• No results found

In het plangebied is Waterschap Rivierenland de waterkwantiteit- en

waterkwaliteitsbeheerder, de vaarwegbeheerder, de beheerder van de primaire en secundaire waterkeringen, beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallaties en wegbeheerder van de wegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Beleidskader Waterschapsbeleid

Door het waterschap Rivierenland is het Waterbeheerplan 2010-2015 opgesteld.

Dit beleidsplan heeft een integraal en strategisch karakter. De beleidslijnen tot 2015 zijn hierin vastgelegd:

 Het bieden van veiligheid tegen overstromingen;

 Het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);

 Het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);

 Het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;

 Het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

Met het Waterbeheerplan 2010-2015 zet het waterschap haar beleid uit de voorliggende periode voort en waar noodzakelijk is het beleid verder geïntensiveerd. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en Waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze

verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021

‘Koers houden, kansen benutten’ bepalend voor het waterbeleid. Met dit programma blijft het Waterschap Rivierenland op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om afvalwater effectief te zuiveren. De speerpunten hierin zijn:

 Een veilig rivierengebied. Verbeteren en versterken dijken en boezem- kades. Met daarnaast oog voor oplossingen door een aangepast ruimtelijke inrichting en door risicobeheersing (bijv. evacuatie);

 Anticiperen op klimaatveranderingen. Een robuust en ecologisch gezond watersysteem dat voldoende water van goede kwaliteit biedt aan

landbouw, natuur, stedelijk gebied en recreatie;

 Het duurzaam en doelmatig zuiveren van afvalwater door o.a. centralisatie van zuiveringen en van slibverwerkingen.

Verordening ‘de Keur’

Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening de Keur.

Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. Het plangebied is gelegen ingeklemd tussen het bedrijventerrein, de spoorlijn Dordrecht-Geldermalsen en de

lintbebouwing langs de Molendijk. Binnen het plangebied bevinden dan wel in de directe omgeving bevinden zich vijf B-min waterlopen, 038996, 038993, 038995, 038990 en 038994, en één C-waterloop 039295.Ten westen van het plangebied loopt de waterloop (gedeeld onderhoud) 747532. En ten zuiden loopt de A-waterloop (gedeeld onderhoud) 000875. In het onderhavige plan worden de B-min waterlopen 038996 en 038993 gedeeltelijk gedempt (totaal oppervlak van 812 m2).

Tevens wordt 3.919 m2 aan oppervlaktewater gegraven (netto totaal van 3919 m2 – 812 m2 = 3107 m2). Voor het graven en dempen van de watergangen dient een vergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Rivierenland.

Afbeelding 17: Uitsnede Legger Wateren

In de verordening de Keur is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. Dit houdt in dat binnen de beschermingszone van een A- of B-waterloop niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden mogen plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. Binnen het plangebied liggen twee A-watergangen (gedeeld onderhoud). Voor deze watergangen geldt een beschermingszone van 5 meter. In het onderhavige plan wordt rekening gehouden met deze

beschermingszones. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Onderzoek

Conform het beleid is voor het onderhavige plan de digitale watertoets doorlopen (Dossiercode 20151019-9-11765). De uitkomsten van de digitale watertoets zijn verder in dit hoofdstuk uitgewerkt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens door Adcim B.V. een gedetailleerde watertoets uitgevoerd (project- nummer: 20150343-D-WA-001). (zie bijlage) De uitkomsten van de gedetailleerde watertoets zijn samengevat in dit hoofdstuk. De watertoets is toegevoegd in de bijlage.

Waterberging en -compensatie

Het plangebied is gelegen binnen het peilgebied OVW023. Het peilgebied heeft een zomerpeil van -0,85 m NAP en een winterpeil van -0,90 m NAP.

Het bestaande maaiveld ligt op een hoogte van gemiddeld 0,40 m – NAP. De op het plan aansluitende infrastructuur (as weg Vlietkade) ligt op ca. 0,20 m + NAP.

Op basis van drooglegging en aansluiting op de omgeving wordt uitgegaan van de volgende aanleghoogten:

 As weg: 0,2 m +NAP > drooglegging 1 m;

 Bouwpeil: 0,4 m +NAP > drooglegging 1,2 m.

Om deze peilen te bereiken zal het terrein met gemiddeld 0,60 m worden opgehoogd. De nieuwbouw zal worden voorzien van een kruipruimte. Bij het genoemde bouwpeil ligt de bodem van de kruipruimte boven de GHG. Gezien de omvang van het ontwikkelingsplan kan gesteld worden dat de invloed op de grondwaterstroming en grondwaterstand minimaal zijn. Schade aan derden, zowel in de bouwfase als in de uiteindelijke vorm, zijn niet te verwachten.

Het realiseren van nieuwbouw op niet verharde grond heeft effecten voor de waterhuishouding. Indien er een toename van het bestaande verhard oppervlak (bebouwing, bestrating, e.d.) plaatsvindt, dient compensatie in het kader van waterberging plaats te vinden. Voor gebieden in het stedelijk gebied is water- compensatie noodzakelijk indien het verhard oppervlak meer toeneemt. Om te bereken welke hoeveelheid watercompensatie noodzakelijk is heeft het Water- schap Rivierenland voor dit gebied de stelregel dat er 436 m3 waterberging moet worden gerealiseerd bij een toename van het verhard oppervlak van 10.000 m2.

Afbeelding 18: Uitsnede Peilgebiedenkaart

Voor wat betreft de waterberging en -compensatie is door Adcim B.V. een watercompensatieberekening uitgevoerd. In het onderhavige plan neemt het verhard oppervlak toe met de 14.187 m2. Op basis hiervan is het realiseren van watercompensatie noodzakelijk. De benodigde berging bedraagt 14.187 m2 x 436 m3/ha = 619 m3. Uitgaande van een toelaatbare peilstijging van 0,20 meter betekent dit een te realiseren extra wateroppervlak van 3.093 m2.

De watercompensatieplicht wordt opgelost door het graven van nieuw

oppervlaktewater in een grenzend aan het plangebeid met een totaal oppervlakte van 3.919 m2. Hiermee is voldoende oppervlaktewater aanwezig en wordt voldaan aan de benodigde watercompensatie.

Afbeelding 19: Nieuwe situatie oppervlaktewater

Hemelwater- en vuilwaterafvoer

Het beleid van het Waterschap Rivierenland is er op gericht om hemelwater van dak- en wegoppervlakken af te koppelen van de riolering en af te voeren naar het oppervlaktewater. Er mogen hierbij geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt. Met de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen per 1 juli 2011, worden door het waterschap geen voorschriften meer gesteld voor het zuiveren van afvloeiend hemelwater. Conform artikel 3.3 en 3.4 van dit besluit is het lozen van hemelwater op het oppervlaktewater toegestaan.

Het plangebied is in de bestaande situatie voor een klein deel verhard.

Regenwater van dit oppervlak (dakoppervlak units en omliggende bestrating) stroomt rechtstreeks af op het aanliggend maaiveld. In het onderhavige plan wordt ervan uitgegaan dat het hemelwater zal worden geloosd op het oppervlaktewater.

In de directe omgeving van het plangebied is voldoende oppervlaktewater aanwezig om het hemelwater af te voeren. Uitgaande van de beslisboom kan vanuit kwalitatief oogpunt in principe al het hemelwater worden afgekoppeld (of niet afgekoppeld) en worden geloosd op het oppervlaktewater of bodem, mits dit via een filtervoorziening gebeurt. De gekozen filtervoorziening zal in het kader van de aanvraag keurontheffing t.z.t. nader worden uitgewerkt. Dakwater zal zoveel mogelijk rechtstreeks worden geloosd. Bij de bouw zullen daarom geen uitloogbare materialen worden toegepast, of worden deze voorzien van een coating. Daken op kavels die niet aan oppervlaktewater zijn gelegen worden aangesloten op het aan te leggen RWA riool.

In de bestaande situatie is geen DWA afvoer aanwezig. De aanwezige units zijn niet aangesloten op de riolering en niet voorzien van sanitaire voorzieningen.

De totale DWA belasting in de nieuwe situatie wordt ingeschat op 1,1 + 0,24 = 1,34 m3/uur. Ten opzichte van de bestaande situatie moet dit geheel als toename worden beschouwd. De DWA riolering kan worden aangesloten op het bestaande DWA riolering van de gemeente Giessenlanden. Als dit wat hoogteligging betreft mogelijk is zal aansluiting plaats vinden onder vrij-verval. Als rechtstreekse aansluiting niet mogelijk is zal een rioolgemaal geplaatst worden, dat de DWA afvoer verpompt naar de bestaande riolering. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het Waterschap Rivierenland.

Regionale waterkering

Het plangebied is niet gelegen in de beschermingszone van een regionale of primaire waterkering.

Kwel

Het plangebied ligt met 65 meter afstand relatief dicht bij de regionale waterkering langs het Merwedekanaal. Gelet op de grondslag en de ligging van het

Merwedekanaal wordt gesteld dat uitvoering van het bouwplan niet zal leiden tot aantrekken van extra kwel. Uitvoeren van kwelberekeningen is niet nodig.

Conclusie

Het onderhavige plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoud- kundige systeem.