• No results found

Waarin Frits in het duister staart

In document Trouw is niet te koop (pagina 25-28)

Frits voelde zich onbehaaglijk en dat was vreemd, want hij zat in zijn eigen wagen. En meestal hoefde hij maar achter het stuur te kruipen of zijn knapte meteen op. Hij vond van zichzelf dat hij een redelijk bescheiden mens was die geen last had van consump-tiedwang, zijn zwakte voor fraaie auto’s buiten be-schouwing gelaten. Hij had zich een tijd terug getrak-teerd op een Renault Velsatis, door kenners ook wel Vel Satis genoemd. De naam interesseerde hem eigen-lijk niets, maar de wagen veel meer.

‘Vind je hem geen rare kont hebben?’ was een veel-gemaakte opmerking.

‘Heb je de laatste tijd zelf wel eens in de spiegel ge-keken?’ was zijn vaste, kribbige reactie. Geen kwaad woord over zijn auto.

Normaal gesproken stalde Frits de auto in een on-derstuk dat hij verderop bij hem in straat voor grof geld huurde, maar nu stond hij dichtbij zijn voordeur gewoon aan de straat geparkeerd. En het was natuur-lijk geen onbelangrijk detail dat hij zelf achterin zat, een beetje onderuitgezakt zodat voorbijgangers hem niet direct zagen, maar hij zelf wel een goed overzicht had van wat er op straat gebeurde.

‘Inspecteur Frits,’ zei hij spottend in zichzelf.

‘In-‘Wil je nog meer weten?’ had de secretaresse ge-vraagd. ‘Er staat ook nog: “Laat alle wrok, boosheid en drift varen, alle geschreeuw en gevloek en alle kwaadaardigheid.” Vreselijk, hè Frits, van die foto?

We kunnen bijna niet meer aan ons werk denken.’

Alle redactieleden bleken het bericht via het intra-net van de krant te hebben ontvangen. Dat was nog een punt om zich zorgen over te maken.

Hij had een andere collega aan de lijn gekregen die een oude bijbel in zijn bureaula had liggen.

‘Zo leer je de mensen nog eens kennen,’ had Frits bij zichzelf gedacht. De andere spreuk was Efeziërs 4 vers 31. Alleen werd in de oude versie gesproken over bitterheid, toornigheid en gramschap. Frits vond dat een betere omschrijving van wat hij voelde dan ge-schreeuw, gevloek en kwaadaardigheid. Als het zo doorging zouden ze hem nog lezend in de Bijbel aan-treffen. Dat zou er toch niet achter zitten?

Diep in de nacht dacht hij dat hij gelijk kreeg met zijn actie. Hij zag een man met een oude bakfiets aan-komen, met een andere vent in de bak, die er steeds uitsprong als hij huisvuil zag staan. Hij liet de zakken echter met rust en richtte zijn aandacht alleen op an-dere spullen die op straat waren gezet. Als hem iets beviel, hesen ze het samen in de bakfiets. Frits zag dat ze al een koelkast hadden liggen en iets wat op een oude gaskachel leek.

Hij zakte weer onderuit en vroeg zich af hoe deze nacht in de taakomschrijving van een hoofdredac-teur paste. Zijn hoofdtaak was om te zorgen dat de redactie haar werk goed kon doen. Waarom had hij Frits had er een oranje sticker op geplakt om hem

goed in het oog te kunnen houden.

‘Kijk maar uit,’ had zijn vrouw gezegd. ‘Straks den-ken ze nog dat het een aanbieding is en is hij meteen weg. Misschien moet je echt bij een supermarkt gaan werken, dan mag je de hele dag oranje stickers plak-ken op de afgeprijsde artikelen om te proberen ze als-nog de deur uit te krijgen.’

Ze kende zijn klachten over zijn nieuwe glazen hok en zijn gevoel dat hij een soort supermarktchef was, maar ze wist nog niet van de foto met de nietjes.

Hij had de moed niet gehad om haar dat te vertellen.

Het was rustig in zijn straat, stil eigenlijk. Af en toe reed er een auto voorbij die soms vaart minderde en dan gewoon op zoek bleek naar een plekje om te parkeren. Een keer was Frits zich doodgeschrokken toen een fietser zonder licht rakelings langs zijn por-tier scheerde. Een kras op zijn wagen zou er ook nog eens bij moeten komen. Hij had zich moeten inhou-den om niet iets te schreeuwen.

‘Geen vuile rede ga uit uw mond,’ mompelde Frits.

Paulus had gelijk.

‘Laat geen vuile taal over uw lippen komen,’ had de redactiesecretaresse tegen hem gezegd toe hij haar had gebeld om te horen of de uitspraak inderdaad in de Bijbel te vinden was. Je wist maar nooit.

‘Naast de dikke Van Dale,’ had hij gezegd, ‘op dat plankje staat ook de Bijbel.’

Het bleek echt Efeziërs 4 vers 29 te zijn, maar in deze Bijbelvertaling stond de tekst in een hedendaags jasje. Frits vond de oorspronkelijke versie fraaier klin-ken.

den ze alle zakken hebben meegenomen? Het had toch wel iemand moeten zijn opgevallen dat het vuil-nis was verdwenen nog voordat de vuilvuil-nisman langs was gekomen?

‘De vuilnisman. Die is het natuurlijk,’ zei Frits te-gen zichzelf. ‘Ik had gewoon naar bed kunnen gaan en iets vroeger moeten opstaan om de vuilnisman te ob-serveren.’

Zou hij een eindje gaan rijden en zorgen dat hij op tijd terug was voor de vuilnisman? Hij besloot de auto te laten staan waar hij stond. Als compromis met zichzelf deed hij een cd van Stan Getz en Astrud Gilberto in de slede van de audio-installatie. Het was te rustige muziek voor iemand die eigenlijk wilde slapen, maar zich daartegen verzette en daarom zette hij hem weer af. Het werd weer stil in de auto. Hij dacht aan de verkoper in de showroom, die hem had willen imponeren met de opmerking dat de Velsatis de Gouden Decibel toegekend had gekregen, wat in-hield dat hij bijna geruisloos reed en dat je in ieder ge-val binnen, achter het stuur, nauwelijks iets hoorde onderweg. Frits kon nu vertellen dat als je niet reed, je helemaal niets hoorde.

De vuilnismannen verschenen bijna gelijktijdig met de dageraad. Twee mannen hingen aan de achter-kant van de wagen en sprongen eraf als ze zakken za-gen ligza-gen. Met een boog zwiepten ze die in de laad-bak. Zo zag Frits ook zijn eigen zak verdwijnen. Er was geen seconde langer naar gekeken.

Hij was nu over zijn slaap heen. Als hij nog even wachtte, kon hij als de eerste klant van de dag bij het eigenlijk geen verslaggever ingeschakeld voor dit

klusje? Rondhangen bij de koffieautomaat was er de laatste dagen ook niet meer bij, de ideale manier om te horen wat er op de redactie leefde. Frits hield niet van formele vergaderingen, maar wel van overleg.

‘Geen hiërarchie, maar samenwerking,’ verkondigde hij altijd aan stagiairs. Maar die Niels moest hij mis-schien anders aanpakken. Het kon zijn dat hij op ei-gen kracht binnen was gekomen, maar na de opmer-kingen van de voorzitter vond Frits een uitgebreide kennismaking hoogst noodzakelijk. Hij hield niet van een vooruitgeschoven post van de voorzitter tus-sen zijn eigen mentus-sen. Daar wilde hij helderheid over krijgen.

Hij moest even zijn weggedoezeld. Frits wist nog dat hij over die jongen van de uva had zitten pieke-ren. Maar wat waren zijn gedachten daarover ook weer? Buiten was het nog pikkedonker. Meer dan een paar minuten had hij niet geslapen, dacht hij. Daar-om was hij zo verbaasd toen hij op zijn horloge keek en zag dat het bijna twee uur later was. Kon dat waar zijn?

De vuilniszakken stonden er nog precies zo bij als toen hij voor de laatste keer had gekeken. Gelukkig dat hij die sticker erop had geplakt. Anders zou hij nooit meer hebben geweten welke zak van hem was.

Het gevoel greep te hebben op de situatie raakte hij onmiddellijk weer kwijt. Waarom had hij zich niet afgevraagd hoe een eventuele dief, of hoe je het noe-men wilde, zijn vuilniszak had herkend? Er lagen al-tijd een stuk of wat zakken op en naast elkaar.

Zou-6

In document Trouw is niet te koop (pagina 25-28)