• No results found

6. BESCHRIJVING VAN DE AANGETROFFEN SPOREN, STRUCTUREN EN VONDSTEN

6.1. STRATIGRAFIE

6.2.4. Volle en/of late middeleeuwen

6.2.4.1.2. Waterkuilen, -putten en grachten

Onder de vorige titel werden kuilen vermeld die vlakbij de verschillende greppels gevonden zijn (figuur 53), maar er werden ook kuilen aangetroffen die aansloten bij deze greppels. Deze waren per definitie groter (breder en dieper) dan de reeds besproken voorbeelden. Het zijn waterkuilen waarvan de vulling dezelfde is als deze van de greppels, waardoor een zeker verband kan worden verondersteld (figuren 54 t.e.m. 59). Hiervan zijn 7, 8 of 9 voorbeelden aangetroffen. De vastgestelde diameter (in vlak) varieert van circa 2 tot 3 meter. De contexten hadden een diepte van 25 centimeter tot ruim 1 meter. De manier van aanhechting bij de greppel verschilde. Zo zijn er voorbeelden die tegen de zijkant van een greppel aangelegd waren (S118, S331/S950, S906), een andere bevond zich op het uiteinde van een greppel (S346; figuur 56), nog een andere was centraal op een greppel te situeren (S751; figuur 59), een voorlaatste bevond zich tussen twee greppels (S1249) en ten slotte bevond één zich onder de kruising van twee greppels (S1252). Ook de vulling verschilde. In geen enkel voorbeeld werd een complexe stratigrafie vastgesteld. Wel kon een opdeling worden gemaakt tussen de contexten met een (matig tot sterk) humeus pakket (S118, S346, S906,

S331/S950, S1249, S1252) en deze met een nauwelijks humeuze vulling (S751). Er kon tijdens het onderzoek niet worden uitgemaakt of de greppels afwaterden richting de verschillende waterkuilen.

Figuur 53: Totaalplan van de site met aanduiding van de greppels (grijs) en de grote middeleeuwse kuilen (rood).

Figuur 54: Situering van de verschillende waterkuilen en aanduiding van de greppels.

Figuur 56-59: De waterkuilen van links naar rechts en van boven naar onder: S346 (in vlak), S906, S346 en S751 (in coupe).

spoornummer Diameter* Diepte* Greppel

1 S331 1,90m 78cm S315 2 S950 ? 88cm S315 3 S346 2,60m 108cm S345 4 S751 3,10m 107cm S354 5 S1249 ca. 2m 25cm S345 en S361 6** S118 ca. 3m 90cm S1203 7 S906 ca. 3,10m 52cm S930 (8) S371 ca. 2,70m 63cm/153cm S357 (9) S1252 / 68cm S345 en S357

Tabel 1: Gegevens van de waterkuilen (*Gemeten op en vanaf het archeologische vlak; ** ijzertijddatering) Mogelijk is ook spoor S371 bij de waterkuilen in te delen. Op het archeologische vlak had dit ovale spoor een afmeting van circa 2,5 op 2 meter. De bovenste helft van het spoor, dat zichtbaar was in de coupe, werd gevormd door een komvormige uitgraving met een diepte van 63 centimeter. Dit donkere, humeuze pakket vertoonde nauwelijks een

gelaagdheid. Langs beide zijden ervan was een trapvormige (westen) en steile wand (oosten) waar te nemen. Dit bleek het restant te zijn van een aanlegtrechter waarin de waterkuil uitgewerkt werd. Deze aanlegtrechter werd vermoedelijk aanvankelijk uitgegraven voor de aanleg van een dieper gelegen houten koker.

Tijdens het onderzoeken van deze context werd eerst het bovenste deel van het profiel blootgelegd tot net boven de bewaarde houten constructie (figuur 60). Eens dit was geregistreerd werd een tweede vlak aangelegd (figuur 61). Op dit vlak tekende zich de houten koker af als een onregelmatig vierhoekig spoor met daartegen twee rechthoekige grondverkleuringen. Waarschijnlijk kunnen deze geïnterpreteerd worden als lager gelegen aanlegsporen. Vanaf dit niveau werd de houten koker manueel vrij gelegd zodat eerst het daarboven geregistreerd profiel verder aangevuld kon worden (figuur 62) en daarna de volledige koker zichtbaar werd (figuren 63 en 64).

De koker bestond vermoedelijk uit minimaal vier en mogelijk meer grote fragmenten eikenhout149 die verticaal waren geplaatst en verstevigd waren met kleinere, eveneens verticaal geplaatste houten latten. De grote houtfragmenten lijken afkomstig van in kwarten (?) gekliefde uitgeholde boomstammen. Het hout dat als versteviging diende is mogelijk (gedeeltelijk) afkomstig van recuperatiemateriaal. Opvallend vanuit dat oogpunt vormt een plank die zichtbaar gekromd was (figuur 65). Bij nadere bestudering bleek het te gaan om een fragment van een (karren)wiel (zie verder). Mogelijk deed dit dienst als versteviging van de constructie. De grote houten fragmenten waren aan elkaar gehecht door middel van horizontaal ingedreven houten pluggen (twijgjes of stokjes; figuur 66). Deze hadden een diameter van een tweetal centimeter.

Nadat de buitenzijde van deze koker geregistreerd was, werd de bekisting open gemaakt om de gelaagdheid binnen de koker te registreren. Wat opviel was dat – op enkele fijne inspoelingsbandjes na – enkel moedermateriaal aanwezig was (figuur 67). Het gaat om bleek bruinig grijs zand waarin verschillende fijne donkergrijze bandjes waar te nemen waren. Vermoedelijk is dit zand vrij snel na het aanleggen van de waterput in de koker gespoeld. Het ontbreken van een zichtbare gebruikslaag onderaan helpt dit te onderstrepen. Bovendien lijkt dit gegeven de hypothese te bevestigen dat de waterput vrij snel overging naar een tweede leven als waterkuil, gelegen naast greppel S357. De oversnijding van de greppel met de waterput was op het archeologische vlak niet duidelijk. Mogelijk week de humeuze vulling af van de minder humeuze vulling van de greppel. Een andere optie is dat de sporen een verschillende datering hebben.

Figuur 60: De eerste fase van de coupe op de waterput.

Figuur 62: De vrijgelegde houten bekisting in het profiel.

Figuur 64 en 65: Bovenaanzicht met vijf grote houtfragmenten en een gekromd stuk hout tegen de bekisting.

Figuur 67: De opengemaakte bekisting toonde vooral snel ingespoeld moedermateriaal.

Figuur 68: Reconstructietekening van de waterput, waarbij de grijsbruin gespikkelde vlakken (onder) het bewaarde hout vertegenwoordigen en de zwarte laag (boven) een mogelijke tweede fase als waterkuil aangeeft.

Laatmiddeleeuwse greppels werden over de volledige site aangetroffen (met uitzondering van zone 6). Het gaat overwegend om noordwest-zuidoost en noordoost-zuidwest georiënteerde greppels. De breedte van deze greppels schommelde rond de 100 centimeter. De diepte ervan was gevarieerder. Meestal ging het om enkele tientallen centimeter (figuur 69), maar uitschieters tot circa 50 centimeter werden ook aangetroffen. Opvallend is de verdieping ter hoogte van de kruising van greppels S345 en S357 (figuur 70). Waar in eerdere coupes een diepte werd vastgesteld van enkele centimeters (coupe 1) tot 20 centimeter (coupe 2), kon de diepte ter hoogte van de kruising worden vastgesteld op 68 centimeter. Mogelijk was ook dit een vorm van waterkuil (dit werd S1252). Bovendien was het merkwaardig dat op alle kruisingen van greppels waar een coupe kon worden gezet, deze steeds in elkaar over gingen en dat nergens een oversnijding werd vastgesteld. Daardoor lijkt het er op dat deze greppels nagenoeg allemaal tot één fase hoorden. Dit lijkt zelfs op te gaan voor parallelle greppels zoals S116 en S117. Mogelijk vormden deze greppels een dubbele beschermingsgordel tegen de nattere omstandigheden ten noorden ervan.

Figuur 69: Kraancoupe op greppels S116, S1100 en S117. Op de achtergrond wordt metaaldetectie uitgevoerd op de greppels.

Figuur 70: Een opvallende verdieping (waterkuil S1252) ter hoogte van de kruising van greppels S345 en S357.