• No results found

4. Omgevingsaspecten

4.2 Waterparagraaf

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota’s verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota’s.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied).

Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een ‘goede ecologische’ toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een

‘goed ecologisch potentieel’ (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

1. Waarborgen waterveiligheid 2. Zorgen voor mooi en schoon water

3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de watertoets uit. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid stedelijk waterbeheer

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Water voorop’ van de Stichtse Rijnlanden staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten. Ook staat beschreven hoe deze taak het beste binnen de leef- en werkomgeving in het beheergebied kan worden uitgevoerd, samen met diverse andere organisaties. Verder wordt een overzicht gegeven van de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015 en hoe deze worden bereikt.

Uitgangspunt beleid toename verharding

Als uitgangspunt voor beleid geldt dat de afvoer als gevolg van de toename van de verharding niet mag toenemen en dat de peilstijging in de meeste gevallen maximaal 30 cm bedragen. De hoeveelheid nieuw te graven water is gebiedsafhankelijk. Minimaal 15 procent van de toename van de verharding moet gecompenseerd worden, in het veenweidegebied kan de compensatie oplopen tot meer dan 20 procent.

Wateraspecten en risico’s ten aanzien van de ontwikkeling Waterkeringen

Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermingszone van een waterkering. Op dit vlak zijn er voor de planontwikkeling geen risico’s.

Grondwater en ontwatering

Waarder is ontstaan op een verhoging in veenontginningsgebied en ligt in het veenweidegebied. Voor het waterbeheer in het veenweidegebied is het voorkomen van bodemdaling door oxidatie/inklinking van veen een belangrijke doelstelling, naast het voorkomen van wateroverlast. Om bodemdaling tegen te gaan worden de waterpeilen relatief hoog gehouden, waardoor ook de grondwaterstanden relatief hoog zijn. Bij nieuwbouw moet hiermee rekening worden gehouden, door kruipruimteloos en dampdicht te bouwen.

Indien bij de ontwikkeling ondergronds wordt gebouwd, zoals voor kelders of parkeervoorzieningen, dan is dat waarschijnlijk beneden de grondwaterstand. Kelders dienen waterdicht te worden aangelegd, zodat geen grondwater wordt aangetrokken. Voor de bouw van een ondergrondse bouwlaag is een grondwateronttrekking nodig. Op basis van een bemalingsadvies kan worden bepaald of een vergunning1 in het kader van de Waterwet/Keur nodig is. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is hiervoor het bevoegde gezag. Het plangebied ligt niet in een milieubeschermingsgebied voor grondwater op basis van de provinciale Milieuverordening Zuid-Holland.

De lozing van bronneringswater vindt bij voorkeur op oppervlaktewater plaats. Hiervoor is een watervergunning (of melding) van het waterschap noodzakelijk, zowel in het kader van de Keur (kwantiteit) als in het kader van de Waterwet (kwaliteit).

Oppervlaktewaterkwantiteit

Het plangebied ligt in de polder Barwoutswaarder en in peilbesluitgebied Driebruggen. Het water binnen het plangebied heeft een jaarrond vast peil van NAP-2,0 m (peilgebied PG0754).

Uit studies naar wateroverlast (toets op normen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water, tevens vastgelegd in de provinciale Waterverordening) blijkt dat de polder in de huidige situatie geen wateropgave heeft. Wel moet het watersysteem op orde worden gehouden. De Keur en Beleidsregels stellen hiervoor regels, zoals voor het dempen en graven van oppervlaktewater en de compensatie-eis bij versnelde afvoer van hemelwater van nieuw verhard oppervlak.

In artikel 3.7 van de Keur (uit 2009) van het waterschap wordt de versnelde afvoer van neerslag van verhard oppervlak zonder vergunning verboden. De “Beleidsregel Versnelde afvoer van verhard oppervlak” stelt dat vergunning wordt verleend indien aantoonbaar een door het waterschap geaccepteerde vorm van berging of vertraging van de afvoer plaatsvindt, bijvoorbeeld door het realiseren van een wadi (greppel) of een ondergrondse infiltratievoorziening. Er moet met een maatwerkberekening worden aangetoond dat de voorgestelde voorziening de versnelde afvoer volledig bergt of voldoende vertraagt. Als dit niet kan worden aangetoond, dan is als criterium voor vergunningverlening opgenomen dat bij een verhardingstoename in stedelijk gebied van 500 m² of meer, een oppervlak van 15% van die toename aan open water moet worden toegevoegd. Voor de locatie van dat extra water geldt de voorkeursvolgorde: direct bij het lozingspunt van het hemelwater van het verhard oppervlak, in hetzelfde peilgebied, in het benedenstroomse peilgebied, in een bovenstrooms peilgebied of in hetzelfde bemalingsgebied. Gezien de hoge grondwaterstanden is voldoende berging/

vertraging met een wadi of ondergrondse infiltratievoorziening niet waarschijnlijk.

Naar aanleiding van de zienswijze van het hoogheemraadschap heeft nieuw overleg plaatsgevonden over de wijze waarop watercompensatie kan worden gerealiseerd in verband met deze planontwikkeling mede in relatie tot andere ruimtelijke ontwikkelingen. Dit heeft erin geresulteerd in een overzicht van alle ruimtelijke ontwikkelingen en de te dempen en te graven m² waterberging. Daarbij zijn de (diverse) verleende Watervergunningen gerelateerd aan de ruimtelijke plannen. Dit betekent dat er geen opgave meer overblijft voor deelplan 3. Het overzicht is opgenomen in figuur 9.

1 Het voornemen is dat de Watervergunning wordt opgenomen in de Omgevingsvergunning

Figuur 9: Onderbouwing waterbalans Waarder (14-02-2014) met toevoeging keurlocaties(26-02-2014).

Het oppervlaktewater dat de deelplannen 2 en 3 scheidt is een leggerwatergang. Het betreft een hoofdwatergang, waarvan de onderhoudsplicht bij het waterschap ligt. Dit betreft groot onderhoud; baggeren en vervangen van beschoeiingen. Het regulier maaionderhoud van bodem (waterplanten) en talud is voor de aanliggende eigenaren. Langs het water ligt een 5 meter brede beschermingszone. Activiteiten in de zone zijn ook vergunningplichtig op basis van de Keur (graven, bouwen, beplanting). Een detail uit de leggerkaart is opgenomen in figuur 10.

Figuur 10: Detail uit Leggerkaart oppervlaktewateren 2012 (kaart 146).

Riolering

Een gescheiden inzameling van huishoudelijk afvalwater en schoon regenwater is tegenwoordig uitgangspunt voor nieuwe bouwplannen. Daarbij wordt de Beslisboom Afkoppelen toegepast. In een gemengd stelsel worden huishoudelijk afvalwater en regenwater door dezelfde buis afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie. Bij hevige regenval kunnen de pompen niet alles verwerken en stort het volle rioolstelsel ongezuiverd over op oppervlaktewater. Bij een

gescheiden stelsel gaat alleen het regenwater naar het oppervlaktewater, wat (mits goed aangesloten) beter is voor de waterkwaliteit.

Langs de Prins Bernhardstraat staat tussen 40a en de Kerverwetering een rioolgemaal.

In algemene zin moet bij afkoppeling van verhard oppervlak van de riolering (gescheiden stelsel), verontreiniging van dit water worden voorkomen. Bronmaatregelen zijn de belangrijkste voor dit project:

- voorkomen van uitloging, zoals van zink, koper en lood. In combinatie met:

- voorkomen van verkeerde aansluitingen (het aansluiten van een vuilwaterriool op een hemelwaterriool). Het gaat hierbij om de eerste aanleg van de leidingen, maar ook om onderhouds- of uitbreidingswerken in de toekomst. Voldoende kennis bij de aannemer, gebruik van verschillende kleuren leidingen en de mensen bewustmaken van de scheiding van water door bijvoorbeeld het regenwater te laten zien (bovengrondse afvoer door goten of een kunstwerk) kunnen hieraan bijdragen. Evenals het zichtbaar afvoeren van hemelwater, zoals in goten op maaiveldniveau;

- terugdringen gebruik chemische onkruidbestrijdingsmiddelen binnen het projectgebied.

Basis rioleringsplan

Sprake is van een relatief kleine ontwikkeling wat betreft de toename van het aantal huishoudens. Deze ontwikkeling is daarom niet specifiek genoemd in het geldende basisrioleringsplan (BRP). Gezien de ontwikkelingen bij andere nieuwbouwprojecten (lees:

minder woningen) die wel in het BRP zijn benoemd kan gesteld worden dat de invloed van deze ontwikkeling nihil is met betrekking tot de extra belasting op de benodigde pompcapaciteiten respectievelijk waterzuivering. De bebouwing in het plangebied wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw zal worden afgevoerd via de riolering overeenkomstig het gemeentelijke rioleringsbeleid. Bij de nieuwe bebouwing zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.

Wateradvies

Het watertoetsproces is doorlopen in kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg met het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het eindadvies van het hoogheemraadschap van 5 maart 2014 is verwerkt in de toelichting. Het plan ligt in een stedelijk gebied en is in de huidige situatie al is verhard. Daarmee voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan het belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.

Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.