Dit plotseling, zonder inspanning, vertrouwelijk zijn, alsof men elkander lang kende,
hoe was het mogelijk? en wat was het heerlijk, alsof de
aant.
wereld nu goed werd. Maar er was iets huiverigs en kittelends in, als om zacht te
lachen van den durf. Het was de naakte aanraking van ziel aan ziel.
En toch, als kinderen was dit zoo gewoon. Maar nu was er wonder in gekomen,
en Hedwig dacht dat dit kwam omdat zij nu wakker was. Zij had nu weet van dit,
als een zeldzaam, vreugderijk doen, wat zij vroeger niet beacht zou hebben. En
verhooging en verfijning der vreugde was hierin, dat zij voor Johan een voornamer
wezen was, dat zij stond voor een groot inrijhek en dat hij ging naar het tuinmans-huis.
En het wegvallen van den schroom werd een sterker aandoening van zoetheid, omdat
hij een weesjongen was, van geringer stand, zooals zij dit gewend was te begrijpen.
Dit maakte de beweging van toeneiging duidelijker en krachtiger, omdat de klove
wijder was.
Maar niet zoozeer was zij vervuld van Johans persoon, als van een die haar meer
dan anderen trok. Zij dacht eer: ik wou dat ik met alle jongens, met alle menschen
zoo doen kon. Zij had hem ook in die weinige minuten, ondanks schemer en regen,
zeer scherp bezien. Zij wist de kleur van zijn oogen, het beregende, ronde, zwarte
hoedje van slap vilt, zijn grijs, oud pakje, zijn gesp-schoenen, zijn witte boord en
frontje van slechtgesteven linnen, zijn zwarte, burgerlijke dasje met een groen
nagemaakt edelsteentje er op. Zij zat aan 't avond-eten, het gezin was tot wat vrede
en genoegelijkheid gekomen, na den droeven, eersten dag.
En Hedwig overdacht alle die kleinigheden van haar nieuw vriendje, met wat
meewarigen spot, maar toch liefderijk, daar hij zoo goed scheen. En zij was vroolijker
en vriendelijker dan in lang.
Johan wist echter niets van al dergelijke dingen. Noch de kleur van oogen, noch het
maaksel der kleederen, noch iets van schoenen, hoed of tooi. Hem was eenvoudiglijk
een groot wonder gebeurd en hij ging in een glanzige wolk van ondoorgrondelijk
geluk. Hedwigs stem hoorde hij in zijn ooren, en hij durfde zelf nauw spreken. Hij
was niet vriendelijk in het tuinmansgezin dien avond, maar als een koortsige en
verbijsterde. Hij sliep maar bij korte wijlen dien nacht, en schrok wakker, en dat
telkens weer, om zijn groot, gouden, schitterend wonder te koesteren met liefkoozende
gedachten. En als hij dacht hoe hij haar 't eerste gezien had, en het geluid van haar
snikken weer hoorde, snikte hij mee in een hartstochtelijke verrukking.
Zij zagen elkander toen herhaaldelijk weder, elkander hervindend, zonder afspraak,
op de plaats hunner eerste ontmoeting. Voor Johan waren deze uren zijn geheele
leven, de overigen met zich slepend als onvermijdelijken ballast. Voor Hedwig was
het telken dag een verschiet, waar licht schemerde door de donkerte van haren dag.
aant.
een geheel nieuwe, ongekende bekoring. Het waren gewone, kinderlijke gesprekken.
Over hun huis en huiselijk leven, over school en lessen, over de stad en over zooveel
liever buiten zijn. Maar voor 't eerst bij beiden, was er eene uitwisseling van meer
heimelijke en innige gedachten en gevoelens, die nu voor 't eerst aan den dag traden
en een nieuwen vorm en werkelijkheid verlangden.
En dit was voor beiden bij elke wending verrassing en genot, als een vuurwerk
dat telkens onverwachte vuur-vormen en licht-schoonheden te zien geeft. En het was
voor beiden in hoogste mate belangrijk. Zij herdachten elk gesprek met aandacht
van morgen tot avond, en zagen op 't volgende uit, zoo gespannen als een veldheer
op tijdingen van 't vijandelijk heir.
Hedwig dacht met een glundere voldoening dat zij nu eindelijk een mensch ontmoet
had, een wezen als zij zelf, van haar eigen maaksel. Hoe liefderijk en vertrouwd zij
was geweest met vrinden en huisgenooten, zij had nooit dit gevonden, dit samengaan
van denken, vinden en gevoelen.
Johan echter, nooit gewend aan een zweem van diepere vertrouwelijkheid met wie
ook, zag in haar een veel hooger wezen dan hij zelf. Hij verbaasde zich niet, want
dit was de engel die hij wel wist dat bestond, die in zijn droomen had geleefd, en die
hij vast gehoopt had eenmaal te ontmoeten. Met mensch en wereld had zij niets te
maken. Hij had niet Hedwigs genoegelijke verrassing, maar een geheel van-zelf
blind-vertrouwend opengaan van zijn ziel. Hij verheugde zich niet als zij, want
verheugen was een te zwak woord voor zijne aandoeningen. Zijn leven begon van
lieverlee in zwaren gloed te staan, en wat hij gezegd had en verder zeggen zou, werd
tot ernstig, allergewichtigst overdenken.
Hier was dus een diep verschil van voelen bij schijnbare gelijkheid. Maar de twee
argeloozen en onervarenen konden dit niet doorzien. Het scheen of Hedwig, door
haar grooter onbevangenheid, juist degeen was van beiden, die het meest tot innigheid
en vertrouwelijkheid bewoog. Zij wuifde met den arm om te toonen hoe blij ze was,
als zij hem van verre zag zitten, haar wachtend aan den graskant van den hoogen,
zwaarbeboomden dijk. En ook verborg zij haar spijtigheid niet, als zij elkander eenen
avond gemist hadden.
Hedwig bedacht de plannen en maakte de afspraken. Zij nam Johan mede in haar
boot en deed lange wandelingen met hem naar de naburige dorpen. Zij deed dit
onbeschroomd, want zij zocht in hun samenzijn het prettige en genoegelijke waarbij
geen schroom te pas komt. Verdorstend in een steeds schraler zielsleven, beklemd
door saaiheid en naargeestigheid, waartegen niemand haar geleerd had zich met
berusting en beleid te weren - zag zij hier een kleine uitkomst, wat laving en wat
lucht. En zij zocht deze met het sterke lustbegeeren, haar eigen.
Maar Johan zocht haar en haar alleen. Hij zocht lijnrecht de onverbrekelijke en
eeuwige verbinding. Hij deed dit onwetend en onopzettelijk, maar gestadig. Als
onder den invloed eener algemeene kracht, die werkte op alle deelen van zijn wezen,
was al zijn doen en laten er op gericht, of hij 't wist of niet, hem en haar bijeen te
brengen. Zooals de zwaartekracht der aarde van elke beweging der dingen partij trekt
om ze dichter bij haar middenpunt te brengen. En daardoor, levend in zulk wonder,
was Johan beschroomd en bevangen, onzeker en ongerust, dankbaar voor Hedwigs
luchtige en vriendelijke leiding.
Zij beschreden samen de velden waar het vlas blauw te bloeien begon, waar de harde
In document
Frederik van Eeden, Van de koele meren des doods · dbnl
(pagina 46-49)