• No results found

Wensen van de Dierenbescherming op het gebied van dierenwelzijn

Wensen en behoeftes van belangenorganisaties ten aanzien van dierenwelzijn

19.1 Wensen van de Dierenbescherming op het gebied van dierenwelzijn

In Nederland ziet de Dierenbescherming dierenwelzijn als een uitgangspositie van de toekom- stige veehouderij waar bedrijven op getoetst worden door overheid, supermarkt, handel en burgers. Daarbij wordt de huisvesting aangepast aan het dier en niet andersom, kan het dier soorteigengedrag uitvoeren, wordt er niet gefokt op productiekenmerken en heeft de veehou- der een gedegen kennis over dierenwelzijn en het natuurlijk gedrag van dieren (Dierenbescherming, 2003). In de visie voor de veehouderij in 2030 (Dierenbescherming, 2002), pleit de Dierenbescherming voor een drastische inkrimping van de veestapel, omdat er volgens hen meer ruimte per dier nodig is en om de milieuschade te beperken (hierin volgt de Dierenbescherming de argumenten van de Stichting Natuur en Milieu). Verder pleit men voor een groot aandeel van de biologische (of daarmee vergelijkbare) veehouderij en voor gecerti- ficeerde ketens voor de overige veehouderijen, regionale afzet, maximaal twee transporten voor levende dieren (van maximaal acht uur), geen transporten van zieke dieren en één-op- éénrelaties tussen bedrijven.

sociaal gedrag van dieren. Voor deze metingen worden concreet drie informatiebronnen ge- noemd: de houderijsystemen, veeartsen en/of certificeringsorganen en de veehouder zelf (Interview Van den Berg):

- Houderijsystemen

Ieder houderijsysteem zou volgens de Dierenbescherming eens langs een meetlat ge- legd moeten worden, om de vraag te beantwoorden in hoeverre het systeem tegemoet komt aan het welzijn van het dier. Dit geldt zowel voor bestaande houderijsystemen als voor nieuwe systemen die op de markt verschijnen. Dit betekent dat de behoeftes van dieren in kaart gebracht moeten worden en dat van ieder systeem duidelijk wordt in hoeverre deze tegemoet komen aan die behoeftes. Dat kan op verschillende manieren: naast 'natuurlijke' oplossingen zijn er ook technologische oplossingen mogelijk. In de biologische varkenshouderij kunnen varkens om af te koelen bijvoorbeeld door de modder rollen, een technologisch alternatief voor de modder is bijvoorbeeld de installa- tie van een douche in een stal. De Dierenbescherming heeft in principe een voorkeur voor de meer natuurlijke benadering, maar staat niet per definitie negatief tegenover technologische oplossing. Het inenten van dieren tegen ziektes is bijvoorbeeld ook een technologische oplossing (Interview Van den Berg). Uiteindelijk kan er voor ieder sys- teem een bepaalde score worden toegekend voor de verschillende behoeftes van het dier;

- Veeartsen en certificeringsorganen

Het toekennen van scores aan het houderijsysteem alleen is echter niet genoeg volgens de Dierenbescherming, want ook in diervriendelijke houderijsystemen kunnen dieren het slecht hebben en omgekeerd kan in minder diervriendelijke systemen door goed management veel gecompenseerd worden. In de dierenwelzijnsindex moeten daarom ook indicatoren opgenomen worden die aan het dier zelf meten. Hierbij kan gedacht worden aan gezondheids-, fysiologische en gedragseigenschappen. De score op deze indicatoren kan worden vastgesteld op basis van onafhankelijke toetsing door de die- renarts of door onafhankelijke certificeringinstanties. De dierenarts heeft een specifieke opleiding en ervaring op dit gebied. Deze procedure wordt voor een deel al toegepast bij het certificeringprogramma Keten Kwaliteit Melk. Hierbij richt de controleur zich op een aantal indicatoren die aan het dier zelf te zien en te meten zijn (indicatoren zijn bij- voorbeeld scores ontleend aan de klauwen, uiers, en ontlasting);

- De veehouder zelf

De veehouder kan ook zelf een rol spelen in de metingen bij het dier zelf. Er bestaan al verschillende managementinstrumenten voor veehouders bij verschillende diersoorten. Deze stellen veehouders bijvoorbeeld in staat om hun welzijnsscores te benchmarken met collega's. Naast de metingen door de veehouder zelf, is externe controle volgens de Dierenbescherming echter noodzakelijk. De veehouder zelf heeft op een gegeven mo- ment immers een bepaalde bedrijfsblindheid.

De behoeftes hebben volgens de Dierenbescherming een verschillende elasticiteit. Sommige behoeftes daar zouden veehouders verplicht moeten zijn om daaraan tegemoet te komen, dit zijn de noodzakelijke behoeftes voor het dier. Er zijn echter ook behoeftes waarbij sprake is van een zekere rek. Er is volgens wetenschappers bijvoorbeeld geen onomstotelijk bewijs dat dieren naar buiten moeten kunnen voor een verhoogd dierenwelzijn (Interview Van

den Berg). Er is echter wel vast komen te staan dat dieren er relatief veel voorover hebben om naar buiten te kunnen. De mate waarin in deze behoefte voorzien kan worden is dus variabel ('Wat gun je het dier?'). Zeker als het dier niet naar buiten kan, is de Dierenbescherming ge- neigd extra eisen te stellen aan de huisvesting binnen. Ook over deze elasticiteit moet wetenschappelijke overeenstemming bestaan. Dit soort aspecten moeten daarom meegeno- men worden in de ontwikkeling van een dierenwelzijnsindex.

Hoewel de uiteindelijke basis van de dierenwelzijnsindex wetenschappelijk moet zijn volgens de Dierenbescherming, kan de invloed van (consumenten)perceptie misschien niet helemaal uitgesloten worden:

'Je kan op verschillende manieren vervolgens aan die wetenschappelijk vastgestelde be- hoeftes tegemoet komen, en daarbij denk ik dat je ook niet voorbij kan gaan aan de perceptie van consumenten' (Interview Van den Berg)

Hoewel de Dierenbescherming zich bewust is van het feit dat niet alles in een keer be- reikt kan worden, zou een dierenwelzijnsindex bij voorkeur alle stadia moeten omvatten: naast de houderij, ook fokmethoden, vervoer en slacht van dieren. Wanneer je niet alles mee- neemt in de index bouw je volgens de Dierenbescherming een risicofactor in. Wanneer de index immers alleen de houderij meet en bijvoorbeeld niet het vervoer dan zouden misstanden in het vervoer de welzijnsindex kunnen schaden. Voor wat betreft het fokken, zijn bepaalde dierrassen doorgefokt waardoor die dieren fysiologisch niet goed in elkaar zitten en daardoor een verminderd welzijn ervaren.

Richting de consument moet de index volgens de Dierenbescherming iets eenvoudig weergegeven kunnen worden

'Als je de uiteindelijke score van zo'n index wil doorvertalen naar de consument dan moet je gaan verzinnen welke parameters daar bijhoren. Bij eieren is nu een systeem in ge- bruik met cijfers van 0 tot en met 3, 0 staat voor biologisch, 1 staat voor scharrel met vrije uitloop, 2 voor scharrel zonder uitloop en 3 voor kooihuisvesting. Dat is een veel eenvoudiger systeem dan de beoogde dierenwelzijnsindex' (Interview Van den Berg)

Dit is een punt van zorg: de vertaling van indicatoren naar een eenvoudig systeem voor de consument is immers niet gemakkelijk omdat de genuanceerde scores op de indicatoren als het ware worden platgeslagen en teruggebracht tot één cijfer of een aantal stippen. Als weten- schappers het daar onderling niet over eens zijn, zal het bedrijfsleven daar volgens de Dierenbescherming op inhaken door zich te verschuilen achter de inhoudelijke kritiek op de index. Een soort 'intersubjectiviteit' onder dierwetenschappers over hoe de indicatoren uitein- delijk teruggebracht worden tot een eenvoudige score op de dierenwelzijnsindex is dus een belangrijke voorwaarde voor succesvolle invoering.