• No results found

Wettelijke veranderingen payrolling

Hoofdstuk 3: De invloed van de Wet Werk en Zekerheid op uitzend- en

3.2 Wat is er veranderd na invoering van de WWZ?

3.2.2 Wettelijke veranderingen payrolling

De opkomst van payrolling was bij invoering van de Wet Flexibilteit en Zekerheid uit 1999 nog niet voorzien. Voor payrolling zijn daarom ook geen wettelijke regelingen te vinden.87 De ontslagregels die voor payrolling golden worden aangepast met invoering van de WWZ, waarbij het uitgangspunt is dat de ontslagbescherming van een payrollwerknemer

gelijkwaardig is aan die van de werknemer die rechtstreeks in dienst is bij de inlenende werkgever.88 Ook hier zal eerst ingegaan worden op de situatie voor invoering van de WWZ en de situatie zoals die nu is na invoering van de WWZ.

Voor invoering WWZ

Voor invoering van de WWZ werd over payrolling zowel in de wet als in het Ontslagbesluit niet gesproken. Enkel in de Beleidsregels Ontslagtaak UWV werd gesproken over payrolling.

Daarin werd bepaald hoe een verzoek van een payrollbedrijf tot het verkrijgen van een ontslagvergunning beoordeeld moest worden.

De Beleidsregels Ontslagtaak UWV bepaalde dat op het moment dat de opdrachtgever de payrollovereenkomst had opgezegd, het payrollbedrijf de arbeidsovereenkomst met de werknemer na een relatief eenvoudig te verkrijgen ontslagvergunning kon opzeggen. Deze ontslagvergunning werd eenvoudig verleend doordat het verzoek aan de hand van de situatie bij het payrollbedrijf moest worden beoordeeld. Het payrollbedrijf werd namelijk beschouwd als werkgever. Na de opzegging van de payrollovereenkomst door de

opdrachtgever bij het payrollbedrijf, ontstaat er bij het payrollbedrijf een bedrijfseconomische noodzaak om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het payrollbedrijf vervult namelijk geen allocatiefunctie en kan de werknemer niet herplaatsen.

Op grond van het oude ontslagstelsel blijft bij de toetsing van een verzoek voor een ontslagvergunning de situatie bij de opdrachtgever volledig buiten beschouwing.

87 Kamerstukken II 2013/2014, 33818, nr. 3, p.8/9.

88 Kamerstukken II 2013/2014, 33818, nr. 3, p.8.

37 Een werknemer had op deze manier geen enkele ontslagbescherming, hij was afhankelijk van de vraag wanneer de opdrachtgever de payrollovereenkomst ging beëindigen.89 Na invoering WWZ

Per 1 januari 2015 is het Ontslagbesluit gewijzigd. Deze wijziging heeft ervoor gezorgd dat payrolling is gedefinieerd en dat de ontslagbescherming voor payrolling is geregeld. Door deze wijziging is de positie van de payroller verbeterd. In art. 1.1 van het Ontslagbesluit werd de definitie van payrolling weergegeven. De ontslagbescherming voor payrollers werd weergegeven in art. 6a.1 lid 1 en 6a.2 Ontslagbesluit. De regels uit het Ontslagbesluit waren destijds alleen van toepassing op overeenkomsten tussen payrollwerknemers en

payrollwerkgevers die zijn ingegaan op of na 1 januari 2015. 90

De ontslagbescherming die sinds 1 januari 2015 in het Ontslagbesluit is opgenomen is in de nieuwe Ontslagregeling overgenomen. In paragraaf 7 van de Ontslagregeling is hier

uitvoering aan gegeven. De regels hebben directe werking en gelden dus ook voor arbeidsovereenkomsten van payrollwerknemers die voor 1 januari 2015 zijn aangegaan.

Een payrollbedrijf krijgt te maken met ontslag op het moment dat de opdrachtgever de inleenovereenkomst beëindigt.91 Het payrollbedrijf zal eerst kijken of de payrollwerknemer niet herplaatst kan worden bij een andere opdrachtgever, indien daar geen mogelijkheid voor is moet overgegaan worden tot ontslag van de payrollwerknemer.

Voor toepassing van de regels uit de Ontslagregeling moet op grond van art. 20

Ontslagregeling aan de hand van de omstandigheden bij de opdrachtgever worden bepaald of er een redelijke grond is voor opzegging van de arbeidsovereenkomst van de

payrollwerknemer ex art. 7:699 Burgerlijk Wetboek. Hierbij wordt geacht dat de

payrollwerknemer in dienst is bij de opdrachtgever en dat de opdrachtgever geacht wordt de werkgever te zijn. Er wordt dus door de payrollconstructie heen gekeken. Dit volgt uit art. 20 sub a en b Ontslagregeling.

Het payrollbedrijf is dus degene die aan de hand van omstandigheden bij de opdrachtgever of het functioneren van de werknemer bij de opdrachtgever aan moet tonen dat een redelijke grond voor ontslag bestaat.92 Voor de toetsing van een redelijke grond moet invulling

gegeven worden aan art. 7:669 Burgerlijk Wetboek en gelden dus de normale ontslagregels zoals ze ook voor werknemers zouden gelden die rechtstreeks in dienst zijn bij de

opdrachtgever.

Transitievergoeding:

Ook voor payrollwerknemers geldt dat ze recht hebben op een transitievergoeding indien ze voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in art. 7:673 Burgerlijk Wetboek. Zoals hierboven omschreven bij de uitzendovereenkomst in paragraaf 3.2.1.5 is een werkgever aan zijn werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd. Daarbij komt dat de arbeidsovereenkomst:

1. Door de werkgever is opgezegd;

2. Op verzoek van de werkgever is ontbonden; of

3. na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpaas van ten hoogste zes maanden; of

De arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever:

4. door de werknemer is opgezegd;

89 De Groot, TRA 2015/36

90 De Groot, TRA 2015/36

91De Groot, TRA 2015/36

92 Van Slooten, Zaal & Zwemmer 2015, p. 59.

38 5. op verzoek van de werknemer is ontbonden; of

6. na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voorgezet.

Deze voorwaarden volgen uit art. 7:673 lid 1 Burgerlijk Wetboek.

In art. 7:637 lid 7 Burgerlijk Wetboek worden voorwaarden omschreven wanneer een werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding. De werkgever is geen

transitievergoeding verschuldigd op het moment dat het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst:

- geschiedt voor de dag waarop de werknemer de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en de gemiddelde omvang van de door hem verrichte arbeid ten hoogste twaalf uur per week heeft bedragen;

- geschiedt in verband met of na het bereiken van een bij of krachtens wet vastgestelde of tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de

arbeidsovereenkomst eindigt, of, indien geen andere leeftijd geldt, de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd; of

- het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer Zoals hierboven omschreven in paragraaf 3.2.1.5 is art. 7:673 Burgerlijk Wetboek van dwingend recht en kan van dit artikel niet middels cao worden afgeweken. Wel kunnen nadere regels in de cao worden opgenomen. Deze nadere regels mogen niet in strijd zijn met de wettelijke bepaling.

Welke cao van toepassing is op een payrollovereenkomst is afhankelijk van het

payrollbedrijf. Zoals omschreven in paragraaf 2.3.2 is de ABU-cao van toepassing op een payrollovereenkomst op het moment dat het payrollbedrijf lid is van de VPO. Tevens is op de payrollovereenkomst dan de VPO-arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing. In paragraaf 3.2.1.5 is omschreven welke nadere regels de ABU-cao stelt aan de transitievergoeding.

Indien het payrollbedrijf geen lid is van de VPO moet gekeken worden welke cao van

toepassing is en of daarin nadere regels omschreven zijn aangaande de transitievergoeding.

3.2.2.1 Overgangsrecht

De nieuwe ontslagregeling die per 1 juli 2015 in werking is getreden is op alle overeenkomsten van toepassing onafhankelijk van wanneer de overeenkomsten overeengekomen zijn.

De transitievergoeding is sinds 1 juli 2015 op alle overeenkomsten van toepassing die voldoen aan de voorwaarden.

3.3 Verantwoording

Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de bronnen literatuur, wetgeving, jurisprudentie en media. De nieuwe Wet Werk en Zekerheid is onderzocht aan de hand van de nieuwe wettelijke bepalingen en kamerstukken omtrent deze wet. Zo kan er ingegaan worden op de totstandkoming van de wet en de veranderingen die deze wet met zich meebrengen.

Middels literatuur kan een beeld geschetst worden van meningen omtrent de nieuwe wet en welke gevolgen deze wet kan hebben in de toekomst. De combinatie van het gebruik van deze bronnen geeft een compleet overzicht en een betrouwbaar beeld.

39