• No results found

Campagne tegen hoog cholesterol bij jonge

6. Weefselvloeistof en lymfe

Verschillende fijne lymfevaten verenigen zich tot grotere lymfevaten. Deze verenigen zich weer tot nog grotere lymfevaten. Alle lymfevaten samen vormen het lymfe-vatenstelsel (zie afbeelding 39).

Uiteindelijk komt alle lymfe terecht in twee grote lymfevaten: de rechterlymfestam en de borstbuis. Deze twee grote lymfevaten monden beide uit in aders die onder de sleutelbeenderen liggen. Via deze aders komt de lymfe in de bovenste holle ader terecht.

Op bepaalde plaatsen in het lichaam liggen lymfeknopen (lymfeklieren), onder andere in de hals, in de oksels en in de liezen (zie afbeelding 39). Deze lymfeknopen (zie afbeelding 40) zuiveren de lymfe van onder andere ziekte-verwekkers.

WB . OPDRACHT 23 EN 24 BLZ. 111

afvoerend lymfevat aanvoerend lymfevat Afb. 39 Het lymfevatenstelsel

(schematisch).

Afb. 40 Een lymfeknoop (doorgesneden, schematisch).

rechterlymfestam

lymfeknoop lymfevat borstbuis bovenste holle ader

Bloed dat van de organen wegstroomt, is rijk aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen. Deze afvalstoffen worden uit het bloed gehaald en uit het lichaam verwij-derd. We noemen dit proces uitscheiding.

Uitscheiding vindt plaats in speciale organen. In thema 1 Verbranding en ademhaling heb je geleerd dat koolstof-dioxide door de longen wordt uitgescheiden. De meeste andere afvalstoffen worden door de nieren uitgescheiden.

NIEREN EN URINEWEGEN

De nieren liggen in de buikholte links en rechts van de wervelkolom, vlak onder het middenrif (zie afbeelding 41). Door de nierslagaders stroomt zuurstofrijk bloed naar de nieren. Dit bloed bevat afvalstoffen van veel organen. De nieren halen deze afvalstoffen uit het bloed.

Door de nieraders stroomt het gezuiverde bloed weg uit de nieren.

Een nier bestaat uit nierschors, niermerg en nierbekken (zie afbeelding 42). Nierschors en niermerg verwijderen niet alleen afvalstoffen uit het bloed, maar ook overtollig water, overtollige zouten en allerlei schadelijke stoffen.

De verwijderde stoffen samen heten urine.

Afb. 42 Lengtedoorsnede van een nier.

onderste holle ader aorta

nierader nierslagader nier

urineblaas

urinebuis urineleider Afb. 41 De nieren en de urinewegen (schematisch).

nierschors niermerg

urineleider nierbekken

nierschors niermerg

nierslagader nierader

urineleider nierbekken

1 foto 2 schematische tekening

7. Uitscheiding

In de nierbekkens wordt urine verzameld. Via de urine-leiders wordt de urine afgevoerd naar de urineblaas (zie afbeelding 41). In de urineblaas wordt urine tijdelijk opgeslagen, zodat je niet voortdurend hoeft te plassen. Van tijd tot tijd wordt de urine uit de urineblaas afgevoerd via de urinebuis.

Bij mannen loopt de urinebuis door de penis (zie afbeel-ding 43.1). Bij vrouwen eindigt de urinebuis net voor de opening van de vagina (zie afbeelding 43.2).

WB . OPDRACHT 25 T/M 28 BLZ. 113

urineblaas

urinebuis

urineblaas

urinebuis

Stoffen die niet in je lichaam thuishoren, noemen we lichaamsvreemde stoffen of antigenen. Als zulke stoffen je lichaam binnenkomen, stelt je lichaam zich daartegen teweer. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij infecties en bloedtransfusies.

Bij een infectie dringen ziekteverwekkers je lichaam binnen. Meestal zijn de ziekteverwekkers bacteriën of virussen (zie afbeelding 44). De ziekteverwekkers kunnen giftige stoffen afgeven die je ziek maken. Je lichaam gaat dit op verschillende manieren tegen. Je hebt geleerd dat bepaalde witte bloedcellen bacteriën onschadelijk maken door ze in te sluiten (zie afbeelding 45).

Afb. 45 Witte bloedcel die een bacterie onschadelijk maakt (schematisch).

Afb. 44 Een koortslip wordt veroorzaakt door een virus.

witte bloedcel

1 bij mannen 2 bij vrouwen

8. Antistoffen

Afb. 43 Ligging van de urineblaas en urinebuis (schematisch).

ANTISTOFFEN

Een ander type witte bloedcellen reageert op ziektever-wekkers door antistoffen te maken. Op het oppervlak van ziekteverwekkers komen eiwitten voor die normaal niet in het lichaam van een mens voorkomen (zie afbeelding 46). Deze eiwitten zijn antigenen. Als een ziekteverwek-ker met deze antigenen je lichaam is binnengedrongen, worden deze antigenen door je afweersysteem herkend als lichaamsvreemde stoffen. Als reactie daarop gaan bepaalde witte bloedcellen antistof maken tegen deze antigenen. De antistof hecht zich aan de antigenen (zie afbeelding 46.3). Een binnengedrongen ziekteverwekker kan zo worden bedekt met antistof (zie afbeelding 46.4).

Hierdoor wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt, bijvoorbeeld doordat de ziekteverwekker te gronde gaat.

Verschillende ziekteverwekkers bevatten verschillende lichaamsvreemde stoffen. Eén type antistof kan zich maar aan één type antigeen hechten. Je lichaam moet dus veel verschillende antistoffen maken.

NATUURLIJKE IMMUNITEIT

Als je een infectie oploopt, duurt het een tijdje voor de witte bloedcellen voldoende antistof tegen de ziektever-wekker hebben gemaakt (zie afbeelding 47.1). Daardoor word je bij een infectie vaak eerst ziek. Als er voldoende antistof is gemaakt, word je weer beter.

Als je lichaam een bepaald type antistof heeft gemaakt, blijft deze antistof vaak nog een tijdje aanwezig in het bloed. Bovendien ‘onthouden’ de witte bloedcellen als het ware hoe deze antistof moet worden gemaakt. Word je dan later nog eens met dezelfde soort ziekteverwekker besmet, dan kan de antistof vrijwel onmiddellijk worden

gemaakt (zie afbeelding 47.2). Je bloed kan dan in korte tijd een grote hoeveelheid antistof bevatten. Hierdoor word je dan niet ziek. We zeggen dan dat je immuun bent geworden voor deze ziekte.

Afb. 47 De hoeveelheid antistof in het bloed na twee besmettingen met dezelfde ziekteverwekker.

1 eerste besmetting

2 tweede besmetting

ziekteverwekker ziekteverwekker ziekteverwekker

1 de ziekteverwekker dringt het lichaam binnen

Afb. 46 De vorming van antistof tegen een ziekte-verwekker (schematisch).

2 bepaalde witte bloedcellen produceren antistof

3 de antistof hecht zich aan de antigenen op het oppervlak van de ziekteverwekker

4 de ziekteverwekker is met antistof bedekt en daardoor onschadelijk gemaakt

Veel kinderen krijgen in hun kleutertijd waterpokken (zie afbeelding 48). Ze worden dan ziek en maken antistof tegen de ziekteverwekker. Hierdoor krijgen ze een blijvende immuniteit tegen waterpokken. Omdat deze kinderen de ziekte zelf hebben ondergaan, noemen we dit natuurlijke immuniteit.

KUNSTMATIGE IMMUNITEIT

Immuniteit kan ook kunstmatig worden opgewekt. Dit gebeurt als je wordt ingeënt tegen ziekten, bijv. tegen mazelen. De inenting wordt ook wel vaccinatie genoemd.

Bij vaccinatie spuit men een vaccin in. Een vaccin bevat een dode of verzwakte ziekteverwekker. Bepaalde witte bloedcellen maken antistof tegen het antigeen van de ziekteverwekker. Doordat de ziekteverwekker verzwakt of gedood is, voel je je hoogstens korte tijd een beetje ziek.

Als je later wordt geïnfecteerd door de ziekteverwekker, kunnen de witte bloedcellen vrijwel onmiddellijk antistof maken. Je bent immuun geworden en wordt niet ziek. We noemen dit kunstmatige immuniteit.

In Nederland worden vrijwel alle kinderen gevaccineerd tegen een aantal infectieziekten (zie afbeelding 49).

Vroeger vormden deze ernstige (en soms dodelijke) ziekten een groot probleem voor de volksgezondheid. Na het invoeren van vaccinaties zijn veel van deze ziekten helemaal of bijna helemaal uit Nederland verdwenen.

Het vaccineren begint al in het eerste levensjaar (zie afbeelding 50) en loopt tot 9 jaar. Ook daarna kun je een vaccin krijgen, bijvoorbeeld als je op reis gaat naar een land waar de kans op besmetting voor infectieziekten groot is.

WB . OPDRACHT 29 T/M 31 BLZ. 116

Afb. 48 Kind met waterpokken. Afb. 50 Een baby krijgt een DKTPHib-prik.

Afb. 49 Vaccinatieprogramma.

Welke vaccinaties worden gebruikt