• No results found

Waterdichtheid

In document Metalen gevels en daken 2020 (pagina 23-27)

2. Algemene eisen aan metalen gevels en daken 17

2.3 Waterdichtheid

N o r m e n e n r i c h t l i j n e n

Metalen gevels en daken dienen conform het Bouwbesluit het binnendringen van vocht voldoende te beperken.

NEN 2778 is hierbij van toepassing bij de door het Bouwbesluit aangegeven gebruiksfuncties (typen gebouwen).

Bij gebouwen met een industriële functie geldt deze norm derhalve uitsluitend als de omsloten ruimte(n) centraal wordt/worden verwarmd t.b.v. mensen. Bij andere ruimten, bijvoorbeeld die gebruikt en eventueel verwarmd wor-den voor productieactiviteiten of voor de opslag van goederen, geldt deze norm alleen als dit expliciet in het be-stek of enig ander contractdocument is overeengekomen.

Een waterdichte constructie is overigens meestal wel aan te bevelen.

Waterdichtheid van gevels en daken dient te voldoen aan de NEN 2778. Bij gevels is dit te toetsen conform de NEN-EN 12865. De meetmethode voor waterdichtheid van ramen, deuren, kozijnen en vliesgevels ligt vast in respectievelijk de NEN-EN 1027 en de NEN-EN 12153 en 12155.

Voor de bepaling van de waterdichtheid van metalen dakafwerkingen op hellende daken is de ‘driving rain test’

beschikbaar (zie NEN 2778) testmethoden voorhanden. Daarnaast zijn in de Hoofdstukken 4. (‘Eisen aan sand-wichconstructies’) en 5 (‘Eisen aan metalen warm- en ‘koud’dakconstructies) voorschriften voor de wijze van uitvoering opgenomen.

Onderstaande tabel is overgenomen uit de NEN 2778 (waarden in kN/m2).

De waterdichtheidseisen volgen onder andere (voorzover van toepassing) uit het Bouwbesluit (en NEN 2778).

Per project dienen door diegene, die de materialen/producten toepast (verwerker), de gekozen constructieop-bouw, voorzieningen en detailleringen beoordeeld te worden op waterdichtheid conform de bestekseisen (althans in die gevallen dat deze zijn vermeld).

Voor wat betreft de waterdichtheid van dakconstructies wordt verwezen naar Hoofdstuk 4.3 (voor sandwich-paneelconstructies) resp. Hoofdstuk 5.3 (voor overige metalen dakconstructies).

U i t g a n g s p u n t e n

De waterdichtheid van metalen gevels en daken berust gewoonlijk op een samengesteld dichtingssysteem, waar-bij de waterdichtheid aan de buitenzijde wordt verzorgd en de winddichtheid aan de binnenzijde. Hierwaar-bij dient er over de waterdichting geen drukverschil te staan (met andere woorden de ruimte gelegen aan de binnenzijde van deze dichting staat in direct contact met de buitenlucht) en dient er bij de luchtdichting geen (regen)water te kun-nen komen. Enig lekwater achter de waterdichting is dus wel toegestaan als dit water maar ongehinderd naar buiten toe kan afvloeien, geen schade en/of overlast kan veroorzaken en niet bij de binnendichting (i.e. luchtdich-ting) kan komen. Samengestelde dichtingssystemen zijn principieel ongeschikt voor situaties waarbij sprake kan zijn van drukkend (en dus bijvoorbeeld ook staand) water.

De waterdichtheid van warmdakconstructies, opgebouwd uit een metalen ondergrond met daarop isolatie en dakbedekking, is gebaseerd op een zogenaamde membraamdichting, die zowel als waterdichting kan functione-ren als ook als winddichting, en daarmee in principe wel bestand is tegen drukkend water.

Waterdichtheid kan worden verkregen door potentiële lekkagepunten af te dichten met kit of band. Het verdient echter te allen tijde sterk de voorkeur om waterdichtheidsvraagstukken in de volgende volgorde aan te pakken om tot verantwoorde oplossingen te komen:

1. beperk de waterbelasting op de potentiële lekkagepunten;

2. hef de krachten op (capillaire werking, drukverschillen, luchtstromingen e.d.), of beperk deze, die water t.p.v.

de potentiële lekkagepunten naar binnen kunnen leiden;

3. gebruik natuurkrachten (zwaartekracht, wind, overdruk) om lekkage te voorkomen;

4. (als laatste) gebruik alleen als 1 t/m 3 geen afdoende afdichting bieden een aanvullende afdichting in de vorm van band, profielband of kit.

Metalen platen en panelen toegepast als gevel- of dak(afwerking) zijn zelf waterdicht; het zijn de aansluitingen (voegen, overlappen, detailleringen) en bevestigingen (meestal doorboringen) die de aandacht vragen.

Met het oog op het behalen van een waterdichte gevelconstructie gelden op basis van bovenstaande systematiek en aandachtspunten de volgende uitgangspunten:

 verticaal gemonteerde buitenbeplating tegen de heersende windrichting (i.e. zuidwest) indekken, tenzij dit ernstige esthetische bezwaren heeft. In dat geval is een projectgebonden afweging noodzakelijk. Horizontaal gemonteerde buitenbeplating dient zodanig te worden gemonteerd, dat geen inwatering in de overlap en/of achterliggende spouw kan optreden;

 langs de buitenzijde van de gevel afstromend regenwater boven de aansluiting op ramen, borstweringen e.d.

zóver van deze aansluitingen afleiden (middels een lekdorpel), dat de betreffende aansluiting hier niet of mi-nimaal door wordt belast;

 eventueel in de gevelspouw afstromend lekwater boven aansluitingen op ramen, borstweringen e.d. zóver van deze aansluitingen afleiden (met een lekdorpel) dat de betreffende aansluiting hier niet door wordt belast;

 aan de beplating en of zetwerk (door oppervlaktespanning) hangende druppeltjes mogen niet naar binnen toe kunnen worden geleid (waterhol, druiprand of afschot toepassen);

 directe regenbelasting op de gevel dient de aansluitingen op ramen, borstweringen e.d. zo min mogelijk te belasten en deze aansluitingen dienen dus zo goed mogelijk te worden afgeschermd (middels een lekdorpel);

 bij blootstelling aan buitencondities schroeven met een minimale ringdiameter van Ø16 mm toepassen (een kleinere, maar zo groot mogelijke, ringdiameter is toegestaan als dit op grond van de plaatgeometrie noodza-kelijk is, denk hierbij bijvoorbeeld aan een sinusprofiel, onder de voorwaarde dat een waterdichte afdichting van het schroefgat is gewaarborgd). De ring dient te bestaan uit een metalen ring en daar mee verbonden EPDM-ring met een dikte van minimaal 2,0 mm voor voldoende duurzaamheid. Blindklinknagels dienen in deze situatie van het ‘gesloten’ type (gas- en waterdicht) te zijn;

 zetwerk van een dusdanig afschot voorzien (minimaal 7°; bij een gevelhoogte > 12 m boven de dorpel is een groter afschot aan te bevelen) en zodanig vormgeven dat regenwater zo snel mogelijk, en met een minimale belasting van eventueel onderliggende geveldelen, wordt afgevoerd.

W a t e r k e r e n d e , d a m p o p e n f o l i e s

In gevel- en hellende dakconstructies bestaande uit een binnenblad c.q. warmdakplaten en een buitenblad c.q.

kouddakplaten kunnen of moeten, afhankelijk van de toepassing en randvoorwaarden, waterkeren-de/dampdoorlatende folies worden toegepast. Hierbij worden deze waterkerende/dampopen folies steeds (afge-zien van bijzondere omstandigheden zoals bij koelhuizen) aan de koude zijde (buitenzijde) van de warmte-isolatie toegepast.

Een waterkerende, dampopen folie in een gevel- of dakconstructie heeft een ondersteunende functie bij het wa-terdicht maken van de constructie c.q. bij het opvangen van eventueel restcondens en het naar buiten leiden hiervan. Waterkerende folies kunnen dus nimmer dienen als primaire waterdichting.

In metalen dakconstructie hebben waterkerende en dampopen folies geen functie in het kader van de waterdicht-heid van het dak.

In metalen gevelconstructies kan een waterkerende folie de functie hebben te voorkomen dat isolatie en eventue-le andere materiaeventue-len in de spouw door restcondens vochtig worden. Daarnaast kan in deze toepassing ook het opvangen en reduceren van de waterbelasting een rol spelen om te voorkomen dat er teveel regenwater (te diep) in de spouw kan dringen en zo de materialen in de spouw met teveel vocht kan belasten c.q. materia-len/materiaaldoorsneden, die droog dienen te blijven, kan belasten.

tie zelden aan de orde. Echter bij een gevelafwerking met een openvoegsysteem kan een waterkerende laag hierbij wel een essentiële rol spelen.

Indien er een waterkerende folie wordt toegepast omdat detailleringen (mogelijk) niet volledig waterdicht zijn waardoor via deze aansluitingen een beduidende hoeveelheid vocht in de gevelspouw kan dringen, dan dient de detaillering zodanig te worden aangepast dat het hierbij hooguit om beperkte hoeveelheden lekwater in de spouw kan gaan.

Indien er sprake van een aanzienlijke vochtbelasting in de spouw dan volstaat een waterkerende folie niet maar dient men te kiezen voor een waterdichte laag (zoals dakbedekking). Omdat deze i.t.t. een waterkerende folie dampdicht is, impliceert het toepassen van dakbedekking aan de koude zijde van de isolatie dat aan de warme zijde van deze isolatie dan een zeer dampdichte laag noodzakelijk is

De kwaliteit van de waterkerende en dampopen folie wordt bepaald door de kwaliteiten van het product, in relatie tot zijn toepassing en de daaraan gestelde eisen, en door de wijze van verwerking. Voor gevels is de kwaliteit van waterkerende folies genormeerd in de NEN-EN 13859-2 - Regendichte of waterkerende membranen voor gevels’.

In de genoemde normen wordt onderscheid gemaakt tussen dampopen (Sd < 0,2 m) en dampdoorlatend (> 0,2 m Sd < 3,0 m). Voor metalen gevels en daken komen alleen dampopen folies in aanmerking.

Voor geveltoepassing worden er wat betreft mate van waterkering drie klassen onderscheiden: w1, w2 en w3, in aflopende mate van waterkering.

Klasse w1 dient te worden toegepast in een gevelafwerking met een openvoegsysteem; Klasse w2 in alle overige geveltoepassingen.

Bij gevelconstructies mag de ruimte aan de binnenzijde van de waterkerende laag niet worden geventileerd .

In document Metalen gevels en daken 2020 (pagina 23-27)