my wife (Fatimah) and my daughter (Shomookh) who were so patiently suffered from my busy schedules and inconsistencies during the writing of this thesis. Lastly, very special thanks go also to my wife for transferring some of her ideas into this thesis cover.

178

CURRICULUM