• No results found

Werkloosheidsuitkeringen

In document Fiscale gevolgen (pagina 13-18)

3. Wat zijn de resterende problemen na de Jobsdeal?

3.2 Zijn er nog inkomensvallen in geval van cumulatie uitkering met inkomen uit arbeid? 8

3.2.3 Werkloosheidsuitkeringen

De fod Financiën heeft zich ook gebogen over situaties waarin een werkloze alleenstaande zonder gezinslast in de loop van het jaar een voltijdse beroepsactiviteit hervat tegen hetzelfde loonniveau als voordien, wat zich vertaalt in de cumulatie van lonen en sociale uitkeringen tijdens dezelfde belastbare periode. Het systeem van de hervatting van deeltijdwerk met een inkomensgarantie-uitkering kon in dit stadium niet worden gemodelleerd.

Diverse simulaties werden verricht in functie van de duur van de werkloosheid (drie periodes), de

activiteitsperiode (1, 2, 3, 6, 9 en 12 maanden) en het loonniveau (van 50% tot 167% van het gemiddelde OESO-loon).

Tabel 3-5 : Participation Tax Rates Werkloosheid

De PTR varieert in functie van de situatie en bedraagt maximum 61%.

Voor een gegeven uitkeringsperiode en een gegeven duur van werkhervatting stijgt de PTR in functie van het loon bij hervatting: dit is het effect van de progressiviteit van de belasting en de beperking van de belastingverlaging op het vervangingsinkomen. Aan de onderkant van de loonschaal is er ook het effect van de doelgerichtheid van de werkbonus.

1e periode 2e periode 3e periode

Voorts stijgt de PTR met de activiteitsduur14. Hetzelfde geldt voor de TBI.

Tabel 3-6: Toename van het beschikbaar inkomen Werkloosheid

14 Dit is opnieuw het gecombineerde effect van de progressiviteit van de belasting en de beperking van de belastingvermindering voor de vervangingsinkomens: hoe langer de periode van werkhervatting, hoe hoger het GBI - en dus de gemiddelde belastingvoet - en hoe lager de belastingvermindering voor de werkloosheidsuitkeringen.

1e periode 2e periode 3e periode

Ook al kan (in de marge) de belasting van een extra euro bruto-inkomen hoog zijn als gevolg van de wisselwerking tussen de progressiviteit van de belasting en de belastingvermindering voor de werkloosheidsuitkeringen, in de bovenstaande voorbeelden - met minimum één maand werk – is er uiteindelijk geen enkele situatie waarbij het inkomen er niet op vooruit gaat.

Opvallend zijn wel de relatief lage TBI’s bij lage inkomens, zeker voor uitkeringsgerechtigden die zich in de eerste periode en de tweede periode bevinden. Indien de uitkeringsgerechtigde uit de eerste periode gedurende 9 maanden aan het werk gaat tegen een loon dat 50% of 67% van het gemiddeld loon bedraagt, stijgt het netto-inkomen met minder dan 30%.

Ten slotte is er de bijzondere situatie waarin een werkloze een opleiding volgt en hiervoor een vergoeding ontvangt. De administratie probeert zoveel mogelijk de uitkering die een werkloze als aanvulling op zijn werkloosheidsuitkering kan krijgen als ‘werkloosheidsuitkering’ te kwalificeren zodat de bijkomende vermindering kan worden behouden. In sommige gevallen kan de vergoeding echter niet anders dan als een vergoeding voor arbeidsprestaties worden beschouwd en kan de kwalificatie ‘werkloosheidsvergoeding’ niet behouden blijven. In dit geval vervalt de bijkomende vermindering en kan er mogelijk een fiscale val optreden.

Verschil in analyse met de OESO

Verschillende invulling van noemer PTR: verandering in bruto-inkomen versus brutoloon

In de recente publicatie ‘The future of low educated workers in Belgium’ presenteert de OESO een Participation Tax Rate voor een type-werkloze die aan het werk gaat, gebaseerd op een internationaal geharmoniseerde methodologie. Onderstaande grafieken komen uit het rapport en tonen:

a/ de evolutie sinds 2014 van de PTR voor een alleenstaande zonder kinderen die na zes maanden werkloosheid opnieuw aan het werk gaat tegen een loon dat 67% bedraagt van het gemiddeld OESO-loon;

b/ de PTR voor een alleenstaande zonder kinderen die opnieuw aan het werk gaat tegen een loon dat 67% bedraagt van het gemiddeld OESO-loon in functie van de werkloosheidsduur.

Zoals blijkt uit onderstaande grafieken is de PTR die de OESO berekende een stuk hoger dan het cijfer dat de fod Financiën berekende. Er is echter een groot verschil in interpretatie tussen de twee cijfers.

Grafiek 3-1: Participation Tax Rate voor alleenstaande die opnieuw aan het werk gaat tegen 67% van gemiddeld loon

Bron : OECD, The future of low educated workers in Belgium

Zowel de OESO als de fod Financiën vergelijken de overgang van situatie 0 (werkloosheid) naar situatie 1 (werk) en berekenen de PTR op basis van de volgende formule:

𝑃𝑇𝑅 = 1 −𝑌𝑛𝑒𝑡𝑡𝑜1 − 𝑌𝑛𝑒𝑡𝑡𝑜0 𝑌𝑏𝑟𝑢𝑡𝑜1 − 𝑌𝑏𝑟𝑢𝑡𝑜0

De OESO en de fod Financiën vullen bovenstaande formule echter op een verschillende manier in, wat leidt tot een andere interpretatie van het bekomen cijfer.

De OESO houdt in de noemer enkel rekening met het inkomen uit werk en niet met de uitkering. Ze stelt met andere woorden 𝑌𝑏𝑟𝑢𝑡𝑜0 = 0. Dit impliceert dat de PTR van de OESO kan herschreven worden als:

𝑃𝑇𝑅 = 1 −𝑌𝑛1− 𝑌𝑛0

𝑌𝑏1 =(𝑌𝑏1− 𝑌𝑛1) + 𝑌𝑛0

𝑌𝑏1 =𝑇1+ 𝑌𝑛0

𝑌𝑏1 , 𝑤𝑎𝑎𝑟𝑏𝑖𝑗 𝑇1= 𝑏𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡𝑖𝑛𝑔𝑒𝑛 𝑜𝑝 𝑖𝑛𝑘𝑜𝑚𝑒𝑛 𝑢𝑖𝑡 𝑤𝑒𝑟𝑘 Het cijfer van de OESO dient dus te worden geïnterpreteerd als de fractie van het inkomen uit werk (i.e. van het brutoloon) dat verloren gaat, niet alleen door de belastingen die hierop moeten worden betaald, maar ook door het verlies van de netto-uitkering wanneer een werkzoekende aan het werk gaat (=opportuniteitskost van aan het werk te gaan).

De fod Financiën bekijkt in de noemer de evolutie in het bruto-inkomen (en niet de evolutie van het brutoloon) en stelt dus dat 𝑌𝑏𝑟𝑢𝑡𝑜0 = de brutowerkloosheidsuitkering. Dit impliceert dat de PTR van de fod Financiën kan worden herschreven als:

𝑃𝑇𝑅 = 1 −𝑌𝑛1− 𝑌𝑛0

De PTR berekend door de fod Financiën geeft dus het percentage van het extra bruto-inkomen dat verkregen wordt door (een deel van het jaar) te gaan werken dat wegbelast wordt. Voor kleine 𝚫Y kan dit gezien worden als de marginale aanslagvoet.

40

Changes over time (at 6 months of unemployment)

Model OESO werkt op maandbasis versus model fod Financiën op jaarbasis

Een tweede verschil zit in het feit dat het model van de OESO werkt op maandbasis (versus model op jaarbasis van de fod Financiën). Er wordt dus een maandelijkse PTR berekend, t.t.z. een PTR in het geval dat een werkloze na x aantal maanden werkloosheid beslist om een maand te gaan werken. De fod Financiën daarentegen vergelijkt jaarsituaties: een jaar werkloosheid versus x maanden werken en (12-x) maanden werkloosheid.

De inkomensbelasting wordt echter berekend op jaarbasis. Voor het berekenen van de belastingen moet de OESO de maandbedragen annualiseren. Normaal gezien gebeurt dit door het maandbedrag te vermenigvuldigen met 12, maar door de degressiviteit van de werkloosheidsuitkering zou deze operatie een hoger uitkeringsbedrag geven dan in werkelijkheid het geval zou zijn. Daarom veronderstelde de OESO voor de berekening van de PTR dat er geen belastingen moeten worden betaald op de werkloosheidsuitkering. In de praktijk is deze veronderstelling echter niet compatibel met de situatie waarin iemand minder dan een jaar werkloos is, aangezien een voorwaarde voor de nulbelasting op werkloosheidsuitkeringen is dat het jaarinkomen van de werkloze louter uit werkloosheidsuitkeringen bestaat.

In document Fiscale gevolgen (pagina 13-18)