• No results found

nabijheid van een

speciale bescher-

mingszone namelijk

de Waddenzee

Rijksweg A74 opgesteld. Richtlijnen voor het opstellen van de MER zijn in 1996 vastgesteld. In 2001 is de Trajectnota/MER afgerond. De commissie MER heeft in maart 2002 een toet- singsadvies uitgebracht. Op dit moment wordt er gewerkt aan een standpuntnotitie over de keuze van het meest wenselijke tracé, dat naar ver- wachting in het najaar van 2002 uitgewerkt zal worden in een Ontwerp Tracé Besluit (OTB). De ingreep zal plaats vinden binnen een zoek- gebied waar zowel sprake is van gebieden die binnen de EHS liggen als van een nabijgelegen gebied (Krickenbecker Seen) dat aangewezen is als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn en aangemeld is in het kader van de Habitatrichtlijn. In de Trajectnota/MER wordt echter niet duidelijk aangegeven op grond van welke kwalificerende habitats en/of soorten de speciale beschermingszone is aangewezen (zie kader 4)

Afwegingskader

Er is getoetst aan het afwegingskader van de HR; het afwegingskader van het SGR is niet apart doorlopen. Men gaat er namelijk vanuit dat het SGR een vergelijkbare beschermingsformule als de Habitatrichtlijn kent, het zogenaamde nee, tenzij beginsel. De keuze om aan het afwegings- kader van het HR en niet van het SGR te toetsen wordt gegeven door het argument dat het instru- ment HR juridisch zwaarder is.

De stappen die doorlopen worden voor de HR lijken niet in een logische volgorde beschreven te zijn. Er wordt gewezen op mogelijke negatieve effecten op de speciale beschermingszone. Hierna gaat men meteen over op de beoordeling van de eerste stap binnen het afwegingskader, namelijk of er dwingende redenen van groot openbaar belang zijn. Voorafgaande aan de eerste stap vindt er echter geen passende beoordeling plaats van de significante gevolgen ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De effecten op de gebieden in de EHS zijn apart weergegeven en onderzocht, maar er worden geen expliciete uitspraken gedaan over de aan- tasting van de wezenlijke waarden en kenmer- ken. Uit het interview blijkt dat men het moeilijk vond uitspraken te doen over de mate waarin verschillende effecten kunnen leiden tot aantas- ting van wezenlijke waarden, vooral omdat ver- schillende tracés verschillende waarden aantas- ten, die moeilijk tegen elkaar af te wegen zijn. Toch gaat men uit van daadwerkelijk aantasting, want men heeft een compensatievisie opgesteld, waarbij het verlies zoveel mogelijk gemitigeerd wordt en indien dat onvoldoende is, gecompen- seerd wordt. Daarbij is het onduidelijk hoe men Goed werken met de Richtlijnen: ontsluiten van kennis en informatie

essentieel

In de casus A-74 is sprake van een grensoverschrijdende afweging. De indirecte gevolgen van de ingreep kunnen effect hebben op Nederlandse en Duitse natuurgebieden. Al in 1997 wees de Duitse autoriteit de initiatiefnemers op de toegekende IBA-FFH-status van het gebied Krickenbecker Seen, vlak over de Duitse grens en vallend binnen het gebied met externe werking. Voor elke SBZ in Duitsland is precies te achterhalen voor welke habitats, soorten en habitats van soorten het gebied bescherming geniet (zie bijv. de site

www.natura2000.murl.nrw.de. Als gevolg van deze aanwijzing zijn een aantal alternatieven afgevallen. Pas in 2001 (tijdens de inspraak van de MER!) kwam het ministerie van LNV met de melding de Groote Heide in Nederland zich eventueel kwalificeerde als Habitatrichtlijngebied. Voor welke soorten of habitats is nimmer duidelijk geworden. Mondeling wordt later gesteld dat het gebied toch niet voor aanmelding in aanmerking komt.

Voornes Duin. De landaanwinning voor de tweede Maasvlakte is gepland in de Voordelta: kerngebied van de EHS. De rest van de Voordelta is Vogelrichtlijngebied en aangemeld als Habitatrichtlijngebied. Door de ingreep zijn er mogelijk effecten op de duinen van Voorne en Goeree, welke ook onderdeel zijn van de EHS en aangemeld als Habitatrichtlijngebied. Voornes Duin is tevens

voorstellen voor compensatie kan doen, zonder dat men de effecten van de ingreep heeft gekwan- tificeerd. Uit schriftelijke informatie achteraf blijkt dat men de effecten wel integraal in het MER heeft gekwantificeerd. Zo is onder andere het ruimtebeslag EHS en vernietiging waarde- volle biotopen bepaald en is tevens bepaald wat de afname van de broedvogeldichtheid zou zijn. In eerste instantie is onderzoek uit 1996 gebruikt als basis voor de bepaling van de huidige waar- den en kenmerken van het gebied. Als voor- bereiding op de te doorlopen procedure in het Ontwerp Tracé Besluit, is er in 2001 een aan- vullende, actuele inventarisatie uitgevoerd. Op grond van zowel economische redenen, waar- bij argumenten als distributiefunctie van de regio en de bereikbaarheid van winkelcentra genoemd worden, als niet-economische redenen, met argu- menten over leefbaarheidsproblemen op lokale/ regionale schaal, wordt afgewogen of er een dwingende reden van openbaar belang is. Hierbij wordt geen expliciete verbinding gemaakt met de formuleringen van de dwingende redenen uit artikel 6, lid 4: “menselijke gezondheid, open- bare veiligheid en voor het milieu wezenlijk gun- stige effecten”. Onduidelijk is of deze argumen- ten noodzakelijk zijn, omdat niet aangegeven wordt of de speciale beschermingszone is aan- gewezen op grond van prioritaire dan wel kwalificerende habitats en/of soorten. Na vaststelling dat de aanleg van de A74 een groot openbaar belang dient waaraan op geen andere wijze tegemoet kan worden gekomen, zijn verschillende alternatieve tracés bekeken. Pas op dat moment vindt een passende beoordeling

plaats van de gevolgen van de verschillende alter- natieve tracés, waarbij de “externe werking” op de speciale beschermingszone in beschouwing is genomen. In de MER wordt zeer summier onder- bouwd waarom geen negatieve effecten te ver- wachten zijn voor de speciale beschermingszones. In een aanvullend interview wordt duidelijk dat de geluidsstudies voor de A73 als basis hebben gediend. Uit deze studies is gebleken dat de geluidscontour waarbinnen sprake is van een geluidsbelast oppervlak op 700 à 800 meter van de weg ligt. De alternatieve tracés liggen allen op grotere afstand van de speciale beschermings- zone.

Compensatie

Er is in 2001 een compensatievisie opgesteld als onderdeel van de MER. Hierin is op hoofdlijnen aangegeven welke eisen er voor compensatie en mitigatie zouden gaan gelden voor verschillende alternatieven. De compensatievisie gaat nadruk- kelijk uit van de bekende reeks: het voorkomen van effecten, mitigatie en indien dat niet mogelijk is, compensatie. Er is door insprekers aangegeven dat de mogelijkheden voor compensatie in een te vroeg stadium meegewogen hebben. Sinds de werking van een beleidsregel (vanaf 1 september 1998, uit: Staatscourant 1998, nr. 124/p.13) op- gesteld door het ministerie van Verkeer & Water- staat voor concrete projecten die onder de Tracé- wet vallen, geldt echter dat mitigatie en compensa- tie al vroegtijdig in de besluitvorming omtrent grote infrastructurele werken aan bod komen. De compensatievisie lijkt dus wel een rol te hebben gespeeld bij de afweging van alternatieven. Een aantal alternatieve tracés is voortijdig afgevallen aangezien deze een zwaardere wissel zouden trek- ken op de natuurwaarden en mede daardoor ook

artikel 6, lid 4: