• No results found

Om het instrument te operationaliseren om de woordenschat van school- en vaktaalwoorden te meten, is gekozen voor het maken van methodegebonden contextonafhankelijke woordenlijsten. Uit de literatuur bleek dit als een valide meetinstrument ingezet te kunnen worden om het effect van het gegeven onderwijs te meten op de vooruitgang van de aangeboden woorden (Hilte, & Verhallen, 2014; van der Nulft, & Verhallen, z.d.). Zo werden de voor dit praktijkonderzoek gemaakte

woordenlijsten ingezet om meetbaar te maken wat het effect was van vaklessen op de vooruitgang van de woordenschat en het effect van vaklessen op de woordenschat waar pre-teaching aan vooraf ging (Figuur 17).

Figuur 17 Het toepassen van het meetinstrument de woordenschat: Tijdens dit praktijkonderzoek werden woordenlijsten ingezet om het effect van de vakles en de vakles waarbij voorafgaande pre-teaching werd toegepast op de woordenschat te meten.

Methodegebonden betekende in dit onderzoek dat de woorden die gebruikt werden voor het samenstellen van de woordenlijsten uit de teksten van de ‘Biologie voor jou’ 7e editie 1e klas Havo/Vwo handboek deel 1b kwamen (van Nassau, 2014; Tabel 8). Per vakles werden twintig woorden geselecteerd (school- en vaktaalwoorden) die in de woordenlijst kwamen. Er werd

gestreefd naar een gelijke verhouding tussen school- en vaktaalwoorden in de woordenlijsten, voor zover dit haalbaar was met het aantal school- en vaktaal woorden die in de tekst werden

aangeboden.

Het selecteren van deze school- en vaktaalwoorden gebeurde met hulp van een gediplomeerd remedial teacher (docent die extra ondersteuning verleent bij het leerproces voor veelal taal of rekenen). Dit vergrootte de validiteit en betrouwbaarheid per woordenlijst omdat met meer

zekerheid kon worden gesteld dat de juiste woorden per paragraaf werden gekozen om meetbaar te maken wat de vooruitgang was na het volgen van de vakles en/ of pre-teaching. De definities van de schooltaalwoorden werden bepaald met behulp van een digitale encyclopedie (Encyclo, 2017). De

58 definities van de woorden die tot de vaktaalwoorden behoorden werden vastgesteld op basis van het biologie boek zelf. Dit droeg bij aan het verhogen van de validiteit per vragenlijst.

Tabel 8 Overzicht onderwerpen woordenlijsten:

Vakles Datum Getoetste basisstof Onderwerp Thema

Nulmeting 1 08-03-2016 6.2 Huid 6.

Waarnemen 2 15-03-2016 6.3 + helft 6.4 Neus, tong en oor

3 22-03-2016 Helft 6.4 Oor

4 30-03-2016 Eerste helft 6.5 Oog Meting:

effect pre-teaching

5 11-04-2016 Tweede helft 6.5 Oog

6 19-04-2016 6.6 + helft 6.7 Zenuwstelsel en gedrag 7 09-05-2016 Tweede helft 6.7 Gedrag

8 16-05-2016 7.1 Bouw bloem 7. Bloemen,

vruchten en zaden

9 24-05-2016 7.2 Bestuiving

10 06-06-2016 7.3 Bevruchting

11 07-06-2016 7.4 Vruchten

In deze tabel is zichtbaar gemaakt welke vaklessen bij de nulmeting hoorden en welke vaklessen dienden om het effect van pre-teaching te meten. Ook is per vakles zichtbaar welke paragraaf/deel paragraaf behandeld werd uit het boek

‘Biologie voor jou’ 7e editie 1e klas Havo/Vwo handboek deel 1b (van Nassau, 2014). De woordenlijsten per vakles zijn gemaakt bestonden uit twintig woorden per vakles (school- en vaktaalwoorden).

Voor het afnemen van de woordenlijsten werd de tutee aan een vaste tutor gekoppeld. Per woord werd door de tutor aan de tutee gevraagd een om in eigen woorden een definitie te geven van het woord. Aan de hand van het gegeven antwoord kon de tutor twee, één of nul punten scoren voor de gegeven definitie.

- Twee punten: kloppende definitie in eigen woorden,

- Één punt: zwak omschreven ( de definitie lijkt op de betekenis van het woord maar mist nog details om goed gerekend te kunnen worden),

- Nul punten: een foute of geen definitie in eigen woorden.

De tutoren werden gezamenlijk getraind voor zij startten met het afnemen van deze woordenlijsten (Bijlage 8). Doordat zij allemaal op een zelfde manier deze woordenlijsten afnamen werd

betrouwbaarheid van de resultaten vergroot. De woordenlijsten werden tijdens dit onderzoek afgenomen in de mediatheek (een rustige werkruimte in school met computers) waar een herkenbare map klaarlag bij de balie (Figuur 18).

Figuur 18 Map met woordenlijsten: Deze herkenbare map is gebruikt voor dit onderzoek om de woordenlijsten in te ordenen en klaar te leggen voor de tutoren om de woordenlijsten af te nemen bij hun tutee.

59 De tutoren vulden de woordenlijsten zoals in Tabel 9 in, door de gegeven definitie van het woord goed, zwak of onvoldoende te keuren. Daarna telden ze bij hoeveel woorden van de twintig een goede, zwakke of onvoldoende definitie was gegeven.

Tabel 9 Een woordenlijst: Dit is een woordenlijst die door tutoren is gebruikt tijdens het trainen in het afnemen van woordenlijsten.

Na het afronden van de woordenlijst konden de tutoren inloggen via een Google-account dat was aangemaakt voor dit onderzoek (Hellodigital, 2017). Ze konden via een wachtwoord in dit account bij Google-spreadsheets (een programma met dezelfde eigenschappen als Excel) waar ze de scores konden invullen (Figuur 19, Google, 2017a). Deze spreadsheet rekende dan zelf uit hoeveel punten er werden gehaald voor een woordenlijst. Per vakles werd er een woordenlijst start (afnamen vond plaats voor vaklessen 1 t/m 4 en voor pre-teaching bij de vaklessen 5 t/m 11) en een woordenlijst eind (afnamen na vakles 1 t/m 11) afgenomen (Tabel 10). Deze woordenlijsten start en –eind toetsten per vakles dezelfde woorden, zodat de resultaten onderling vergeleken konden worden.

Door het invullen van de spreadsheet ontstonden de scores start, scores eind en een eindscore. De scores start en eind werden later gebruikt om aan te tonen welk effect pre-teaching had op de woordenschat. De eindscore was een berekening die zichtbaar maakte hoeveel woorden er tijdens de score eind extra aangeleerd waren ten opzichte van de score start.

Woord Betekenis goed (✓) zwak (≈) fout (X)

functie Taak, werking van..(maag)

telen Verbouwen, kweken

continue Onafgebroken, altijd doorgaand glastuinbouw Kweken van groente en fruit in kassen

(onder glas)

gespecialiseerd Ergens heel goed in zijn/veel kennis van hebben

kiemplantje Het steeltje dat als eerst uit het zaadje komt.

zaadlobben Onderdeel van een pas uitgekomen plant waar reservevoedsel in zit.

verschrompeld Uitgedroogd en daardoor rimpelig levenscyclus De ontwikkeling van een zaad naar een

vrucht. Dit vind steeds opnieuw plaats.

ontwikkeling Het ontstaan van nieuwe onderdelen optimaal Op de beste manier

experiment Een proef

conclusie Verklaring van de resultaten

hypothese Voorspelling van de uitkomst van de proef

veronderstelling Wat je verwacht waar te zijn invloed Het effect van .. (temperatuur)

gewassen Groente en fruit die gekweekt worden kiemen Uitkomen van een zaadje

probleemstelling De vraag die gemaakt wordt voor het doen van een onderzoek.

noteer Schrijf op, zet neer op papier

60 - Score start= (aantal goed*2) + (aantal zwak*1) + (aantal onvoldoende*0),

- Score eind= (aantal goed*2) + (aantal zwak*1) + (aantal onvoldoende*0), - Eindscore= Score eind – Score start.

Figuur 19 Invullen van de scores van de woordenlijsten: Via een aangemaakt Google-account voor dit praktijkonderzoek is er een Google-Spreadsheet (Een programma van Google met zelfde eigenschappen als Excel) ontworpen voor de tutoren zodat zij digitaal de scores van de woordenlijsten konden invoeren (Google, 2017). Het ontwerp werd zo vormgegeven dat bij het invoeren gelijk werd doorgerekend wat de score was van de woordenlijst start, woordenlijst eind en de eindscore (zie dataverzamelingsmethode en statistiek).

Omdat dit onderzoek evaluerend en kwantitatief van aard was, is met twee datasets vergeleken of er een verschil was in het aantal aangeleerde woorden wanneer pre-teaching werd aangeboden ten opzichte van wanneer dit niet werd aangeboden (Tabel 10). Deze methode van onderzoeken is een pre-experiment, waarbij een één groep, voor- en nameting als experimenteel ontwerp ingezet (Boeije, ’t Hart, & Hox, 2009).

61

Tabel 10 Overzicht dataverzamelingsmethode datasets:

Overzicht van de volgorde van het inzetten van meetinstrumenten en de interventie in de dataverzameling methode

Meetinstrument Interventie Vakles Meetinstrument Aantal keer

Nulmeting Woordenlijst start Vakles 1

t/m 4

Woordenlijst eind 4 Gemeten effect

van pre-teaching

Woordenlijst start Pre-teaching Vakles 5 t/m 11

Woordenlijst eind 7

De eerste dataset was een nulmeting waarbij er vier maal voor en na een vakles een woordenlijst werd afgenomen over in totaal twintig school- en vaktaal woorden uit de desbetreffende les. De tweede dataset was het gemeten effect van pre-teaching. De meting verliep in een volgorde: Woordenlijst-pre-teaching-vakles-woordenlijst en werd zeven maal herhaald over twintig school- en vaktaalwoorden uit de desbetreffende les.

Er waren in dit onderzoek vier tutee’s bij wie deze woordenlijsten werden afgenomen. De

woordenlijsten waren per meetmoment voor de vier tutee’s hetzelfde zodat de resultaten onderling met elkaar vergeleken konden worden.

De resultaten van de dataset bestaande uit 44 eindscores kwamen door de volgende berekeningen tot stand:

- Per vakles werd het gemiddelde van de eindscores van de vier leerlingen berekend

(gemiddelde score vakles= (eindscore leerling 1 + eindscore leerling 2 + eindscore leerling 3 + eindscore leerling 4)/4),

- Van de dataset uit de nulmeting werd een gemiddelde berekend over de gemiddelde scores van de vaklessen 1 t/m 4 ((Rendement vakles= gemiddelde score vakles 1 + gemiddelde score vakles 2 + gemiddelde score vakles 3 + gemiddelde score vakles 4)/4),

- Het rendement van pre-teaching en de vakles werd op een vergelijkbare manier uitgerekend door ((Rendement pre-teaching en de vakles= gemiddelde score vakles 5 + gemiddelde score vakles 6 + gemiddelde score vakles 7 + gemiddelde score vakles 8 + gemiddelde score vakles 9 + gemiddelde score vakles 10 + gemiddelde score vakles 11)/7).

Het rendement van de vakles en het rendement van pre-teaching en de vakles gaven weer hoeveel school- en vaktaalwoorden de vier tutee’s extra wisten na het volgen van de vakles of wanneer zij voor de vakles ook pre-teaching kregen (Figuur 5). Voor het rendement van de vakles en het rendement van pre-teaching en de vakles werd een standaarddeviatie uitgerekend. Deze twee uitkomsten werden omgerekend in percentages door:

- Percentage rendement vakles= rendement vakles*100/20 en standaarddeviatie percentage rendement vakles= standaarddeviatie rendement vakles*100/20.

- Percentage rendement pre-teaching en de vakles= rendement pre-teaching en de vakles*100/20 en percentage standaarddeviatie rendement pre-teaching en de vakles=

standaarddeviatie rendement pre-teaching en de vakles*100/20.

62

Woordenlijst H6B2 start

Woord Betekenis goed (✓) ongeveer (≈) fout (X)

Zintuigen Orgaan dat bepaalde prikkels op kan opvangen en omzetten in impulsen.

Opperhuid Bestaat uit hoornlaag en kiemlaag Lederhuid Huidlaag waar alle zintuigjes,

bloedvaten en haarzakjes in liggen.

Voortdurend Steeds maar doorgaand/ Alsmaar Hoornlaag Bovenste laag van opperhuid die

bestaat uit dode, verhoornde cellen.

Biedt bescherming tegen ziekteverwekkers en uitdroging.

Kiemlaag Huidlaag uit de opperhuid met levende en delende cellen.

Slijt Langzaam steeds minder/dunner worden door gebruiken wrijving.

Eelt Extra dik deel van de hoornlaag Afgevijld Gladmaken met rasp

Uitstulping Diepe inham in kiemlaag

Talgklier Een orgaantje in de huid (in haarzakje) dat talg afgeeft.

Tastknopje Zintuig in de huid die onder invloed van aanraking impulsen maakt.

Puberteit Levensfase waarin je geslachtsrijp wordt.

Onderhuidse bindweefsel

Diepste huidlaag waarin vet ligt opgeslagen.

Isolerend Warmte vasthoudend

Verdamping Het overgaan van water in gasvormige toestand

Zweetklier Deeltje (orgaan) van je lichaam dat zweet afscheid.

Voetzool De onderkant van de voet Produceren Maken van

Drukknopje Zintuig in de huid die onder invloed van voldoende druk impulsen maakt.

63

Woordenlijst H6B2 eind

Woord Betekenis goed (✓) ongeveer (≈) fout (X)

Zintuigen Orgaan dat bepaalde prikkels op kan opvangen en omzetten in impulsen.

Opperhuid Bestaat uit hoornlaag en kiemlaag Lederhuid Huidlaag waar alle zintuigjes,

bloedvaten en haarzakjes in liggen.

Voortdurend Steeds maar doorgaand/ Alsmaar Hoornlaag Bovenste laag van opperhuid die

bestaat uit dode, verhoornde cellen.

Biedt bescherming tegen ziekteverwekkers en uitdroging.

Kiemlaag Huidlaag uit de opperhuid met levende en delende cellen.

Slijt Langzaam steeds minder/dunner worden door gebruiken wrijving.

Eelt Extra dik deel van de hoornlaag Afgevijld Gladmaken met rasp

Uitstulping Diepe inham in kiemlaag

Talgklier Een orgaantje in de huid (in haarzakje) dat talg afgeeft.

Tastknopje Zintuig in de huid die onder invloed van aanraking impulsen maakt.

Puberteit Levensfase waarin je geslachtsrijp wordt.

Onderhuidse bindweefsel

Diepste huidlaag waarin vet ligt opgeslagen.

Isolerend Warmte vasthoudend

Verdamping Het overgaan van water in gasvormige toestand

Zweetklier Deeltje (orgaan) van je lichaam dat zweet afscheid.

Voetzool De onderkant van de voet Produceren Maken van

Drukknopje Zintuig in de huid die onder invloed van voldoende druk impulsen maakt.

64

Contextpagina

Figuur 2: Eelt vijlen

Figuur 5: Verdamping

Figuur 4: Zintuigjes van de huid Figuur 3: Huidlagen

Figuur 1: Eelt

65

Woordenlijst H6B3,4 start

Woord Betekenis goed (✓) ongeveer (≈) fout (X)

Reukzintuig Orgaan dat de prikkel reuk kan omzetten in impulsen.

Neusslijmvlies Slijmachtige laag aan de binnenkant van de neus.

Bekleed (met neusslijmvlies)

Bedekt met

Geprikkeld Als een zintuig een signaal heeft opgevangen en hierdoor impulsen maakt.

Zintuigcellen Cellen die gevoelig zijn voor bepaalde prikkels.

Impulsen Zwakke electrische signalen die door zenuwen heen kunnen gaan.

(door een zenuw) Geleid

Vervoeren (door een zenuw)

Oppervlak Een deel van een bepaalde grootte dat bestaat uit een lengte en een breedte.

Smaakzintuigen Orgaan wat bij het ontvangen van smaakprikkels impulsen maakt.

Groefjes Inhammen, instulpingen, kloofjes Onderscheiden

(van smaken)

Verschil maken tussen Doorsnede (op

een tekening)

Alsof je iets door het midden gesneden hebt.

Tongslijmklier Een orgaantje dat speeksel aanmaakt.

Gehoorzintuig Het orgaan dat geluidsprikkels kan omzetten in impulsen.

Evenwichtzintuig Orgaan wat zorgt voor je gevoel van wat boven of onder/ links of rechts is.

Uitslag (van geluidsgolf)

Hoogte van de geluidsgolf.

Toonhoogte Hoe hoog of laag een toon klinkt.

Afhankelijk (van je leeftijd)

Gebeurt alleen bij/ of vanaf (een bepaalde leeftijd)

Volume Hoe hard of zacht een geluid is.

Decibel De maat waarin volume wordt uitgedrukt.

66

Woordenlijst H6B3,4 eind

Woord Betekenis goed (✓) ongeveer (≈) fout (X)

Reukzintuig Orgaan dat de prikkel reuk kan omzetten in impulsen.

Neusslijmvlies Slijmachtige laag aan de binnenkant van de neus.

Bekleed (met neusslijmvlies)

Bedekt met

Geprikkeld Als een zintuig een signaal heeft opgevangen en hierdoor impulsen maakt.

Zintuigcellen Cellen die gevoelig zijn voor bepaalde prikkels.

Impulsen Zwakke electrische signalen die door zenuwen heen kunnen gaan.

(door een zenuw) Geleid

Vervoeren (door een zenuw)

Oppervlak Een deel van een bepaalde grootte dat bestaat uit een lengte en een breedte.

Smaakzintuigen Orgaan wat bij het ontvangen van smaakprikkels impulsen maakt.

Groefjes Inhammen, instulpingen, kloofjes Onderscheiden

(van smaken)

Verschil maken tussen Doorsnede (op

een tekening)

Alsof je iets door het midden gesneden hebt.

Tongslijmklier Een orgaantje dat speeksel aanmaakt.

Gehoorzintuig Het orgaan dat geluidsprikkels kan omzetten in impulsen.

Evenwichtzintuig Orgaan wat zorgt voor je gevoel van wat boven of onder/ links of rechts is.

Uitslag (van geluidsgolf)

Hoogte van de geluidsgolf.

Toonhoogte Hoe hoog of laag een toon klinkt.

Afhankelijk (van je leeftijd)

Gebeurt alleen bij/ of vanaf (een bepaalde leeftijd)

Volume Hoe hard of zacht een geluid is.

Decibel De maat waarin volume wordt uitgedrukt.

67

Contextpagina

Figuur 1: Neusslijmvlies

Figuur 7: Volume in decibel Figuur 5: Evenwichtsorgaan

Figuur 2: Geleiden van impulsen door zenuwen

Figuur 3: Onderscheiden van verschillende smaken Figuur4: Smaakzintuig en groefjes

Figuur 6: Uitslag geluidsgolf

68

Woordenlijst H6B4 start

Woord Betekenis goed (✓) ongeveer (≈) fout (X)

Blootstellen In aanraking komen met Oortelefoontjes Oordopjes voor muziek

Volumebegrenzer Functie om het volume niet harder te kunnen zetten (kan gehoorschade voorkomen)

Voorzorgsmaatregelen Maatregel om problemen te voorkomen.

Beperken Minder erg maken (van gehoorschade)

Trommelvlies Deel van het oor waarmee het oor geluid, in de vorm van trillingen opvangt.

Oorschelp Buitenkant van oor wat dient om het geluid op te vangen.

Gehoorgang Holle buis die van de oorschelp naar het trommelvlies loopt.

keelholte Ruimte achter de mondholte. Weg naar luchtpijp en slokdarm. Ook plek waar de buis van Eustachius uitkomt.

Oorsmeerkliertjes Orgaantje in de gehoorgang die oorsmeer maakt en hiermee zorgt dat het trommelvlies soepel blijft.

Trommelholte Holte met gehoorbeentjes ( middenoor)

Gehoorbeentjes Kleinste botjes uit je lichaam die de trillingen van geluid doorgeven richting het slakkenhuis.

Venster Vlies van het slakkenhuis.

Gehoorbeentjes geven via het venster trillingen door aan het slakkenhuis.

Kanalen (van het slakkenhuis)

Met vloeistof gevulde buizen van het slakkenhuis.

Spiraal Iets wat slakvormig gedraaid is Schematisch Overzichtelijk weergegeven( zonder

al te veel details)

Impulsen Elektrische ladingen langs een zenuw Buis van Eustachius Verbinding tussen middenoor en

keelholte.

Luchtdruk De druk die lucht door zijn gewicht op het aardoppervlak uitoefent.

Gehoorzenuw Zenuw van het slakkenhuis naar de hersenen.

69

Woordenlijst H6B4 eind

Woord Betekenis goed (✓) ongeveer (≈) fout (X)

Blootstellen In aanraking komen met Oortelefoontjes Oordopjes voor muziek

Volumebegrenzer Functie om het volume niet harder te kunnen zetten (kan gehoorschade voorkomen)

Voorzorgsmaatregelen Maatregel om problemen te voorkomen.

Beperken Minder erg maken (van gehoorschade)

Trommelvlies Deel van het oor waarmee het oor geluid, in de vorm van trillingen opvangt.

Oorschelp Buitenkant van oor wat dient om het geluid op te vangen.

Gehoorgang Holle buis die van de oorschelp naar het trommelvlies loopt.

keelholte Ruimte achter de mondholte. Weg naar luchtpijp en slokdarm. Ook plek waar de buis van Eustachius uitkomt.

Oorsmeerkliertjes Orgaantje in de gehoorgang die oorsmeer maakt en hiermee zorgt dat het trommelvlies soepel blijft.

Trommelholte Holte met gehoorbeentjes ( middenoor)

Gehoorbeentjes Kleinste botjes uit je lichaam die de trillingen van geluid doorgeven richting het slakkenhuis.

Venster Vlies van het slakkenhuis.

Gehoorbeentjes geven via het venster trillingen door aan het slakkenhuis.

Kanalen (van het slakkenhuis)

Met vloeistof gevulde buizen van het slakkenhuis.

Spiraal Iets wat slakvormig gedraaid is Schematisch Overzichtelijk weergegeven( zonder

al te veel details)

Impulsen Elektrische ladingen langs een zenuw Buis van Eustachius Verbinding tussen middenoor en

keelholte.

Luchtdruk De druk die lucht door zijn gewicht op het aardoppervlak uitoefent.

Gehoorzenuw Zenuw van het slakkenhuis naar de hersenen.

70

Contextpagina

Figuur 1: Oortelefoontjes Figuur 2: Volume begrenzing van Ipod

Figuur 4: Gehoorbeentjes uit middenoor of trommelholte

Figuur 3: Onderdelen oor

Figuur: Kanalen van het slakkenhuis

71

Woordenlijst H6B5 (1/2) start

Woord Betekenis goed (✓) ongeveer (≈) fout (X)

Oogkassen Uitholling van schedel waar de ogen in liggen.

Organen Onderdeel van je lichaam met een bepaalde taak.

Tere (organen) Kwetsbare / snel beschadigd wimpers Haartjes aan de oogleden Uitwendige

(bouw)

Aan de buitenkant gelegen/ vanaf de buitenkant gezien

Harde oogvlies Stevig vlies om het oog dat bescherming geeft.

Pupil Opening in de iris.

Regenboogvlies Gekleurde deel van je oog. (maakt pupil groter of kleiner)

Hoornvlies Doorzichtig vlies voor de iris en pupil.

Traanklier Orgaantje boven het oog wat traanvocht maakt.

Oogleden Stukjes huid waarmee jij je ogen kunt bedekken als je ermee knippert.

Produceren maken

Reinigt schoonmaken

Prikkelt (geur van ui)

Signaal uit je omgeving

Impulsen Elektrische ladingen door je zenuwen Traanbuis Verbinding tussen oog en neusholte.

Bevestigd Aan vast zitten Gewenste

(richting)

Gewilde (richting) / de kant die je op wilt.

Geleiachtige (massa)

Zeer ingedikt sap / jam-achtig / gelatine / dikker dan stroop Glasachtig

lichaam

Doorzichtige geleiachtige stof waarmee het oog opgevuld is.

72

Woordenlijst H6B5 (1/2) eind

Woord Betekenis goed (✓) ongeveer (≈) fout (X)

Oogkassen Uitholling van schedel waar de ogen in liggen.

Organen Onderdeel van je lichaam met een bepaalde taak.

Tere (organen) Kwetsbare / snel beschadigd wimpers Haartjes aan de oogleden Uitwendige

(bouw)

Aan de buitenkant gelegen/ vanaf de buitenkant gezien

Harde oogvlies Stevig vlies om de oog dat bescherming geeft.

Pupil Opening in de iris.

Regenboogvlies Gekleurde deel van je oog. (maakt pupil groter of kleiner)

Hoornvlies Doorzichtig vlies voor de iris en pupil.

Traanklier Orgaantje boven het oog dat traanvocht maakt.

Oogleden Stukjes huid waarmee jij je ogen kunt bedekken als je ermee knippert.

Produceren maken

Reinigt schoonmaken

Prikkelt (geur van ui)

Signaal uit je omgeving

Impulsen Elektrische ladingen door je zenuwen Traanbuis Verbinding tussen oog en neusholte.

Bevestigd Aan vast zitten Gewenste

(richting)

Gewilde (richting) / de kant die je op wilt.

Geleiachtige (massa)

Zeer ingedikt sap / jam-achtig / gelatine / dikker dan stroop Glasachtig

lichaam

Doorzichtige geleiachtige stof waarmee het oog opgevuld is.

73

Contextpagina

Figuur 3: Prikkels en een daarop volgend impuls uit het zintuig

Figuur 1: Doorsnede oog Figuur 2: Oog uitwendige bouw

Figuur 4: Geleiachtige massa (drilpudding)

74

Woordenlijst H6B5 (2/2) start

Woord Betekenis goed (✓) ongeveer (≈) fout (X)

Vaatvlies Middelste vlies in het oog wat bloedvaten bevat.

Iris Gekleurd deel van het oog wat spieren bevat op de pupil groter en kleiner te maken.

Pupil Opening in de iris

Netvlies Vlies waar lichtgevoelige zintuigjes in liggen.

Oogzenuw Verbinding tussen lichtgevoelige zintuigjes uit netvlies en hersenen.

Gele vlek Centrum van het netvlies. Op deze plek zie je het meest scherp.

Blinde vlek Plek op het netvlies waar geen

Blinde vlek Plek op het netvlies waar geen