• No results found

Witte vrouwen

In document een noodzakelijk kwaad (pagina 74-77)

Hoofdstuk 4: “de schoonste wederhelft van het menschdom”

4.6 Witte vrouwen

Witte vrouwen schitteren in de geanalyseerde teksten vooral door afwezigheid. Dat is niet verwonderlijk; er waren ook weinig witte vrouwen in het negentiende-eeuwse Suriname. J.H.

Nagel had graag een (witte) vrouw aan zijn zijde gehad tijdens zijn verblijf in de binnenlanden van Suriname. Hij schrijft:

ik wenschte wel, slechts voor één uur, eene keurig opgevoede Hollandsche dame in mijne woning te zien. Zij behoefde waarlijk niet buiten de deur te komen, geen tijger, geene slang behoefde zich aan haar oog te vertoonen, om haar van de eene flaauwte in de andere te doen vallen: het enkele gezigt der wanden van mijn verblijf zoude meer dan genoegzaam zijn.421

De rol die Nagel toekent aan de imaginaire “Hollandsche dame” is passief. De witte vrouw diende binnen te blijven en beschermd te worden voor gevaarlijke invloeden van buitenaf. Het sluit aan bij de conclusies van Hilary Beckles over het gangbare beeld van witte vrouwen in de context van slavernij in de negentiende eeuw.422 De vrouwen zouden onder andere niet bestand zijn tegen het tropische klimaat en Nagel besluit bovenstaande passage dan ook met:

“Neen, ik verlang u in deze wildernis niet bij mij!”423 In de tropische bossen van Suriname was geen plaats voor witte vrouwen.

Ook in de context van de Surinaamse plantages en de stad Paramaribo worden witte vrouwen zelden of niet genoemd door de meeste auteurs. Door de militair Van der Goes wordt hun afwezigheid opgemerkt als hij schrijft:

420 Nagel, Suriname in losse tafereelen, 98.

421 Nagel, Suriname in losse tafereelen, 57-58.

422 Beckles, “Sex and Gender,” 133. Zie ook paragraaf 1.1.

423 Nagel, Suriname in losse tafereelen, 58.

75

Toen ik naderhand den huisheer mijne verwondering te kennen gaf, dat ik geen eene Europeesche vrouw zag, vertelde hij mij, dat (…) geene Europeesche vrouw zich zou verwaardigen om ooit met eene kleurlinge (zoo noemt men hier de mulattenafstammelingen) in gezelschap te zijn, maar dat zij, jongelieden, dit met de vrouwen zoo naauw niet namen, doch ook geene mans in hunne bijeenkomsten duldden.424

Deze observatie van Van der Goes sluit aan bij wat Alex van Stipriaan schrijft over de positie van de gekleurde bevolking. Aan de ene kant werd op hen neergekeken en aan de andere kant waren met name gekleurde vrouwen erg gewild onder de groep witte mannen in Suriname.425 Hilde Neus schrijft dat dit resulteerde in jaloezie bij witte vrouwen.426 Het is daarom niet verbazingwekkend dat witte vrouwen zich niet inlieten met gekleurde vrouwen.

Dirk Scheltema die in 1861 en 1862 in Suriname verbleef, ontmoette wél witte vrouwen tijdens visites en diners in Paramaribo of op plantages. Hij noemt de vrouwen als echtgenoot of dochter van een man.427 Het uiterlijk en de huidskleur van deze vrouwen worden daarbij niet omschreven. Ik vermoed dat het om witte vrouwen gaat omdat een witte huidskleur vanuit Europees perspectief ‘de norm’ was en niet noodzakelijk benoemd hoefde te worden. Bovendien was Scheltema “in Paramaribo verwonderd over zoovele vrouwen met zwarte gezichten”, waardoor ik verwacht dat hij de huidskleur van een zwarte of gekleurde vrouw niet onvermeld zou laten.428 Volgens Robyn Fivush worden zaken die voor de auteur vanzelfsprekend zijn in de regel niet benoemd.429 Dergelijke ‘stiltes’ zijn bovendien een teken van macht. De auteur heeft de vrijheid om het vanzelfsprekende niet uit te spreken; het hoeft niet uitgelegd te worden.430

Van Breugel beschrijft op twee plekken in zijn boek maaltijden “waar de schoonste wederhelft van het menschdom tegenwoordig was”.431 Net als Scheltema verzwijgt Van Breugel de huidskleur van de vrouwen, maar mijn inschatting is dat het ook hier om witte vrouwen gaat. Van Breugel schrijft: “Aan het nageregt, wanneer de vrouwen, gelijk de gewoonte in Engeland is, verdwenen; werden de gesprekken, onder het rooken van een sigaartje, wat meer ongedwongen.”432 Tijdens andere maaltijden waren de vrouwen juist wel aanwezig “waardoor sommige ongemanierde directeuren zich in moesten houden.”433 De

424 De Gaay-Fortman, “Een vijfdaags bezoek,” 16.

425 Stipriaan, “Het slaafgemaakte lichaam,” 316-317.

426 Neus, “The Yellow Lady,” 129.

427 Scheltema de Heere, “Bezoek van een Haarlemmer,” 321-322, 324, 330-331, 333.

428 Scheltema de Heere, “Bezoek van een Haarlemmer,” 342.

429 Fivush, “Speaking silence,” 93-94.

430 Idem.

431 Van Breugel, Dagverhaal, 69.

432 Idem.

433 Van Breugel, Dagverhaal, 77.

76 vrouwen worden door Van Breugel voorgesteld als morele scheidsrechters die de mannen in de kolonie weerhouden van uitspattingen. Dat past in het beeld van witte vrouwen dat volgens Beckles leidend was in de context van de negentiende-eeuwse slavernij.434 Vrouwen zouden preuts zijn en bovendien fungeren als moreel kompas. Van Breugel expliciteert niet welke

‘ongemanierdheden’ de directeurs precies achterwege moesten laten door de aanwezigheid van witte vrouwen. Het volgende hoofdstuk werpt licht op wat Van Breugel zich daar wellicht bij voorstelde.

4.7 Conclusie

Mensen van kleur waren geen vanzelfsprekendheid in de belevingswereld van de mannen en hun Nederlandse lezerspubliek. De aanwezigheid en het uiterlijk van zwarte en gekleurde mannen en vrouwen moest daarom worden benoemd en uitgelegd. Scheltema en Nagel beschreven een bonte menigte van vrouwen met verschillende huidskleuren en kledingstijlen.

Daarmee lieten zij de individualiteit van de vrouwen verdwijnen. Vrouwen in kotomisi-kleding hadden volgens Nagel een lage positie op de sociale ladder. Europees geklede vrouwen genoten weliswaar een hoger niveau van welvaart en aanzien, maar werden in de beeldvorming alsnog op een afstand geplaatst van witte mensen. Het uiterlijk van gekleurde vrouwen werd door de auteurs als positief beschreven. De auteurs hadden minder aandacht voor het uiterlijk van zwarte vrouwen. Áls zij over zwarte vrouwen schreven, werden taboes uit de Europese cultuur op het zwarte vrouwenlichaam geprojecteerd. Een ‘stilte’ in de meeste teksten is het veldwerk van slaafgemaakte vrouwen. Alleen Van Borcharen schreef zonder scrupules over het geweld waarmee vrouwen op de plantage werden gedwongen om te werken. Zowel Inheemse vrouwen als de zogenaamde ‘creolenmoeders’ werden door de auteurs op een denigrerende wijze beschreven. De huidskleur van witte vrouwen was vanzelfsprekend en hoefde door de auteurs niet te worden vermeld. Witte vrouwen werden voorgesteld als preuts en passief. De enige actieve rol die hen werd toegekend was de beteugelende en moraliserende invloed die zij zouden hebben op witte mannen.

434 Beckles, “Sex and Gender,” 133.

77

In document een noodzakelijk kwaad (pagina 74-77)