• No results found

Wortels Verkennen

In document Wiskunde voor 3 havo (pagina 37-48)

Theorie en voorbeelden

1.5 Wortels Verkennen

Opgave 1

Van een vierkant met zijde 3 is de oppervlakte 32= 9. Van een vierkant met oppervlakte 9 is de zijde √9 = 3. Worteltrekken is terugrekenen vanuit een kwadraat.

a Je ziet hier een vierkant 𝐴𝐵𝐶𝐷 met oppervlakte 10. Hoe lang is de zijde exact? En ongeveer?

Door vier van die vierkanten tegen elkaar te leggen, kun je weer een vierkant maken. De zijde ervan kun je op twee manieren berekenen. b Welke oppervlakte heeft dit vierkant? Op welke twee manieren kun

je de zijde ervan berekenen?

Rechthoek 𝐴𝐸𝐹𝐷 heeft een lengte van √40 en een breedte van √10. c Laat zien dat hieruit volgt √40 ⋅ √10 = √40 ⋅ 10.

d Laat ook zien, dat 2 ⋅ (2√10 + √10) = 6√10.

Opgave 2

Van een kubus met ribbe 2 is de inhoud 23= 8. Van een kubus met inhoud 8 is de ribbe 3

√8 = 2.

Derde machtsworteltrekken is terugrekenen vanuit een derde macht. a Hoe lang is een ribbe van een kubus met inhoud 10 exact? En ongeveer?

Door acht van die kubussen tegen elkaar te leggen, kun je weer een kubus maken. De ribbe ervan kun je op twee manieren berekenen.

b Welke inhoud heeft deze kubus? Op welke twee manieren kun je de ribbe ervan berekenen? Een balk die bestaat uit twee van deze kubussen heeft een lengte van 3

√80 en een breedte en een hoogte van 3

√10.

c Laat zien dat hieruit volgt 3

Uitleg

Worteltrekken is terugrekenen vanuit kwadrateren. De wor-tel uit 9 is 3 omdat 32= 9. Zo geldt in het algemeen:

√u�2= u� als u� ≥ 0.

Helaas zijn de meeste getallen geen zuivere kwadraten en kun je de wortels eruit alleen maar benaderen. Maar vroegtijdig benaderen is in berekeningen vaak niet gewenst. En daarom moet je het rekenen met wortels oefenen. Je weet al dat hoe dat gaat:

> √u� ⋅ √u� = √u� ⋅ u� als u� ≥ 0 en u� ≥ 0. > √u�

√u� = √u�u� als u� ≥ 0 en u� > 0.

> Alleen gelijke wortels kun je optellen of aftrekken: 3√10+ 2√10 = 5√10, maar 3√10 + 2√11 kun je niet verder ver-eenvoudigen.

Bij worteltrekken gaat het om terugrekenen vanuit een kwa-draat. Maar er bestaan ook hogere machten. Bij het terugreke-nen vanuit derde machten spreek je van derde machts wor-teltrekken, bij het terugrekenen vanuit vierde machten van vierde machts worteltrekken, enz.

Met dergelijke hogere machtswortels kun je op dezelfde ma-nier rekenen als met ‘gewone’ wortels. Nu is:

u�

√u�u�= u� als u� ≥ 0.

Er is wel één ding waar je op moet letten: derde machten en

vijfde machten, enz., kunnen ook negatief zijn. En kwadraten, vierde machten, zesde machten, enz., kunnen niet negatief zijn. Dit betekent dat √−8 = −2, maar3 √−16 geen reëel getal is.4

Opgave 3

In de Uitleg op pagina 36wordt behalve over ‘gewone’ wortels ook gesproken over hogere machts-wortels. Bereken de volgende hogere machtswortels en laat ook zien dat ze juist zijn.

a √643 b √−3433 c √164 d √−164 e √2435 Opgave 4

Bekijk in de Uitleg op pagina 36hoe je met wortels kunt rekenen. Je kunt door kwadrateren aantonen dat de rekenregels juist zijn.

WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA

Gebruik de rekenregels om de volgende uitdrukkingen met wortels te vereenvoudigen.

c 5√15 − √3 ⋅ √5

d 4√42

2√3 + 2√2 ⋅ √7

Ook kun je bij sommige wortels kwadraten buiten het wortelteken halen: √18 = √9 ⋅ 2 = √32⋅ 2 = √32⋅ √2 = 3√2.

e Haal bij √48 een zo groot mogelijk kwadraat buiten het wortelteken.

Opgave 5

Met derdemachtswortels kun je net zo rekenen als met ‘gewone’ wortels. Toch is er een verschil. a Waarom is de derdemachtswortel uit een negatief getal wel mogelijk? Geef een voorbeeld. b √u�3 3= u� voor elke waarde van u�. Hoeveel is √u�3 6?

Gebruik de rekenregels om de volgende uitdrukkingen met wortels te vereenvoudigen. c 5 ⋅√15 −3 √3 ⋅3 3

√5 d 43√42

23√3 + 23

√2 ⋅√73

Ook kun je bij sommige derdemachtswortels derde machten buiten het wortelteken halen: 3

√54 =

3

√27 ⋅ 2 = √33 3⋅√2 = 33 √2.3 e Haal bij 3

√128 een zo groot mogelijke derde macht buiten het wortelteken.

Theorie en voorbeelden

Worteltrekken is terugrekenen vanuit kwadrateren. nde machts worteltrekken is terugrekenen vanuit een u�de macht. Zo geldt in het algemeen:

u�

√u�u�= u� als u� ≥ 0.

Het rekenen met u�de machts wortels gaat zo:

> u�

√u� ⋅ √u� =u� √u� ⋅ u� als u� ≥ 0 en u� ≥ 0.u�

>

u�

√u�

u�

√u� = u�

u�u� als u� ≥ 0 en u� > 0.

> Alleen gelijke wortels kun je optellen en/of aftrekken. Let er op dat oneven machten ook negatief kunnen zijn. En even machten kunnen niet negatief zijn. Dit betekent dat bij-voorbeeld dat 3

√−8 = −2, maar dat √−16 geen reëel getal4 is.

De rekenregels hierboven zijn dus voor oneven u� ook geldig voor negatieve waarden van u� en/of u�.

Voorbeeld 1

Hier zie je hoe je behulp van de rekenregels voor wortels enkele uitdrukkingen kunt vereenvoudigen.

Opgave 6

Bekijk de herleidingen in Voorbeeld 1 op pagina 37en loop ze even na. Herleid zelf de volgende uitdrukkingen.

a √12 − √3

b √128 + 2√98

c 6√15u�2− √3u� ⋅ √5u� (met u� ≥ 0)

d 3√u�2u� − u�√u� + √2u�2(met u� ≥ 0 en u� ≥ 0)

e 3

√108 − 2√323 f √72u�3 33

√3u� ⋅√3u�3 2

Opgave 7

Een geodriehoek is rechthoekig met twee even lange rechthoekszij-den. Neem aan dat die zijden de lengte u� hebben.

a Neem u� = 4. Toon aan dat de hypothenusa dan een lengte van 4√2 heeft.

b Toon aan dat de hypothenusa altijd een lengte van u�√2 heeft. Een rechthoekige driehoek met een hoek van 60° is de helft van een gelijkzijdige driehoek. Als de kortste rechthoekszijde een lengte van u� heeft, dan heeft de langste rechthoekszijde een lengte van u�√3. c Neem u� = 4. Laat zie dat de lengste rechthoekszijde 4√3.

d Toon aan dat in het algemeen de langste rechthoekszijde een lengte van u�√3 heeft.

Opgave 8

Van een kubus zijn alle zijvlaksdiagonalen even lang en alle lichaamsdiagonalen even lang. Neem een kubus met een ribbe van lengte u�.

a Neem u� = 4. Toon aan dat de lengte van elke zijvlaksdiagonaal 4√2 is. b Toon aan dat de lengte van elke zijvlaksdiagonaal u�√2 is.

c Neem u� = 4. Toon aan dat de lengte van elke lichaamsdiagonaal 4√3 is. d Toon aan dat de lengte van elke lichaamsdiagonaal u�√3 is.

Voorbeeld 2

Bij breuken met wortels in de noemer is het vaak handig om die wortel weg te werken uit de noemer. Dat kun je doen door teller en noemer met die wortel te vermenigvuldigen. Bekijk deze voorbeelden maar.

> 1

√2= 1⋅√2

√2⋅√2 =√22 = 12√2

WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA

Opgave 9

Bekijk de herleidingen in Voorbeeld 2 op pagina 38. a Waar wordt bij 1

√2 vermenigvuldigt met √2

√2? b Waarom is√22 =12√2?

c Laat zelf zien dat u�

√u� = √u�.

Opgave 10

Bekijk de herleidingen in Voorbeeld 2 op pagina 38en loop ze even na. Herleid zelf de volgende uitdrukkingen tot er geen wortels meer in de noemer van een breuk staan en ze zo eenvoudig mogelijk zijn. a 2 √3 b √2 ⋅ √5 + 5 2√10 c 2u� √u�− √14u� d u�√4u�+ √u�4

e 32u� √u� f 4u� √u�3+ 4 √u� Opgave 11

Oefen nu het herleiden van uitdrukkingen met wortels via

> www.math4all.nl > 3 HAVO > Wortels > Practicum

Blijf oefenen tot je vrijwel geen fouten meer maakt.

Verwerken

Opgave 12

Bereken de volgende wortels en controleer het antwoord door machtsverheffen.

a √1024

b √10245

c 10√1024

Opgave 13

Herleid de volgende wortelvormen tot ze zo eenvoudig mogelijk zijn. a √27 +3 √4 ⋅3 √163

b √28 + 2√63

e 10 √5− √5 f 34+ √12 g √5 2−√5 h 32 √4−√23 Opgave 14

Herleid de volgende wortelvormen. Neem aan dat u� > 0 en u� > 0. a 34u�2+12u�√3

b 3u�2

√u� − u�√u� c √u�4 2u� ⋅√16u�4 2u�3

Opgave 15

Een balk heeft ribben met een lengte van u�, 2u� en 3u� cm. a Bereken alle mogelijke lengtes van de zijvlaksdiagonalen. b Bereken de lengte van alle lichaamsdiagonalen.

Toepassen

Opgave 16: Tekendriehoeken

Bekijk de twee tekendriehoeken in

> www.math4all.nl > 3 HAVO > Wortels > Toepassen

Je ziet hoe lang hun zijden zijn als de kleinste een lengte van u� cm heeft. Neem eerst de geodriehoek. a Hoe lang zijn alle zijden als de kortste zijde 8 cm is?

b Hoe lang zijn alle zijden als de langste zijde 16 cm is? c Hoe lang zijn alle zijden als de langste zijde 1 cm is?

Neem nu de andere tekendriehoek.

d Hoe lang zijn alle zijden als de kortste zijde 4 cm is? e Hoe lang zijn alle zijden als de langste zijde 10 cm is?

f Hoe lang zijn alle zijden als de langste zijde 1 cm is?

WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA

Opgave 17: Tekendriehoeken tegen elkaar

De driehoek hiernaast bestaat uit twee tekendriehoeken tegen el-kaar.

a Hoe groot is de omtrek als de langste zijde 8 cm is? b Bereken de oppervlakte van deze driehoek.

Nu is 𝐵𝐶 geen 8, maar juist onbekend. De oppervlakte van de drie-hoek is 9 + 3√3.

Samenvatten

In dit onderwerp heb je vooral vaardigheden op het gebied van de algebra (het rekenen met variabelen) geleerd. Hopelijk heb je deze vaardigheden zo goed geoefend dat je ze de komende jaren echt ‘in de vingers hebt’. Bij veel van de onderwerpen die je al dit jaar tegen komt zul je ze nodig hebben, maar in de toekomst zul je (zeker als je wiskunde B gaat kiezen) merken dat ze onontbeerlijk zijn.

De onderstaande opgaven zijn bedoeld om overzicht over het onderwerp ‘Algebra’ te krijgen. Dit be-treft de onderdelen 1, 2, 3, 4 en 5 van dit onderwerp. Het is nuttig om er een eigen samenvatting bij te maken. De opgaven hieronder zijn bedoeld om je daarbij te helpen.

Je hebt geleerd

> rekenen (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen) met variabelen, formules en uit-drukkingen herleiden, gelijksoortige termen (Theorie op pagina 8);

> breuken vereenvoudigen, gelijknamig maken, optellen, afrekken, vermenigvuldigen en delen, het KGV (Theorie op pagina 16);

> haakjes uitwerken en ontbinden in factoren, de GGD en de som-en-productmethode (Theorie op pagina 22);

> rekenen met machten met gehele exponenten, de wetenschappelijke notatie van getallen (

Theorie op pagina 30);

> rekenen met (hogere machts) wortels, wortelvormen herleiden (Theorie op pagina 37);

Voorkennis

> werken met formules, ook met haakjes en breuken; > rekenen met machten en wortels.

Opgave 1

Een belangrijke algebraïsche vaardigheid is het herleiden van uitdrukkingen met het doel ze eenvoudi-ger te maken. Een eenvoudieenvoudi-ger betekent meestal dat je er minder tekens, minder symbolen voor nodig hebt. Dat kunnen ook uitdrukkingen met haakjes, breuken, machten en wortels zijn.

Vereenvoudig de volgende uitdrukkingen en schrijf ze (waar breuken voorkomen) als één breuk. a 5u� + 2u� − 3u� − u�

b 5u� ⋅ 2u� − 3u� ⋅ −u� c 2u�1 +2u�

d 2u�1u�+12

e (u� + 2)(u� + 1) − u�(u� + 1) f 4 − (u� + 2)2

g u�2⋅ (2u�)3− 2u�2⋅ 4u�3

WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA

Opgave 2

Wanneer je in bepaalde uitdrukkingen getallen wilt invullen voor de variabelen, is het verstandig om ze eerst zo eenvoudig mogelijk te schrijven. Bereken de volgende uitdrukkingen voor u� = 4 en u� = −6. a 4u�u�3u�u�3

b 2u�(u� − 1) − 2u�(u� − 1) c 2u�u�1 +u�u�3

d (u� + u�)2− (u� − u�)2

Opgave 3

Schrijf de volgende formules zo, dat u� is uitgedrukt in u�, dus in de vorm u� = ... a 4u� − 2u� = 7

b u�(u� − 2) = 5 c 1u�+u�1 = 2 d u�+12u� = 4

Opgave 4

Ontbind de volgende uitdrukkingen in factoren. a 12u�3u� − 16u�u�2

b 12u�3− 4u� c u�2− 2u� − 80 d 32 + u�2+ 12u� e 84 − 2u� − 2u�2 f 4u�2− 1 Opgave 5

Gegeven zijn de getallen u� = 5,4 ⋅ 109, u� = 3,1 ⋅ 108 en u� = 1,4 ⋅ 10−5. Schrijf bij de volgende bereke-ningen het antwoord ook in de wetenschappelijke notatie.

a Bereken u� + u�. b Bereken u� ⋅ u�. c Bereken u� ⋅ u�. d Bereken 1 /u� .

Opgave 6

Het vereenvoudigen en samennemen van wortelvormen is ook een nuttige vaardigheid. Vereenvoudig:

a 2√21 + 2√3 ⋅ 3√7

b 32764

c √96 − √24

Testen

De volgende opgaven zijn bedoeld om na te gaan of je de onderdelen 1 tot en met 5 van het onderwerp ‘Algebra’ voldoende beheerst.

Opgave 7

Vereenvoudig de volgende uitdrukkingen. a 5u�2+ 6u� − u�(u� + 3)

b (u�2− 4)(u�2+ 4) − u�3(u� + 1) c 4u�u�2− 2u�2u� + 6u�u� ⋅ 4u� − 6u�u� ⋅ 4u� d 4u� − (8 − 4u�)

e (u� − 1)2− (u� − 1)(u� + 1) f (−2u�)3⋅ 3u�2− 6u�u� ⋅ −u�2u�

Opgave 8

Schrijf de volgende uitdrukkingen als één breuk. a 4u�+5u�

b 104u� ⋅8u�5u�2

c 3u�2 +3u�5u� d u�+221u�

e −u�3u� /5u�2

f 1

(u�−1)2+u�−11

Opgave 9

Bereken als u� = 4, u� = −5 en u� = 3. a −4u�u�u�3u�2u�

b (−2u�)4+ 6u�6/(2u�−2) c 4u�(2u� + u�) − 2u�(1 + 2u�)

Opgave 10

Herleid de volgende uitdrukkingen tot u� is uitgedrukt in u�. a u� − 2u� = 6

b 2u�u� = 13 c 2u�u� = 12

WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA

Opgave 11

Ontbind de volgende uitdrukkingen in factoren. a 4u�2− 6u�

b 4u�3u� − 6u�u�3 c 4u�2− 4 d u�2− 9u� − 22

e 4u�2+ 40u� + 64 f 2u� + u�2− u�3

Opgave 12

In denanotechnologiegaat het om hele kleine afstanden: 1 nm (nanometer) is 10−9 m. Dit is een schaal van grootte die net boven die van atomen (0,060 nm tot 0,275 nm) en eenvou-dige moleculen ligt. Hiernaast zie je een foto van een kool-stofnanobuis die in een lus op een haar ligt. Gebruik in deze opgave steeds de wetenschappelijke notatie.

a Hoeveel m is de grootte van een atoom dat 0,060 nm is? b Je ziet in de figuur een afstand van 20μm aangegeven door

een balkje. Hoeveel m is 20μm?

c Hoeveel balkjes van 20μm gaan er in een haar van 16 cm?

d Schat de diameter van de koolstofnanobuis. Hoeveel van die nanobuizen tegen elkaar hebben dezelfde diameter als één haar?

Opgave 13

Schrijf de volgende uitdrukkingen met wortels zo eenvoudig mogelijk en in ieder geval zonder wortel-teken in de noemer van een breuk.

a 4√6 − √2 ⋅ √3 b 18√30 3√6 c √32 − √8 d 3 √2 Opgave 14

Deze vierhoek 𝐴𝐵𝐶𝐷 bestaat uit twee driehoeken. Neem aan dat 𝐴𝐷 = 3 cm. a Bereken de omtrek van vierhoek 𝐴𝐵𝐶𝐷.

b Bereken de oppervlakte van vierhoek 𝐴𝐵𝐶𝐷.

Neem nu aan dat de lengtes van de zijden onbekend is. De oppervlakte van vier-hoek 𝐴𝐵𝐶𝐷 is 2 + √3.

Toepassen

Opgave 15: Bijzondere ontbindingen

Bekijk de uitdrukking u�6+ 5u�3+ 6.

a Leg uit waarom je deze uitdrukking kunt schrijven als u�2+ 5u� + 6. b Ontbind u�2+ 5u� + 6 met de som-en-productmethode.

c Schrijf nu de juiste ontbinding op voor u�6+ 5u�3+ 6.

d Waarom kun je u�5+ 5u�3+ 6 niet op deze manier ontbinden in factoren? Je kunt deze manier van ontbinden in factoren af en toe toepassen. Ontbind: e u�4− 3u�2− 18

f u�10− 12u�5+ 32 g 2 − u�3− u�6 h u�12− 13u�6

Opgave 16: Oppositie van planeten

Wanneer een planeet gezien vanuit de zon met de Aarde op één lijn ligt, zeg je dat deze planeet in oppositie staat. Oppositie komt bij elke planeet met vaste tussenpozen voor. De tijd 𝑇 (in dagen) tussen twee opposities hangt af van de omlooptijd van de Aarde 𝑇𝐴

(in dagen) om de zon en de omlooptijd van de planeet 𝑇𝑃(in dagen) om de zon.

Er geldt: 𝑇1

𝑃 =𝑇1

𝐴𝑇1.

a Hoe verder een planeet van de zon af staat hoe groter 𝑇𝑃. Betekent dit dat dan ook 𝑇 groter wordt?

b Tussen twee opposities van Jupiter zitten 398,6 dagen. Bereken de omlooptijd van Jupiter in dagen nauwkeurig. De omlooptijd van de Aarde is 365,25 dagen.

c De omlooptijd van Mars is 1,88 jaar. Bereken de tijd tussen twee opposities in dagen nauwkeurig. Alle planeten van ons zonnestelsel voldoen aan de wet van Kepler die zegt dat 𝑇𝑃= 3,95 ⋅ 10−20⋅ u�3 waarin u� de gemiddelde afstand van de planeet tot de zon in km is.

d Voor Saturnus geldt u� ≈ 1,43 ⋅ 109km. Bereken de tijd tussen twee opposities van Saturnus in dagen nauwkeurig.

In document Wiskunde voor 3 havo (pagina 37-48)

GERELATEERDE DOCUMENTEN