• No results found

4.5 – Windenergie in het theoretisch spectrum

In deze paragraaf zal onderzocht worden of het beleid voor windenergie een integrale ontwikkelende aanpak kent of dat het in de richting van een sectorale aanpak wijst.

Het eerste beleidsplan dat behandeld zal worden is de BLOW van de rijksoverheid. De BLOW staat in het kader linksboven (zie figuur 4.5). Dit vanwege zijn uitvoeringsgerichtheid en het betrekken van alle overheidsniveaus bij het vaststellen van de taakstellingen. Ook zet de BLOW de overheid aan om met andere

____________________________________________________________________________________ 44 partijen samen te werken. Dit zijn allemaal eigenschappen die toe te kennen zijn aan ontwikkelingsplanologie, die een integraal karakter heeft. Door de provinciale taakstellingen komt de BLOW daarmee aan de regionale kant van het spectrum te staan. De BLOW geldt als uitgangspunt voor de provinciale plannen van aanpak.

De wet milieubeheer is een wettelijke kader dat alleen van toepassing is voor de sector milieu. Daardoor is dit logischerwijs sectoraal en zal deze wet aan de onderzijde van het spectrum komen te staan. De wet milieubeheer is van toepassing op windenergie door het geluid wat geproduceerd wordt bij de opwekking van windenergie. Hierbij moet gedacht worden aan een overlastgebied variërend van een aantal meters tot een paar kilometer. Dit is lokaal niveau, waardoor de wetmilieubeheer aan de rechtkant van het spectrum komt te staan.

De provinciale plannen van aanpak lijken een stuk minder integraal, omdat ze meer top-down gericht zijn. Zo wordt er bijvoorbeeld wel overleg gevoerd met de betrokken partijen, maar vooral over de invulling van de vooraf door de provincie aangewezen locaties voor windenergie. Hierbij moet gedacht worden aan gesprekken over het aantal turbines, vermogen en uiterlijk van de windturbines, maar niet over de locatie zelf. Over de locatiekeuze heeft de gemeente weinig te zeggen. Zoals in pararaaf 4.4 al werd gezegd is dit niet stimulerend voor het draagvlak van gemeenten en initiatieven vanuit de markt, waardoor integraal grootschalige projecten waarschijnlijk moeilijker van de grond komen.

De provinciale plannen van aanpak hebben zowel regionale als lokale invloed, omdat de plannen een regionale taakstelling hebben maar op lokaal niveau uitgevoerd worden. Tevens is het mogelijk dat windturbineparken over de gemeentegrenzen heen worden aangelegd en dus als regionaal gezien kunnen worden.

____________________________________________________________________________________ 45

4.6 – Conclusie

Op basis van de in paragraaf twee uitgevoerde inventarisatie van windturbines in Noord-Nederland, kan geconcludeerd worden dat er met een integrale aanpak met minder windturbines meer elektriciteit opgewekt kan worden. De cijfers uit de figuren 4.2. en 4.3 wijzen hierop.

Aan de hand van de casus windenergie kan gezegd worden dat door het concentreren van duurzame energieopwekking, de ruimtelijke impact, lokaal kan toenemen. Maar als naar de gehele regio gekeken wordt zal de impact afnemen door de concentratie van storende factoren. Horizonvervuiling neemt bijvoorbeeld af als meer windturbines bij elkaar worden geplaatst in lijn-formatie in plaats van solitair door het landschap verspreid.

Uit de beleidsparagraaf blijkt dat een integrale en geconcentreerde manier van duurzame energie opwekken alleen goed uitgevoerd kan worden door een integraal ontwikkelingsbeleid.

Op nationaal niveau wordt getracht deze integrale aanpak door middel van ontwikkelingsplanologie te verwezenlijken. De BLOW is vrij integraal omdat alle betrokken partijen invloed hebben op de verdeling van de taakstellingen. Maar als deze taakstellingen vervolgens doorwerking vinden naar het provinciale niveau in de vorm van de plannen van aanpak voor windenergie, blijkt dat de gemeenten weinig invloed uit kunnen oefenen op de locatiekeuze van de windturbineparken. Hierdoor komt er op regionaal niveau weinig meer terecht van de op nationaal niveau ingezette integrale en ontwikkelende aanpak waardoor het draagvlak afneemt en er een ongunstiger investeringsklimaat wordt gecreëerd.

____________________________________________________________________________________ 46

Hoofdstuk 5 – Biomassa: beleid, wet- en regelgeving

Door: Herman van Os

5.1 – Inleiding

Energie uit biomassa is goed voor ongeveer 75 % van de totale productie van duurzame energie in Nederland (CBS, 2007). Biomassa is de verzamelnaam van energiewinning uit plantaardige en dierlijke producten. Het voordeel van biomassa is dat het een CO2 neutrale energiebron is. Dat betekent dat er tijdens de groeicyclus van de plant of dier evenveel CO2 is opgenomen uit de atmosfeer als dat er vrij komt bij de omzetting van biomassa naar energie. Echter biomassa is alleen volledig duurzaam als er herbeplanting plaatsvindt (Hal, 2007).

In dit hoofdstuk vindt een analyse van de wet- en regelgeving op het gebied van co-vergisting plaats. In subparagraaf 5.1.1 zal uitgelegd worden wat vergisting is en waarom er voor dit onderzoek alleen voor co-vergisting is gekozen als onderwerp voor het onderzoek. In de tweede paragraaf zal kort de werking van een co-vergistingsinstallatie worden behandeld. Vervolgens vind in paragraaf drie een inventarisatie plaats van bio-vergisting in Noord-Nederland. In paragraaf vier wordt de relevante wet- en regelgeving voor co-vergisting beschreven. Daarna zal aan de hand van het spectrum (zie hoofdstuk drie) de relevante wet- en regelgeving voor co-vergisting worden ingedeeld om zo een inzicht te krijgen of de ruimtelijke planning aanstuurt op sectorale dan wel integrale ontwikkeling van duurzame energie.

5.1.1 - Soorten biomassa en afbakening

Biomassa is op basis van de in figuur 5.1 genoemde vormen onder te verdelen in drie hoofdvormen: bio-vergisting, biobrandstof en verbranding van organische materialen. Afbakening is gewenst aangezien de middelen voor dit onderzoek beperkt zijn. De afbakening zal op drie kenmerken plaats vinden, duurzaamheidsgehalte, belangstelling en potentie.

____________________________________________________________________________________ 47 De verschillende soorten van biomassa variëren in de mate waarin zij duurzaam zijn. Het duurzaamheidsgehalte van een bepaalde vorm van biomassa is belangrijk voor dit onderzoek omdat het onderzoek is toegespitst op de analyse van de wet- en regelgeving van duurzame energiebronnen.

Verbranding van biomassa is verantwoordelijk voor het merendeel van energie uit biomassa. Dit gebeurt veelal in AVI's (afvalverbrandingsinstallaties) of bij het meestoken in kool- of gas gestookte energiecentrales. Maar het nadeel hiervan is dat er naast verbranding van biomassa ook nog andere producten worden verbrand, deze producten bestaat voor bijna de helft uit niet-organische componenten, zoals plastic (Duurzame energie, 2008). Hierdoor is er geen sprake van 100% duurzame energie opwekking. Ook in het geval van biobrandstoffen is er sprake van verbranding. Er wordt brandstof in een motor verbrand. Het gaat hier dan veelal om een mengsel van bio-ethanol of bio-diesel met op fossiele brandstoffen gebaseerde brandstof, bijvoorbeeld E85 dat voor 85% uit bio-ethanol bestaat en voor 15% uit loodvrije benzine. Hierdoor is het niet 100% duurzaam

Naast deze niet 100% duurzame energiebronnen van biomassa is er ook een vorm van biomassa die wel volledig duurzaam is. Deze vorm van biomassa wordt bio-vergisting genoemd. Bij deze techniek wordt gebruik gemaakt van bacteriën om verschillende organische materialen om te zetten in een gasmengsel, ook wel biogas genoemd. Biogas bestaat uit circa 2/3 methaan, 1/3 koolstofdioxide en nog enkele sporen van andere gassen (Biogas-e, 2007). Bio-vergisting is een vorm van biomassa die wel als 100% duurzaam kan worden beschouwd. Daarom is er gekozen voor bio-vergisting, in plaats van biomassa als geheel, als onderwerp voor het onderzoek.

Ten tweede vindt er afbakening plaats in welke mate een bepaalde vorm van bio-vergisting in de belangstelling staat. Zowel de Rijksoverheid als de drie noordelijke provincies hebben interesse getoond in co-vergisting, getuige de verschijning van het beleidskader 'handreiking co-vergisting' van het ministerie van VROM. Verder geeft de navolging en uitwerking van dit beleidskader op provinciaal niveau aan, dat co-vergisting steeds meer in zwang raakt.

Ten slotte vindt er afbakening plaats aan de hand van het grootste potentieel. De vergistingstechniek met de grootste potentie in Nederland is co-vergisting (VROM, 2005). Het grote voordeel van co-vergisting is dat de bio-gasproductie vergroot wordt door de toevoeging van organisch materiaal aan het vergistingsproces.

Deze drie punten samen, duurzaamheidsgehalte, belangstelling en potentie, hebben er toe geleid om de case-studie toe te spitsen op co-vergisting. De werking van co-vergisting zal in de volgende subparagraaf worden behandeld.

____________________________________________________________________________________ 48 5.1.2 – Werking co-vergisting

Werking

Bij co-vergisting wordt organisch materiaal samen met mest vergist. Dit wordt ook wel een anaëroob vergistingsproces genoemd. Bij dit proces wordt door middel van micro-organismen organisch materiaal omgezet in een gasvormig mengsel met voornamelijk methaan en koolstofdioxide (Kool, 2005). Dit mengsel kan vervolgens verbrand worden in een WKK- centrale11. De geproduceerde elektriciteit en warmte kunnen voor eigen gebruik aangewend worden of het kan aan een netwerk worden geleverd. Het residu van het vergistingsproces heet digestaat en heeft een lagere geuremissie dan mest (Kool, 2005). De verschillende aspecten van co-vergisting en de onderlinge relatie hiervan zijn in figuur 5.2 weergegeven.

Figuur 5.2: Schematische weergave co-vergisting (bron: Provincie Drenthe, 2006)

Sectorale en integrale co-vergisters

In de hierna volgende paragrafen zullen de volgende begrippen worden gehanteerd: de sectorale co-vergister en de integrale co-vergister. Met een sectorale co-vergister wordt het volgende bedoeld: een kleinschalig lokaal georiënteerde agrarische activiteit. Een voorbeeld hiervan is een boerderij co-vergister met een productiecapaciteit van 2,5 MW. Bij een integrale co-vergister is er sprake van een grootschalig regionaal georiënteerde industriële activiteit. Een coöperatieve co-vergister met een productiecapaciteit van meer dan 3 MW is hier een goed voorbeeld van. Het integrale karakter van een centrale co-vergister komt naar voren in de wettelijke voorwaarden die gemoeid zijn met de ruimtelijke inpassing van een dergelijke installatie. Middels deze voorwaarden wordt er getracht om de nadelige ruimtelijke effecten van een co-vergistingsinstallatie te beperken.

Kosten van co-vergisting

De gemiddelde investering die gemoeid zijn met een co-vergister verschillen per type vergister. Voor een sectorale co-vergister bedraagt dit 171.300 euro, en voor een integrale co-vergister bedraagt de gemiddelde investering 2.000.000 euro. Het daarbij horende break-evenpoint is dan respectievelijk 7,3 jaar en 6,2 jaar. In Nederland wordt op dit moment vijftien Megaton (Mton) mest en vier Mton landbouwafval vergist. Dit vertaalt zich naar een energieproductie van 5.7 PJ per jaar. De daarbij horende prijsverhouding van

11

____________________________________________________________________________________ 49 elektriciteit tussen een sectorale- en integrale co-vergister is weergegeven in figuur 5.4. Hierin is te zien dat co-vergisting op grotere schaal concurrerend kan zijn met conventionele stroom.

Soort opwekking Prijs per kiloWatt

sectorale co-vergister 19 eurocent

integrale co-vergister 9 eurocent

conventionele stroom 8.9 eurocent

Figuur 5.4: Vergelijking, kostprijs van elektriciteit (bron: Wijffels, 2006; Essent, 2008)

Ondanks het hier bovenstaande beeld moet er wel rekening mee worden gehouden dat de prijs van groene stroom12 kunstmatig laag wordt gehouden door verschillende subsidies13. Verder kunnen de kosten verlaagd worden als er goede afzetmogelijkheden zijn voor de geproduceerde warmte (Kool, 2005). Deze afzetmogelijkheden voor warmte zijn dus zowel vanuit een economisch standpunt als een duurzaamheidsstandpunt zeer belangrijk en vragen daarom om een integrale aanpak voor co-vergisting. Binnen deze integrale aanpak vindt afstemming plaats op basis van de drie P’s (people, profit en planet). Echter voordat deze afstemming plaats kan vinden is het belangrijk om eerst te weten wat de ruimtelijke impact van een co-vergistingsinstallatie is.