• No results found

Het schrijverschap van Weyerman valt midden in de periode die doorgaans wordt aangeduid als het Frans-classicisme. Toch heeft men het nooit over de classicist of Frans-classicist Weyerman. Daarvoor zijn twee mogelijke verklaringen. Eén: Weyerman was geen classicist. Twee: Weyermans reputatie werkt de schijn in de hand dat deze onconventionele vrijbuiter en ‘esprit libre’ zich wel niet zal hebben laten binden door de regels van het classicisme.

Dat laatste ligt voor de hand. Op Weyermans oeuvre, voor de helft bestaande uit tijdschriften, is het label ‘classicistisch’ moeilijk toepasbaar. Ik tenminste heb nooit iemand horen spreken over de classicistische satirische tijdschriften. Wellicht een idee?

Toch wil ik in deze observatie de vraag stellen in hoeverre Weyerman als classicist kan worden beschouwd. De vraag is niet eens zo vreemd, omdat het begin van Weyermans schrijverscarrière samenvalt met een letterkundige episode die bekend staat als de poëtenoorlog en waarin zekere schrijvers zichzelf classicistischer achtten dan hun klassieke voorgangers. Zij noemden zichzelf ‘modern’. Het lijkt bijna onmogelijk dat Weyerman in de discussie die dat uitlokte geen standpunt heeft ingenomen. Neemt hij het op voor de klassieken of voor de modernen? Noemt hij zichzelf ergens modern of klassiek?

Ik verwachtte het antwoord te vinden in de voorwoorden bij Weyermans

toneelspelen, maar kwam bedrogen uit. Geen woord over de affaire. Pas in 1727 met de uitgave van Den Persiaansche zydewever schrijft Weyerman een poëticale voorrede van belang, waarover later.

Achteraf gezien had ik beter meteen naar Weyermans tijdschriften kunnen grijpen. Daarin immers gooit Weyerman al zijn frustraties op tafel, spuit hij zijn ergernissen en viert zijn spotlust bot. Veel van Weyermans directe concurrenten en naaste collega's werden het slachtoffer van zijn venijn in De Rotterdamsche Hermes, zoals is aangetoond door Peter Altena en Karel Bostoen1.

. De laatste wees al eens op een passage in hetzelfde tijdschrift waarin Weyerman een vergelijking trekt tussen de ‘oude en hedendaagsche Schryvers’ en waarin Weyerman partij lijkt te kiezen voor de klassieke

45

schrijvers2.

. Daarmee zitten we midden in de poëtenstrijd. Biedt De Rotterdamsche

Hermes misschien meer aanknopingspunten?

In no. 15 van het tijdschrift komt Hermes te spreken over de drankzucht van de Engelsman. Het associatief vermogen van Weyerman deinst nergens voor terug. Via dronkenschap en ongeregeldheid belandt de lezer als vanzelfsprekend bij de dichters, waarover Hermes het volgende opmerkt:

De Poëten hebben Parnas verlochent, en Apol is met de Noorderlamp van Helikon gelyk een beroit Aktionist gedecampeert, om aan Bacchus zynen

vakanten zetel te cederen, dewelke thans door zyn' dronken rykstaf de confuze denkbeelden van den Chaos der Zangers rafineert, de ondeelbare

stofjes in klinkende syllaben verzamelt, en de onzinnige woorden door het lympotje van den Wyn en Brandewyn aaneen hecht3.

.

Een duidelijk standpunt. Weyerman heeft het niet zo op de hem omringende dichters. De aantijging, dat zij onder invloed van alcoholica, en dan nog met de grootste moeite, wanschepsels produceren, zal hij vaker herhalen4.

. Maar intussen weten we nog niet over wie hij het precies heeft. Lang hoeven we daar niet op te wachten want op pagina 94 komt Weyerman opnieuw terecht bij de door hem geminachte dichters en deze keer is hij concreter. Dan namelijk trekt hij van leer tegen de zogenaamde ‘moderne’ dichters, waarbij hij ‘modern’ veelbetekenend cursiveert. Deze Modernen beschuldigt hij van plagiaat uit de werken van Hooft, Antonides, Huygens en Vondel. Nu was Weyerman zelf ook niet vrij te pleiten van letterdieverij, maar toegegeven, Weyerman plagieerde wat verder van huis.

Inmiddels is het duidelijk dat we Weyerman niet tot de Modernen mogen rekenen, maar kunnen we hem daarom zonder meer scharen onder de ‘Anciens’?

Het lijkt erop, want op p. 231-232 drukt Weyerman ‘Eene lofrede voor Homeer’ af. Daarmee sluit hij zich aan bij een van de belangrijkste Europese discussiepunten binnen de poëtenstrijd, die zich uiteindelijk toespitste op de vraag of Homerus wel of niet gezaghebbend was. Een lofrede op Homerus staat in dit verband gelijk aan een oorlogsverklaring aan de Modernen. Weyerman schrijft lyrisch:

Of wel al het ondermaansche door den tydt verslonden wort, echter zal

Homeer, die zoo adelyk van de Helden en auxiliaire Goden zingt, eeuwig

leven en eeuwig bloeien. Zyn glorieryke trant trekt zich naar alle ooren, en verrukt alle zielen; zyn styl is hoog als de hemelen, en diep als de baarmoeder van den Oceaan; ryk als de duistere ingewanden der aarde, waarin kostelyke gesteenten, die zoo statelyk in de laagte wonen, gevonden worden;5.

Weyerman wijdt nog minstens een halve bladzijde uit in een heuse liefdesverklaring aan Homerus. Zo kennen we hem niet. Is dit werkelijk ‘het monster aan de Maas’, de beroepszeiker uit Rotterdam, de Ischa Meijer van de achttiende eeuw?

Het moge duidelijk zijn. Weyerman is een ‘Ancien’. Zelf windt hij er geen doekjes meer om. Naarmate het jaar vordert, we schrijven 1721, wordt zijn kritiek op de Modernen feller. Met afkeer spreekt hij op p. 322 over ‘de dikoversuikerde dullebeien der Moderne [dichters]’, die ‘aan alle fyne tongen een walg’ zijn. Zo bereidt

Weyerman zijn lezers voor op de apotheose waarop hij ze vergast in een van de laatste nummers van De Rotterdamsche Hermes. Hermes komt dan oog in oog te staan met ‘eene bejaarde doch overschoone Vorstinne’, de ‘Outheit’, en haar gevolg. In een pathetische

46

monoloog kondigt zij haar ondergang aan:

de hedendaagsche Autheuren, dewelke de allergrootste verplichting voor my dienden te betuigen, zyn van die glorie, die ik zoo veele eeuwen lang in de Republyk der Letteren bezeten heb, de eenigste Ondermyners. Een razende yver verblint en belet hen te zien dat zy aan myn' arbeit, aan myn waken en aan myne verdiensten, die distinctie, die hen van het gros der Stervelingen afscheit en den weg naar d'onsterflykheit baant, verschuldigt zyn6.

.

En zij somt alle grote klassieke namen op. ‘Ach! Zoon der Goden’ zegt zij tegen Hermes

de hedendaagsche Schryvers' [...] zweeren dat hunne lauweren niet afhangkelyk zyn van de Grieken en Latynen.

Doch hoe gebrekkig is de uitvinding, konst, het oordeel of gedrag der

moderne Schryvers in vergelyking der Ouden. Ik zweere by my zelven, ô

Hermes, dat de hedendaagsche Autheuren niets byzonders zyn dan

plausibele Praatjesmakers en Frankfoortsche Kermispoppen. Geen een

eenig origineel vint men onder een duizenttal;

Hermes onderbreekt de tirade van de Oudheid maar belooft zijn lezers dat ‘Papa 't

restant van de Oratie der OUTHEIT, benevens eenige vonnissen, gepronuntieert

tegens de moderne Roovers’ in het volgende nummer zal meedelen7.

. Aldus

geschiedde. Met dezelfde hardnekkigheid waarmee Hermes zijn strijd tegen Argus voortzette werd ook de strijd tegen de vermaledijde Modernen gestreden.

Een eerste screening van Den Amsterdamschen Hermes wijst uit dat Weyerman daarin zijn kruistocht tegen de Modernen voortzet. In een ‘Aan de muggenzifters’ wordt deze ‘Aapenisten’, zoals Weyerman ze deze keer aanspreekt, te verstaan gegeven, dat wat ze ook doen, het ze nooit zal lukken de werken van de klassieken te vernielen:

Geensins is dat doenlyk, gekronkelde Vyllekkers, want de onvergelykelyke Werken der Ouden zyn geprent op Korinties koper, zy zyn geschreven met een Diämante Stift, en verzegelt met een Cachet van Demaskyns Staal. In het eerder genoemde voorwoord bij Den Persiaansche Zydewever uit 1727 - we zijn dan zes jaar verder - vecht Weyerman nog steeds voor zijn gelijk. Enig idealisme kan hem zeker niet worden ontzegd. Hij pakt het wel wat diplomatieker aan inmiddels, richt zich beleefd tot de ‘Heeren Amptgenooten’, de ‘Heeren Poëeten’, de ‘Heeren Zangers’. Bezweert dat hij niet iedereen bekritiseert, slechts

die Rijmende Kudde [...] die niet met de oude Schryvers is bekent [...] en die derzelver Voorschriften niet wil, weet, noch kan navolgen.

[...]

Wy konnen niets uytvoeren van Belang [vervolgt hij] ten zy dat wy de Ouden, of door de Kracht van eenig natuurlijk Geluk of Ingeeving, of Konst, of Studie, komen na te volgen8.

De moralist en satiricus Weyerman kiest dus partij voor de oudheid. Voor mij een beetje onverwacht, maar bij nader inzien toch ook weer niet zo gek. Wie, zoals Weyerman, de gebreken van de mensheid wil aantonen, heeft een referentiekader nodig. Juist de onweerlegbare perfectie van de klassieke oudheid bood Weyerman de mogelijkheid de gebreken van de eigen tijd aan te tonen. Net zoals Molière dreef

47

Weyerman ook wel eens de spot met de klassieken, maar meestal loofde hij ze, ten koste van de hem omringende dichters9.

.

De vraag of Weyerman al dan niet als classicistisch schrijver moet worden beschouwd kan maar op één manier worden beantwoord: Weyerman was niet classicistisch, maar klassiek.

Eindnoten:

1. Peter Altena, ‘De Rotterdamsche Hermes in het land der kikvorsen’. In: Med. JCW 1982, no. 43, p. 461-466; Karel Bostoen, ‘Literaire voorkeuren van Weyerman in de Rotterdamsche Hermes.’ In: Med. JCW 6 (1983) p. 7-9.

2. K. Bostoen, ‘De Geleerde Wereld en het Niets.’ In: Med. JCW 7 (1984) 2, p. 56.

3. Jacob Campo Weyerman, De Rotterdamsche Hermes. Ingel. door A. Nieuweboer. Amsterdam 1980, p. [59] (fol. P2r).

4. Id., p. [60] (fol. P2v). 5. Id., p. 227.

6. Id., p. 378. 7. Id., p. 380.

8. Jacob Campo Weyerman, Den Persiaansche Zydewever. [Z. pl., 1727], fol. *4v, 2*1r. 9. Zie Hippolyte Rigault, Histoire de la Querelle des Anciens et des Modernes. Paris 1856. p. 7.