• No results found

In de aanloop naar het onderzoek is een aantal vragen geformuleerd over de mogelijke inter-actie tussen de poederkool en de rwzi. Het ging om de volgende aspecten.

• verwijdering van stikstof en fosfaat • slibbezinkingseigenschappen • slibverwerking

• (meet-)apparatuur

In de loop van het onderzoek is niets gebleken van enige nadelige invloed op deze aspecten, zie ook de volgende paragrafen. Voor de slibgerelateerde aspecten is zelfs een lichte verbete-ring vastgesteld. Omdat de verschillen tussen de straten zo klein waren is veel van de infor-matie als referentie opgenomen in Bijlage C. In het volgende wordt kort ingegaan op de nutri-entenverwijdering, de slibeigenschappen en onderzoek naar PAK in het effluent.

6.1 VERWIJDERING VAN STIKSTOF EN FOSFAAT

Tijdens de gehele proefperiode op rwzi Papendrecht is het presteren van de rwzi gemonitord. Hierin zijn telkens de condities in en het presteren van de PAK-straat vergeleken met die van de referentiestraat. Ter referentie is in Bijlage C de effluentkwaliteit van de rwzi gepresen-teerd van juli 2015, ruim vóór het PACAS onderzoek, tot juli 2017, na het PACAS onderzoek. Gedurende de gehele proefperiode zijn de concentraties fosfaat en stikstof in het gezamenlijk effluent van beide straten ruim binnen de normen gebleven. In Figuur 22 en Figuur 23 zijn de concentraties ammonium- en nitraatstikstof tijdens het PACAS onderzoek per straat gepre-senteerd. De totaal fosfaatconcentraties zijn in Bijlage C opgenomen.

Het ammoniumgehalte in beide straten is gedurende de onderzoeksperiode ongeveer gelijk. In de nitraatgehalten is tijdens de laatste doseerperiode een groter verschil te zien: ca. 5 mg/l meer totaalstikstof in de referentie-straat dan in de PAK-straat. Het fosfaatgehalte in de PAK straat is dan beduidend lager dan in de referentiestraat ca. 1,5 mgP/l. Uit de trending van het energieverbruik in deze periode (zie Bijlage C) concluderen we dat er in deze periode iets overbelucht is, wat de verhoogde stikstof en fosfaatwaarden verklaart.

In de gehele onderzoeksperiode zien we een iets verlaagd fosfaatgehalte in het effluent van de PAK straat ten opzichte van de referentiestraat. In de periode november 2016 tot en met april 2017 zijn de gemiddelde gehalten respectievelijk 0,16 mg P/l in de PAK-straat en 0,43 mg P/l in de referentiestraat. Om zeker te zijn dat er geen verschillen in slibactiviteit tussen beide straten optreden, zijn nitrificatie en P-afgifte testen uitgevoerd. Er werden hierbij geen significante verschillen in nitrificatiesnelheden of P-afgifte vastgesteld.

FIGUUR 22 AMMONIUM- EN NITRAATSTIKSTOF IN PAK-STRAAT TIJDENS HET PACAS ONDERZOEK

FIGUUR 23 AMMONIUM- EN NITRAATSTIKSTOF IN REFERENTIESTRAAT TIJDENS HET PACAS ONDERZOEK

6.2 SLIBBEZINKING

FIGUUR 24 VERLOOP VAN SLIBVOLUMEINDEX GEDURENDE DE PROEFPERIODE

6.3 RESULTATEN VAN INDIKKING- EN ONTWATERINGSTESTEN

In Figuur 25 zijn de resultaten van de beide indikproeven weergegeven, voordat het slib wordt samengeperst tot een koek. Het slib uit de PAK-straat heeft na indikking telkens een hoger drogestofgehalte dan het referentieslib. Bij de PE-dosering van 5 tot 6 gram PE/kg DS is het verschil het grootst, het drogestofgehalte is dan met 7,8 – 8,8% circa 1,5% hoger dan dat van het slib uit de referentiestraat. Verder is te zien dat het PAK slib minder sterk reageert op een verhoging van de PE-dosering. Het drogestofgehalte van het referentieslib neemt toe van 6,5 à 6% tot 7 à 7,5% bij een toename van 5 tot 11 g PE/kg DS. Bij gelijk PE-verbruik wordt dus een 0,5 – 1,5% hoger drogestofgehalte gehaald.

In Figuur 26 zijn de drogestofgehalten weergegeven van de ontwaterde slibkoek van beide straten. Het PAK-slib van februari heeft weer een (vrijwel) continu hoger drogestofgehalte dan het referentieslib van die datum, waarbij het verschil bij de hoogste PE-dosering kleiner wordt. Het PAK slib van april reageert in de ontwatering sterker dan bij indikking op een toenemende PE-dosering: van 15,5% bij ruim 5 g actief PE/kg DS tot 18% bij 10,5 g PE/kg DS. In deze doseerrange is het effect op het referentieslib minder uitgesproken: van 15,8% tot 16,8%. Bij gelijk PE-verbruik neemt het drogestofgehalte toe in de ordegrootte 0,5 – 1%.

FIGUUR 26 RESULTATEN VAN BEIDE ONTWATERINGSPROEVEN

6.4 EFFECTEN OP APPARATUUR

Er zijn in dit onderzoek geen effecten gezien op apparatuur in de rwzi. Er is geen afzetting van poederkool op bijvoorbeeld sensoren vastgesteld. Ook is geen slijtage aan onderdelen van bijvoorbeeld pompen of mengers waargenomen.

6.5 ONDERZOEK NAAR UITSPOELING VAN PAK MET HET EFFLUENT

Op verschillende manieren is geprobeerd om de hoeveelheid poederkool in het te lozen effluent te kwantificeren:

• Bepaling van poederkoolfractie in slib om zodoende een massabalans op te stellen. Het is niet gelukt om de actiefkoolfractie in actiefslib eenduidig en met voldoende nauwkeurig-heid te meten. Het aandeel poederkool in effluent is zo klein in verhouding tot de hoeveel-heid in het actiefslib dat deze niet gravimetrisch te bepalen is.

• Filtratie. De resultaten van filtratie zijn nauwelijks kwantitatief te beoordelen, zo is moei-lijk vast te stellen of alle PAK daadwerkemoei-lijk op het filter is achtergebleven. Ook hierbij

is dat de tijdens de proef geanalyseerde monsters (veel) minder dan 0,1 mg PAK per liter bevatten.

• Deeltjestellingen. Ook deeltjestellingen in effluent blijken geen uitsluitsel te geven over de aanwezigheid van poederkool. Deels omdat een deel van de poederkool te klein is om door de deeltjesteller gemeten te worden. De grotere deeltjes kunnen niet onderscheiden worden van ‘gewone’ zwevende stof.

• Visuele vergelijking van monstervaten. In de monstervaten is visueel gecontroleerd of er actiefkool bezonk. Hiermee is begonnen toen na circa twee maanden een visueel verschil zichtbaar werd tussen de bodem van de monsternamevaten uit de PAK straat en de refe-rentiestraat. Met andere woorden, er bezonk actiefkool in de monstervaten . Het is niet gelukt om deze hoeveelheid te kwantificeren.

7

TOEPASSING VAN PACAS IN DE