• No results found

Wel, 't staat hem vrij

In document Emile Buysse, Spokenhof · dbnl (pagina 133-138)

- Ja, maar da's een kurieuze historie. Isidoor Blomme zijn vader

is een werkmensch. En De Blieck is rijk. En ze zeggen hier, da Madeleintje Blieck

met dien jongen moét trouwen. Verstaat ge? - Ja, 't is schoone van den boer om dien

jongen alzoo te willen helpen.

De burgemeester ziet Van Mullem lang aan. Kan het hem niet schelen dan dat hij

van dit hof wegmoet? Hij poogt zijn gedachten te raden, doch het gezicht van Fons

van Mullem is een masker. Hij zit daar, zijn klak staat scheef 'lijk altijd, hij schuift

ze nog scheever, hij trekt aan zijn oorlel, hij wrijft met de andere hand, die tot een

knuist is gebald, over de tafel. Daar gaan vele gedachten in Fons zijn kop omme.

Nu kan hij laten zien dat hij een mensch is, die voor zijn medemensch leeft. En

hij zou willen zeggen: - Burgemeester, als die menschen dit hof noodig hebben, wel,

verkoopt het dan aan dien De Blieck.

Maar hij zegt het niet. Nog niet. Hij overweegt zijn woorden. De burgemeester

peinst dat Van Mullem nu zijn spijt zal betuigen. De burgemeester peinst ook op

dien De Blieck, hij heeft een hekel aan dien vent; hij noemt hem een egoïste mensch,

die altijd het eerste moet zijn, ieverans. Die altijd het beste moet hebben, ieverans.

Hij ziet naar dien peerdeboer hier tegenover hem, die van boeren geen wete heeft.

Dan zegt hij: - Van Mullem, 'k zou u raden, koop het zelve.

- Ik? zegt Van Mullem. Waarvan? Zonder censen koopen...., dága niet.... En

buitendien....; neeë.... 't kan onmeugelijk zijn da....

- Hoort eens, zegt de burgemeester, 'k zal u gaan voorstellen wat ik meen. Hij lacht

eens slim. Hij misgunt De Blieck dat hof.... En buitendien, hij heeft nòg plannen....

Hij lacht eens.

Hij haalt een dooze sigaren uit zijn zak en presenteert. - Danke, burgemeester, zegt

Fons.

- Hier nevens uw weiland, ligt mijn terwe.... Ge ziet da, zegt de burgemeester.

Van Mullem knikt.

- Ik zou da land kwijt willen, in pacht of te koopen, zegt de burgemeester. Ge

zoudt er schoone weiden van kunnen maken. Mè wa geduld, mè wa kosten.... De

slooten dieper graven, goed verzurgen, en afwachten vaneigen. In 't eerste jaar kunt

ge daar geen beesten op zetten. In 't tweede...., ook nie....

- Maar 't was juist mijn gedacht om 't naaste jaar zelve te gaan verbouwen.

- Ah maar, zegt de burgemeester, dan zijn wij gered. Dad-is vaneigen nòg beter

dan weiden maken. Wel, weet ge wat? Ik verpacht u tegen 't naaste jaar da terweland.

Wij kunnen 't laten in orde maken, als ge d'r mee accoord zijn. En ik zal d'r voor

zurgen, da dit hof aan u blijft, en dat ge mè gemak koopen kunt. Hij trekt aan zijn

sigaar, zijn gezicht is rood geworden. Hij ziet er entwat in. 't Kan nie schoonder zijn.

- Peinst maar eens een moment, zegt hij opstaande tegen Fons. Naar het venster

loopend, ziet hij star naar buiten, hij peinst aan de mogelijkheden. Dit hof zèlve

koopen, nee, da' zou te gewaagd zijn. 't Is een oud kot dat erop staat. En dan, hij kan

da nie openlijk doen tegenover De Blieck en de menschen hier.

De Blieck, bah! Hij kan dien vent nie zien. Hij weet wel waarom, maar da zal hij

aan Van Mullem nie vertellen. De Blieck zijn dochter zou van hem moeten zijn. Z'is

toch tegen de dertig, en hij is bij de vijftig. Een schoon koppel. Maar wat zei De

Blieck, toen hij daarover sprak, op een vergadering van den Boerenkring....? Hij zei

niks, hij lachte alleenig maar. Hij lachte den

burgemeester in zijn gezicht uit....Dan zweeg hij, stopte een versche pijp toebak,

smoorde als een schouw op een kouden winterdag, wel vijf minuten achter malkaar,

en dan schoot hij nògeens in een schater, de tranen kwamen ervan in zijn oogen.

En daarbij, dien boer De Blieck, dat is een flamingant. Die steekt de jongens op

tegen den staat. Die pleegt iederen dag landverraad.... Hij zegt, dat Vlaanderen kapot

gaat onder het juk van den verdrukker, dat Vlaanderen vrij moet, kost wat kost. Hij

heeft al zijn geweer in de kamer staan, zeggen ze. Bah! een landverrader. In dolle

woede zou de burgemeester dien boer den duvel willen aandoen, hem wegtreiteren

van 't dorp. Maar die dochter, die heeft hij geern gezien. Al dien laster tegen De

Blieck is maar gekomen ná dien schaterlach op den Boerenkring. Hij voelt zich

ongerust, de burgemeester. Hij peinst op het meiske van De Blieck, op Madeleintje.

Hij ziet haar in gedachten gaan door het dorp; hij ziet haar aan de deur der kerk. Die

zal nu van een ander zijn, van een stommen werkmensch achter Lisseweghe. Dat ze

dáár gaan wonen. Hier kan hij dat niet zien. Dit hof paalt aan zijn land. Hij weet wel,

dat hij ànders zou moeten zijn, om Madeleintje te helpen. Doch hij kan niet. Hij ziet

niet om naar Van Mullem, die schijnbaar kalm zijn sigaar smoort. Hij is zelve niet

klaar met denken. Wat moet hij doen? Hij kan Van Mullem het geld leenen voor den

aankoop van het Spokenhof. Later, als Van Mullem 't nie kan terugbetalen of zijn

renten niet kan opbrengen, dan is het voor hèm! Zoover heeft hij nu al gedacht. En

dan zal zijn eigen land meer waard zijn, want het komt dan, door het hof, uit op den

steenweg. En dan zal dit Spokenhof meer waard zijn, want het zijn dan niet alleenig

meer een paar weiden, doch ook korenland. En land voor beeten en rapen. Hij ziet

dat in zijn

gedachten. Hij keert zich om, zijn kop is rood. Hij ziet een anderen Van Mullem

achter de tafel zitten: een moeden vent, een ouden vent. Een, die zonder wille slappe

antwoorden geeft op zijn vragen en aandringen. Een boer, die geen boer meer is, een

gemakkelijke prooi.

- Wij zullen da dan regelen, zegt de burgemeester. Ge kunt seffens meegaan naar

een notaris, voor het pachten van da land van mij. En daarna kunt ge van de gemeente

dit hof koopen, ten deele mè mijn geld. 'k Leen het u, geen mensch heeft daar uitstaans

mee, en ge betaalt mij om 't halfjaar een part terug, met de renten, die 'k lage stel,

voor u! Ge zijt dan een boer, een groot-boer. Zegt er een keer nee op!

De burgemeester zoekt zijn pad tusschen de plassen van het klinkerstraatje voor de

schuur. Hij draait het hekken open, hij loopt over den steenweg, onder de kromme

populieren. Hij weet dat hij gewonnen heeft. Hij treft daarmee De Blieck. Hij waant

zich buitendien reeds eigenaar van het Spokenhof, dat hem ineens interesseert. En

achter hem, op een meter afstands, loopt Fons van Mullem, de verslagene. Ze moeten

dat in orde maken met dien pacht van het bouwland. Later komt het hof aan de beurte.

Maria Verbiest, achtergebleven in het huis, gaat naar de keuken weerom, zij heeft,

willen nillens, brokstukken van het gesprek gehoord. Zij wantrouwt den burgemeester.

Wat zei hij daar van De Blieck, en van Madeleintje? Wat heeft dat er mee van doen?

Zij spreekt met Van Mullem als hij terug is. Het is avond aan het worden. Over

de landen schiet een vreemd licht, dat groenig blikkert op de plassen. Aan de boomen

zakt een duisterte, ge

kunt er niet zonder een vremd gevoel naar zien. De wolken schuiven. Zij schuiven

in de plassen, zij drijven er wederom uit.

- Gaat ge dit hof koopen, Van Mullem? Haar gezicht is rood. Het past haar niet

dit te vragen, doch zij moet het doen.

Van Mullem ziet op. Hij heeft dezen toon in Maria's stem nooit gehoord. - Ja

vaneigen, wad-anders?

- Maar,.... zooveel geld....

- Hm, chmm, schraapt Fons van Mullem zijn keel. Hij zuigt het speeksel uit zijn

mondhoek, hij antwoordt niet. Hij zou niets kunnen antwoorden. Want dit is verraad,

aan dien braven boer De Blieck, en aan zijn ongelukkig kind. Hij weet dat zeer goed,

doch hij schuift het van zich af, zooals hij het bord met pap van zich afschuift dat

Maria hem aangereikt heeft. - Niks! zegt hij kort. Hij vreest zichzelve. Met veel te

antwoorden, zal hij veel moeten verantwoorden. Hebzucht. Eenmaal een rijkaard

van een boer zijn. Dàt is het! Dàt wil hij. Dat de burgemeester hem helpt, doet hem

deugd. Toch, hij vertrouwt hem niet gansch.

Maar als hij in den avond nogeens buiten gaat - het is weer aan 't regenen, en de

In document Emile Buysse, Spokenhof · dbnl (pagina 133-138)