• No results found

Welke determinanten hangen samen met alcoholgebruik bij jongeren in de leeftijd van

4.1 Conclusie

4.1.2 Welke determinanten hangen samen met alcoholgebruik bij jongeren in de leeftijd van

Zoals eerder vermeld, nemen er relatief meer jongens dan meisjes deel aan Smartconnection. Het blijkt dat jongens tevens meer drinken dan meisjes. Jongens geven aan wekelijks zo’n 20 glazen alcohol te drinken, tegenover zo’n 14 glazen bij meisjes. Het zou daarom gunstig zijn wanneer jongens daadwerkelijk eerder geneigd zijn om deel te nemen aan Smartconnection dan meisjes; zij zijn de groep die vaker risicogedrag vertonen.

Daarnaast geldt; hoe hoger het opleidingsniveau, hoe hoger het alcoholgebruik. Dit is in tegenspraak met de literatuur (Van Dorsselaer et al., 2010). In dit onderzoek blijken jongens overwegend hogere opleidingen te genieten dan meisjes. Dit kan een verklaring zijn voor het verschil in opleidingsniveau qua drankgebruik; het weerspiegelt het verschil in geslacht. Een andere mogelijkheid is dat deze bevinding qua opleiding niet geheel betrouwbaar is, omdat er sprake is van een selectiebias; maar liefst 72,5% van de respondenten heeft een VMBO/MBO-niveau. Dit is niet representatief. Wanneer Smartconnection tevens in andere gemeentes en cafés in de regio IJsselland zou worden uitgevoerd, zou de representativiteit vergroot kunnen worden.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat een hoge startleeftijd een beschermende factor is voor (later) alcoholgebruik (Grant & Dawson, 1997; Kraus et al. 2000, Verdurmen et al., 2006). Dit onderzoek bevestigt dat. Iemand die op jonge leeftijd begint met het drinken van alcohol, drinkt vaker en meer dan iemand die op latere leeftijd begint. Omdat startleeftijd

40

zo’n belangrijke determinant voor alcoholgebruik is, wordt het aanbevolen om te bekijken in hoeverre Smartconnection betekenis kan hebben voor kinderen jonger dan 16 jaar. De gemiddelde startleeftijd ligt bij respondenten in dit onderzoek op 12,7 jaar. Een manier waarop Smartconnection hier op in kan spelen, is bijvoorbeeld door uitvoeringen te plannen op zogenaamde teenage party’s, waarbij de nadruk uiteraard niet ligt op ‘Smart’ drinken, maar op niet drinken.

Een manier voor ouders om het drinkgedrag van hun kinderen enigszins in de hand te houden, is het maken van afspraken over de hoeveelheid alcohol die hun kind drinkt. Het blijkt namelijk dat jongeren die een afspraak hebben minder drinken dan hun leeftijdsgenoten zonder afspraak. Deze bevinding is in overeenstemming met de literatuur (Van der Vorst et al., 2007). Het hebben van een afspraak blijkt zoals eerder vermeld negatief gerelateerd te zijn aan deelname aan Smartconnection. Dit zou gunstig kunnen zijn, omdat jongeren zonder afspraak een risicogroep vormen wat betreft alcoholgebruik en deze jongeren kunnen dus het meeste profiteren van deelname aan Smartconnection.

Tevens blijkt dat het aantal keren dat een jongere een keet bezoekt positief correleert met zijn of haar drinkgedrag. Dit is een verwacht resultaat. Uit de literatuur blijkt dat het aantal keren dat jongeren keten bezoeken positief samenhangt met hun alcoholgebruik (Korte et al., 2012). Verder blijkt uit het onderzoek van Korte et al. (2012) dat keetbezoek samenhangt met zwaar drinken, maar dat is in dit onderzoek niet aangetoond. De samenhang is namelijk alleen significant tussen keetbezoek en totaal wekelijks alcoholgebruik en niet tussen keetbezoek en onverantwoord drinken. Jongeren die keten bezoeken blijken dus op basis van de bevindingen in dit onderzoek wekelijks meer te drinken dan jongeren die geen keten bezoeken, maar drinken per gelegenheid niet per se meer onverantwoord. Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het feit dat er sprake is van zelfrapportage. Mogelijk hebben jongeren bepaalde vragen verkeerd geïnterpreteerd en is er daardoor een vertekend beeld ontstaan; wellicht hebben jongeren bij de vraag ‘Hoe vaak heb je de afgelopen maand meer dan 1 of 2 glazen alcohol op een gelegenheid gedronken’ het aantal keren dat ze in keten alcohol hebben gedronken niet meegerekend.

Het is gebleken dat persoonlijke norm samenhangt met alcoholgebruik. Persoonlijke norm werd gemeten door de volgende stellingen: ‘Ik zou het verkeerd vinden als ik meer dan 1 standaardglas alcohol zou drinken op één uitgaansavond’, ‘Ik zou mij schuldig voelen als ik meer dan 1 standaardglas alcohol zou drinken op één uitgaansavond’ en ‘Ik ben ervan

41

overtuigd dat ik niet meer dan 1 standaardglas alcohol drink of zal drinken op één uitgaansavond’ (meisjesversie, voor de jongensversie geldt meer dan 2 glazen). Echter, omdat hier ook zowel een deel intentie als een deel attitude in schuil gaat, moet er een kanttekening geplaats worden bij de bevinding dat persoonlijke norm samenhangt met alcoholgebruik. Vermoedelijk wordt persoonlijke norm gemedieerd door attitude en intentie, waarbij intentie waarschijnlijk de grootste invloed heeft. Zo komen Godin en Kok (1996) in hun review van de Theory of Planned Behavior, welke een onderdeel is van het I-Change Model, tot de conclusie dat intentie het beste in staat is om gedrag te voorspellen en verantwoordelijk is

voor een grote proportie verklaarde variantie (R2=.41). Middels een correlatieanalyse blijkt

verder dat persoonlijke norm niet samenhangt met attitude, maar wel redelijk sterk samenhangt met de intentie om verantwoord te drinken en de intentie om minder te drinken dan de ‘binge’-norm. Uit de regressieanalyses blijkt tevens dat persoonlijke norm geen unieke verklarende waarde heeft op alcoholgebruik, maar ook intentie en attitude blijken gemedieerd te worden door andere variabelen.

Daarnaast drinkt een jongere die de intentie heeft om het komende jaar niet te gaan binge drinken zoals verwacht minder alcohol dan een jongere bij wie deze intentie niet aanwezig is. De intentie om verantwoord te drinken hangt ook samen met het daadwerkelijke

gedrag, namelijk verantwoord drinken, maar het blijkt dat er geen relatie is tussen deze

intentie en het totale wekelijkse alcoholgebruik. Hoewel jongeren met de intentie om verantwoord te drinken dus wel daadwerkelijk vaker verantwoord drinken dan hun leeftijdsgenoten die deze intentie niet hebben, drinken ze wekelijks niet per se minder alcohol. Dit is interessant; men zou verwachten dat jongeren die vaker verantwoord drinken, of die meer de intentie hebben om verantwoord te drinken, automatisch minder vaak (te) veel drinken, maar dit blijkt niet het geval. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat jongeren die vaak uitgaan meer gelegenheden hebben waarbij ze veel kunnen drinken, maar daarnaast ook meer gelegenheden waarbij ze ‘Smart’ kunnen drinken. Als dit klopt, vervangt het ene gedragspatroon het andere niet zozeer, maar bestaan de twee gedragspatronen naast elkaar. Om te controleren of dit zo is, zou kwantitatief onderzoek gedaan kunnen worden naar frequenties rondom uitgaan en drinkgedrag.

Attitude, zelfeffectiviteit en sociale druk blijken wel samen te hangen met totaal wekelijks alcoholgebruik, maar niet met onverantwoord drinken, wat opvallend is, omdat de cognities zijn geformuleerd voor (on)verantwoord drinken. Voor prototype willingness geldt

42

het omgekeerde; dit is wel een determinant voor onverantwoord drinken, er is echter geen significante relatie aangetoond tussen prototype willingness en totaal wekelijks alcoholgebruik. Het valt hierbij op dat prototype willingness geen onderdeel is van het oorspronkelijke I-Change Model (Figuur 3.1), terwijl attitude, zelfeffectiviteit en sociale druk daarentegen wel terug te vinden zijn (allen als motivatie factoren). Mogelijk duidt dit er op dat het I-Change Model beter in staat is om totaal wekelijks alcoholgebruik te verklaren, terwijl onverantwoord drinkgedrag moeilijker te verklaren is. Het idee van Gibbons en Gerrard (1995) biedt hier meer inzicht in. Bij hun Prototype Willingness Model is er naast het klassieke beredeneerde pad sprake van een sociale reactie pad. Waar het bij het beredeneerde pad om bewuste beslissingsprocessen gaat, stelt het sociale reactie pad dat er hiernaast mogelijk sprake is van onbewuste processen. Iemand kan een onbewuste bereidheid tot bepaald risicogedrag hebben. Hierbij speelt het beeld dat iemand heeft van anderen uit zijn of haar omgeving die dit risicogedrag uitvoeren een rol. Waar bij de bewuste processen attitude, sociale druk en descriptieve norm belangrijke voorspellers zijn, draait het bij de onbewuste processen om behavioural willingness. Wanneer men dit betrekt op dit onderzoek, kan gesteld worden dat het wekelijkse alcoholgebruik een meer bewust, gepland karakter heeft, terwijl de kans dat iemand op een gelegenheid onverantwoord drinkt meer afhangt van onbewuste processen waarbij sociale invloed een belangrijke rol speelt.

Tot slot blijken in dit onderzoek subjectieve en descriptieve norm geen invloed te hebben op alcoholgebruik, terwijl dit op basis van het I-Change Model en de literatuur wel verwacht zou worden (Curran et al., 1997; Henry et al., 2009). Het lijkt er op dat de jongeren in dit onderzoek zich weinig aantrekken van hun ouders en vrienden. Dit kan echter ook een gevolg van zelfrapportage zijn; mogelijk willen jongeren zich ‘stoer’ voordoen en geven ze daarom aan dat de mening en het gedrag van anderen weinig invloed heeft. In grote lijnen lijkt het I-Change Model echter goed in staat om het drinkgedrag van de jongeren in dit onderzoek te verklaren.

4.1.3 Hoe denken deze jongeren over het beloningssysteem waar Smartconnection op