Ik moet eindelyk toch schryven; ik moet uwen Brief beäntwoorden; ik moet myn
gedrag, myn hart, myn arm, ziek, gebrooken hart rechtvaardigen. Was ik maar zo
geesteloos, zo onverschillig, zo traag niet! Wat zal het baaten? Gy zult toch zeggen,
dat ik bedwelmd ben; myn geest is, 't is waar, niet zo helder, zo onberoerd als de
lucht, die thans myne oogen tot zich trekt; wat kan dat bewyzen. Ach, Belcour!
Waarom verdenkt gy my? Heb ik dan ooit iemand misleid? Zo gy echter gelyk had!
... Zo ik my zelf misleidde! ....
Wel nu, stel eens een oogenblik, dat ik myn Vriend bemin, kunt gy dan zeggen:
doe hem een ander verblyf neemen? ... Zoude ik zo eenen schok doorstaan? .... Moet
ik my allengs aan zyn afzyn gewennen? Gewennen! Ach! Stel eens, zeg ik, dat ik
op hem verliefd ben; (hoewel het zo niet is,) en dat ik hem doe vertrekken; zal dan
myne verbeeldingskragt niet ontgloeijen, my doodlyk afmatten, myne levens-geesten
ren, myne kragten sloopen, door hem altoos voor my te willen plaatzen? .... Zyne
houding, zyn gelaat, zyne oogen, de juiste toon zyner stem, alles zal ik weder willen
hebben; en dat zo sterk, zo naauwkeurig, dat ik, werktuigelyk, myn hand uitstrek ...
hoor, opzie: en hy zal er niet zyn! Bloedstollend denkbeeld; hy zal er niet zyn! Stel
nu, dat ik hem bemin; o dan is zyn byzyn noodzaaklyk voor myne gezondheid; dan
moet ik, door hem te zien, herstellen; dit is, als men maar twintig jaar is, mooglyk.
Dan zal het moeten zyn, eindlyk moeten zyn! ... Dat moeten zal by my alles afdoen.
Laat hem dan gaan, als hy moet gaan. Leert de ondervinding niet, dat, als er geene
mooglykheid is om iets langer te behouden, 't welk ons zo dierbaar was, de ziel dan
alle haare kragten by een roept, en ons in staat stelt om veel bedaarder afscheid te
doen neemen, dan wy hadden durven denken?
Maar, waarlyk, zeker, myne Vriendin; ik ben niet verliefd! Indien gy er niet van
gemeld had, nooit zoude ik daar aan gedagt hebben. Nu zal ik, om u te voldoen, myn
hart nogmaal onderzoeken. Ik zal gaan zien, of de verschynzels, die gy daar voor
houdt, wel noodzaaklyk, en in myn aart, liefde aanwyzen; en dan zult gy zelf zien,
dat alles vriendschap is. Voor u zoude dit zo niet zyn. Gy doet alles uit zulke strikte
koelberedeneerde beginzels; uw
ment benévelt nimmer uw verstand; gy zyt altoos groot. Maar uw Lotje! - Ach! gy
kent myn teder, myn gevoelig hart; de fynheid myner aandoeningen zyn gevolgen
van een zwak, niet ongekrenkt zenuwstel. Onze gestalten, onze jaaren zyn niet
onderscheidener, dan onze innerlyke geaartheid. Myne vriendschap moet wel veel
zagter, smeltender, meer liefde zyn dan de uwe. Gy scheidt van iemand u waardig;
het onthutst u. Ik scheide van iemand my dierbaar; en men leest in myne ontroerde
trekken, in myne neergeslagen oogen, wat? - dat myne ziel waarlyk lydt!. Hier over
hebt gy my wel eens vriendelyk berispt; dit verandert de zaak niet: zo ben ik! Ik kryg
een brief, die my welkom is; myn hart klopt by iederen regel, en meermaal drupt er
een onbeschryflyk aangenaame traan op het dierbaar geschrift - op uw geschrift,
myne Vriendin! ... Verliet ik ooit, zelf om uw byzyn, myne Ouders, dan met
droefheid? Bleef ik, als ik myne Moeder weder zag, niet spraakeloos in haare armen?
Daar dit nu alles zo is, waarom besluit gy des, dat ik verliefd ben? Moet Leevend
meer dan myn Vriend zyn, vermids myn hart krimpt, daar ik hem in dien staat zie?
bleek, vermoeid, bebloed... ô Belcour, denk het niet! Ja, ik sloot hem, vervoerd
door medelyden en droefheid, in myne armen; my ontglipten eenige woorden; hy is
myn Vriend; dat is genoeg! Genoeg, om my alles te
doen gevoelen, wat ik gevoel, zo dikwyls ik vrees, dat hy niet gelukkig is. Waarom
schryft gy dit ook toe aan eene drift, die ik niet eens wensch te kennen?
Zeg my, indien gy in myne plaats waart, en Willem was, zo als gy zelf zegt, dat
hy is, en hy was zo zeer uw Vriend: zoudt gy, hoewel uw karakter zo zeer van het
myne verscheelt, wel anders handelen? Zoudt gy niet gaarn by hem zyn; met hem
over allerlei zaaken vertrouwlyk spreeken? Zoudt gy hem niet dankbaar zyn voor
het verdeedigen van uwen naam? voor de onderscheiding, waar mede gy behandeld
wierd? Ach, myne Vriendin, gy zoudt zeker ook ontsteld geweest zyn! en wist ik
toen, dat de kwetzuur niet gevaarlyk was? Wist ik dat? Was hy, na zo een discours
met u, door verlies van bloed, by u verflaauwd neergezeegen, zeker, gy zoudt hem
niet ontweeken zyn. Uw hart zou bewoogen, en uwe traanen zouden .... Ik moet my
hier van afmaaken. Dit vraag ik alleen: zou dit in u alleen vriendschap geweest zyn,
wel waarom moet het by uw aandoenlyke Lotje liefde zyn? Gy kent mynen
schaamagtigen aart; zoude ik zo veel over mynen allerbeminlyksten Willem kunnen
In document
Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van den heer Willem Leevend. Deel 2 · dbnl
(pagina 86-89)