• No results found

De resultaten van de berekeningen met betrekking tot de werking van weidemest op basis van de drogestofopbrengst zijn weergegeven in tabel 13.1 en figuur 5.1. In de rekenprocedure komen dierdichtheid en beweidingsduur altijd gecombineerd als product voor (zie Bijlage I). Hierdoor heeft een relatieve verandering in de één hetzelfde effect als dezelfde relatieve verandering in de ander. Daarom is in de presentatie van de resultaten hieronder de term beweidingsintensiteit gebruikt, waarmee het product van dierdichtheid en beweidingsduur wordt aangegeven.

5.3.1 Bandbreedte

De berekende NWC op basis van de drogestofopbrengst op zandgrond loopt uiteen van -56.1% tot 12,5% en op veengrond van -136,1% tot 7,5% (zie tabel 13.1). De extreem lage waarde voor veengrond (-136,1%) hangt samen met het relatief hoge bemestingsniveau op veengrond (350 kg werkzame N per ha per jaar dat in de berekeningen gebruikt is (zie ook opmerking 4 onderaan tabel 13.1).

Tabel 13.1. Berekende NWC’s van weidemest op basis van drogestofopbrengst bij een aantal verschillende

grondsoort/zodekwaliteit combinaties, bemestingsniveaus en beweidingsintensiteiten (zie Bijlage II voor de beschrijving van de verschillende invoersets).

Situatie3 Bemesting (werkzame N) Aantal waarden NWC1 gemiddeld NWC bij de laagste intensiteit2 NWC bij de hoogste intensiteit2

(kg N per ha per jaar) - (%) (%) (%)

Zand/praktijk 150 9 7,7 7,2 8,4 250 9 0,3 -0,1 0,4 350 9 -28,3 -19,6 -56,1 Zand/proefveld 150 9 11,7 11,2 12,5 250 9 5,7 5,3 6,4 350 9 -2,9 -1,9 -3,6 Veen/praktijk 150 9 2,7 2,5 2,9 250 9 -12,1 -9,4 -16,1 350 44 -77,3 -64,3 nb4 Veen/proefveld 150 9 6,7 6,3 7,5 250 9 -4,3 -3,7 -5,3 350 14 -136,1 -136,1 nb4

1. Bij ieder bemestingsniveau is de gemiddelde waarde voor de NWC gebaseerd op een aantal verschillende beweidingsintensiteiten (maximaal 9, zie derde kolom).

2. De laagste intensiteit in de berekeningen is gelijk aan 8 GVE-uren per ha per dag, de hoogste is gelijk aan 80 GVE- uren per ha per dag. De NWC van de laagste en hoogste intensiteit geven de extremen per situatie weer; alle andere waarden (maximaal 7) liggen dus tussen deze beide waarden in.

3. Verschillen tussen 'Zand' en 'Veen', 'praktijk' en 'proefveld' worden veroorzaakt door het gebruik van verschillende opbrengstcurven, waarmee de drogestofopbrengst als functie van de N-gift beschreven wordt (zie Bijlage II). 4. Bij de combinatie Veen-350 kon de werkingscoëfficiënt niet altijd bepaald worden, omdat

(a) de weidemest in deze situatie in totaal een negatief effect heeft op de drogestofopbrengst en omdat (b) de opbrengst van het 'schone' graslanddeel die nodig is om dit effect te compenseren hoger uitvalt dan de maximaal haalbare opbrengst. Hierdoor neemt ook het aantal beweidingsintensiteiten waarop het gemiddelde gebaseerd is, af (zie derde kolom). Volgens het bemestingsadvies voor grasland ligt een gift van 350 kg werkzame N per ha per jaar op veengrond ruim boven de economisch optimale gift, waardoor deze situatie in de praktijk waarschijnlijk niet veel voorkomt.

5.3.2 N-bemestingsniveau

Voor alle opbrengstcurven die gebruikt zijn in de berekeningen blijkt dat bij een hogere N-bemesting een lagere NWC op basis van de drogestofopbrengst wordt uitgerekend. Dit wordt veroorzaakt doordat het positieve effect van urineplekken afneemt naarmate er meer bemest wordt, terwijl het negatieve effect van mestflatten gehandhaafd blijft. In het extreme geval dat de bemesting zo hoog is dat de maximale

opbrengst op onbeweid grasland wordt gerealiseerd, zal een urineplek in de berekeningen geen extra opbrengst leveren, omdat ook de urineplek niet meer opbrengst kan geven dan de maximale opbrengst. De gemiddelde opbrengst van de mestflatten daarentegen is altijd 25% lager dan de opbrengst van het overige gras indien de invoer uit Bijlage I gebruikt wordt in de berekeningen.

Door de verschillende respons van urineplekken en mestflatten op bemesting kan de NWC van weidemest dus ook negatief zijn, waarmee aangegeven wordt dat de drogestofopbrengst van het beweide grasland lager is dan van het niet-beweide grasland. Door op het beweide grasland meer te bemesten kunnen de opbrengsten van beweid en onbeweid grasland weer gelijk aan elkaar worden en in dat geval wordt een negatieve waarde voor de NWC uitgerekend. Er moet immers meer N gegeven worden aan beweid grasland in plaats van minder. Deze situatie treedt op bij de hogere bemestingniveaus en dan worden in een aantal gevallen hoge absolute waarden berekend (Zand/praktijk, Veen/praktijk, resp. Veen/proefveld bij 350 kg werkzame N per ha per jaar, zie tabel 13.1). Nadere analyse van de uitkomsten geeft aan dat de

drogestofopbrengst van het beweide grasland in al die gevallen maximaal 1,5% lager ligt ten opzichte van de opbrengst van het onbeweide grasland. De hoge getalswaarden voor de NWC’s worden hier veroorzaakt doordat bij die bemestingsniveaus de marginale drogestofopbrengst (uitgedrukt in kg extra drogestof- opbrengst per kg extra N-gift) zeer klein is en er dus veel N nodig is om te corrigeren voor het (geringe)

opbrengstverschil.

5.3.3 Beweidingsintensiteit

Voor de NWC’s van tabel 13.1 met een waarde groter dan -5% is de variatie als gevolg van de verschillen in beweidingsintensiteit gering in vergelijking met bijvoorbeeld de verschillen in bemestingsniveaus. Dit wordt veroorzaakt door de definitie van de NWC waarvoor in deze studie gekozen is, in combinatie met de aanname dat een hogere beweidingsdruk niet tot lagere opbrengsteffecten van urineplekken leidt (bijvoorbeeld door meer overlap van urineplekken). In de huidige berekening veroorzaakt een hogere beweidingsdruk meer urineplekken en mestflatten die daardoor een extra verhogend effect op de opbrengst kunnen geven, maar tegelijkertijd neemt ook de N-input door weidemest toe. De NWC wordt berekend als een quotiënt en daardoor blijft de waarde hiervan relatief constant bij uiteenlopende niveaus van

beweidingsdruk (in deze studie: van 8 tot 80 GVE-uren per ha per dag).

5.3.4 Marginale drogestofopbrengst

De resultaten uit tabel 13.1 laten zien dat bij dezelfde N-gift uiteenlopende NWC’s op basis van de

drogestofopbrengst worden berekend. Bijvoorbeeld: voor een N-gift van 250 kg N per ha per jaar lopen de gemiddelde waarden uiteen van -12,1% (Veen/praktijk) tot 5,7% (Zand/proefveld). Ook blijkt dat de NWC’s van de verschillende grondsoort/zodekwaliteit combinaties gerangschikt kunnen worden in een oplopende volgorde die voor elk bemestingsniveau hetzelfde is, volgens: Veen/praktijk - Veen/proefveld - Zand/praktijk - Zand/proefveld. Deze uitkomsten van de rekenprocedure hangen samen met de relatie tussen

drogestofopbrengst en N-gift, die voor elk van de vier grondsoort/zodekwaliteit combinaties verschillend is. Een deel van de variatie in de berekende NWC’s kan nu verklaard worden door de berekende NWC’s niet aan de N-gift, maar aan de marginale drogestofopbrengsten te correleren (zie figuur 5.1). Hiermee wordt de marginale drogestofopbrengst van de oorspronkelijke bemesting en drogestofopbrengst van het niet- beweide grasland bedoeld.

-20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 0 5 10 15 20 25 30

Marginale droge stofopbrengst (kg ds/kg N)

Werk in gs co ëf fic iën t (% ) Zand/praktijk Zand/proefveld Veen/praktijk Veen/proefveld

Figuur 5.1. De NWC van weidemest op basis van de drogestofopbrengst uitgezet als functie van de

marginale drogestofopbrengst. Voor elk van de vier grondsoort/zodekwaliteit combinaties (zie legenda) zijn drie bemestingniveaus doorgerekend (zie tabel 13.1) en elke groep punten in de figuur bestaat vervolgens uit 9 afzonderlijke waarden, corresponderend met 9 uiteenlopende beweidingsintensiteiten. Waarden kleiner dan -20% zijn niet in de figuur weergegeven.

In figuur 5.1 kan worden afgelezen dat de NWC van weidemest ten aanzien van de drogestofopbrengst gelijk is aan 0% bij een marginale drogestofopbrengst van circa 10 kg ds per kg N. Deze marginale drogestofopbrengst ligt dicht in de buurt van de drempel die gehanteerd wordt voor een economisch optimale N-gift in de bemestingsadviezen van grasland (= 7,5 kg ds per kg N). Hierdoor kan de conclusie getrokken worden dat de werking van weidemest met betrekking tot de drogestofopbrengst nihil is, indien bemest wordt volgens deze bemestingsadviezen. Bij lagere bemestingsniveaus (bijvoorbeeld bedoeld ter beperking van de nitraatuitspoeling) zal de NWC volgens de berekeningen hoger zijn uiteenlopend van 3 tot 12% bij een N-gift van 150 kg werkzame N per ha per jaar. Hierbij zullen verschillende

grondsoort/zodekwaliteit combinaties bij dezelfde N-gift een verschillende NWC van weidemest opleveren. Bij hogere bemestingsniveaus zal de NWC negatief worden, omdat van het beweide grasland dan minder droge stof geoogst kan worden in vergelijking met het onbeweide grasland ondanks de extra toevoer van N via weidemest.