• No results found

Wanneer heeft Defensie welk (lichamelijk) medisch onderzoek voor (ex-)medewerkers van Defensie aangeboden?

onderzoeken worden uitgevoerd voor (ex-)medewerkers van Defensie?

Vraag 31 Wanneer heeft Defensie welk (lichamelijk) medisch onderzoek voor (ex-)medewerkers van Defensie aangeboden?

Welke afwegingen hebben plaatsgevonden voor de keuze hiervoor?

Aanbod (lichamelijk) medische onderzoeken

Tot ongeveer 1998 zijn medische keuringen uitgevoerd op de POMS- locaties, bij aanstelling dan wel periodiek. Er werd hierbij volgens (ex-) POMS-medewerkers een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht, zoals een bloeddrukmeting en testen om de fitheid te

beoordelen [iw]. Verder werd er bloed- en urineonderzoek verricht. Uit de documenten en interviews blijkt niet wat er werd onderzocht in het bloed en de urine. Volgens de (ex-)werknemers werd hierover niet met hen gecommuniceerd. Uit zowel de documenten als de interviews blijkt dat medische keuringen rond 1998 zijn vervangen door periodieke arbeidsgezondheidskundige onderzoeken (PAGO’s). Uit de documenten en de gesprekken komt alleen naar voren dat er een PAGO ‘geluid’ en een PAGO ‘beeldschermwerk’ werden uitgevoerd bij de (ex-

Met betrekking tot gevaarlijke stoffen en specifiek chroom-6- verbindingen, is er nooit structureel een PAGO of ander medisch onderzoek aangeboden. Op de POMS-locatie te Vriezenveen is in 2000 eenmalig een arbeidsgezondheidskundig onderzoek uitgevoerd bij dertien spuiters en preserveerders [3]. Dit onderzoek bestond uit een longfunctieonderzoek, een huidonderzoek naar allergische reactie op stof en een bloedonderzoek. De conclusie van dit onderzoek was dat er geen gezondheidsklachten en gezondheidsschade waar te nemen waren als gevolg van het werken met chromaten. De iets verminderde

longfunctie kon volgens de bedrijfsarts ook door andere zaken

veroorzaakt worden, waardoor een relatie met chroom-6 niet te leggen was. De bedrijfsarts adviseerde wel om het onderzoek na twee jaar te herhalen. Dat is voor zover bekend nooit gebeurd.

Afwegingen voor keuze in aanbod

Enerzijds wordt het zorgaanbod bepaald door de wettelijke verplichting voor de werkgever vanuit de Arbowet. De wet verplicht een PAGO aan te bieden wanneer er gezondheidsrisico’s voor de werknemers blijken uit de, eveneens verplichte, RI&E. Deze RI&E is specifiek voor de werkplek en RI&E’s moesten dus ook per POMS-locatie worden uitgevoerd. De RI&E moest onder andere in beeld brengen aan welke schadelijke stoffen de werknemers blootgesteld konden worden tijdens het werk. Defensie kon van slechts vier van de verrichte RI&E’s rapporten

aanleveren, en in twee (2000 Vriezenveen, 2001 Eygelshoven) kwamen chromaten voor als aandachtspunt. De bedrijfsartsen gaven echter nagenoeg allemaal aan dat ze niet wisten dat er gewerkt werd met chroom-6-verbindingen, dan wel dat er mogelijk een risico was op blootstelling. Enkele bedrijfsartsen rapporteren zelfs pas op de hoogte te zijn van de problematiek vanaf 2014. Echter, in 1989 is er informatie verstuurd vanuit de Landmacht (onduidelijke afzender) aan de IGDKL over de schadelijkheid van chroom-6-verbindingen en CARC voor de gezondheid. Volgens een geïnterviewde arbeidshygiënist had chroom-6 wel degelijk de aandacht in hun regelmatige overleg met de

bedrijfsartsen. In tegenstelling tot de bedrijfsartsen hebben arbo- deskundigen gemeld dat de kankerverwekkende eigenschappen van chroom-6 allang bekend waren (op basis van de bij hen bekende ‘IARC- lijst’) [WP8.2]. Volgens een arbo-deskundige waren ook de

bedrijfsartsen vanaf 2000 op de hoogte. Op dit punt lijkt een

discrepantie te bestaan tussen het verhaal van de bedrijfsartsen en dat van de overige arbo-deskundigen, die in het onderzoek niet opgehelderd kon worden. Mogelijk heeft het te maken met de diverse (niet-

overlappende) periodes en locaties waar de arbo-deskundigen en bedrijfsartsen werkzaam zijn geweest. Duidelijk is wel dat gelet op de beschikbare kennis over chroom-6, chroom-6-blootstelling uit de RI&E- inventarisatie had moeten blijken.

Anderzijds wordt het aanbod bepaald door hoe er in de praktijk wordt omgegaan met deze wettelijke verplichtingen. In dit onderzoek zijn verschillende factoren en afwegingen naar voren gekomen die van invloed bleken op waarom er in de praktijk geen medisch onderzoek gericht op chroom-6-verbindingen is uitgevoerd. Uit enkele interviews bleek dat het zorgaanbod – waaronder de medische onderzoeken – afhing van de betrokken professionals en sitemanagers. De bedrijfsarts

kon advies geven aan de werkgever en deze moest opdracht geven tot het uitvoeren van deze PAGO. Als de sitemanager er om wat voor reden dan ook geen prioriteit aan gaf, kwam het PAGO er niet. Als er wel prioriteit aan werd gegeven, kwam het voor dat de beschikbare bedrijfsgeneeskundige capaciteit onvoldoende was om daar ook daadwerkelijk invulling aan te geven.

De onbekendheid met de risico’s schetst in elk geval het beeld dat er niet op gecoördineerde en gestructureerde wijze met toezicht vanuit Defensie gecommuniceerd werd over de chroom-6-problematiek naar alle lagen van de organisatie, waaronder ook de bedrijfsartsen. De complexiteit van de organisatie, de vele personele wisselingen en de voorrang die het operationele werk kreeg, hebben mogelijk ook bijgedragen aan het feit dat niet iedereen op de hoogte was van de chroom-6-problematiek en er geen bewust onderbouwde keuze gemaakt lijkt te zijn om géén PAGO aan te bieden.

De geïnterviewde bedrijfsartsen gaven daarnaast aan geen signalen ontvangen te hebben van werknemers die zich zorgen maakten over de risico’s van – of blootstelling aan – chroom-6. Tevens gaven ze te kennen geen werknemers op hun spreekuur gezien te hebben met symptomen of ziektebeelden die zij relateerden aan blootstelling aan chroom-6-verbindingen.

Naast organisatorische factoren zijn er ook inhoudelijke argumenten in het onderzoek naar voren gekomen. Uit de documenten blijkt een discussie binnen de Arbodienst over het nut en de noodzaak van medische onderzoeken in verband met mogelijke blootstelling aan chroom-6-verbindingen. Enkele bedrijfsartsen waren van mening waren dat een verband tussen blootstelling aan chroom-6-verbindingen en ziekte niet hard te maken is, omdat de ziekten niet uitsluitend

voorkomen na blootstelling aan chromaten [24] of omdat de effecten op de gezondheid niet meetbaar zijn [13, 39]. WP 7.1 onderschrijft deze conclusie:

‘Tumoren die mogelijk het gevolg zijn van chroom-6-blootstelling blijken niet specifiek te zijn voor chroom-6. Andere oorzaken kunnen derhalve niet bij voorbaat worden uitgesloten.’

Verder blijkt ook uit onze analyse van de bedrijfsgeneeskundige literatuur (zie bijlage 5) dat er ten tijde van de POMS geen eenduidig antwoord gegeven wordt op de vraag of biomonitoring (het onderzoek naar chromaten in urine, bloed of weefsels) medisch zinvol zou zijn als onderdeel van een PAGO bij kankerverwekkende stoffen, zoals chroom- 6. Er worden vooral een aantal afwegingen meegegeven, waarna het aan de bedrijfsarts is om een keuze te maken in deze afwegingen. Deze keuze is afhankelijk van de soort gevaarlijke stof (bij

kankerverwekkende stoffen omstreden) en van de context. Wanneer specifiek gekeken wordt naar onderzoek naar chroomverbindingen, zitten hier ook duidelijke beperkingen aan. Chroomgehaltes in urine geven voornamelijk inzicht in recente blootstelling. In Nederland is geen maximaal aanvaarde concentratie (grenswaarde) in de urine

vastgesteld, het geeft geen inzicht in de effecten op de longen en het analyseren van chroomgehaltes in het bloed kent nog te veel technische

moeilijkheden om in de praktijk toepasbaar te zijn. Wat echter duidelijk vooropstaat in de SZW-publicatie over ‘Arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij het werken met kankerverwekkende stoffen’6 is dat in

eerste instantie ingezet dient te worden op het karakteriseren en beheersen van blootstelling5. Volgens de arbeidshygiënische strategie

zou dan in eerste instantie ingezet moeten worden op bronmaatregelen, vervolgens op ventilatie en daarna pas op het treffen van persoonlijke beschermingsmaatregelen. Het aanbieden van een

arbeidsgezondheidskundig onderzoek mag geen alternatief zijn voor het adequaat toepassen van de arbeidshygiënische strategie. Hoe de

arbeidshygiënische strategie binnen de POMS-locaties is toegepast, is gerapporteerd door WP 8.2.

Vraag 32 Wie bepaalt welke (medische) onderzoeken worden