• No results found

Welke tijdsperioden zijn van belang?

3 Onderzoeksmethoden

3.2 Welke tijdsperioden zijn van belang?

Bovenstaande betekent dat de focus in dit onderzoek is komen te liggen op strafbare feiten die bij het Openbaar Ministerie zijn ingestroomd. Niet bij het Openbaar Ministerie ingestroomde feiten blijven buiten beschouwing in dit onderzoek.

De onderzoeksvraag betreft het aantal ingestroomde feiten dat mogelijk zou zijn verjaard. Het woord mogelijk is toegevoegd om te onderstrepen dat we natuurlijk niet met zekerheid kunnen zeggen of een feit zou zijn verjaard als de wet niet was aangepast. We weten immers niet of het Openbaar Ministerie, als de wet niet zou zijn aangepast, zou hebben getracht om de verjaring te stuiten.

3.2 Welke tijdsperioden zijn van belang?

De peildatum voor ons onderzoek is 1 januari 2020. Dat wil zeggen dat we kijken naar feiten die vóór 1 januari 2020 bij het Openbaar Ministerie zijn ingestroomd.

De Wet aanpassing vervolgingsverjaring 2012 is op 1 april 2013 in werking getreden. Feiten die op dat moment reeds waren verjaard, blijven verjaard, maar voor de nog niet-verjaarde feiten geldt dat de verjaringstermijn is verlengd van twaalf naar twintig jaar (feiten met een strafdreiging van acht t/m tien jaar) of is afgeschaft. Feiten waarvoor de verjaringstermijn is afgeschaft hadden voor de wetswijziging een verjaringstermijn van twintig jaar (strafdreiging van ten minste twaalf jaar) of twaalf jaar (specifieke zedenfeiten).

Een extra complicerende factor is dat de verjaringstermijn bij zedenfeiten, onder de regeling van 2006, pas aanving de dag nadat het minderjarige slachtoffer achttien jaar werd. Bij meerderjarige slachtoffers van zedendelicten geldt de dag na de pleegdatum als startdatum. Vanwege deze com-plicerende factor bij zedenzaken zijn deze feiten in dit onderzoek gescheiden van de andere feiten. 3.2.1 Verjaring verlengd van twaalf naar twintig jaar

Bij de inwerkingtreding van de Wet aanpassing vervolgingsverjaring 2012 zijn misdrijven met een strafdreiging van acht t/m tien jaar, mits niet gestuit, verjaard als de feiten voor 1 april 2001 zijn gepleegd. Op het moment dat de wet in werking treedt, zijn er immers meer dan twaalf jaar ver-streken. Met een peildatum van 1 januari 2020 zijn feiten die na 31 december 2007 zijn gepleegd niet interessant voor ons onderzoek, want er zijn op dat moment nog geen twaalf jaar verstreken en zouden deze feiten ook onder de regeling van 2006 nog niet zijn verjaard. Dit betekent dat de feiten die in het tijdvak van 1 april 2001 en 31 december 2007 zijn gepleegd mogelijk interessant zijn voor ons onderzoek. In dit tijdvak zitten namelijk strafbare feiten die nog niet waren verjaard voordat de wetswijziging van kracht werd en waarbij er mogelijk meer dan twaalf jaar zit tussen de pleeg- en instroomdatum. We gaan er hierbij van uit dat de eerste daad van vervolging rond de

33

instroomdatum bij het Openbaar Ministerie ligt. Dit is ook nog eens schematisch weergegeven in Figuur 3.1, waarbij de pleegperiode van interesse voor ons onderzoek blauw gemarkeerd is.

Figuur 3.1 Schematische weergave van verjaringsperiode bij feiten met een strafdreiging van acht t/m tien jaar (minus zedenzaken met een minderjarig slachtoffer); peildatum 1 januari 2020

Voor alle duidelijkheid: het is dus niet zo dat alle strafbare feiten met een strafdreiging van acht t/m tien jaar die tussen 1 april 2001 en 31 december 2007 zijn gepleegd (het blauwgekleurde tijd-vak) en in de periode van 1 april 2013 t/m 31 december 2019 zijn ingestroomd bij het Openbaar Ministerie zouden zijn verjaard zonder de wetswijziging van 2013; deze feiten zouden mogelijk zijn verjaard zonder de wetsaanpassing.

3.2.2 Verjaring afgeschaft

Bij de inwerkingtreding van de Wet aanpassing vervolgingsverjaring 2012 zijn misdrijven met een strafdreiging van ten minste twaalf jaar, mits niet gestuit, verjaard als de feiten voor 1 april 1993 zijn gepleegd. Op het moment dat de wet in werking treedt, zijn er op die datum immers meer dan twintig jaar verstreken. Met een peildatum op 1 januari 2020 zijn feiten die na 31 december 1999 zijn gepleegd niet interessant voor ons onderzoek, want er zijn nog geen twintig jaar verstreken en deze feiten zouden ook onder de regeling van 2006 nog niet zijn verjaard. Dit betekent dat de feiten die in het tijdvak van 1 april 1993 en 31 december 1999 zijn gepleegd mogelijk interessant zijn voor ons onderzoek. In dit tijdvak zitten namelijk de feiten die nog niet waren verjaard voordat de wetswijziging van kracht werd en er zit mogelijk meer dan twintig jaar tussen de pleeg- en in-stroomdatum. We gaan er hierbij van uit dat de eerste daad van vervolging ligt rond de instroom-datum bij het Openbaar Ministerie. Dit is ook nog eens schematisch weergegeven in Figuur 3.2, waarbij de pleegperiode van interesse voor ons onderzoek oranje gemarkeerd is.

34

Figuur 3.2 Schematische weergave van verjaringsperiode bij feiten met een strafdreiging van ten minste twaalf jaar (minus zedenzaken met een minderjarig slachtoffer); peildatum 1 januari 2020

3.2.3 Verjaring bij zedenmisdrijven

Onder de wetswijziging van 2013 is de verjaring bij een aantal eerder genoemde zedenmisdrijven afgeschaft als het een minderjarig slachtoffer betreft. Voor de wijziging verjaarden deze zedenfei-ten met een minderjarig slachtoffer na twaalf dan wel twintig jaar. Hierbij is niet de pleegdatum het uitgangspunt maar de dag waarop het minderjarige slachtoffer achttien jaar is geworden. Figuur 3.3 laat zien dat er dus twee perioden van belang zijn bij zedenfeiten met minderjarige slachtoffers, afhankelijk van de vraag welk zedenmisdrijf het betreft.

Figuur 3.3 Schematische weergave van verjaringsperiode bij zedenfeiten met een minderjarig slacht-offer bij de onderzoekspeildatum van 1 januari 2020